gepubliceerd op 15 juni 2006
Wet houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken
17 MEI 2006. - Wet houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 2.Artikel 58bis, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001, wordt vervangen als volgt : « 4° bijzonder mandaat : de mandaten van onderzoeksrechter, rechter in de jeugdrechtbank, rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, beslagrechter, jeugdrechter in hoger beroep, bijstandsmagistraat, federaal magistraat en substituut van de procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken. »
Art. 3.In artikel 76 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « en één of meer jeugdkamers » vervangen door de woorden « , uit één of meer jeugdkamers en, bij de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, uit een of meer strafuitvoeringskamers.»; 2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Die kamers vormen vier afdelingen, respectievelijk genaamd : burgerlijke rechtbank, correctionele rechtbank, jeugdrechtbank en strafuitvoeringsrechtbank.»; 3° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « De strafuitvoeringskamers kunnen zitting hebben in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, alsmede in de strafinrichtingen.»
Art. 4.In artikel 77, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « en uit rechters » vervangen door de woorden « , uit rechters en uit assessoren in strafuitvoeringszaken. ».
Art. 5.Artikel 78 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « De kamers van de strafuitvoeringsrechtbank bedoeld in artikel 92, § 1, tweede lid, bestaan uit een rechter, die het voorzitterschap ervan bekleedt, en twee assessoren in strafuitvoeringszaken, de ene gespecialiseerd in penitentiaire zaken en de andere in de sociale reïntegratie. »
Art. 6.In artikel 79 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wetten van 21 januari 1997, 22 december 1998 en 27 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « en een of meer rechters in de jeugdrechtbank » vervangen door de woorden « , een of meer rechters in de jeugdrechtbank en één of meer rechters in de strafuitvoeringsrechtbank »;2° in het vijfde lid worden de woorden « en de beslagrechters » vervangen door de woorden « , de beslagrechters en de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank ».
Art. 7.In boek I, deel II, titel I, hoofdstuk II, afdeling III, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 80bis ingevoegd, luidende : «
Art. 80bis.Bij verhindering van een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank wijst de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, een werkend rechter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd aan om hem te vervangen.
In uitzonderlijke gevallen, na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, wijst de eerste voorzitter van het hof van beroep, met zijn instemming, een werkend rechter in de rechtbank van eerste aanleg in het rechtsgebied van het hof van beroep aan, die een voortgezette gespecialiseerde opleiding heeft gevolgd in strafuitvoeringszaken georganiseerd in het kader van de opleiding van magistraten bedoeld in artikel 259bis-9, § 2, om het ambt van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank uit te oefenen voor een termijn van maximum twee jaar.
De opdracht eindigt wanneer de reden ervan vervalt; voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht niettemin gelden tot het eindvonnis. ».
Art. 8.In artikel 87 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970 en 21 juni 2001, wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd : « Er kunnen plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken worden benoemd, om verhinderde assessoren in strafuitvoeringszaken tijdelijk te vervangen. ».
Art. 9.In artikel 88, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1970, worden de woorden « of met een enkele rechter » vervangen door de woorden « , met een rechter of met een rechter en twee assessoren in strafuitvoeringszaken ».
Art. 10.In artikel 89 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, worden de woorden « of de assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « in handelszaken » en « die hij aanwijst ».
Art. 11.Artikel 91 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1994 en 28 maart 2000, wordt aangevuld met het volgende lid : « In strafuitvoeringszaken worden de zaken betreffende één of meer vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbare gedeelte drie jaar of minder bedraagt, toegewezen aan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank die zitting houdt als alleenrechtsprekend rechter. »
Art. 12.Artikel 92, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992, wordt aangevuld met het volgende lid : « In strafuitvoeringszaken worden de zaken die niet aan een alleenrechtsprekend rechter worden toegewezen, toegewezen aan de overeenkomstig artikel 78, tweede lid, samengestelde kamers. »
Art. 13.In artikel 151 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998 en 3 mei 2003, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid : « De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, wordt bijgestaan door één of meer substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken. Zij staan onder zijn toezicht en leiding. »
Art. 14.In artikel 161, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, wordt het woord « drie » vervangen door het woord « vier ».
Art. 15.In artikel 186, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 7 juli 1969 en van 22 december 1998, worden de woorden « en rechters in sociale zaken » vervangen door de woorden « , rechters in sociale zaken en assessoren in strafuitvoeringszaken ».
Art. 16.In boek I, deel II, titel VI, hoofdstuk II, afdeling II, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 196bis ingevoegd, luidende : «
Art. 196bis.De Koning benoemt de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken en de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in de sociale reïntegratie.
Zij worden benoemd uit de geslaagden voor een examen georganiseerd door een selectiecomité samengesteld uit : - de eerste voorzitter van het hof van beroep van het rechtsgebied waarin de strafuitvoeringsrechtbank is gevestigd waarvoor de kandidaat solliciteert; - de directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie van de federale overheidsdienst Justitie of zijn vertegenwoordiger aangewezen door de minister van Justitie; - de directeur-generaal van het directoraat-generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen van de federale overheidsdienst Justitie of zijn vertegenwoordiger aangewezen door de minister van Justitie.
Niemand mag zitting hebben in een comité indien hij geen blijk geeft van de kennis van de taal van de kandidaten.
Het examen, waarvan de regels worden bepaald door de Koning, bestaat uit een schriftelijk gedeelte en een mondeling gedeelte.
De geldigheidsduur van het examen is vastgesteld op zeven jaar. »
Art. 17.In boek I, deel II, titel VI, hoofdstuk II, afdeling II, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 196ter ingevoegd, luidende : «
Art. 196ter.§ 1. Om tot werkend of plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken te worden benoemd moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen : 1° ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring hebben die blijk geeft van praktische kennis van aangelegenheden inzake penitentiaire zaken;2° houder zijn van een diploma van master;3° Belg zijn;4° ten minste dertig jaar oud zijn en niet ouder zijn dan vijfenzestig jaar;5° de burgerlijke en politieke rechten genieten. Om tot werkend of plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in de sociale reïntegratie te worden benoemd moet de kandidaat de volgende voorwaarden vervullen : 1° ten minste vijf jaar nuttige beroepservaring hebben die blijk geeft van praktische kennis van aangelegenheden inzake sociale reïntegratie;2° houder zijn van een diploma van master;3° Belg zijn;4° ten minste dertig jaar oud zijn en niet ouder zijn dan vijfenzestig jaar;5° de burgerlijke en politieke rechten genieten. § 2. Het ambt van werkend assessor in strafuitvoeringszaken wordt voltijds uitgeoefend.
De werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken worden benoemd voor een termijn van een jaar, die een eerste maal voor drie jaar en vervolgens enkel een maal voor vier jaar kan worden verlengt, na evaluatie. § 3. De assessor die op de dag van zijn benoeming een statutaire band heeft met de Staat of met enige andere van de Staat afhangende publiekrechtelijke rechtspersoon, wordt voor de duur van zijn benoeming ter beschikking gesteld van de strafuitvoeringsrechtbank.
Tijdens de hele duur van de benoeming is de assessor met onbetaald verlof. Hij wordt gelijkgesteld met een ambtenaar met opdracht.
Hij behoudt evenwel zijn recht op bevordering en op verhoging in zijn weddenschaal.
De assessor die op de dag van zijn benoeming een contractuele band heeft met de Staat of met enige andere van de Staat afhangende publiekrechtelijke rechtspersoon, wordt voor de duur van zijn benoeming ter beschikking gesteld van de strafuitvoeringsrechtbank.
Tijdens de duur van zijn benoeming wordt de arbeidsovereenkomst geschorst.
Hij behoudt evenwel het recht op verhoging in zijn weddeschaal.
De in § 3, eerste en vierde lid, bedoelde ambtenaren kunnen vervangen worden in hun oorspronkelijke dienst door een contractueel personeelslid voor de duur van hun terbeschikkingstelling. § 4. De assessor die zijn benoeming wenst te beëindigen, moet een opzeggingstermijn van tenminste een maand eerbiedigen. Hij stelt de voorzitter van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg hiervan in kennis bij een ter post aangetekende brief die deze overzendt aan de minister.
Wanneer een assessor zich tijdens zijn mandaat niet langer in de wettelijke voorwaarden bevindt om zijn ambt uit te oefenen, vervalt zijn benoeming van rechtswege. § 5. Niemand kan tegelijkertijd assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in penitentiaire zaken en assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in de sociale reintegratie zijn. ».
Art. 18.In boek I, deel II, titel VI, hoofdstuk II, afdeling II, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 196quater ingevoegd, luidende : «
Art. 196quater.§ 1. De evaluatie van de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken geschiedt, na advies van de voorzitter van de strafuitvoeringsrechtbank, door een evaluatiecomité samengesteld uit : - de eerste voorzitter van het hof van beroep van het rechtsgebied waarin de strafuitvoeringsrechtbank is gevestigd waarin de assessor zijn ambt uitoefent; - de directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie van de federale overheidsdienst Justitie of zijn vertegenwoordiger aangewezen door de minister van Justitie; - de directeur-generaal van het directoraat-generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen van de federale overheidsdienst Justitie of zijn vertegenwoordiger aangewezen door de minister van Justitie.
Niemand mag zitting hebben in een comité indien hij geen blijk geeft van de kennis van de taal van de assessoren. § 2. De werkende of plaatsvervangende assessor in strafuitvoeringszaken wordt onderworpen aan een met redenen omklede schriftelijke evaluatie, uiterlijk vier maanden vóór het verstrijken van iedere verlengbare periode waarvoor het mandaat is verleend.
De evaluatie geschiedt binnen dertig dagen na de termijn bedoeld in het eerste lid.
De evaluatie van het mandaat kan leiden tot de beoordeling « goed » of « onvoldoende ».
Het mandaat wordt enkel verlengd als de werkende of plaatsvervangende assessor de beoordeling « goed » krijgt. § 3. De evaluatie slaat op de wijze van ambtsuitoefening, met uitsluiting van de inhoud van een rechterlijke beslissing, en geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de persoonlijkheid en de intellectuele, professionele en organisatorische capaciteiten.
De Koning bepaalt de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de ambten, en stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen op.
De evaluatie wordt voorafgegaan door één of meerdere functioneringsgesprekken tussen de geëvalueerde en ten minste een van zijn beoordelaars.
De eerste voorzitter van het hof van beroep zendt bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs een afschrift van de voorlopige beoordeling aan de betrokkene.
De betrokkene kan op straffe van verval binnen een termijn van tien dagen te rekenen van de kennisgeving van de voorlopige beoordeling, zijn schriftelijke opmerkingen bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs bezorgen aan de eerste voorzitter van het hof van beroep, die het origineel bij het evaluatiedossier voegt. Binnen tien dagen na de ontvangst van de opmerkingen, zendt de eerste voorzitter van het hof van beroep een afschrift van de definitieve beoordeling aan de minister van Justitie en bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs aan de betrokkene.
De evaluatiedossiers worden bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, bewaard. Een afschrift van de definitieve beoordelingen wordt bewaard bij de minister van Justitie gedurende ten minste tien jaar. De evaluaties zijn vertrouwelijk en kunnen te allen tijde door de betrokkenen ingekeken worden. »
Art. 19.In artikel 259sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1, eerste lid, wordt een punt 4° toegevoegd, luidende : « 4° De rechters in de strafuitvoeringsrechtbank worden door de Koning aangewezen op met redenen omklede voordracht van de eerste voorzitter van het hof van beroep uit de rechters in de rechtbanken van eerste aanleg die zich kandidaat hebben gesteld. De minister van Justitie stuurt de kandidaturen voor advies aan de korpschef van de kandidaten en aan de korpschef van het rechtscollege waar de aanwijzing moet geschieden. Deze laatsten bezorgen de kandidaturen aan de eerste voorzitter van het betrokken hof van beroep en voegen er hun advies aan toe.
De eerste voorzitter van het hof van beroep bezorgt de voordracht en de adviezen aan de Minister van Justitie.
De rechters in de strafuitvoeringsrechtbanken worden aangewezen uit de rechters in de rechtbank van eerste aanleg met een ervaring van ten minste tien jaar als werkende magistraat, waarvan drie jaar als rechter of toegevoegd rechter in de rechtbank van eerste aanleg, en die een voortgezette gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd, die georganiseerd wordt in het kader van de opleiding van magistraten als bedoeld in artikel 259bis-9, § 2.
De rechter in de strafuitvoeringsrechtbank kan voor de duur van zijn mandaat worden vervangen door een toegevoegd rechter, in voorkomend geval door afwijking van artikel 86bis, eerste en tweede lid. »; 2° aan § 1, eerste lid, wordt een punt 5° toegevoegd, luidende : « 5° De substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden door de Koning aangewezen op met redenen omklede voordracht van de procureur-generaal bij het hof van beroep uit de substituten-procureurs des Konings die zich kandidaat hebben gesteld. De minister van Justitie stuurt de kandidaturen voor advies aan de korpschef van de kandidaten en aan de korpschef van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de aanwijzing moet geschieden.
Deze laatsten bezorgen de kandidaturen aan de betrokken procureur-generaal en voegen er hun advies aan toe.
De procureur-generaal bij het hof van beroep bezorgt de voordracht en de adviezen aan de Minister van Justitie.
De substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden aangewezen uit de substituten-procureur des Konings met een ervaring van ten minste tien jaar als werkend magistraat, waarvan drie jaar als substituut-procureur des Konings of toegevoegd substituut-procureur des Konings, en die een voortgezette gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd die georganiseerd wordt in het kader van de opleiding van magistraten als bedoeld in artikel 259bis-9, § 2.
De substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken kan voor de duur van zijn mandaat worden vervangen door een toegevoegd substituut, in voorkomend geval buiten de formatie. »; 3° in § 2 wordt tussen het eerste lid en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende : « De rechters in strafuitvoeringszaken en de substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken worden aangewezen voor een termijn van een jaar, die een eerste maal voor drie jaar en vervolgens enkel een maal voor vier jaar kan worden verlengd, na evaluatie.»; 4° in § 3, vierde lid, worden de woorden « of de federaal magistraat » vervangen door de woorden « de federaal magistraat, de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank of de substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken ».
Art. 20.In artikel 259septies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 17 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vierde lid worden de woorden « en van federaal magistraat » vervangen door de woorden « , van federaal magistraat, van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en van substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken »;2° dit artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Tijdens de uitoefening van hun mandaat kunnen de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank en de substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken in een adjunct-mandaat worden aangewezen in het rechtscollege van herkomst.Artikel 323bis, § 1, tweede tot vierde lid, is op hen van toepassing. ».
Art. 21.Artikel 259decies, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 13 maart 2001, wordt aangevuld met de volgende leden : « Heeft de evaluatie betrekking op het ambt van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank, dan geschiedt zij door de eerste voorzitter van het hof van beroep, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft en een van de magistraten die door de algemene vergadering aangewezen zijn voor de evaluatie van de rechters in de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft, gekozen door de eerste voorzitter van het hof van beroep.
Heeft de evaluatie betrekking op het ambt van substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken, dan geschiedt zij door de procureur-generaal bij het hof van beroep, de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft en een van de magistraten die door de korpsvergadering aangewezen zijn voor de evaluatie van de substituten in de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het hof van beroep zijn zetel heeft, gekozen door de procureur-generaal bij het hof van beroep. ».
Art. 22.In artikel 287, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de woorden « of tot federaal magistraat » vervangen door de woorden « , tot federaal magistraat, tot rechter in de strafuitvoeringsrechtbank of tot substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken ».
Art. 23.In artikel 288 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997, 9 juli 1997, 10 februari 1998, 22 december 1998, 24 maart 1999 en 21 juni 2001, wordt tussen het zevende en het achtste lid, een lid ingevoegd, luidende : « De installatie van de werkende en plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken geschiedt voor een kamer van het hof van beroep, voorgezeten door de eerste voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, of voor de vakantiekamer ».
Art. 24.In artikel 291, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1998 en 24 maart 1999, worden de woorden « , assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « in handelszaken » en de woorden « en plaatsvervangende rechters ».
Art. 25.Artikel 300 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 1997 en 3 mei 2003, wordt aangevuld met de volgende leden : « De werkende assessoren in strafuitvoeringszaken zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten, met uitzondering van de benoeming en de contractuele aanwerving in een bezoldigde openbare functie of ambt van administratieve aard.
De plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken zijn onderworpen aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten, met uitzondering van de uitoefening van beroepswerkzaamheden die voor het opdoen van ervaring toegestaan zijn om benoemd te worden tot assessor. ».
Art. 26.In artikel 301, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 9 juli 1997 en 10 februari 1998, worden de woorden « , assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « in handelszaken » en « , ambtenaren van ».
Art. 27.In artikel 304 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997 en 10 februari 1998, worden de woorden « of de rechter in sociale zaken of in handelszaken » vervangen door de woorden « , de rechter in sociale zaken of in handelszaken of de assessor in strafuitvoeringszaken ».
Art. 28.In artikel 312 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 22 december 1998 en 24 maart 1999, worden de woorden « de rechters in sociale zaken en de rechters in handelszaken » vervangen door de woorden « , de rechters in sociale zaken, de rechters in handelszaken en de assessoren in strafuitvoeringszaken ».
Art. 29.In artikel 314, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970, 10 februari 1998 en 3 mei 2003, worden de woorden « de rechters in de sociale zaken en in handelszaken » vervangen door de woorden « , de rechters in de sociale zaken en in handelszaken en de assessoren in strafuitvoeringszaken ».
Art. 30.In artikel 322, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1973 en 10 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « de verhinderde assessor » vervangen door « degene die verhinderd is »;2° dit artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « De verhinderde assessor in strafuitvoeringszaken wordt vervangen door een plaatsvervangend assessor in strafuitvoeringszaken.Bij onvoorziene afwezigheid kan de rechter in de strafuitvoeringsrechtbank een andere assessor in strafuitvoeringszaken, een rechter, een toegevoegd of een plaatsvervangend rechter of een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, aanwijzen om de verhinderde assessor te vervangen. »
Art. 31.In artikel 331, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 6 mei 1997, 10 februari 1998, 24 maart 1999 en 21 juni 2001, worden de woorden « , de assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « de rechters in handelszaken » en de woorden « , de referendarissen bij de rechtbanken van eerste aanleg ».
Art. 32.Artikel 340, § 2, 5°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998, wordt aangevuld met de woorden « , met uitzondering van het mandaat van rechter in de strafuitvoeringsrechtbank. ».
Art. 33.In artikel 341, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998, worden de woorden « , de assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « de plaatsvervangende magistraten » en de woorden « , de rechters in handelszaken ».
Art. 34.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 355ter ingevoegd, luidende : «
Art. 355ter.De wedde van de werkende assessoren in strafuitvoeringszaken stemt overeen met de in artikel 355 bepaalde wedde voor de rechters in de rechtbank van eerste aanleg. De artikelen 360, eerste lid, 360ter, derde en vierde lid, 362, 363 en 377 zijn op hen van toepassing.
De vereiste ervaring als benoemingsvoorwaarde wordt meegerekend voor de berekening van de anciënniteit tot ten hoogste zes jaar.
De minister van Justitie bepaalt het bedrag van de vergoeding die toegekend wordt aan de plaatsvervangende assessoren in strafuitvoeringszaken. ».
Art. 35.Artikel 357, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 1999 en gewijzigd bij de wetten van 28 maart 2000, 15 juni 2001, 27 december 2002, 27 december 2004 en bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, wordt aangevuld als volgt : « 7° een weddebijslag van 4.214,19 euro aan de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank en aan de substituten-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken die het ambt daadwerkelijk uitoefenen. Deze weddebijslag wordt gehalveerd wanneer de laatste in artikel 360bis bedoelde weddebijslag wordt toegekend. »
Art. 36.In artikel 358 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 29 april 1999, 17 juli 2000 en 27 december 2004, worden de woorden « en jeugdrechter » vervangen door de woorden « , jeugdrechter en rechter in de strafuitvoeringsrechtbank » en de woorden « , de substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken » worden tussen de woorden « de substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden » en de woorden « , niet wordt genoten door de titularis » ingevoegd.
Art. 37.In artikel 390 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 17 juli 2000, 3 mei 2003 en 22 december 2003, worden de woorden « en op de rechters » vervangen door de woorden « , op de rechters » en worden in fine de woorden « en op de assessoren in strafuitvoeringszaken » toegevoegd.
Art. 38.« In artikel 408 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « of de rechters in handelszaken » vervangen door de woorden « , de rechters in handelszaken en de assessoren in strafuitvoeringszaken ».
Art. 39.In artikel 410, § 1, 1°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002, worden de woorden « , daaronder begrepen de assessoren in strafuitvoeringszaken » ingevoegd tussen de woorden « ten aanzien van de leden van die rechtbank » en de woorden « , van de vrederechters ».
Art. 40.In artikel 412, § 2, 1° van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002, worden de woorden « , daaronder begrepen de assessoren in strafuitvoeringszaken, en de leden » ingevoegd tussen de woorden « de leden van de rechtbanken van eerste aanleg » en de woorden « van de rechtbanken van koophandel ».
Art. 41.In artikel 415, § 2, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 2002, worden de woorden « en de assessoren in strafuitvoeringszaken » toegevoegd na de woorden « daaronder begrepen de toegevoegde rechters in de rechtbanken van eerste aanleg ».
Art. 42.Artikel 635 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 16 juli 2004, wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 635.De strafuitvoeringsrechtbanken zijn bevoegd voor de veroordeelden die gedetineerd zijn in de strafinrichtingen in het rechtsgebied van het hof van beroep waarin zij zijn gevestigd, behoudens de door de Koning bepaalde uitzonderingen. Zij blijven bevoegd voor elke beslissing tot op het moment van de definitieve invrijheidstelling.
Indien evenwel de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank het, in uitzonderlijke gevallen, voor een bepaalde veroordeelde aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan een andere strafuitvoeringsrechter of een strafuitvoeringsrechtbank, neemt hij een met redenen omklede beslissing nadat die andere strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank binnen vijftien dagen een eensluidend advies heeft uitgebracht.
Ingeval de strafuitvoeringsmodaliteit is herroepen, is de bevoegde strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank deze van de plaats van opsluiting.
De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank van de woonplaats, of bij gebreke daarvan, van de verblijfplaats van de veroordeelde die niet is gedetineerd, is bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van een veroordeelde die niet gedetineerd is. ». HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
Art. 43.Artikel 23 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, vervangen door de wet van 23 september 1985, wordt aangevuld met het volgende lid : « Ingeval in het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik geen enkele rechter in strafuitvoeringszaken of substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken het bewijs levert van de kennis van de Duitse taal, wordt een beroep gedaan op een tolk. ».
Art. 44.In dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 23 september 1985, 4 augustus 1986, 23 juni 1989, 16 juli 1993, 11 juli 1994, 21 december 1994, 4 maart 1997, 6 mei 1997, 8 augustus 1997, 22 december 1998, 25 maart 1999, 17 juli 2000, 27 april 2001, 21 juni 2001, 18 juli 2002, 13 februari 2003 en 10 april 2003, wordt een nieuw Hoofdstuk IIbis ingevoegd, dat de artikelen 23bis en 23ter omvat, luidende : « Hoofdstuk IIbis. - Gebruik der talen voor de strafuitvoeringsrechtbank ».
Art. 45.In dezelfde wet wordt een artikel 23bis ingevoegd, luidende : «
Art. 23bis.Voor de strafuitvoeringrechtbanken in de rechtsgebieden van de hoven van beroep te Antwerpen en te Gent wordt de rechtspleging in het Nederlands gevoerd.
Voor de strafuitvoeringrechtbanken in de rechtsgebieden van de hoven van beroep te Bergen en te Luik wordt de rechtspleging in het Frans gevoerd, behoudens de in artikel 23ter, tweede lid, bepaalde uitzondering.
Voor de strafuitvoeringsrechtbank in het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel wordt de rechtspleging in het Nederlands of in het Frans gevoerd naar gelang van de taal van het vonnis of het arrest, dat de zwaarste straf oplegt. ».
Art. 46.In dezelfde wet wordt een artikel 23ter ingevoegd, luidende : «
Art. 23ter.Ingeval de veroordeelde gedetineerd is in een gevangenis in het Nederlandse of het Franse taalgebied terwijl het vonnis of arrest dat de zwaarste straf oplegt respectievelijk in het Frans of in het Nederlands is gewezen, wordt het dossier ambtshalve gestuurd naar de strafuitvoeringsrechtbank van zijn keuze.
De dossiers van veroordeelden die alleen Duits kennen of zich gemakkelijker in die taal uitdrukken, worden overgedragen naar de strafuitvoeringsrechtbank van het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik. ».
Art. 47.In artikel 43 van dezelfde wet worden de §§ 6 en 7, impliciet opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, vervangen als volgt : « § 6. Om tot werkend of plaatsvervangend assessor te worden benoemd in de rechtbanken die enkel kennis nemen van Nederlandstalige zaken, moet de kandidaat houder zijn van een licentiaats- of mastersdiploma in het Nederlands.
Om tot werkend of plaatsvervangend assessor te worden benoemd in de rechtbanken die enkel kennis nemen van Franstalige zaken, moet de kandidaat houder zijn van een licentiaats- of mastersdiploma in het Frans.
Om tot werkend of plaatsvervangend assessor te worden benoemd in de rechtbank die zowel kennis neemt van Nederlandstalige als van Franstalige zaken, moet de kandidaat houder zijn van een licentiaats- of mastersdiploma in het Nederlands of in het Frans. De assessor kan enkel zitting houden in zaken waarvan de taalrol overeenstemt met de taal van het licentiaats- of mastersdiploma waarvan hij houder is.
Om tot werkend of plaatsvervangend assessor te worden benoemd in de rechtbank die zowel kennis neemt van Franstalige als van Duitstalige zaken, moet de kandidaat houder zijn van een licentiaats- of mastersdiploma in het Frans of in het Duits. § 7. De assessor kan enkel zitting hebben in zaken waarvan de taalrol overeenstemt met de taal van het licentiaats- of masterdiploma waarvan hij houder is. Hij mag echter zitting hebben in zaken in een andere taal dan die van het licentiaats- of mastersdiploma waarvan hij houder is, op voorwaarde dat hij geslaagd is voor een mondeling examen over de kennis van de andere taal en een schriftelijk examen over de passieve kennis ervan.
Enkel de afgevaardigd bestuurder van Selor - het Selectiebureau van de Federale Overheid - is bevoegd om de bewijzen uit te reiken van de kennis van de andere taal dan die welke wordt bewezen door de overlegging van het licentiaats- of mastersdiploma.
De samenstelling van de examencommissie en de voorwaarden waaraan de bewijzen van de kennis van de andere taal dan die welke wordt bewezen door de overlegging van de diploma moeten voldoen, worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. ». HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van de wet van 2 juli 1975 tot vastelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg
Art. 48.In de tabel die voorkomt in artikel 1 van de wet van 2 juli 1975 tot vastelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg, vervangen bij de wet van 20 juli 1998 en gewijzigd bij de wet van 14 december 2004, worden in de kolom « griffier » de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het getal « 43 » dat voorkomt tegenover de zetel van Antwerpen wordt vervangen door het getal « 44 »;2° het getal « 68 » dat voorkomt tegenover de zetel van Brussel wordt vervangen door het getal « 70 »;3° het getal « 25 » dat voorkomt tegenover de zetel van Gent wordt vervangen door het getal « 26 »;4° het getal « 33 » dat voorkomt tegenover de zetel van Luik wordt vervangen door het getal « 34 »; 5°het getal « 17 » dat voorkomt tegenover de zetel van Bergen wordt vervangen door het getal « 18 ». HOOFDSTUK V. - Overgangsbepaling
Art. 49.De mandaten van de werkende en plaatsvervangende leden en van de werkende en plaatsvervangende magistraten van het openbaar ministerie van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling die in functie zijn bij de inwerkingtreding van dit artikel, worden zonder onderbreking verlengd in afwijking van de artikelen 4, § 4, 5, § 4, en 6, § 4, van de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze mandaten verstrijken zodra de commissie waarin zij zijn aangewezen een eindvonnis heeft genomen over alle haar voorgelegde zaken bedoeld in artikel 108, § 1, tweede lid, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtpositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten. De in artikel 50 van deze wet bedoelde bepalingen blijven tijdens deze periode van toepassing. HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen
Art. 50.Opgeheven worden : - de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling; - het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling; - het koninklijk besluit van 28 januari 1999 houdende de bezoldigingsregeling voor de assessoren van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot vaststelling van de vergoedingen toegekend aan de leden van de commissies, aan hun plaatsvervangers en aan de leden van het selectiecomité; - het koninklijk besluit van 28 januari 1999 houdende het administratief statuut van de assessoren van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling; - het ministerieel besluit van 25 februari 1999 tot bepaling van het adres van de zetel van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. HOOFDSTUK VII. - Slotbepaling
Art. 51.Met uitzondering van dit artikel, dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, treedt elk artikel van deze wet in werking op de door de Koning te bepalen datum, en uiterlijk op de eerste dag van de achttiende maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 17 mei 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2004-2005. Stukken van de Senaat : 3 - 1127.
Nr. 1 : Wetsontwerp.
Nr.2 : Amendementen.
Nr. 3 : Advies van de Hoge Raad voor de Justitie.
Nr. 4 : Amendementen.
Nr. 5 : Verslag namens de commissie.
Nr. 6 : Tekst geamendeerd door de commissie.
Handelingen van de Senaat : 15 december 2005.
Zitting 2005-2006.
Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 51-1960.
Nr 1 : Ontwerp overgezonden door de Senaat.
Nr. 2 : Amendementen.
Nr. 3 : Amendementen.
Nr. 4 : Amendementen.
Nr. 5 : Amendementen.
Nr. 6 : Amendementen.
Nr. 7 : Amendementen.
Nr. 8 : Amendement.
Nr. 9 : Verslag namens de commissie.
Nr. 10 : Tekst aangenomen door de commissie.
Nr. 11 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en teruggezonden aan de Senaat.
Integraal Verslag : 29 en 30 maart 2006.
Stukken van de Senaat : 3 - 1127.
Nr. 7 : Ontwerp geamendeerd door de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Nr. 8 : Verslag namens de Commissie.
Nr. 9 : Amendementen ingediend na de goedkeuring van het verslag.
Nr. 10 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.
Handelingen van de Senaat : 4 mei 2006.