gepubliceerd op 26 januari 2010
Wet tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen
18 JANUARI 2010. - Wet tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Bepalingen tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
Art. 2.In artikel 1 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme worden de woorden « de richtlijn toe van de Raad 91/308/EEG van 10 juni 1991, tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld » vervangen door de woorden « Richtlijn 2005/60/EG toe van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, alsook Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten ».
Art. 3.Artikel 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 maart 1995, 28 december 1999, 21 september 2004, 15 december 2005, 1 mei 2006 en 25 februari 2007, alsook bij de wetten van 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 2.§ 1. De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de hierna vermelde ondernemingen en personen : 1° de Nationale Bank van België;2° de Deposito- en Consignatiekas;3° de Post voor haar financiële postdiensten;4° de kredietinstellingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de in België gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een ander land van de Europese Economische Ruimte bedoeld in Titel III van dezelfde wet, en de bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van landen die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte bedoeld in Titel IV van dezelfde wet; 4°bis de vereffeningsinstellingen als bedoeld in artikel 23, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten; 5° de makelaars in bank- en beleggingsdiensten bedoeld in artikel 4, 4°, van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten;6° de in België gevestigde verzekeringsondernemingen die, met toepassing van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, gemachtigd zijn om het levensverzekeringsbedrijf uit te oefenen;7° de verzekeringsbemiddelaars bedoeld in de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, die hun beroepsactiviteiten buiten elke exclusieve agentuurovereenkomst uitoefenen in de groep van activiteiten « leven » bedoeld in de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;8° de ondernemingen naar Belgisch recht waarvan de werkzaamheden bestaan in het verlenen van beleggingsdiensten of het uitoefenen van beleggingsactiviteiten in de zin van artikel 46, 1°, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen die, krachtens artikel 47, § 1, van dezelfde wet, een vergunning dienen te verkrijgen als : a.beursvennootschap; b. vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies;9° de door beleggingsondernemingen gevestigde bijkantoren in België : a.die vallen onder het recht van een ander land van de Europese Economische Ruimte, bedoeld in artikel 110 van voormelde wet van 6 april 1995; b. die vallen onder het recht van landen die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte, bedoeld in artikel 111 van voormelde wet van 6 april 1995;10° de instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht die geregeld zijn bij statuten bedoeld in artikel 6 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, voor zover en in de mate waarin deze instellingen instaan voor de verhandeling van hun effecten in de zin van artikel 3, 9°, c), en 14°, van dezelfde wet, zonder een beroep te doen op een derde entiteit met toepassing van de artikelen 41 of 43 van dezelfde wet;11° de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht bedoeld in Deel III, Boek II, van voormelde wet van 20 juli 2004, met uitsluiting van die welke uitsluitend een vergunning hebben voor het uitoefenen van de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 3, 9°, b), van dezelfde wet;12° de in België gevestigde bijkantoren van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging : a.die ressorteren onder het recht van een ander land van de Europese Economische Ruimte, bedoeld in artikel 203 van voormelde wet van 20 juli 2004; b. die ressorteren onder het recht van landen die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte, bedoeld in artikel 204 van voormelde wet van 20 juli 2004;13° de in België gevestigde personen bedoeld in artikel 139, eerste lid, 1°, van voormelde wet van 6 april 1995, die beroepshalve verrichtingen uitvoeren als bedoeld in de artikelen 137, tweede lid, en 139bis, tweede lid, van dezelfde wet;14° de in België gevestigde hypotheekondernemingen bedoeld in artikel 37 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;15° de marktondernemingen die de Belgische gereglementeerde markten organiseren bedoeld in de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, behalve wat hun opdrachten van publiekrechtelijke aard betreft;16° de natuurlijke of rechtspersonen bedoeld in artikel 1, 2°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;17° de natuurlijke of rechtspersonen die kredietkaarten uitgeven of beheren;18° de ondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit nr.55 van 10 november 1967 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur; 19° de vastgoedmakelaars bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 september 1993 tot bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar, die de in artikel 3 van hetzelfde besluit bedoelde activiteiten uitoefenen en de landmeters-experten bedoeld in artikel 3 van de wet van 11 mei 2003 tot oprichting van federale raden van landmeters-experten wanneer zij de gereglementeerde activiteiten van vastgoedmakelaar uitoefenen met toepassing van artikel 3 van het voormelde koninklijk besluit van 6 september 1993;20° de bewakingsondernemingen bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, die diensten verstrekken van toezicht op en bescherming bij het vervoer van waarden bedoeld in de bepaling onder 3° van hetzelfde artikel;21° de handelaren in diamant bedoeld in artikel 169, § 3, van de programmawet van 2 augustus 2002. § 2. De natuurlijke of rechtspersonen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate financiële activiteiten ontplooien als bedoeld in artikel 3, § 2, 2) tot 12) en 14), van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, kunnen door de Koning worden vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen van deze wet, onder de voorwaarden die Hij vaststelt overeenkomstig artikel 37, § 2, eerste lid, 1°. »
Art. 4.In artikel 2bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 1998 en gewijzigd bij de wetten van 22 april 1999 en 7 mei 1999 en bij het koninklijk besluit van 21 april 2007, dat artikel 3 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : « 3° de natuurlijke personen of entiteiten die in België activiteiten uitoefenen en die geregistreerd zijn in de hoedanigheid van bedrijfsrevisor in het openbaar register van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren overeenkomstig artikel 11 van de wet van 22 juli 1953 houdende de oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren en tot organisatie van het publieke toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor, gecoördineerd op 30 april 2007 »;b) in de bepaling onder 4° worden de woorden « op de lijst » vervangen door de woorden « in het register » en worden de woorden « alsook de natuurlijke personen en rechtspersonen » vervangen door de woorden « alsook de natuurlijke personen of rechtspersonen »;c) de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : « 5° de advocaten : a) wanneer zij hun cliënt bijstaan bij het voorbereiden of uitvoeren van verrichtingen in verband met : 1° de aan- of verkoop van onroerend goed of bedrijven;2° het beheren van diens geld, effecten of andere activa;3° de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;4° het organiseren van inbreng die nodig is voor de oprichting, de uitbating of het beheer van vennootschappen;5° de oprichting, uitbating of het beheer van vennootschappen, trusts, fiducieën of soortgelijke juridische constructies;b) of wanneer zij optreden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële verrichtingen of verrichtingen in onroerend goed. »
Art. 5.Artikel 2ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 januari 2004, dat artikel 4 wordt, wordt vervangen als volgt : « Art 4. Waar uitdrukkelijk vermeld, zijn de bepalingen van deze wet eveneens van toepassing op de natuurlijke personen of rechtspersonen die één of meer kansspelen van klasse I exploiteren, bedoeld in de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers. »
Art. 6.In artikel 3 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1995, 12 januari 2004 en 20 maart 2007, dat artikel 5 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1bis, dat paragraaf 2 wordt, wordt vervangen als volgt : « § 2.Voor de toepassing van deze wet wordt onder financiering van terrorisme verstaan : de verstrekking of verzameling van fondsen, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de bedoeling of wetende dat deze geheel of gedeeltelijk zullen worden gebruikt door een terrorist of een terroristische organisatie of voor het plegen van een of meerdere terroristische daden. »; 2° in paragraaf 2, dat paragraaf 3 wordt, worden in de Franse tekst van de bepaling onder 1°, zesde streepje, de woorden « au trafic d'êtres humains » vervangen door de woorden « à la traite des êtres humains », wordt in de Nederlandse tekst van de bepaling onder 1°, twaalfde streepje, het woord « omkoping » vervangen door het woord « corruptie » en worden in de bepaling onder 3°, de woorden « met geweld of bedreiging » opgeheven.
Art. 7.In artikel 3, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 januari 2004, dat artikel 6 wordt, worden de woorden « in de artikelen 2, 2bis en 2ter » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 » en worden de woorden « om alle daden van witwassen van geld en van financiering van terrorisme te identificeren » vervangen door de woorden « door alle nodige middelen in te zetten om daden van witwassen van geld en van financiering van terrorisme te identificeren. »
Art. 8.Het opschrift van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk II. Klantenonderzoek ten aanzien van de cliënten en de uiteindelijke begunstigden, ten aanzien van de verrichtingen en de zakelijke relaties, en interne organisatie van de ondernemingen en personen bedoeld in de artikelen 2, § 1, 3 en 4. »
Art. 9.Artikel 4 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 12 januari 2004, dat artikel 7 wordt en wordt opgenomen onder een afdeling 1 met als opschrift : « Klantenonderzoek ten aanzien van de cliënten en de uiteindelijke begunstigden, en bewaring van de gegevens en documenten », wordt vervangen als volgt : «
Art. 7.§ 1. De in de artikelen 2, § 1, en 3 bedoelde ondernemingen en personen moeten hun cliënten identificeren en hun identiteit verifiëren aan de hand van een bewijsstuk waarvan een afschrift wordt gemaakt op papier of op een elektronische informatiedrager : 1° wanneer de cliënt een zakelijke relatie wenst aan te gaan waardoor hij een gewone cliënt wordt;2° wanneer de cliënt, buiten een zakelijke relatie als bedoeld in de bepaling onder 1° hierboven, wenst over te gaan tot het uitvoeren van een verrichting : a.voor een bedrag van 10 000 euro's of meer, ongeacht of zij wordt uitgevoerd in één of meerdere verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan; of b. die bestaat in een geldovermaking in de zin van Verordening (EG) nr.1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler; 3° wanneer er, in de andere gevallen dan bedoeld in de bepalingen onder 1° en 2° hierboven, een vermoeden van witwassen van geld of financiering van terrorisme bestaat;4° wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen identificatiegegevens over een reeds geïdentificeerde cliënt waarheidsgetrouw of juist zijn. Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, b., wordt een in België uitgevoerde geldovermaking voor een bedrag gelijk aan of minder dan 1.000 euro op de rekening van de ontvanger van de betaling niet beschouwd als een geldovermaking in de zin van Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler, op voorwaarde dat : 1° de overmaking een betaling is ter uitvoering van een overeenkomst tot levering van goederen of diensten, die is afgesloten tussen de opdrachtgever en de ontvanger van het overgemaakte geld;2° de rekening van de ontvanger geopend werd teneinde de betaling voor de levering van de goederen of diensten mogelijk te maken;3° de betalingsdienstaanbieder van de ontvanger onderworpen is aan de verplichtingen van deze wet;en 4° deze betalingsdienstaanbieder in staat is om, aan de hand van een unieke identificatiecode, via de ontvanger van de betaling, terug te gaan tot de opdrachtgever. Voor natuurlijke personen hebben de identificatie en de identiteitsverificatie betrekking op hun naam, voornaam, geboortedatum en geboorteplaats. Daarnaast moet tevens, in de mate van het mogelijke, relevante informatie worden ingewonnen over het adres van de geïdentificeerde personen.
Voor rechtspersonen, trusts, fiducieën en soortgelijke juridische constructies hebben de identificatie en de identiteitsverificatie betrekking op de maatschappelijke naam, de maatschappelijke zetel, de bestuurders en de kennisneming van de bepalingen inzake de bevoegdheid om de rechtspersoon, trust, fiducie of soortgelijke juridische constructie te verbinden.
Bij de identificatie wordt ook informatie ingewonnen over het doel en de verwachte aard van de zakelijke relatie. § 2. De in de artikelen 2, § 1, en 3 bedoelde ondernemingen en personen moeten de lasthebbers van hun cliënten identificeren en hun identiteit verifiëren aan de hand van een bewijsstuk waarvan een afschrift wordt gemaakt op papier of op een elektronische informatiedrager, vooraleer deze lasthebbers, in het kader van een zakelijke relatie of een in § 1, eerste lid, bedoelde verrichting, gebruik maken van hun bevoegdheid waardoor ze de cliënt die zij vertegenwoordigen verbinden. Het derde en vierde lid van paragraaf 1 zijn van toepassing. § 3. Naargelang de risicogevoeligheid actualiseren de in de artikelen 2, § 1, en 3 bedoelde ondernemingen en personen de identificatiegegevens van hun gewone cliënten en van de lasthebbers van deze cliënten als blijkt dat de informatie die zij over hen bezitten niet langer actueel is. Daartoe verrichten zij een nieuwe identiteitsverificatie van de betrokken cliënten of hun lasthebbers overeenkomstig de paragrafen 1 en 2. § 4. Indien de in de artikelen 2, § 1, en 3 bedoelde ondernemingen en personen geen klantenonderzoek kunnen verrichten overeenkomstig de paragrafen 1, 2 en 3, mogen zij met de betrokken cliënt geen zakelijke relatie aangaan noch in stand houden, noch verrichtingen voor hem uitvoeren. In dat geval maken zij uit of een melding aan de Cel voor financiële informatieverwerking zich opdringt overeenkomstig de artikelen 23 tot 28. § 5. De in artikel 3, 5°, bedoelde personen zijn niet onderworpen aan de verplichtingen van paragraaf 4 wanneer zij de rechtspositie van hun cliënt bepalen, dan wel wanneer zij hem in of in verband met een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies in het licht van een dergelijke procedure en in het bijzonder over het instellen of vermijden van een rechtsgeding. § 6. De in artikel 2, § 1, 21°, bedoelde personen leven eveneens de in de paragrafen 1 tot 4 opgelegde verplichtingen na ten aanzien van deze van hun diamantleveranciers waarvoor aankoopverrichtingen leiden tot betalingen die geheel of gedeeltelijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, anders worden verricht dan door overschrijving naar bankrekeningen gehouden bij kredietinstellingen bedoeld in artikel 10, § 1, 1°. »
Art. 10.Artikel 5 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 12 januari 2004, dat artikel 8 wordt en wordt opgenomen in dezelfde afdeling, wordt vervangen als volgt : «
Art. 8.§ 1. In voorkomend geval moeten de in de artikelen 2, § 1, en 3 bedoelde ondernemingen en personen de uiteindelijke begunstigde of begunstigden van de cliënt identificeren en passende, op het risico afgestemde maatregelen nemen om hun identiteit te verifiëren.
In de zin van deze wet wordt onder uiteindelijke begunstigden de natuurlijke persoon of personen verstaan voor wier rekening of ten voordele van wie een verrichting wordt uitgevoerd of een zakelijke relatie wordt aangegaan, of die de uiteindelijke eigenaar zijn van of de uiteindelijke controle hebben over de cliënt.
In de zin van deze wet worden in het bijzonder als uiteindelijke begunstigden beschouwd : 1° indien de cliënt een vennootschap is : a.de natuurlijke persoon of personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van meer dan 25 % van de aandelen of stemrechten van die vennootschap, of die dit percentage rechtstreeks of onrechtstreeks houden; b. de natuurlijke persoon of personen die op een andere wijze de controle hebben over het bestuur van de vennootschap. Indien de cliënt of de houder van een controledeelneming een vennootschap is die genoteerd is op een gereglementeerde markt in de zin van Richtlijn 2004/ 39/EG in een land van de Europese Economische Ruimte of in een derde land aangeduid door de Koning krachtens artikel 37, § 2, eerste lid, 3°, waar openbaarmakingsvereisten gelden die in overeenstemming zijn met de Gemeenschapswetgeving, moeten de aandeelhouders niet worden geïdentificeerd en moet hun identiteit niet worden geverifieerd; 2° indien de cliënt een rechtspersoon is, met uitzondering van een vennootschap, zoals een stichting of een vereniging zonder winstoogmerk, dan wel een trust, een fiducie of een soortgelijke juridische constructie, die gelden beheert of uitkeert : a.als de toekomstige begunstigden reeds werden aangewezen, de natuurlijke persoon of personen die de begunstigden zijn van 25 % of meer van het vermogen van de rechtspersoon of van de juridische constructie; b. als de natuurlijke personen die de begunstigden van de rechtspersoon of van de juridische constructie zijn, nog niet zijn aangewezen, de in abstracto gedefinieerde groep van personen in wier belang de rechtspersoon of de juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht of hoofdzakelijk werkzaam is;c. de natuurlijke persoon of personen die de controle hebben over 25 % of meer van het vermogen van de rechtspersoon of de juridische constructie. Voor de uiteindelijke begunstigde heeft de identificatie betrekking op zijn naam en voornaam, alsook, in de mate van het mogelijke, op zijn geboortedatum en zijn geboorteplaats. Daarnaast moet tevens, in de mate van het mogelijke, relevante informatie worden ingewonnen over zijn adres. Bovendien moeten passende en op het risico afgestemde maatregelen worden getroffen om deze gegevens te verifiëren. In het in het derde lid, 2°, b), bedoelde geval heeft de identificatie evenwel betrekking op de bepaling in abstracto van de betrokken groep van personen. § 2. Naargelang de risicogevoeligheid actualiseren de in de artikelen 2, § 1, en 3 bedoelde ondernemingen en personen de identificatiegegevens van de uiteindelijke begunstigden van een cliënt met wie zij een zakelijke relatie hebben, als blijkt dat de informatie die zij over hen bezitten niet langer actueel is. § 3. De in § 1, derde lid, bedoelde vennootschappen, rechtspersonen en juridische constructies moeten aan de in de artikelen 2, § 1, en 3 bedoelde ondernemingen en personen waarmee zij een in artikel 7, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde zakelijke relatie wensen aan te gaan of een in artikel 7, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde verrichting wensen uit te voeren, de identiteit meedelen van hun uiteindelijke begunstigden. Zij moeten hun tevens, op verzoek, een geactualiseerde versie van deze inlichtingen bezorgen om hen in staat te stellen aan de in paragraaf 2 opgelegde verplichting te voldoen.
De in de artikelen 2, § 1, en 3 bedoelde ondernemingen en personen verifiëren of de hun aldus meegedeelde inlichtingen pertinent en geloofwaardig zijn. § 4. Indien de in de artikelen 2, § 1, en 3 bedoelde ondernemingen en personen geen klantenonderzoek kunnen verrichten overeenkomstig de paragrafen 1 en 2, mogen zij geen zakelijke relatie aangaan of in stand houden met de betrokken cliënt, noch verrichtingen voor hem uitvoeren. Dit geldt tevens wanneer hun in paragraaf 3 bedoelde cliënten nalaten om hun de vereiste inlichtingen te verstrekken of hun informatie verstrekken die niet afdoende of geloofwaardig lijkt te zijn. In dat geval maken de betrokken ondernemingen en personen uit of een melding aan de Cel voor financiële informatieverwerking zich opdringt overeenkomstig de artikelen 23 tot 28. § 5. De in artikel 3, 5°, bedoelde personen zijn niet onderworpen aan de verplichtingen van paragraaf 4 wanneer zij de rechtspositie van hun cliënt bepalen, dan wel hem in of in verband met een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies in het licht van een dergelijke procedure en in het bijzonder over het instellen of vermijden van een rechtsgeding. § 6. De in artikel 2, § 1, 21°, bedoelde personen leven de in de paragrafen 1 tot 4 opgelegde verplichtingen eveneens na ten aanzien van deze van hun diamantleveranciers waarvoor aankoopverrichtingen leiden tot betalingen die geheel of gedeeltelijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, anders worden verricht dan door overschrijving naar bankrekeningen gehouden bij kredietinstellingen bedoeld in artikel 10, § 1, 1°. »
Art. 11.Artikel 5bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 1998 en gewijzigd bij de wet van12 januari 2004, dat artikel 9 wordt en wordt opgenomen in dezelfde afdeling, wordt vervangen als volgt :
Art. 9.De in artikel 4 bedoelde personen moeten hun cliënten identificeren en de identiteit verifiëren aan de hand van een bewijsstuk, waarvan een afschrift wordt gemaakt op papier of op een elektronische informatiedrager, indien deze cliënten een financiële verrichting in verband met het spel wensen uit te voeren voor een bedrag van ten minste 1.000 euro, ongeacht of zij plaatsvindt in één of meerdere verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan, of voor een bedrag van minder dan 1.000 euro zodra er een vermoeden van witwassen van geld of financiering van terrorisme rijst. Artikel 7, § 1, derde en vierde lid, en § 4, evenals artikel 8, §§ 1, 3 en 4, zijn van toepassing. »
Art. 12.Artikel 6 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 1998, het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en de wet van 12 januari 2004, dat artikel 10 wordt en wordt opgenomen in dezelfde afdeling, wordt vervangen als volgt : «
Art. 10.§ 1. Onverminderd de gevallen waarin een beroep wordt gedaan op lasthebbers en onderaannemers die volgens hun instructies, alsook onder hun toezicht en verantwoordelijkheid handelen, mogen de in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen het klantenonderzoek bedoeld in de artikelen 7, §§ 1, 2 en 3, 8, §§ 1 en 2, en 9 laten uitvoeren door een derde zaakaanbrenger, voor zover die : 1° een kredietinstelling of een financiële instelling is als bedoeld in artikel 2, § 1, punten 1 en 2, van Richtlijn 2005/60/EG, die in België of in een ander land van de Europese Economische Ruimte is gevestigd, of een gelijkwaardige instelling die gevestigd is in een derde land aangeduid door de Koning krachtens artikel 37, § 2, eerste lid, 2°, waarvan de wetgeving gelijkwaardige verplichtingen en controles oplegt als die waarin Richtlijn 2005/60/EG voorziet en die zijn onderworpen aan een verplichte professionele registratie, erkend bij wet;2° een bedrijfsrevisor, een externe accountant, een extern belastingconsulent, een erkend boekhouder, een erkend boekhouder-fiscalist, een notaris of een andere onafhankelijke beoefenaar van juridische beroepen is als bedoeld in artikel 2, § 1, punt 3, a) en b), van Richtlijn 2005/60/EG, die in België of in een ander land van de Europese Economische Ruimte is gevestigd, of in een derde land aangeduid door de Koning krachtens artikel 37, § 2, eerste lid, 4°, waarvan de wetgeving gelijkwaardige verplichtingen en controles oplegt als die waarin Richtlijn 2005/60/EG voorziet en die zijn onderworpen aan een verplichte professionele registratie, erkend bij wet. De in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen die overeenkomstig het eerste lid een beroep doen op een derde zaakaanbrenger, vereisen van deze laatste dat hij hen onmiddellijk de inlichtingen doorgeeft die hij bezit over de identiteit van de cliënt en, in voorkomend geval, van diens lasthebbers en uiteindelijke begunstigden. Zij eisen tevens van de derde zaakaanbrenger dat hij zich ertoe verbindt om hen, zodra zij daarom verzoeken, onmiddellijk een afschrift te bezorgen van de bewijsstukken aan de hand waarvan hij de identiteit van die personen heeft gecontroleerd.
Onder de voorwaarden bepaald in het eerste lid, mogen de in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen de uitkomst aanvaarden van het klantenonderzoek dat is uitgevoerd door een derde zaakaanbrenger die in een land van de Europese Economische Ruimte of in een derde land is gevestigd, ook al verschillen de gegevens of de bewijsstukken die betrekking hebben op de identificatie of identiteitsverificatie van die welke vereist zijn door deze wet of door de ter uitvoering van deze wet genomen maatregelen.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het nakomen van de klantenonderzoeksvereisten blijft berusten bij de in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen die een beroep doen op een derde zaakaanbrenger als bedoeld in het eerste lid. § 2. Indien de in § 1, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde ondernemingen en personen optreden als derde zaakaanbrenger, stellen zij de informatie waarover zij beschikken met toepassing van de artikelen 7 en 8 onmiddellijk ter beschikking van de ondernemingen of personen bij wie de cliënt is aangebracht.
Indien de in België of in het buitenland gevestigde ondernemingen of personen bij wie de cliënt is aangebracht, een afschrift vragen van de documenten die betrekking hebben op de identificatie en identiteitsverificatie, bezorgen de in het eerste lid bedoelde ondernemingen en personen hun dit onverwijld. »
Art. 13.Artikel 6bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 januari 2004, dat artikel 11 wordt en wordt opgenomen in dezelfde afdeling, wordt vervangen als volgt : «
Art. 11.§ 1. De in de artikelen 2, § 1, en 3 bedoelde ondernemingen en personen zijn niet verplicht de in de artikelen 7 en 8 bedoelde identificatie en identiteitsverificatie uit te voeren voor de volgende personen : 1° een cliënt of een uiteindelijke begunstigde die een kredietinstelling of een financiële instelling is als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2005/60/EG, die in België of in een ander land van de Europese Economische Ruimte is gevestigd, of een gelijkwaardige instelling die gevestigd is in een derde land aangeduid door de Koning krachtens artikel 37, § 2, eerste lid, 2°, waarvan de wetgeving gelijkwaardige verplichtingen en controles oplegt als die waarin Richtlijn 2005/60/EG voorziet;2° een cliënt of een uiteindelijke begunstigde die een beursgenoteerde vennootschap is waarvan de effecten in een land van de Europese Economische Ruimte zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de zin van Richtlijn 2004/39/ EG, of een vennootschap die op de beurs is genoteerd in een derde land aangeduid door de Koning krachtens artikel 37, § 2, eerste lid, 3°, waar openbaarmakingsvereisten gelden die in overeenstemming zijn met de Gemeenschapswetgeving;3° de uiteindelijke begunstigden van gezamenlijke rekeningen aangehouden door notarissen en andere beoefenaren van onafhankelijke juridische beroepen die gevestigd zijn in België, in een ander land van de Europese Economische Ruimte of in een derde land aangeduid door de Koning krachtens artikel 37, § 2, eerste lid, 4°, waar zij onderworpen zijn aan verplichtingen die in overeenstemming zijn met de internationale normen ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en waar er toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van deze verplichtingen, in zoverre de informatie over de identiteit van de uiteindelijke begunstigden op verzoek beschikbaar is voor de instellingen die optreden als depositaris van de gezamenlijke rekeningen;indien de cliënt een persoon is als bedoeld in artikel 3, 5°, die gebonden is door het beroepsgeheim en derhalve de gevraagde informatie niet mag verstrekken, is artikel 8, § 4, niet van toepassing indien hij aan de bewarende instelling schriftelijk of elektronisch bevestigt dat de uiteindelijke begunstigden van de betrokken gezamenlijke rekening uitsluitend cliënten zijn met wie hij een relatie heeft om hun rechtspositie te bepalen, dan wel die hij in of in verband met een rechtsgeding verdedigt of vertegenwoordigt, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding; 4° een cliënt of een uiteindelijke begunstigde die een Belgische overheidsinstantie is;5° cliënten die Europese publieke autoriteiten of instellingen zijn, opgenomen in de door de Koning overeenkomstig artikel 37, § 2, eerste lid, 5°, opgemaakte lijst;6° cliënten die behoren tot de categorieën personen en instellingen aangeduid door de Koning krachtens artikel 37, § 2, eerste lid, 6°. § 2. De in de artikelen 2, § 1, en 3 bedoelde ondernemingen en personen zijn niet verplicht de in de artikelen 7 en 8 bedoelde identificatie en identiteitsverificatie uit te voeren voor volgende producten of verrichtingen : 1° levensverzekeringsovereenkomsten, wanneer het bedrag van de te betalen jaarlijkse premie 1.000 euro of minder bedraagt, of wanneer het bedrag van de eenmalige premie 2.500 euro of minder bedraagt; 2° pensioenverzekeringsovereenkomsten, mits deze overeenkomsten geen afkoopclausule omvatten en niet als waarborg kunnen worden gebruikt;3° een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen; 4° elektronisch geld in de zin van artikel 3, § 1, 7°, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, voor zover het maximumbedrag dat op de drager is opgeslagen niet meer dan 150 euro bedraagt indien de elektronische drager niet kan worden heropgeladen, of, indien de drager kan worden heropgeladen, een limiet van 2.500 euro geldt voor het totaalbedrag van de verrichtingen die in een kalenderjaar worden verricht. De artikelen 7 en 8 zijn echter wel van toepassing indien de houder, met toepassing van artikel 5quater van voormelde wet van 22 maart 1993, in de loop van datzelfde kalenderjaar, de terugbetaling vraagt van een bedrag van 1.000 euro of meer; 5° de producten en verrichtingen die een laag risico op witwassen van geld of financiering van terrorisme inhouden en zijn opgenomen in de door de Koning overeenkomstig artikel 37, § 2, eerste lid, 7°, opgemaakte lijst. § 3. De in de artikelen 2, § 1, en 3 bedoelde ondernemingen en personen verzamelen in elk geval voldoende gegevens om vast te stellen of de cliënt aan de voorwaarden voldoet om een afwijking te kunnen genieten als bedoeld in § 1.
De in de paragrafen 1 en 2 bedoelde afwijkingen van de verplichting om een klantenonderzoek te verrichten, zijn niet van toepassing wanneer er een vermoeden van witwassen van geld of financiering van terrorisme bestaat. »
Art. 14.Artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, dat artikel 12 wordt en wordt opgenomen onder dezelfde afdeling, wordt vervangen als volgt : «
Art. 12.§ 1. Onverminderd de in de artikelen 7 tot 9 opgelegde verplichtingen passen de in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen, naargelang de risicogevoeligheid, verscherpte klantenonderzoeksmaatregelen toe in situaties die omwille van hun aard een hoger risico op witwassen van geld of financiering van terrorisme kunnen inhouden, en ten minste in de hieronder beschreven situaties. § 2. Onverminderd de in de artikelen 7 tot 9 opgelegde verplichtingen, nemen de in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen specifieke en passende maatregelen om tegemoet te komen aan het hogere risico op witwassen van geld of financiering van terrorisme dat ontstaat wanneer zij een zakelijke relatie aangaan met of een verrichting uitvoeren voor een cliënt die bij de identificatie niet fysiek aanwezig is. § 3. Onverminderd de in de artikelen 7 tot 9 opgelegde verplichtingen, nemen de in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen de onderstaande specifieke maatregelen wanneer ze zakelijke relaties aangaan of verrichtingen uitvoeren met of voor rekening van : 1° politiek prominente personen die in het buitenland wonen, namelijk natuurlijke personen die een prominente publieke functie bekleden of hebben bekleed;2° directe familieleden van de in 1° bedoelde personen;3° of naaste geassocieerden van de in 1° bedoelde personen. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder « natuurlijke personen die een prominente publieke functie bekleden of hebben bekleed », de volgende personen verstaan : 1° staatshoofden, regeringsleiders, ministers, afgevaardigde ministers en staatssecretarissen;2° parlementsleden;3° leden van hooggerechtshoven, grondwettelijke hoven en andere hoge rechterlijke instanties die doorgaans beslissingen nemen waartegen geen verder beroep mogelijk is;4° leden van rekenkamers en van directies van centrale banken;5° ambassadeurs, zaakgelastigden en hoge leger-officieren;6° leden van bestuursorganen, leidinggevende of toezichthoudende organen van overheidsbedrijven. Functies van een middelbaar of ondergeschikt niveau vallen niet onder de in het tweede lid genoemde categorieën. Onder de in het tweede lid genoemde categorieën vallen, waar toepasselijk, de functies uitgeoefend op Europees en internationaal niveau. Onder voorbehoud van de toepassing van de verscherpte klantenonderzoeksmaatregelen afhankelijk van de risicogevoeligheid van de cliënten, dienen de in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen, een persoon die zijn prominente publieke functie in de zin van het tweede lid reeds ten minste één jaar heeft beëindigd, niet langer te beschouwen als een politiek prominent persoon.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder « directe familieleden van de in het eerste lid, 1 ° bedoelde personen », de volgende personen verstaan : 1° de echtgenoot of echtgenote;2° een partner die naar het nationale recht van de in het eerste lid, 1°, bedoelde persoon als gelijkwaardig met een echtgenoot of echtgenote wordt aangemerkt;3° de kinderen en hun echtgenoten of partners;4° de ouders.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder « naaste geassocieerden van de in het eerste lid, 1°, bedoelde personen », de volgende personen verstaan : 1° elke natuurlijke persoon van wie bekend is dat deze met een in het in eerste lid, 1 °, genoemde persoon de gezamenlijke uiteindelijke begunstigde is van juridische entiteiten of juridische constructies, of met de genoemde persoon verbonden is door andere nauwe zakelijke relaties;2° elke natuurlijke persoon die de enige uiteinde-lijke begunstigde is van een rechtspersoon of juridische constructie waarvan geweten is dat deze de facto opgericht werd ten voordele van een persoon bedoeld in het eerste lid, 1°. De vereiste specifieke maatregelen omvatten : 1° het in werking stellen van passende en geschikte procedures in functie van het risico om uit te maken of een cliënt of zijn uiteindelijke begunstigde een politiek prominent persoon is;2° het verkrijgen van toestemming van personen op een passend hiërarchisch niveau alvorens zakelijke relaties met dergelijke cliënten aan te gaan;3° het nemen van passende maatregelen naargelang de risicogevoeligheid, om de herkomst van het vermogen en van de fondsen vast te stellen die bij de zakelijke relatie of verrichting worden gebruikt;4° het doorlopend verscherpt controleren van de zakelijke relatie. § 4. Onverminderd de in de artikelen 7 en 8 bedoelde verplichtingen en de in artikel 11, § 1, 1 °, bedoelde afwijkingen, moeten de in artikel 2, § 1, bedoelde ondernemingen en personen die grensoverschrijdende correspondentbankrelaties aangaan met respondentinstellingen uit derde landen : 1° voldoende informatie over de betrokken respondentinstelling verzamelen om een volledig beeld te krijgen van de aard van haar activiteiten en om, op basis van openbaar beschikbare informatie, haar reputatie in te schatten alsook de kwaliteit van het toezicht dat op haar wordt uitgeoefend;2° de controles ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme van de respondentinstelling beoordelen;3° toestemming verkrijgen van personen op een passend hiërarchisch niveau alvorens nieuwe relaties aan te gaan;4° de verantwoordelijkheden van de respectieve instellingen schriftelijk vastleggen;5° met betrekking tot transitrekeningen (« payable-through accounts »), zich ervan vergewissen dat de respondentinstelling de identiteit heeft geverifieerd van en doorlopende doorlichting toepast ten aanzien van de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de rekeningen van de correspondentinstelling en dat de respondentinstelling in staat is om op verzoek de relevante gegevens betreffende de klantenonderzoeksmaatregelen te verstrekken aan de correspondentinstelling. Zij mogen geen correspondentbankrelatie aangaan of in stand houden met een schermbank en moeten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij geen correspondentbankrelaties aangaan of in stand houden met een bank waarvan bekend is dat deze schermbanken toestaat gebruik te maken van haar rekeningen. »
Art. 15.Artikel 8 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, dat artikel 13 wordt en wordt opgenomen onder dezelfde afdeling, wordt vervangen als volgt : «
Art. 13.De in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen bewaren, op welke informatiedrager ook, gedurende ten minste vijfjaar na beëindiging van de zakelijke relaties bedoeld in artikel 7, § 1, eerste lid, 1 °, of na uitvoering van de verrichting bedoeld in artikel 7, § 1, eerste lid, 2° of 3°, de identificatiegegevens van de cliënt en, in voorkomend geval, van zijn lasthebbers en zijn uiteindelijke begunstigden, alsook een afschrift van de bewijsstukken op grond waarvan de identiteitsverificatie van deze personen overeenkomstig de artikelen 7 tot 9 is verricht. »
Art. 16.Artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, dat artikel 14 wordt en wordt opgenomen onder een afdeling 2 met als opschrift « Klantenonderzoek ten aanzien van de verrichtingen en de zakelijke relaties, en bewaring van de gegevens en documenten », wordt vervangen als volgt : «
Art. 14.§ 1. De in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen moeten een bestendige waakzaamheid aan de dag leggen ten opzichte van de zakelijke relatie en de uitgevoerde verrichtingen en, in voorkomend geval, de oorsprong van de fondsen aandachtig onderzoeken om zich ervan te vergewissen dat die stroken met de kennis die zij hebben van de cliënt, zijn beroepsactiviteiten en risicoprofiel.
De in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen onderzoeken bijzonder aandachtig alle verrichtingen of feiten die zij bijzonder vatbaar achten voor witwassen van geld of financiering van terrorisme, wegens hun aard of ongebruikelijk karakter gelet op de activiteiten van de cliënt, dan wel wegens de begeleidende omstandigheden of de hoedanigheid van de betrokken personen. § 2. De in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen stellen een schriftelijk verslag op over het onderzoek dat met toepassing van paragraaf 1 is ingesteld. Dit verslag wordt overgelegd aan de in artikel 18 bedoelde personen om er zo nodig een passend gevolg aan te geven, overeenkomstig de artikelen 23 tot 28. »
Art. 17.Artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, dat artikel 15 wordt en wordt opgenomen onder dezelfde afdeling, wordt vervangen als volgt : «
Art. 15.Onder voorbehoud van de toepassing van het vereiste van artikel 6, vierde lid, van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen, bewaren de in de artikelen 2, § 1, 3, 1° en 5°, en 4 bedoelde ondernemingen en personen, op welke informatiedrager ook, gedurende ten minste vijfjaar na uitvoering van de verrichtingen, een kopie van de registraties, borderellen en stukken van de uitgevoerde verrichtingen om ze nauwkeurig te kunnen reconstrueren. Zij registreren de uitgevoerde verrichtingen op zodanige wijze dat zij kunnen voldoen aan de verzoeken om inlichtingen als bedoeld in artikel 33 binnen de in dat artikel voorgeschreven termijn.
Zij bewaren de in artikel 14, § 2, bedoelde schriftelijke verslagen gedurende eenzelfde periode. »
Art. 18.In hetzelfde hoofdstuk wordt, onder een afdeling 3 met als opschrift « Interne organisatie », een artikel 16 ingevoegd, luidende : «
Art. 16.§ 1. De in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen stellen passende interne maatregelen en controleprocedures in werking teneinde toe te zien op de naleving van de bepalingen van deze wet, alsook procedures voor communicatie en informatiecentralisatie teneinde verrichtingen die verband houden met witwassen van geld of financiering van terrorisme te voorkomen, op te sporen en te verhinderen. De interne controleprocedures houden in het bijzonder rekening met het verhoogd risico op witwassen van geld en financiering van terrorisme in de gevallen bedoeld in artikel 12 of nader bepaald door de Koning met toepassing van artikel 37. § 2. Onder voorbehoud van andere toepasselijke wetgevingen, werken de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen naar Belgisch recht een gecoördineerd programma uit en voeren zij een gecoördineerde organisatie en gecoördineerde procedures in voor het geheel dat zij vormen met hun dochterondernemingen en bijkantoren, wat hun verplichtingen betreft inzake de voorkoming van witwassen van geld en financiering van terrorisme. § 3. Aan de door de Koning aangeduide beroepsorganisaties wordt : 1° toelating verleend om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken;2° toegang verleend tot de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;3° toelating verleend om een afschrift te maken op papier of op een elektronische informatiedrager van de in het Rijksregister geraadpleegde informatie, en deze informatie mee te delen aan de personen en ondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, 4° tot 15°; en dit uitsluitend voor de identiteitsverificatie door de in artikel 2, § 1, 4° tot 15°, bedoelde personen en ondernemingen, conform artikel 7, §§ 1 en 2, van de cliënten en de lasthebbers van de cliënten, die natuurlijke personen zijn en die niet fysiek aanwezig zijn bij hun identificatie, evenals voor de identiteitsverificatie van de uiteindelijke begunstigden van de cliënten, conform artikel 8, § 1, en voor de actualisering van de identificatiegegevens van de cliënten en van de lasthebbers en uiteindelijke begunstigden van de cliënten, conform de artikelen 7, § 3, en 8, § 2.
De door de Koning aangeduide beroepsorganisaties hebben slechts toegang tot de in het eerste lid bedoelde gegevens op voorwaarde dat zij een gemotiveerd verzoek in die zin hebben ontvangen van een persoon of onderneming bedoeld in artikel 2, § 1, 4° tot 15°. De geconsulteerde beroepsorganisatie zal de gegevens die de persoon of de onderneming noodzakelijkerwijze moet kennen voor de uitvoering van zijn of haar verplichtingen als bedoeld in het eerste lid meedelen aan die persoon of onderneming.
De door de Koning aangeduide beroepsorganisaties mogen gezamenlijk of elk afzonderlijk een instelling oprichten waaraan in hun plaats : 1° toelating wordt verleend om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken voor het in het eerste lid bepaalde doel;2° toegang wordt verleend tot de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, voor het in het eerste lid bepaalde doel;3° toelating wordt verleend om een afschrift te maken op papier of op een elektronische informatiedrager van de in het Rijksregister geraadpleegde informatie, en deze informatie mee te delen aan de personen en ondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, 4° tot 15°, voor het in het eerste lid bepaalde doel. De in het derde lid bedoelde instellingen genieten rechtspersoonlijkheid. Hun zetel en hoofdbestuur zijn in België gevestigd. Onverminderd het bepaalde in andere wetten, beperken zij hun maatschappelijk doel tot de activiteiten bedoeld in het derde lid.
Onverminderd het bepaalde in andere wetten, worden zij steeds uitsluitend gehouden door de door de Koning aangeduide beroepsorganisaties.
De personen en ondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, 4° tot 15° mogen, voor de naleving van hun verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, alle informatie uit het Rijksregister die zij ontvangen via voornoemde beroepsorganisaties of instellingen gebruiken, verwerken, bewaren, en hiervan een afschrift maken op papier of op een elektronische informatiedrager. »
Art. 19.In dezelfde afdeling wordt een artikel 17 ingevoegd, luidende : «
Art. 17.De in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen nemen passende maatregelen om hun werknemers en vertegenwoordigers te sensibiliseren voor de bepalingen van deze wet.
Deze maatregelen houden in dat de betrokken werknemers en vertegenwoordigers deelnemen aan speciale opleidingsprogramma's om de verrichtingen en de feiten te leren onderkennen die met witwassen van geld of financiering van terrorisme verband kunnen houden en te vernemen wat de te volgen procedures zijn in die gevallen.
De in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen voeren passende procedures in om bij de aanwerving en aanstelling van hun werknemers of bij de aanwijzing van hun vertegenwoordigers na te gaan of deze blijk geven van passende betrouwbaarheid, in functie van de risico's die gepaard gaan met de uit te voeren opdrachten en functies. »
Art. 20.In dezelfde afdeling wordt een artikel 18 ingevoegd, luidende : «
Art. 18.De in de artikelen 2, § 1, en 4 bedoelde ondernemingen en personen wijzen een of meer personen aan die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van deze wet in hun onderneming of beroep. Deze personen zijn voornamelijk belast met de toepassing van de beleidslijnen en procedures bedoeld in de artikelen 16 en 17, evenals met het onderzoek van de schriftelijke verslagen die overeenkomstig artikel 14, § 2, worden opgesteld, teneinde er zo nodig een passend gevolg aan te geven overeenkomstig de artikelen 23 tot 28.
De in artikel 3 bedoelde personen stellen een dergelijke persoon aan wanneer dit verantwoord is in het licht van de omvang van de structuur waarbinnen zij hun activiteiten uitoefenen. »
Art. 21.In dezelfde afdeling wordt een artikel 19 ingevoegd, luidende : «
Art. 19.De in artikel 2, § 1, 4°, 6°, 8°, 11°, 13°, 14° en 15°, bedoelde personen mogen geen bijkantoor of vertegenwoordigingskantoor openen dat gedomicilieerd, geregistreerd of gevestigd is in een Staat of een gebied, door de Koning aangewezen met toepassing van artikel 27. Zij mogen, noch rechtstreeks, noch via de tussenkomst van een financiële holding, een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding, een dochtervennootschap die werkzaam is als kredietinstelling, verzekeringsonderneming of beleggingsonderneming verwerven of oprichten die gedomicilieerd, geregistreerd of gevestigd is in een Staat of een gebied als hierboven bedoeld.»
Art. 22.Hoofdstuk IIbis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 januari 2004, wordt hoofdstuk III.
Art. 23.In artikel 10bis, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 12 januari 2004, dat artikel 20 wordt, worden de woorden « in de artikelen 2, 17°, en 2bis, 1° » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 19°, en 3, 1° » en worden de woorden « schriftelijk of elektronisch » ingevoegd tussen het woord « onmiddellijk » en de woorden « ter kennis ».
Art. 24.Artikel 10ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 januari 2004, dat artikel 21 wordt, wordt vervangen als volgt : « De prijs van de verkoop door een handelaar van één of meerdere goederen voor een bedrag van 15.000 euro of meer, mag niet in contanten worden vereffend, ongeacht of de verkoop plaatsvindt in één verrichting of via meerdere verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. »
Art. 25.In het opschrift van hoofdstuk III van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 januari 2004, dat hoofdstuk IV wordt, worden de woorden « tussen de in de artikelen 2, 2bis en 2ter beoogde ondernemingen of personen en » vervangen door het woord « aan ».
Art. 26.In artikel 11 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1995, 10 augustus 1998, 4 mei 1999 en12 januari 2004, dat artikel 22 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « afgekort CFI, » ingevoegd tussen de woorden « Cel voor financiële informatieverwerking, » en de woorden « een administratieve autoriteit »;2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : « Deze autoriteit krijgt tevens de opdracht te zorgen voor overleg en een doeltreffende samenwerking tussen de nationale overheidsinstanties die rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken zijn bij de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, met inachtneming van hun specifieke bevoegdheden.»; 3° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Onverminderd de bevoegdheden van de gerechtelijke autoriteiten, wordt deze autoriteit belast met de ontvangst en de ontleding van de informatie die is meegedeeld door de in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen overeenkomstig artikelen 20, 23 tot 28, door de overheden bedoeld in artikel 39 overeenkomstig artikel 31, door buitenlandse instellingen met gelijkaardige opdrachten als de hare in het kader van wederzijdse samenwerking en door de administratie der douane en accijnzen overeenkomstig het koninklijk besluit van 5 oktober 2006 houdende maatregelen ter controle van het grensoverschrijdend verkeer van liquide middelen en de verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de gemeenschap binnenkomen of verlaten. Ze neemt alle noodzakelijke maatregelen overeenkomstig de artikelen 20, 23 tot 28 en 33 tot 35.
De regels aangaande de kennisgeving van inlichtingen bedoeld in de artikelen 20,23 tot 28 en 31, evenals de regels aangaande de kennisgeving van inlichtingen door de administratie der douane en accijnzen kunnen worden opgesteld door de Koning, op advies van de Cel voor financiële informatieverwerking. »; 4° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden « in de artikelen 2 en 2bis, 5° » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, en 4 »;5° paragraaf 4 wordt aangevuld als volgt : « Dit verslag bevat, wat haar betreft, alle inlichtingen nuttig voor de evaluatie van de doeltreffendheid van het preventieve stelsel ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.»; 6° in paragraaf 7 worden de woorden « in de artikelen 2 en 2bis bedoelde » vervangen door de woorden « de in de artikelen 2, § 1, 3, 1° tot 4°, en 4 bedoelde »;7° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 9, luidende : « § 9.De burgerlijke aansprakelijkheid van deze autoriteit en van haar leden kan niet worden ingeroepen bij het vervullen van haar wettelijke opdrachten, behalve in geval van bedrog of zware fout. »
Art. 27.In artikel 12 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, dat artikel 23 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « in artikel 2 beoogde » vervangen door de woorden « in artikel 2, § 1, bedoelde » en worden de woorden « schriftelijk of elektronisch » ingevoegd tussen de woorden « uit te voeren » en de woorden « ter kennis »;2° in paragraaf 1 wordt de laatste zin opgeheven;3° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De Cel kan zich verzetten tegen de uitvoering van elke verrichting in een zaak waarvoor zij door een melding overeenkomstig paragraaf 1 is gevat, indien zij het nodig acht wegens het ernstige of dringende karakter van deze zaak. De Cel bepaalt op welke verrichtingen evenals op welke bankrekeningen het verzet betrekking heeft.
De Cel brengt haar beslissing onmiddellijk ter kennis per telefax of, bij gebrek daaraan, op enige andere schriftelijke wijze, van de instellingen en personen bedoeld in artikel 2, § 1, die bij dit verzet betrokken zijn.
Dit verzet verhindert de uitvoering van de verrichtingen bedoeld in het eerste lid, tijdens maximaal twee werkdagen te rekenen van de kennisgeving. »; 4° in paragraaf 3 worden de woorden « , in artikel 2, § 1, bedoelde » ingevoegd tussen de woorden « ter kennis is gebracht van de » en de woorden « ondernemingen of de personen » en wordt het woord « verrichting » vervangen door het woord « verrichtingen ».
Art. 28.In artikel 13 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, dat artikel 24 wordt, worden de woorden « in artikel 2 » vervangen door de woorden « in artikel 2, § 1 » en worden de woorden « schriftelijk of elektronisch » ingevoegd tussen het woord « hiervan » en de woorden « ter kennis ».
Art. 29.In artikel 14, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 januari 2004, dat artikel 25 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « in de artikelen 12 en 13 » worden vervangen door de woorden « in de artikelen 23 en 24 »;2° de woorden « in artikel 2, beoogde » worden vervangen door de woorden « in artikel 2, § 1, bedoelde »;3° de woorden »schriftelijk of elektronisch » worden ingevoegd na het woord « onmiddellijk »;4° de laatste zin wordt geschrapt.
Art. 30.In artikel 14bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 1998 en gewijzigd bij de wet van 12 januari 2004, dat artikel 26 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « 2bis, 1° tot 4° » vervangen door de woorden « 3, 1° tot 4°, », en worden de woorden « schriftelijk of elektronisch » ingevoegd na het woord « onmiddellijk »;2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid luidende : « De in het artikel 3, 1°, 3° en 4°, bedoelde personen delen die informatie echter niet mee wanneer zij deze, binnen het kader van hun beroepsuitoefening, van één van hun cliënten ontvangen of over één van hun cliënten verkrijgen bij het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt, tenzij zij zelf deelnemen aan de witwasactiviteiten of de activiteiten voor financiering van terrorisme, zij juridisch advies voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme verstrekken, of zij weten dat hun cliënt juridisch advies wenst voor deze doeleinden »;3° in paragraaf 2 worden in het eerste lid de woorden « artikel 2bis, 5° » vervangen door de woorden « artikel 4 » en worden in het eerste en in het tweede lid de woorden « schriftelijk of elektronisch » ingevoegd na het woord « onmiddellijk »;4° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden « in artikel 2ter, » vervangen door de woorden « in artikel 3, 5°, »;5° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden « in artikel 2ter, » vervangen door de woorden « in artikel 3, 5°, »;6° in paragraaf 3 wordt het tweede lid aangevuld met de woorden « , tenzij zij zelf deelnemen aan de witwasactiviteiten of de activiteiten voor financiering van terrorisme, zij juridisch advies voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme verstrekken, of zij weten dat hun cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme.»; 7° in paragraaf 3, derde lid, worden de woorden « in artikel 2ter, » vervangen door de woorden « in artikel 3, 5°, » en worden de woorden « , schriftelijk of elektronisch » ingevoegd na het woord « onmiddellijk ».
Art. 31.In artikel 14ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 3 mei 2002, dat artikel 27 wordt, worden de woorden « in de artikelen 12 tot 14bis » vervangen door de woorden « in de artikelen 23 tot 26 », en de woorden « en de financiering van terrorisme » ingevoegd na de woorden « witwassen van geld ».
Art. 32.Artikel 14quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 januari 2004, wordt opgeheven.
Art. 33.In artikel 14quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 27 april 2007, dat artikel 28 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « in de artikelen 2, 2bis en 2ter » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 » en worden de woorden « onmiddellijk schriftelijk of elektronisch » ingevoegd na de woorden « brengen zij dit »;2° in het tweede lid worden de woorden « in het artikel 2ter beoogde instellingen en personen » vervangen door de woorden « in artikel 3, 5°, bedoelde personen » en worden de woorden « artikel 14bis, § 3, » vervangen door de woorden « artikel 26, § 3, ».
Art. 34.In artikel 18 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, dat artikel 29 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « in de artikelen 12 tot 14ter » vervangen door de woorden « in de artikelen 20, 23 tot 28 », en de woorden « die binnen de in de artikelen 2 en 2bis, 5° bedoelde ondernemingen overeenkomstig artikel 10 is aangesteld, of door de personen bedoeld in de artikelen 2bis, 1° tot 4° en 2ter » vervangen door de woorden « die binnen de in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen overeenkomstig artikel 18 is aangesteld, of bij gebreke daaraan wat betreft de personen bedoeld in artikel 3, door deze personen zelf »;2° in het tweede lid worden de woorden « in de artikelen 2, 2bis en 2ter » vervangen door de woorden « in de artikelen 2, § 1, en 4 ».
Art. 35.In artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, dat artikel 30 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande tekst, die paragraaf 1 zal vormen, wordt vervangen als volgt : « § 1.De ondernemingen en personen bedoeld in de artikelen 2, § 1, 3 en 4, hun directeurs en werknemers, alsook de stafhouder bedoeld in artikel 26, § 3, mogen in geen geval ter kennis brengen van de betrokken cliënt of van derde personen dat informatie werd meegedeeld aan de Cel voor financiële informatieverwerking met toepassing van de artikelen 20 of 23 tot 28, of dat een opsporingsonderzoek wegens witwassen van geld of financiering van terrorisme aan de gang is of zou kunnen worden geopend.
Wanneer de personen bedoeld in artikel 3, 1° en 3° tot 5°, een cliënt trachten te ontraden deel te nemen aan een illegale activiteit is er geen kennisgeving in de zin van het eerste lid. »; 2° het artikel wordt aangevuld met de paragrafen 2 tot 4 : « § 2.Het verbod waarvan sprake in paragraaf 1 is niet van toepassing op de kennisgeving aan de bevoegde overheden bedoeld in artikel 39, noch op de kennisgeving voor repressieve doeleinden. § 3. Het verbod waarvan sprake in paragraaf 1 is niet van toepassing op de kennisgeving van informatie : 1° tussen kredietinstellingen of financiële instellingen als bedoeld in artikel 2, § 1, 1) en 2), van Richtlijn 2005/60/EG, gevestigd in de Europese Economische Ruimte of tussen dergelijke instellingen en daaraan gelijkgestelde instellingen gevestigd in derde landen aangeduid door de Koning krachtens artikel 37, § 2, eerste lid, 2°, waarvan de wetgeving verplichtingen en een controle oplegt die gelijkwaardig zijn aan deze bepaald bij de richtlijn, wanneer zij behoren tot eenzelfde groep in de zin van artikel 2, punt 12, van Richtlijn 2002/87/EG van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat;2° tussen kredietinstellingen of financiële instellingen als bedoeld in artikel 2, § 1, 1) en 2), van Richtlijn 2005/60/EG, gevestigd in de Europese Economische Ruimte of tussen dergelijke instellingen en daaraan gelijkgestelde instellingen gevestigd in derde landen aangeduid door de Koning krachtens artikel 37, § 2, eerste lid, 2°, waarvan de wetgeving verplichtingen en een controle oplegt die gelijkwaardig zijn aan deze bepaald bij de richtlijn, wanneer deze instellingen optreden in verband met eenzelfde cliënt en in het kader van eenzelfde verrichting, op voorwaarde dat de uitgewisselde informatie slaat op die cliënt of die verrichting, dat ze enkel wordt gebruikt ter voorkoming van witwassen van geld of van financiering van terrorisme en dat de instelling die de informatie ontvangt, onderworpen is aan gelijkwaardige verplichtingen inzake beroepsgeheim en bescherming van persoonsgegevens;3° tussen de personen bedoeld in artikel 2, § 1, 3), a) en b), van Richtlijn 2005/60/EG, gevestigd in de Europese Economische Ruimte of tussen deze personen en personen die hetzelfde beroep uitoefenen in derde landen aangeduid door de Koning krachtens artikel 37, § 2, eerste lid, 4°, waarvan de wetgeving verplichtingen en een controle oplegt die gelijkwaardig zijn aan deze bepaald bij de richtlijn, a.wanneer zij hun beroepsactiviteiten uitoefenen in dezelfde juridische entiteit of in dezelfde structuur, dit wil zeggen, een grotere structuur waartoe de personen behoren en die de eigendom, evenals het beheer ervan delen, inbegrepen op het vlak van de controle op de naleving van de gedeelde verplichtingen; of b. wanneer zij tussenkomen in verband met eenzelfde cliënt en in het kader van eenzelfde verrichting, op voorwaarde dat de uitgewisselde informatie betrekking heeft op die cliënt of die verrichting, dat ze uitsluitend wordt gebruikt ter voorkoming van witwassen van geld of van financiering van terrorisme, en dat de bestemmeling van de informatie onderworpen is aan gelijkwaardige verplichtingen inzake beroepsgeheim en bescherming van persoonsgegevens. § 4. De bevoegde overheden inzake onderzoek en vervolging van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme nemen alle passende maatregelen om de werknemers van de onder deze wet vallende ondernemingen en personen die hetzij intern, hetzij aan de Cel voor financiële informatieverwerking vermoedens van witwassen van geld of financiering van terrorisme melden, te beschermen tegen bedreigingen of daden van agressie. »
Art. 36.In artikel 20 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, dat artikel 32 wordt, worden de woorden « de in de artikelen 2, 2bis en 2ter bedoelde ondernemingen of personen, hun werknemers of hun vertegenwoordigers en de in artikel 14bis, § 3, bedoelde stafhouder » vervangen door de woorden « de in de artikelen 2, § 1, 3 en 4, bedoelde ondernemingen of personen, hun werknemers of hun vertegenwoordigers, de stafhouder bedoeld in artikel 26, § 3, evenals de leiding of personeelsleden van de overheden bedoeld in artikel 39 », worden de woorden « de artikelen 12 tot 15 » vervangen door de woorden « de artikelen 20, 23 tot 28 of 31 » en in de Franse tekst worden de woorden « qui ont procédé de bonne foi à une information » vervangen door de woorden « du chef d'une déclaration de soupçon effectuée de bonne foi, ».
Art. 37.In artikel 21 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 1998, 4 mei 1999 en 12 januari 2004, dat artikel 31 wordt, worden de volgende wijzigingen worden aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De controleoverheden bedoeld in artikel 39, die tijdens inspecties die ze bij de ondernemingen of personen die onder hun bevoegdheid vallen uitvoeren, of op enige andere wijze, feiten vaststellen die verband zouden kunnen houden met witwassen van geld of financiering van terrorisme, moeten de Cel voor financiële informatieverwerking daarvan onmiddellijk schriftelijk of elektronisch op de hoogte stellen.»; 2° in het tweede lid worden de woorden « die bewijsmateriaal voor het witwassen van geld of de financiering van terrorisme kunnen vormen, de Cel voor financiële informatieverwerking daarvan op de hoogte.» vervangen door de woorden « die verband zouden kunnen houden met witwassen van geld of financiering van terrorisme, de Cel voor financiële informatieverwerking daarvan onmiddellijk schriftelijk of elektronisch op de hoogte. »
Art. 38.Artikel 15 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1995, 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, dat artikel 33 wordt, wordt vervangen als volgt : «
Art. 33.Wanneer de Cel voor financiële informatieverwerking informatie ontvangt als bedoeld in artikel 22, § 2, mag de Cel of één van haar leden of één van haar personeelsleden, die daartoe is aangewezen door de magistraat die de Cel leidt of door zijn plaatsvervanger, eisen dat binnen de door hen bepaalde termijn alle bijkomende informatie wordt meegedeeld die zij nuttig achten voor de vervulling van de opdracht van de Cel : 1° door alle instellingen en personen bedoeld in de artikelen 2, § 1, 3 en 4, alsook door de stafhouder bedoeld in artikel 26, § 3;2° door de politiediensten, in afwijking van artikel 44/1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt;3° door de administratieve diensten van de Staat;4° door de curatoren in een faillissement;5° door de voorlopige bewindvoerders bedoeld in artikel 8 van de faillissementswet van 8 augustus 1997;6° door de gerechtelijke overheden.Evenwel kunnen inlichtingen door een onderzoeksrechter niet worden medegedeeld aan de Cel zonder uitdrukkelijke toestemming van de procureur-generaal of de federale procureur en kunnen de inlichtingen verkregen van een gerechtelijke overheid door de Cel niet worden medegedeeld aan een buitenlandse instelling bij toepassing van artikel 35, § 2, zonder uitdrukkelijke toestemming van de procureur-generaal of de federale procureur.
De in artikel 3, 1°, en 3° tot 5°, bedoelde personen en de in artikel 26, § 3, bedoelde stafhouder delen die informatie niet mee als de in artikel 3, 1°, en 3° tot 5°, bedoelde personen deze van één van hun cliënten ontvangen of over één van hun cliënten verkrijgen, wanneer zij de rechtspositie van hun cliënt bepalen, dan wel die cliënt in of in verband met een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies in het licht van een dergelijke procedure en in het bijzonder over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, tenzij bedoelde personen zelf hebben deelgenomen aan de witwasactiviteiten of de activiteiten voor financiering van terrorisme, zij het juridisch advies voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme hebben verstrekt, of zij wisten dat hun cliënt juridisch advies wenste voor deze doeleinden.
De gerechtelijke overheden, de politiediensten, de administratieve diensten van de Staat, de curatoren in een faillissement en de voorlopige bewindvoerders mogen de Cel voor financiële informatieverwerking op eigen initiatief alle informatie bezorgen die zij nuttig achten voor de vervulling van haar opdracht.
De informatie die door het federaal parket wordt meegedeeld in het kader van een gerechtelijk onderzoek of een vooronderzoek in verband met de financiering van terrorisme, evenals de door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding van de Europese Commissie meegedeelde informatie in het kader van een onderzoek inzake fraude ten nadele van de financiële belangen van de Europese Economische Ruimte, laat de Cel toe haar bevoegdheden uit te oefenen overeenkomstig het eerste lid en artikel 22, § 2.
Het openbaar ministerie deelt aan de Cel voor financiële informatieverwerking alle definitieve beslissingen mee die zijn genomen in dossiers in verband waarmee de Cel informatie heeft meegedeeld met toepassing van de artikelen 23, § 3, en 34.
Art. 39.Artikel 16 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1995, 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, dat artikel 34 wordt, wordt vervangen als volgt : « Onder voorbehoud van het geval bedoeld in artikel 23, § 3, gaat de Cel voor financiële informatieverwerking over tot het onderzoek van de informatie bedoeld in artikel 22, § 2, alsook tot het onderzoek van de informatie meegedeeld door de in artikel 2, § 1, bedoelde ondernemingen en personen krachtens de verordening (EG) nr. 423/2007.
Zodra uit dit onderzoek blijkt dat er een ernstige aanwijzing bestaat van witwassen van geld of financiering van terrorisme, daaronder begrepen de financiering van proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten of van de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens, wordt deze informatie aan de procureur des Konings of aan de federale procureur meegedeeld. »
Art. 40.In artikel 17 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1995, 10 augustus 1998 en 12 januari 2004, dat artikel 35 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid 1, wordt het woord « Onverminderd » vervangen door de woorden « Onder voorbehoud van », worden de woorden « , de mededelingen bedoeld in § 2 » ingevoegd na de woorden « Onverminderd de toepassing van de voorafgaande artikelen » en worden de woorden « en niettegenstaande enige andersluidende bepaling » ingevoegd na de woorden « artikel 29 van het Wetboek van strafvordering »;2° in § 1, tweede lid, worden de woorden, « of de externe deskundige » vervangen door de woorden « , het lid van de politiedienst of de andere ambtenaar die bij haar gedetacheerd is, of de externe deskundige waarop ze beroep doet, »;3° in § 2, tweede lid, worden de woorden « op de verzoeken om inlichtingen die de Cel richt aan » vervangen door de woorden « op de mededelingen tussen de Cel en » en worden de woorden « artikel 209A van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap » vervangen door de woorden « artikelen 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en »;4° in § 2, derde lid, worden de woorden « van artikel 22 » vervangen door de woorden « van artikel 40 » en wordt het woord « niettemin » opgeheven;5° in § 2, vierde lid, worden de woorden « van de artikelen 12, § 3, en 16 » vervangen door de woorden « van de artikelen 23, § 3, en 34 » en worden de woorden « controle- of toezichthoudende overheid » vervangen door de woorden « controleoverheid als bedoeld in artikel 39 »;6° in § 2, wordt het vijfde lid vervangen door de volgende leden : « Wanneer deze mededeling informatie bevat betreffende het witwassen van geld afkomstig van het plegen van een misdrijf dat verband houdt met handel in clandestiene werkkrachten of mensenhandel, licht de Cel de arbeidsauditeur in van deze mededeling. Wanneer deze mededeling informatie bevat betreffende het witwassen van geld afkomstig uit overtredingen die een weerslag kunnen hebben inzake sociale fraude licht de Cel de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, opgericht door artikel 312 van de programmawet (I) van 27 december 2006, in. ».
Art. 41.In dezelfde wet wordt een artikel 36 ingevoegd, luidende : «
Art. 36.In het geval dat de Cel voor financiële informatieverwerking een mededeling doet aan de procureur des Konings of aan de federale procureur of aan de bij artikel 35, § 2, bedoelde overheden maken de bij de artikelen 20, 23 tot 28 en 31 bedoelde kennisgevingen en de bij artikel 33 bedoelde bijkomende informatie geen deel uit van het dossier, teneinde de anonimiteit van zijn auteurs te beschermen.
In het geval de in artikel 35, § 1, vermelde personen opgeroepen worden om in rechte te getuigen, mogen zij de identiteit van de in het vorig lid bedoelde auteurs evenmin bekendmaken. »
Art. 42.Het opschrift van Hoofdstuk IV van dezelfde wet, dat Hoofdstuk V wordt, wordt gewijzigd als volgt : « Uitvoerings- en controlemaatregelen ».
Art. 43.Artikel 21bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 januari 2004, wordt opgeheven.
Art. 44.In dit hoofdstuk V wordt een artikel 37 ingevoegd, luidende : «
Art. 37.§ 1. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op advies van de Cel voor financiële informatieverwerking, kan de Koning de nodige maatregelen nemen ter omzetting van Richtlijn 2005/60/EG, alsook van haar uitvoeringsrichtlijnen en verordeningen, en andere uitvoeringsmaatregelen.
Bovendien worden de koninklijke besluiten genomen met toepassing van het eerste lid, genomen op advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen wanneer ze slaan op personen, ondernemingen of materies die onder haar controlebevoegdheid vallen.
De koninklijke besluiten genomen krachtens het eerste lid kunnen de geldende wettelijke bepalingen wijzigen, vervolledigen, vervangen of opheffen.
De koninklijke besluiten genomen krachtens het eerste lid worden van rechtswege opgeheven indien ze niet bij wet worden bevestigd binnen de 24 maanden volgend op hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. § 2. Op advies van de Cel voor financiële informatieverwerking kan de Koning bepalen : 1° binnen de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 2006/70/EG inzake de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG, de categorieën natuurlijke of rechtspersonen alsook de voorwaarden op basis waarvan de natuurlijke of rechtspersonen die occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten uitoefenen vrijgesteld zijn van de verplichtingen onder deze wet bij toepassing van artikel 2, § 2;2° de lijst van derde landen als bedoeld in de artikelen 10, § 1, 11, § 1, 1°, en 30, § 3, 1° en 2°, waarvan wordt verondersteld dat hun wetgeving verplichtingen en een controle oplegt die gelijkwaardig zijn aan deze bepaald bij Richtlijn 2005/60/EG;3° de lijst van derde landen als bedoeld in de artikelen 8, § 1, 1°, b, en 11, § 1, 2°, waarvan wordt verondersteld dat de wetgeving openbaarmakingsvereisten oplegt die in overeenstemming zijn met de Gemeenschapswetgeving;4° de lijst van derde landen als bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 2°, 11, § 1, 3°, en 30, § 3, 3°, waarvan wordt verondersteld dat de wetgeving aan notarissen en beoefenaars van andere onafhankelijke juridische beroepen vereisten oplegt in overeenstemming met de internationale normen inzake de bestrijding van witwassen van geld en financiering van terrorisme, evenals de controle van de naleving van deze verplichtingen en waarvan bovendien wordt aangenomen dat de wetgeving aan de notarissen of beoefenaars van andere onafhankelijke juridische beroepen oplegt informatie over de identiteit van de uiteindelijke begunstigde ter beschikking te stellen van de instellingen die als depositaris optreden van gezamenlijke rekeningen die door deze personen worden aangehouden, wanneer deze instellingen hierom verzoeken; 5° de lijst van cliënten als bedoeld in artikel 11, § 1, 5°, die Europese publieke overheden of instellingen zijn en die voldoen aan alle voorwaarden vastgelegd in artikel 3.1 van Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van « politiek prominente personen » en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten; 6° de lijst van cliënten als bedoeld in artikel 11, § 1, 6°, die een laag risico inhouden voor witwassen van geld of financiering van terrorisme en die voldoen aan alle voorwaarden vastgelegd in artikel 3.2 van voormelde Richtlijn 2006/70/EG; 7° de lijst van producten en verrichtingen als bedoeld in artikel 11, § 2, 5°, die een laag risico inhouden voor witwassen van geld of financiering van terrorisme en die voldoen aan alle voorwaarden vastgelegd in artikel 3.3 van voornoemde Richtlijn 2006/70/EG. Bovendien worden de koninklijke besluiten, genomen met toepassing van het eerste lid, genomen op advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen wanneer ze slaan op personen, ondernemingen of materies die onder haar controlebevoegdheid vallen. § 3. Op advies van de Cel voor financiële informatieverwerking en van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen kan de Koning een lijst opstellen van valutaverrichtingen die bijzonder vatbaar worden geacht voor witwassen van geld en financiering van terrorisme en waarvoor de ondernemingen en personen bedoeld in artikel 2, § 1, een schriftelijk verslag moeten opstellen dat moet worden gericht aan de personen bedoeld in artikel 18. § 4. Op advies van de Cel voor financiële informatieverwerking kan de Koning de toepassing van een deel of van alle bepalingen van deze wet uitbreiden tot categorieën ondernemingen of personen die niet zijn opgesomd in de artikelen 2, § 1, 3 en 4, en waarvan blijkt dat hun activiteiten kunnen worden gebruikt voor witwassen van geld of financiering van terrorisme. In voorkomend geval kan de Koning ook de bevoegde overheden bedoeld in artikel 39 uitbreiden of aanpassen.
Bovendien worden de koninklijke besluiten, genomen met toepassing van het eerste lid, genomen op advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen wanneer ze slaan op personen, ondernemingen of materies die onder haar controlebevoegdheid vallen. § 5. Op advies van de Commissie voor het Bank-, Financie-, en Assurantiewezen, kan de Koning de beroepsorganisaties bedoeld in artikel 16, § 3, aanduiden.
Art. 45.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 38 ingevoegd, luidende : «
Art. 38.§ 1. De controleoverheden bedoeld in artikel 39 bepalen bij reglement, de toepassingsmodaliteiten van de verplichtingen bepaald bij hoofdstuk II. Dit reglement wordt, waar toepasselijk, ter goedkeuring voorgelegd aan de Koning.
Indien deze overheden nalaten het in het eerste lid bedoelde reglement op te stellen of het in de toekomst te wijzigen, kan de Koning dit reglement Zelf aannemen of wijzigen. § 2. Deze modaliteiten kunnen de bedoelde ondernemingen en personen toelaten de reikwijdte van hun verplichtingen aan te passen in functie van het risico verbonden aan het soort betrokken cliënt, zakelijke relatie, product of verrichting. In dat geval moeten de bedoelde ondernemingen en personen in staat zijn hun controleoverheden in het kader van artikel 39 te bewijzen dat de omvang van de toepassingsmaatregelen passend en aangepast is rekening houdend met de risico's op witwassen van geld en financiering van terrorisme.
In afwijking van de bepalingen van artikel 7, § 1, eerste lid, en van artikel 13 mogen de overheden bedoeld in paragraaf 1 bij wijze van reglement de ondernemingen en personen bedoeld in artikel 2, § 1, 3 en 4 die onder hun toezicht ressorteren toestaan om de verwijzingen te bewaren naar de bij de cliëntenidentificatie opgevraagde bewijsstukken in plaats van een afschrift ervan, en dit in de gevallen en onder de voorwaarden die zij bepalen. »
Art. 46.In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 39 ingevoegd, luidende : «
Art. 39.§ 1. Onder voorbehoud van de toepassing van andere wetgeving, stellen de controle- of toezichthoudende overheden of tuchtoverheden van de ondernemingen en personen bedoeld in artikel 2, § 1, 1° tot 15°, 3 en 4, de federale overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie voor de ondernemingen en personen bedoeld in artikel 2, § 1, 16° tot 19° en 21°, en de federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken voor de ondernemingen en personen bedoeld in artikel 2, § 1, 20°, doeltreffende mechanismen in ter controle van de naleving door deze ondernemingen en personen van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 7 tot 20, 23 tot 30 en 33, alsook van deze bedoeld in de koninklijke besluiten, reglementen en andere maatregelen genomen ter uitvoering van dezelfde bepalingen van deze wet.
De overheden bedoeld in het eerste lid mogen hun controle uitoefenen op grond van een afweging van de risico's. § 2. De overheden bedoeld in paragraaf 1 mogen zich door de ondernemingen en personen bedoeld in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 die ze controleren alle inlichtingen laten mededelen die ze nuttig achten over de wijze waarop deze ondernemingen en personen de artikelen 7 tot 20, 23 tot 30 en 33 toepassen.
Voor de financiële ondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, en de uitbaters van kansspelen bedoeld in artikel 4, hebben de overheden bedoeld in paragraaf 1 de bevoegdheid om inspecties ter plaatse uit te voeren. »
Art. 47.Het opschrift van hoofdstuk V van dezelfde wet, dat hoofdstuk VI wordt, wordt gewijzigd als volgt : « Sancties ».
Art. 48.In artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 1998, het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en de wet van 12 januari 2004, dat artikel 40 wordt en wordt opgenomen in hoofdstuk VI, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « kan de bevoegde controle- of toezichthoudende overheid of de bevoegde tuchtoverheid bij niet-naleving van de bepalingen van de artikelen 4 tot 19 of de ter uitvoering ervan genomen besluiten door een in de artikelen 2, 2bis en 2ter beoogde onderneming of persoon die onder haar ressorteert » vervangen door de woorden « kan de bevoegde overheid bedoeld in artikel 39, bij niet-naleving door de ondernemingen of personen bedoeld in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 van de artikelen 7 tot 20, 23 tot 30 en 33 van deze wet, van Vverordening (EG) nr.1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler, of van de uitvoeringsbesluiten ervan »; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Deze sancties kunnen worden uitgesproken door de Mminister van Financiën ten aanzien van personen die de in artikel 2, § 2, bedoelde vrijstelling genieten en die de voorwaarden niet naleven waaraan deze vrijstelling onderworpen is, overeenkomstig artikel 37, § 2, eerste lid, 1°.Deze sancties kunnen worden uitgesproken door de minister verantwoordelijk voor de federale overheidsdienst, als deze overheidsdienst de bevoegde controleoverheid is, bedoeld in artikel 39. » Art.49. In artikel 23 van dezelfde wet, vervangen bij de programmawet van 27 april 2007, dat artikel 41 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van artikel 10ter » vervangen door de woorden « van artikel 21 »;2° in het tweede lid worden de woorden « in artikel 23bis » vervangen door de woorden « in artikel 42 », en de woorden « op artikel 10ter » vervangen door de woorden « op artikel 21 ».
Art. 50.In artikel 23bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 27 april 2007, dat artikel 42 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « bij artikel 23 » vervangen door de woorden « bij artikel 41 »;2° in het derde lid worden de woorden « bij artikel 23 » vervangen door de woorden « bij artikel 41 ».
Art. 51.In artikel 23ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 27 april 2007, dat artikel 43 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « in artikel 23 » vervangen door de woorden « in artikel 41 » en worden de woorden « in artikel 23bis, eerste lid, » vervangen door de woorden « in artikel 42, eerste lid, »;2° in het tweede lid worden de woorden « bij artikel 23 » vervangen door de woorden « bij artikel 41 ».
Art. 52.Hoofdstuk VI van dezelfde wet wordt Hoofdstuk VII.
Art. 53.Artikel 24 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 12 januari 2004, dat artikel 44 wordt, wordt vervangen als volgt : «
Art. 44.Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 11 identificeren en verifiëren de in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen de geboorteplaats en -datum van de in artikel 7, § 1, 1°, §§ 2 en 6, bedoelde natuurlijke personen met wie zij reeds een zakelijke relatie hebben op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van [... 2009] tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van Vennootschappen en dit binnen een vast te stellen termijn, afhankelijk van het risico, die ten hoogste vijf jaar mag bedragen te rekenen van de inwerkingtreding van deze wet. Artikel 7, §§ 4 tot 6, is van toepassing.
Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 11 actualiseren de in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen, binnen een termijn van 2 jaar te rekenen van de inwerkingtreding van de wet van [... 2009] tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van Vennootschappen en in functie van het risico, de identificatie van de uiteindelijke begunstigden bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, van de cliënten met wie ze een zakelijke relatie hebben op de datum van de inwerkingtreding van deze wet. Deze termijn wordt verlengd tot vijf jaar voor de identificatie van de geboortedatum en geboorteplaats. Artikel 8, §§ 3 tot 6, is van toepassing.
De ondernemingen en personen bedoeld in de artikelen 2, § 1, 3 en 4 nemen passende en geëigende maatregelen in functie van het risico om de cliënten bedoeld in artikel 12, § 3, te identificeren en de specifieke maatregelen bedoeld in het zesde lid van dezelfde paragraaf toe te passen ten aanzien van deze cliënten waarmee ze reeds een zakelijke relatie hebben op de datum van inwerkingtreding van de wet van [... 2009] tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van Vennootschappen, en dit binnen een termijn van een jaar te rekenen van de inwerkingtreding van deze wet.
Tot het ogenblik waarop een krachtens artikel 37, § 2, eerste lid, 2°, genomen koninklijk besluit in werking treedt, wordt voor de toepassing van de artikelen 10, § 1, 1°, 11, § 1, 1°, en 30, § 3, 1° en 2°, beschouwd dat de Staten die lid zijn van de Financiële actiegroep tegen het witwassen van geld in hun wetgeving verplichtingen en controles opleggen die gelijkwaardig zijn aan die voorgeschreven bij Richtlijn 2005/60/EG. »
Art. 54.Hoofdstuk VII van dezelfde wet wordt Hoofdstuk VIII.
Art. 55.Artikel 25 van dezelfde wet wordt artikel 45. HOOFDSTUK 3 Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van Vennootschappen
Art. 56.In het Wetboek van Vennootschappen wordt een artikel 515bis ingevoegd, luidende : «
Art. 515bis.Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die stemrechtverlenende effecten verwerft die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen van een andere naamloze vennootschap dan bedoeld in de artikelen 514 en 515 die aandelen aan toonder of gedematerialiseerde aandelen heeft uitgegeven, moet ten laatste binnen de vijf werkdagen volgend op de dag van verwerving aan deze vennootschap kennis geven van het aantal effecten dat hij bezit, wanneer de stemrechten verbonden aan die effecten 25 % of meer bereiken van het totaal der stemrechten op het ogenblik waarop zich de verrichting voordoet op grond waarvan kennisgeving verplicht is.
Deze kennisgeving is eveneens binnen dezelfde termijn verplicht bij overdracht van effecten wanneer als gevolg hiervan de stemrechten zakken onder voormelde drempel van 25 %. »
Art. 57.In artikel 516, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « de artikelen 514 en 515, eerste lid, » vervangen door de woorden « de artikelen 514, 515, eerste lid, en 515bis, eerste lid, ».
Art. 58.In artikel 534 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « de artikelen 514 of 515, eerste lid, » vervangen door de woorden « de artikelen 514, 515, eerste lid, of 515bis, eerste lid, ».
Art. 59.In artikel 545, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 2 mei 2007, worden de woorden « artikel 514 of 515, eerste lid, » vervangen door de woorden « artikel 514, 515, eerste lid, of 515bis, eerste lid, ».
Art. 60.Overgangsbepaling De natuurlijke persoon of rechtspersoon die op het moment van de inwerkingtreding van deze wet eigenaar is van meer dan 25 % van de aandelen of stemrechten, of die dit percentage rechtstreeks of onrechtstreeks houden, geven hiervan binnen ten hoogste 6 maanden na deze datum kennis aan de betrokken vennootschap en in functie van het risico.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 18 januari 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven, Mevr. I. VERVOTTE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DECLERCK _______ Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : Doc.52 1988 (2008/2009) : 001 : Wetsonwerp. 002 : Bijlage. 003 : Amendementen. 004 : Verslag. 005 : Tekst aangenomen door de commissie.
Integraal verslag : 15 en 16 juli 2009.
Stukken van de Senaat : 4-1412 - 2009/2010 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.
Nrs. 2 en 3 : Amendementen.
Nr. 4 : Verslag.
Nr. 5 : Tekst aangenomen door de commissie.
Nr. 6 : Ontwerp geamendeerd door de Senaat en overgezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Handelingen van de Senaat : 10 december 2009.
Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : Doc. 52 1988 (2008/2009) : 007 : Ontwerp geamendeerd door de Senaat. 008 : Amendementen. 009 : Verslag. 010 : Tekst verbeterd door de commissie. 011 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.
Integraal verslag : 22 december 2009.