gepubliceerd op 29 juni 2002
Wet tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en tot wijziging van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs
3 MEI 2002. - Wet tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en tot wijziging van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën zijn gelast in Onze Naam het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Kamer van volksvertegenwoordigers in te dienen :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.In de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, wordt een artikel 14ter ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 14ter . Na advies van de Cel voor financiële informatieverwerking, kan de Koning de in de artikelen 12 tot 14bis beoogde plicht tot kennisgeving uitbreiden tot verrichtingen en feiten waarin natuurlijke- of rechtspersonen zijn betrokken die gedomicilieerd, geregistreerd of gevestigd zijn in een Staat of een gebied waarvan de wetgeving als ontoereikend wordt erkend door een bevoegde internationale instantie voor het overleg en de coördinatie of waarvan door deze instantie wordt aangenomen dat hun gebruiken een hinderpaal vormen in de strijd tegen het witwassen van geld. De Koning kan het type van de beoogde verrichtingen en feiten, alsook hun minimumbedrag, bepalen. »
Art. 3.Artikel 139 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggings-ondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 1998, wordt aangevuld met het volgende lid : « De personen waarvan sprake in het eerste lid, 1°, die verrichtingen van geldoverdracht uitvoeren als bedoeld in artikel 139bis , dienen aan de volgende bijkomende voorwaarden te voldoen : 1° ze dienen te zijn opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap; 2° ze dienen te beschikken over een volgestort kapitaal en een eigen vermogen in de zin van de artikelen 58 en 66 van ten minste 200.000 euro.
Zij dienen bewijs te leveren van het bij de Nationale Bank van België, voor rekening van de Deposito- en Consignatiekas, in bewaring geven van een borgtocht voor een bedrag en volgens nadere regels door de Koning te bepalen. Deze borgtocht wordt bij voorrecht aangewend voor de nakoming van de tegenover de opdrachtgevers aangegane verbintenissen.
De Koning kan bepalen welke maximumsom per cliënt het voorwerp van een geldtransfer door een wisselkantoor kan zijn, ongeacht of de transfer wordt uitgevoerd in één keer of in verschillende keren waartussen een verband blijkt te bestaan. »
Art. 4.De Koning bepaalt de inwerkingtreding van artikel 3.
De personen die bij de inwerkingtreding van artikel 3 geregistreerd zijn voor de werkzaamheden van geldoverdracht moeten zich schikken naar de voorschriften van artikel 139, achtste lid, 1°, van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs binnen een periode van 6 maanden en naar de voorschriften van artikel 139, achtste lid, 2°, van dezelfde wet binnen een periode van drie jaar.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 3 mei 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN
MEMORIE VAN TOELICHTING 1. Versterking van het anti-witwasdispositief ten aanzien van de niet-meewerkende landen en gebieden in de strijd tegen het witwassen van geld. De context waarbinnen het witwassen van geld zich afspeelt, heeft tijdens het laatste decennium grondige wijzigingen ondergaan. De toenemende opening van de nationale economie, de globalisering van de financiële dienstverlening, de liberalisering van het geldverkeer, de nieuwe betalings- en communicatie-technologieën hebben tot gevolg gehad dat het steeds moeilijker wordt om de rechterlijke vervolgingen, het geld van criminele oorsprong op te sporen, in beslag te nemen en verbeurd te verklaren. De rol dat hierin wordt gespeeld door het misbruik van financiële offshore centra, werd hoog aangekaart door heel wat internationale organisaties, waaronder de Financiële Actiegroep. Criminelen gaan steeds meer op zoek naar landen en gebieden waar er een absoluut bankgeheim is, waar de economische begunstigde zich kan verschuilen achter duistere vennoot-schaprechtelijke structuren, waar geen anti-witwasdispositief is en waar immuniteit wordt geboden tegen gerechtelijke vervolging. De uitvoering van financiële transacties via financiële offshore centra vormt een rechtstreekse belemmering voor de internationale gerechtelijke samenwerking met rampzalige gevolgen : aantasting van de doeltreffendheid van het bestaand anti-witwasdispositief, aantasting van de stabiliteit van de wereldeconomie gezien de grootheid van de financiële stromen die worden aangehouden door, of verlopen langs, de financiële offshore centra en het gebrek van enige afdoende prudentiële controle of reglementering van de financiële dienstverlening.
Om weerwerk te bieden tegen deze ernstige gevolgen voor de wereldeconomie en met de formele steun van de G7 heeft de Financiële Actiegroep 25 criteria vastgesteld voor het vereenzelvigen van de schadelijke regels en praktijken die de internationale samenwerking in de bestrijding van het witwassen van geld belemmeren (1). Aan de hand van deze criteria identificeert de Financiële Actiegroep de niet-meewerkende landen en gebieden in de strijd tegen het witwassen van geld (2).
Het is door middel van tegenmaatregelen dat de Financiële Actiegroep streng wil optreden tegen de landen en gebieden die al sinds ten minste één jaar als niet-medewerkend worden beschouwd, en die sindsdien geen voldoende vooruitgang hebben gemaakt om de aangekaarte tekortkomingen te verhelpen. Naast Aanbeveling 21 (3), raadt de Financiële Actiegroep ook de toepassing aan van andere tegenmaatregelen die trapsgewijs, evenredig en soepel moeten zijn wat de voorziene middelen betreft en die ondernomen worden binnen een kader van gemeenschappelijk overleg met het oog op het bereiken van een gemeenschappelijk doel. Deze tegenmaatregelen kunnen ondermeer de volgende vormen aannemen (4) : 1° het opleggen van strenge voorschriften voor de vereenzelviging van cliënten, alsook het versterken van de aanbevelingen naar de financiële sector toe wat de vereenzelviging van de economische begunstigden betreft vooraleer handelsrelaties aan te knopen met particulieren of vennootschappen uit deze landen of gebieden;2° het versterken van de toepasselijke meldingsmechanismen of het systematisch melden van financiële verrichtingen met die landen of gebieden, wegens het potentieel verdachte karakter van de verrichtingen met die landen of gebieden;3° bij vergunningsaanvragen voor de vestiging van dochtervennootschappen, bijkantoren of vertegenwoor-digingskantoren van banken in landen lid van de Financiële Actiegroep, rekening houden met het feit dat de betrokken bank gevestigd is in een niet-meewerkend land of gebied;4° de ondernemingen uit de niet-financiële sector waarschuwen voor de risico's van witwassen verbonden aan de verrichtingen met entiteiten gevestigd in niet-meewerkende landen of gebieden. Op 17 oktober 2000 werd door de gezamenlijke Raadsvergadering van Ministers Ecofin/JAI van de Europese Unie beslist dat de Lidstaten gezamenlijk de tegenmaatregelen beslist door de Financiële Actiegroep zouden ten uitvoer leggen.
Met het oog op een mogelijke tenuitvoerlegging van de tweede tegenmaatregel is het noodzakelijk het preventief anti-witwasdispositief aan te passen, door de Koning te machtigen de plicht tot kennisgeving aan de Cel voor financiële informatieverwerking, beoogd in de artikelen 12 tot 14bis , van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, uit te breiden tot de plicht tot kennisgeving van verrichtingen en feiten die potentieel verdacht zijn uit hun aard, wegens de rechtstreekse band met het niet-meewerkend land of gebied. Deze verruimde plicht tot kennisgeving zal ertoe bijdragen dat er een betere doorstroming op gang wordt gebracht naar de gerechtelijke overheden van financiële transacties uitgevoerd met landen en gebieden die worden erkend als niet-medewerkend in de strijd tegen het witwassen van geld, en dit zonder afbreuk te doen aan het principe volgens het welke enkel verdachte verrichtingen en feiten moeten worden ter kennis gebracht aan de Cel voor financiële informatieverwerking.
Daar de Financiële Actiegroep geen specifiek gedefinieerde structuur, noch bepaalde levensduur heeft, wordt er in het artikel 14ter , in ontwerp van de wet van 11 januari 1993 verwezen naar « een internationale instantie voor het overleg en de coördinatie ». Deze meer algemene term, die zeer duidelijk slaat op de Financiële Actiegroep, kan steeds dienen voor andere entiteiten van dezelfde aard indien zou beslist worden de werkzaamheden van de Financiële Actiegroep niet verder te zetten. Inderdaad, de Financiële Actiegroep heronderzoekt om de vijf jaar zijn opdracht. Hij bestaat sinds 1989, en er werd overeengekomen dat hij zijn werkzaamheden zou voortzetten tot ten minste 2004.
Vanuit dit perspectief heeft de Ecofin Raad, in haar vergadering van 22 september, het belang onderstreept om de inspanningen te ondersteunen die de financiële Task Force voor het witwassen van geld levert, in het bijzonder op het gebied van de tegenover niet meewerkende landen of gebieden te nemen maatregelen. 2. Versterking van de anti-witwasmaatregelen met betrekking tot de activiteiten van geldoverdracht. In het kader van de versterking van de maatregelen ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld werd de wet van 6 april 1995 bij wet van 10 augustus 1998 gewijzigd met het oog op de reglementering van de activiteit van geldoverdrachten. Deze activiteit betreft de dienstverlening waarbij een bemiddelaar, op instructie van zijn cliënt, een geldsom overmaakt aan een door deze cliënt aangewezen begunstigde. De meeste gebruikers van de systemen die dergelijke geldoverdrachten aanbieden, zijn buitenlandse werknemers die geld aan hun familie in hun land van herkomst overmaken, reizigers of in het buitenland verblijvende studenten.
Artikel 139bis van de wet van 6 april 1995, zoals ingevoegd door de wet van 10 augustus 1998, bepaalt dat de diensten inzake geldoverdrachten, die voordien konden worden verleend zonder controlestatuut (voorzover ze niet gepaard gingen met contante wisseltransacties) enkel nog mogen worden aangeboden door de Nationale Bank van België, de Post, de in België werkzame kredietinstellingen, de in België werkzame Belgische of buitenlandse beleggingsondernemingen en door de wisselkantoren.
Met toepassing van deze bepaling hebben de personen die werkzaam waren op het vlak van de geldoverdrachten zonder over een ander statuut te beschikken, een registratie door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen als wisselkantoor aangevraagd.
Op grond van de opgedane ervaring en een internationale vergelijking van de toegangsvereisten voor de activiteit van geldoverdrachten is gebleken dat een verfijning wenselijk is van het huidige wettelijk en reglementair kader voor deze activiteit, wanneer deze wordt verricht door een wisselkantoor. Daarom beoogt dit ontwerp om binnen de categorie van de wisselkantoren een gedifferentieerd controlestatuut te ontwikkelen. Wanneer een wisselkantoor voornemens is om geldtransferten te verrichten, zal zij voortaan aan een aantal bijkomende vereisten onderworpen zijn. Wanneer een wisselkantoor louter deviezentransacties verricht, zou de huidige regeling behouden blijven.
De nieuwe voorwaarden voor de wisselkantoren die al dan niet uitsluitend geldtransferten verrichten, worden bepaald in dit ontwerp van wet.
COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN Artikel 1 Overeenkomstig artikel 83 van de Grondwet verduidelijkt artikel 1 dat het ontwerp aangelegenheden regelt zoals bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2 Artikel 2 strekt ertoe de doeltreffendheid van het anti-witwasdispositief, alsook de bescherming van het financiële stelsel, te verhogen door in de mogelijkheid te voorzien om via een Koninklijk besluit de plicht tot kennisgeving aan de Cel voor financiële informatieverwerking uit te breiden.
De landen en gebieden waarvoor de verruimde plicht tot kennisgeving toepasselijk is, alsook de beoogde feiten en financiële verrichtingen, en desgevallend hun minimumbedrag, worden bepaald door de Koning.
Zoals de Raad van State heeft gezegd in zijn advies 32.340/2 van 12 oktober 2001, worden alle door de Koning bepaalde feiten en financiële verrichtingen met de beoogde landen en gebieden als onweerlegbaar verdacht beschouwd.
Wat betreft de overweging van de Raad van Staat betreffende de systematische belasting in hoofde van de in artikel 2bis van het wet van 11 januari 1993 opgesomde beroepen, wordt verwezen naar het antwoord gegeven door de Regering in de memorie van toelichting van de wet van 10 augustus 1998 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (Kamer van de volksvertegenwoordigers, Gewone Zitting 1997- 1998, ontwerp van wet van 10 augustus 1998 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld 1335/1, blz. 5 en volg.).
Zoals dit reeds het geval is voor de bevoegdverklaringen gegeven aan de Koning door de artikelen 8, tweede lid, en 14bis , § 2, tweede lid van de wet van 11 januari 1993, wordt er voorgesteld om het advies van de Cel voor financiële informatieverwerking te vragen gezien de specifieke bevoegdheden en de ervaring van deze overheid inzake de voorkoming en de bestrijding van het witwassen van kapitaal.
Een analoge bepaling is voorzien in artikel L.562-2 (anti-witwasbepaling) van het Frans Monetair en Financieel Wetboek van 14 december 2000, gewijzigd door de wet n° 2001-420 van 15 mei 2001 betreffende de nieuwe economische reglementeringen.
Art. 3 en 4 Deze bepalingen voeren in artikel 139 van de wet van 6 april 1995 een aantal nieuwe voorwaarden in voor de wisselkantoren die activiteiten van geldtransferten verrichten.
Vooreerst wordt de verplichting ingevoerd voor deze kantoren om een handelsvennootschap op te richten, waardoor het niet langer mogelijk is voor fysieke personen om een registratie te bekomen. Er wordt voorts een financiële drempel in de vorm van vereisten inzake aanvangskapitaal en eigen vermogen ingevoerd, hetgeen ertoe bijdraagt dat de nodige middelen aanwezig zijn om een aangepaste organisatie met het oog op het voorkomen van het witwassen van geld op te zetten. Het blijft inderdaad de bedoeling dat het toezicht zich louter binnen de witwaspreventie blijft situeren en geenszins van prudentiële aard wordt.
Bovendien wordt een verplichte borgtocht ingevoerd die als voorrecht voor de cliënt zou gelden. Deze laatste voorwaarde is geïnspireerd door de regeling die vóór 1990 bestond voor de activiteit van deviezenhandel (zie het voormalig artikel 78 van Boek I, Titel V, van het Wetboek van Koophandel). Met verwijzing naar deze laatste bepaling, is de Regering van oordeel uit dat het niet noodzakelijk is om de rang van dit voorrecht te preciseren, zoals de Raad van State suggereerde. Het bedrag van de borgtocht zal door de Koning worden bepaald. Het bedrag zou kunnen gekoppeld worden aan de bepaalde maximumsom per cliënt die het voorwerp van een geldoverdracht kan zijn.
De Koning wordt eveneens gemachtigd om het maximumbedrag te bepalen van de transfers die de wisselkantoren per cliënt mogen verrichten.
Dergelijke maatregel kan desgevallend worden ingevoerd wanneer dit noodzakelijk is voor het bestrijden van het witwassen van geld. Dat deze maatregel enkel zou gelden voor wisselkantoren en niet voor andere financiële instellingen is verantwoord omwille van de verschillende situatie van de wisselkantoren waarvan het toezichtsregime en de registratie-voorwaarden sterk verschillen van instellingen die aan een volwaardig prudentieel toezicht zijn onderworpen.
Om aan de bemerking van de Raad van State te antwoorden, merkt de Regering op dat het ontwerp strookt met het Europese recht. Gezien het statuut van de wisselkantoren noch het toepasselijk recht bij de faling op communautair vlak zijn geharmoniseerd, vormt - vanuit het oogpunt van de bescherming van de cliënt - het opleggen van een borgtocht voor alle in België gevestigde wisselkantoren het meest geschikte middel. Er dient tevens te worden vermeden dat de concurrentie wordt verstoord tussen de Belgische wisselkantoren en de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse wisselkantoren.
Aan de betrokken personen wordt een voldoende overgangsperiode gegeven om zich te conformeren aan de nieuwe regelgeving.
De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota's (1) Report on non-cooperative countries and territories, 14 februari 2000, http://www.oecd.org/fatf. Voor de lijst van de niet-coöperatieve landen, zie de web site van de FAG. (2) Review to identify non-cooperative countries and territories: Increasing the worldwide effectiveness of anti-money laundering measures, 22 juni 2000, http://www.oecd.org/fatf (3) Financiële instellingen zouden bijzondere aandacht moeten besteden aan de handelsbetrekkingen en verrichtingen met natuurlijke personen en rechtspersonen, met inbegrip vennootschappen en financiële instellingen, gevestigd in landen die de Aanbevelingen van de FAG niet of onvoldoende toepassen.Wanneer deze verrichtingen geen schijnbare economische of geoorloofde oorzaak hebben, zouden hun achtergrond en hun voorwerp in de mate van het mogelijke moeten worden onderzocht; de resultaten van dit onderzoek zouden schriftelijk moeten worden opgesteld, en beschikbaar zijn om controle-, opsporings- en strafautoriteiten, alsook accountants en interne of externe revisoren te helpen. (4) Review to identify non-cooperative countries and territories : Increasing the worldwide effectiveness of anti-money laundering measures, 22 juni 2001, http://www.oecd.org/fatf