gepubliceerd op 23 maart 2023
Wet tot modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën
12 MAART 2023. - Wet tot modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL 1. - ALGEMENE BEPALING
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
TITEL 2. - WIJZIGINGEN VAN HET WETBOEK VAN DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Art. 2.In artikel 47 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt: "Wanneer tijdens het aangiftetijdvak het af te trekken bedrag meer bedraagt dan dat van de verschuldigde belasting ter zake van de door de belastingplichtige verrichte leveringen en diensten, wordt het overschot waarvoor geen teruggaaf is gevraagd overeenkomstig artikel 76, § 1, ingeschreven op de Provisierekening btw."; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende: "De Koning bepaalt het minimumbedrag dat op de Provisierekening btw kan worden ingeschreven.".
Art. 3.In artikel 53 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 januari 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/01/2004 pub. 10/02/2004 numac 2004003055 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde sluiten en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2021, wordt een paragraaf 1ter ingevoegd, luidende: " § 1ter. De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde brengt aan de belastingplichtige die gehouden is tot het indienen van de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte een voorstel van vervangende aangifte ter kennis, na het verstrijken van een termijn van drie maanden volgend op het aangiftetijdvak, wanneer de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte niet binnen de vereiste termijn werd ingediend, behalve in de volgende gevallen: 1° wanneer de belastingplichtige niet als zodanig voor btw-doeleinden is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50;2° wanneer de belastingplichtige de in de paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte heeft ingediend vóór de kennisgeving van deze vervangende aangifte;3° wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn. Het voorstel van vervangende aangifte bedoeld in het eerste lid herneemt het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangiften met betrekking tot de twaalf maanden voorafgaand aan het aangiftetijdvak van de niet binnen de vereiste termijn ingediende aangifte.
Bij gebrek aan een eerder ingediende aangifte in de loop van een aangiftetijdvak dat maximaal twaalf maanden aan het aangiftetijdvak van de niet-ingediende aangifte voorafgaat, of wanneer het in het tweede lid bedoelde bedrag lager is dan 2.100 euro, legt het in het eerste lid bedoelde voorstel van vervangende aangifte het verschuldigde bedrag aan belasting vast op 2.100 euro.
Het in het eerste lid bedoelde voorstel van vervangende aangifte wordt aan de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige ter kennis gebracht bij aangetekende zending en heeft uitwerking op de derde werkdag volgend op de afgifte van die zending aan de aanbieder van de universele postdienst. Het bevat de volgende vermeldingen: 1° de vermelding "voorstel van vervangende aangifte";2° het aangiftetijdvak waarvoor de belastingplichtige geen aangifte heeft ingediend; 3° het verschuldigde bedrag aan belasting die, al naargelang het geval, overeenstemt met: a) het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de in het tweede lid bedoelde aangiften, wanneer dat bedrag hoger is of gelijk aan 2.100 euro; b) 2.100 euro, bij gebrek aan in het tweede lid bedoelde aangiften of wanneer het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de in het tweede lid bedoelde aangiften lager is dan 2.100 euro; 4° de wettelijke grondslag waarop de administratie zich steunt om het bedrag van de verschuldigde belasting vast te stellen. De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige kan de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde niet ingediende aangifte indienen binnen een termijn van een maand vanaf de datum van uitwerking van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving van het voorstel van vervangende aangifte om het voorstel van vervangende aangifte te betwisten. De indiening van die aangifte maakt een einde aan de procedure van voorstel van vervangende aangifte.
Wanneer de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige de in het vijfde lid bedoelde aangifte niet heeft ingediend binnen de erin vermelde termijn, wordt de vervangende aangifte definitief en worden die aangifte en het verschuldigde bedrag aan belasting zoals vastgesteld in het in het eerste lid bedoelde voorstel van vervangende aangifte, aan de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige ter kennis gebracht bij aangetekende zending die de in het vierde lid bedoelde vermeldingen omvat. Die kennisgeving heeft uitwerking vanaf de derde werkdag volgend op de afgifte van de zending aan de aanbieder van de universele postdienst.
De belastingplichtige kan bezwaar indienen tegen de in het zesde lid bedoelde definitieve vervangende aangifte op het elektronische adres, binnen de termijn en volgens de modaliteiten, zoals bepaald door de Koning.
De kennisgeving van de definitieve vervangende aangifte doet geen afbreuk aan het recht van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde om de correcte toepassing na te gaan van de verschuldigde belasting ten aanzien van het aangiftetijdvak dat betrekking heeft op de vervangende aangifte en om desgevallend het bedrag ervan te corrigeren.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige, voldoet zonder uitstel het in het zesde lid bedoelde verschuldigde bedrag aan belasting alsook de overeenkomstig artikel 91, § 1, eerste lid, 1° verschuldigde nalatigheidsinteresten.".
Art. 4.Artikel 62 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 februari 2019, wordt vervangen als volgt: "
Art. 62.Onverminderd het recht van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde tot het vragen van mondelinge inlichtingen, is eenieder gehouden, op ieder verzoek van de ambtenaren van de voornoemde administratie, binnen een maand vanaf de derde werkdag volgend op de verzending van de vraag om inlichtingen, welke termijn wegens gegronde redenen kan worden verlengd, schriftelijk alle inlichtingen te verschaffen die hem gevraagd worden teneinde de juiste heffing van de belasting in zijnen hoofde of in hoofde van derden na te gaan.
De in het eerste lid bedoelde termijn wordt teruggebracht tot tien dagen wanneer: 1° de rechten van de Schatkist in gevaar zijn; 2° de vraag deel uitmaakt van de controle van een in artikel 76, § 1 of § 2, bedoeld overschot van belasting.".
Art. 5.In artikel 66 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 februari 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt: "Onverminderd de toepassing van artikel 53, § 1ter, wanneer iemand die krachtens artikel 51, §§ 1, 2 of 4, schuldenaar is van de belasting de in de artikelen 53, § 1, eerste lid, 2°, 53ter, 1°, of 53nonies, § 1, bedoelde aangifte niet heeft ingediend, geheel of ten dele in gebreke is gebleven de door dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan voorgeschreven verplichtingen inzake het houden, het uitreiken, het bewaren of het voorleggen ter inzage van boeken of stukken na te komen, of niet heeft geantwoord op de vraag om inlichtingen bedoeld in artikel 62, kan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde ambtshalve hem een aanslag opleggen tot beloop van de belasting die verschuldigd is over het vermoedelijk bedrag van de handelingen die hij heeft verricht gedurende de maand of de maanden waarop de overtreding betrekking heeft."; 2° in het tweede lid worden de woorden "Door of vanwege de minister van Financiën kan ook ambtshalve een aanslag worden opgelegd" vervangen door de woorden "De administratie kan ook ambtshalve een aanslag opleggen";3° het vierde lid wordt opgeheven.
Art. 6.In artikel 67 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt: "De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde brengt vooraf de schuldenaar van de belasting, in de vorm en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, het bedrag en de verantwoording van de belasting die zij voornemens is te heffen ter kennis.De schuldenaar van de belasting kan zijn opmerkingen doen kennen."; 2° het artikel wordt aangevuld met een derde lid, luidende: "De administratie brengt de beslissing van ambtshalve aanslag ter kennis bij aangetekende zending.Deze kennisgeving heeft uitwerking op de derde werkdag volgend op de afgifte van de zending aan de aanbieder van de universele postdienst.".
Art. 7.Artikel 76, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 november 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/11/2009 pub. 04/12/2009 numac 2009003442 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde type wet prom. 26/11/2009 pub. 06/04/2010 numac 2010000175 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde sluiten en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2021, wordt vervangen als volgt: " § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, wordt, wanneer het bedrag van de belasting die overeenkomstig de artikelen 45 tot en met 48 voor aftrek in aanmerking komt tijdens het aangiftetijdvak van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte in dat tijdvak meer bedraagt dan het bedrag aan belastingen die verschuldigd zijn door de overeenkomstig artikel 50 voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige die tot indiening van die aangifte gehouden is, het overschot op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige of van zijn in artikel 55, §§ 1 of 2, bedoelde aansprakelijke vertegenwoordiger teruggegeven, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden en modaliteiten, uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op het aangiftetijdvak van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte.
De Koning bepaalt de gevallen waarin de in het eerste lid bedoelde termijn van drie maanden kan worden verminderd, alsook de termijn waarbinnen het overschot wordt teruggegeven.
Het in het eerste lid bedoelde overschot wordt evenwel slechts teruggegeven wanneer alle in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangiften met betrekking tot de laatste zes maanden die voorafgaan aan het aangiftetijdvak van de aangifte die aanleiding heeft gegeven tot het overschot binnen de in uitvoering van die bepaling opgelegde termijn zijn ingediend.
Indien het een belastingplichtige betreft die wordt vertegenwoordigd door een overeenkomstig artikel 55, § 3, tweede lid, vooraf erkende persoon, wordt het in het eerste lid bedoelde verzoek ingediend door die vooraf erkende persoon.
Wanneer het in het eerste lid bedoelde overschot niet wordt teruggevraagd of wanneer geheel of gedeeltelijk niet aan de voorwaarden voor teruggaaf is voldaan, wordt dat overschot naar de in artikel 83bis bedoelde Provisierekening btw van de belastingplichtige overgeschreven, mits het niet onderworpen is aan de in het zesde lid bedoelde inhouding.
Het voor teruggaaf vatbaar overschot, zonder onderscheid al naargelang de belastingplichtige al dan niet geopteerd heeft voor de teruggaaf, wordt ingehouden: 1° tot beloop van een aan te zuiveren belastingschuld van die belastingplichtige in het voordeel van de administratie, indien die belastingschuld geen schuldvordering vormt die geheel of gedeeltelijk zeker, opeisbaar en vaststaand is;2° wanneer er ernstige vermoedens of bewijzen bestaan dat één of meerdere aangiften bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, voor daaraan voorafgaande aangiftetijdvakken gegevens bevatten die onjuist zijn en een belastingschuld in het vooruitzicht stellen zonder dat een daadwerkelijke bepaling ervan vóór het tijdstip van de ordonnancering ervan of de verrichting gelijkgesteld met een betaling kan gebeuren, om de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde toe te laten de waarachtigheid van die gegevens na te gaan;3° wanneer de belastingplichtige niet binnen de in artikel 62, tweede lid, 2°, bedoelde termijn de door de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde gevraagde inlichtingen heeft verstrekt die toelaten om de waarachtigheid van dat overschot te verantwoorden. Voor de toepassing van de in het zesde lid bedoelde inhouding, wordt, behoudens tegenbewijs, de door artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek opgelegde voorwaarde geacht vervuld te zijn.
De in het zesde lid bedoelde inhouding geldt als bewarend beslag onder derden in de zin van artikel 1445 van het Gerechtelijk Wetboek. De Koning bepaalt de nadere regels voor de toepassing van deze inhouding.".
Art. 8.In Hoofdstuk XIV van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 83bis ingevoegd, luidende: "
Art. 83bis.De administratie belast met de inning en de invordering van de belasting over de toegevoegde waarde houdt voor elke belastingplichtige gehouden tot indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde periodieke aangiften een Provisierekening btw aan, die een boekhoudkundig instrument uitmaakt waarin volgende bedragen worden ingeschreven: 1° het in artikel 76, § 1, eerste lid, bedoelde overschot waarvan de teruggaaf niet werd gevraagd overeenkomstig de door dit Wetboek vastgelegde modaliteiten of waarvoor de voorwaarden voor teruggaaf geheel of gedeeltelijk niet vervuld zijn, voor zover dat overschot niet het voorwerp uitmaakt van een in artikel 76, § 1, zesde lid, bedoelde inhouding;2° elke som die op deze Provisierekening btw werd betaald volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten. De belastingplichtige kan om teruggaaf verzoeken van de overeenkomstig het eerste lid op de Provisierekening btw ingeschreven bedragen.
De Koning bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten van de teruggaaf van de bedragen die zijn ingeschreven op de in het eerste lid bedoelde Provisierekening btw, de gevallen waarin er een einde wordt gesteld aan de inschrijving van die bedragen, de regels voor de werking van de Provisierekening btw alsook de voorwaarden en modaliteiten volgens dewelke de op de Provisierekening btw ingeschreven bedragen aangewend worden voor de betaling van schulden inzake de belasting over de toegevoegde waarde, bestaande uit belasting, boeten, nalatigheidsinteresten en kosten, waarvan de belastingplichtige in wiens naam de Provisierekening btw wordt aangehouden hoofd- of medeschuldenaar is.
Onverminderd de gevallen waarin er een einde wordt gesteld aan de inschrijving van de bedragen op de Provisierekening btw, vormen de op die Provisierekening ingeschreven bedragen geen te betalen of terug te geven sommen in de zin van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten.".
Art. 9.In artikel 85, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 november 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/11/2018 pub. 04/12/2018 numac 2018015046 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde wat de automatisering van de uitvoerbare titel inzake de belasting over de toegevoegde waarde betreft sluiten en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 november 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het derde lid wordt vervangen als volgt: "De verantwoording van de belastingschuld wordt uiterlijk een maand vóór de opname ervan in het in het eerste of tweede lid bedoelde innings- en invorderingsregister, ter kennis gebracht van de belastingschuldige, behalve indien de rechten van de Schatkist in het gedrang komen.In dat laatste geval wordt zij ten laatste op het ogenblik dat de belastingschuld in een innings- en invorderingsregister wordt opgenomen aan de belastingschuldige ter kennis gebracht."; 2° tussen het vierde en het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende: "Voor de belastingschuld die voortvloeit uit een in artikel 53, § 1ter, zesde lid, bedoelde vervangende aangifte, met inbegrip van nalatigheidsinteresten, toebehoren en daarmee verband houdende proportionele fiscale geldboeten, wordt de kennisgeving van de verantwoording geacht plaats te hebben gehad op de datum van uitwerking van de kennisgeving van die vervangende aangifte."; 3° in het zesde lid, dat het zevende lid wordt, worden de woorden "en vijfde" vervangen door de woorden "tot zesde"; 4° het achtste lid, dat het negende lid wordt, wordt vervangen als volgt: "De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in het achtste lid bedoelde procedure, alsook het minimumbedrag van de in het eerste lid bedoelde belastingschuld die aanleiding kan geven tot de invordering."; 5° in het negende lid, dat het tiende lid wordt, wordt het woord "achtste" vervangen door het woord "negende". TITEL 3. - WIJZIGINGEN VAN HET WETBOEK VAN DE MINNELIJKE EN GEDWONGEN INVORDERING VAN FISCALE EN NIET-FISCALE SCHULDVORDERINGEN
Art. 10.In artikel 1 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt: "Dit Wetboek regelt bepaalde aspecten van de inning alsmede de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale schuldvorderingen zoals gedefinieerd in artikel 2, § 1, 7°, en niet-fiscale schuldvorderingen als gedefinieerd in artikel 2, § 1, 8°, waarvan de inning en de invordering worden verzekerd door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen."; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende: "Onder bepaalde aspecten van de inning, in de zin van het eerste lid, wordt verstaan alle regels betreffende de betaling van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, in welk stadium die zich ook bevinden."; 3° in de inleidende zin van het tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "inning en" ingevoegd tussen de woorden "niet de" en de woorden "de invordering";4° in het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt het woord "derde" vervangen door het woord "vierde".
Art. 11.In artikel 15 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, wordt het eerste lid aangevuld met de bepaling onder 4°, luidende: "4° door domiciliëring, in de zin van artikel I.9.13° van het Wetboek van economisch recht, die tot gevolg heeft dat de in 1° bedoelde financiële rekening wordt gecrediteerd, wanneer die betalingswijze is toegestaan door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en invordering van fiscale en niet-fiscale schulden voor de categorie van de te betalen schulden. De Koning bepaalt de geldigheidsvoorwaarden die afwijken van die bedoeld in artikel VII.33 van het Wetboek van economisch recht en die eigen zijn aan de wettelijke verplichting die aan de domiciliëring ten grondslag ligt, alsook de modaliteiten voor het activeren van deze domiciliëring door de belastingplichtige of de medeschuldenaar van de verschuldigde bedragen als fiscale of niet-fiscale schuldvorderingen."; 2° in paragraaf 2 worden de woorden "en 2° " vervangen door de woorden ", 2° en 4° ".
Art. 12.In Titel 2, Hoofdstuk 2, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 15/1 ingevoegd, luidende: "
Art. 15/1.§ 1. In afwijking van artikel 15 kan de Koning bepalen dat de spontane betaling van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen gebeurt op één van de volgende manieren: 1° door storting of overschrijving op de financiële rekeningen van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, zoals bepaald in functie van de aard van de te betalen schuldvordering;2° via elk elektronisch betaalmiddel dat door de minister van Financiën voor de categorie van te betalen schuldvorderingen is erkend en dat rechtstreeks of onrechtstreeks leidt tot het crediteren van de in 1° bedoelde financiële rekeningen; 3° door domiciliëring, in de zin van artikel I.9.13° van het Wetboek van economisch recht, die tot gevolg heeft dat de in 1° bedoelde financiële rekeningen worden gecrediteerd, wanneer deze betalingswijze is toegestaan door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen voor de categorie van te betalen schuldvorderingen. De Koning bepaalt de geldigheidsvoorwaarden die afwijken van diegene bedoeld in artikel VII.33 van het Wetboek van economisch recht en die eigen zijn aan de wettelijke verplichting die aan de domiciliëring ten grondslag ligt, alsook de modaliteiten voor het activeren van deze domiciliëring door de schuldenaar van de verschuldigde bedragen als fiscale of niet-fiscale schuldvorderingen.
De Koning kan andere wijzen van betaling toestaan. § 2. Bij de betaling bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt gebruik gemaakt van de door de Federale Overheidsdienst Financiën vastgestelde mededeling.".
Art. 13.In Titel 2, Hoofdstuk 2, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 15/2 ingevoegd, luidende: "
Art. 15/2.Wanneer de betaling van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen gebeurt via domiciliëring in de zin van artikel I.9.13° van het Wetboek van economisch recht, en in afwijking van artikel VII.33, § 3, van hetzelfde Wetboek, is de voorafgaande kennisgeving van het op te nemen bedrag niet verplicht, wanneer het mandaat wordt gegeven aan de Federale Overheidsdienst Financiën in de volgende gevallen: a) door de belastingplichtige, bedoeld in artikel 53, § 1, van het btw-wetboek, met het oog op de betaling van de bedragen die verschuldigd zijn uit hoofde van de aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, alsmede van de nalatigheidsinteresten, en op voorwaarde dat deze aangifte door de belastingplichtige of zijn gemachtigde vertegenwoordiger is ingediend;b) door de in de artikelen 261 en 262 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bedoelde schuldenaar van de roerende voorheffing voor de betaling van de krachtens de in artikel 312 van hetzelfde Wetboek bedoelde aangifte verschuldigde bedragen, alsmede van de nalatigheidsinteresten; c) door de in de artikelen 270 en 271 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bedoelde schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing voor de betaling van de uit hoofde van de in artikel 312 van hetzelfde Wetboek bedoelde aangifte verschuldigde bedragen, alsmede van de nalatigheidsinteresten.".
Art. 14.In artikel 16, tweede streepje, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "voor overschrijvingen en betalingen via eender welk door de minister van Financiën of zijn gemachtigde erkend elektronisch betaalmiddel" vervangen door de woorden "voor overschrijvingen en betalingen via om het even welk door de minister van Financiën erkend elektronisch betaalmiddel en via de domiciliëringen".
Art. 15.Artikel 17 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt: "
Art. 17.De betaling van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen heeft uitwerking: 1° voor betalingen en overschrijvingen, op de valutadatum van de creditering van de in de artikelen 15, § 1, eerste lid, 1° en 15/1, § 1, eerste lid, 1° bedoelde financiële rekeningen;2° voor betalingen via om het even welk door de minister van Financiën erkend elektronisch betaalmiddel, op de dag van de verrichting;3° voor de in artikel 15, § 1, eerste lid, 3° bedoelde betalingen, op de datum van overhandiging van de gelden in handen van de gerechtsdeurwaarder;4° voor de in artikel 15, § 1, eerste lid, 4°, bedoelde domiciliëringen, op de datum van de debitering, op voorwaarde dat de financiële rekening van de schuldenaar op het moment van de opname voldoende gecrediteerd is.De Koning bepaalt de datum waarop de in artikel 15/1, § 1, eerste lid, 3°, bedoelde domiciliëringen uitwerking hebben.
De Koning bepaalt de datum waarop de betaling uitwerking heeft wanneer hij overeenkomstig artikel 15, § 1, tweede lid en artikel 15/1, § 1, tweede lid, een andere betalingswijze toestaat.".
TITEL 4. - WIJZIGING VAN DE WET VAN 13 APRIL 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/04/2019 pub. 30/04/2019 numac 2019041000 bron federale overheidsdienst financien Wet tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen sluiten TOT INVOERING VAN HET WETBOEK VAN DE MINNELIJKE EN GEDWONGEN INVORDERING VAN FISCALE EN NIET-FISCALE SCHULDVORDERINGEN
Art. 16.Artikel 138 van de wet van 13 april 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/04/2019 pub. 30/04/2019 numac 2019041000 bron federale overheidsdienst financien Wet tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen sluiten tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen wordt aangevuld met een lid, luidende: "In afwijking van het eerste lid, is Hoofdstuk 2 van Titel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen vanaf 1 februari 2024 van toepassing op alle fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen zoals gedefinieerd in artikel 2, § 1, 7° en 8° van hetzelfde Wetboek.".
TITEL 5. - WIJZIGINGEN VAN DE WET VAN 26 JANUARI 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/01/2021 pub. 10/02/2021 numac 2021040269 bron federale overheidsdienst financien Wet betreffende de dematerialisatie van de relaties tussen de Federale Overheidsdienst Financiën, de burgers, rechtspersonen en bepaalde derden en tot wijziging van diverse fiscale wetboeken en wetten sluiten BETREFFENDE DE DEMATERIALISATIE VAN DE RELATIES TUSSEN DE FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN, DE BURGERS, RECHTSPERSONEN EN BEPAALDE DERDEN EN TOT WIJZIGING VAN DIVERSE FISCALE WETBOEKEN EN WETTEN
Art. 17.Artikel 51 van de wet van 26 januari 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/01/2021 pub. 10/02/2021 numac 2021040269 bron federale overheidsdienst financien Wet betreffende de dematerialisatie van de relaties tussen de Federale Overheidsdienst Financiën, de burgers, rechtspersonen en bepaalde derden en tot wijziging van diverse fiscale wetboeken en wetten sluiten betreffende de dematerialisatie van de relaties tussen de Federale Overheidsdienst Financiën, de burgers, rechtspersonen en bepaalde derden en tot wijziging van diverse fiscale wetboeken en wetten wordt opgeheven.
Art. 18.Artikel 64 van dezelfde wet wordt opgeheven.
TITEL 6. - OVERGANGSBEPALINGEN EN INWERKINGTREDING
Art. 19.Tussen 1 februari 2024 en 30 juni 2024 worden de volgende bedragen die op 31 december 2023 zijn ingeschreven op de creditzijde van de rekeningen-courant in de zin van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde zoals van toepassing voor de inwerkingstreding van deze wet, overgeschreven naar de Provisierekeningen btw in de zin van artikel 83bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde: 1° de batige maand- of kwartaalsaldo's, in het voordeel van de belastingsplichtige, die blijken uit de door de belastingplichtige ingediende aangiften, voor zover zij niet zijn teruggegeven of toegerekend op een schuld;2° alle betalingen op de financiële rekeningnr.679-2003000-47, die op naam van de belastingplichtige zijn geregistreerd voor zover zij niet zijn teruggeven of toegerekend op een schuld.
Art. 20.Alle bedragen die op de debetzijde van de rekeningen-courant zijn ingeschreven in de zin van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, zoals van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, met uitzondering van de bedragen die aan de belastingplichtigen worden teruggegeven, worden opgenomen in het innings- en invorderingsregister vanaf 1 februari 2024, overeenkomstig artikel 85 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
Art. 21.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2024.
Ten aanzien van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde bedoelde aangiften waarvan de uiterste indieningsdatum vóór 1 januari 2024 valt en die op 1 januari 2024 nog niet het voorwerp uitgemaakt hebben van een definitieve rechtzetting, kan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde de in artikel 53, § 1ter, van hetzelfde Wetboek bedoelde procedure toepassen dan wel de procedure die van toepassing was overeenkomstig de vigerende bepalingen vóór de inwerkingtreding van deze wet.
In afwijking van het eerste lid, treden de artikelen 2, 7 en 8, evenals de titels III en IV van deze wet in werking op 1 februari 2024.
Art. 22.De Koning kan een latere datum van inwerkingtreding bepalen dan die vermeld in artikel 21, eerste lid, zonder dat die datum later mag zijn dan 1 januari 2025.
In geval van toepassing van het eerste lid, worden de in artikel 138, tweede lid, van de wet van 13 april 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/04/2019 pub. 30/04/2019 numac 2019041000 bron federale overheidsdienst financien Wet tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen sluiten tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, zoals ingevoegd bij artikel 16, en de in artikelen 19, 20 en 21, tweede en derde lid, vermelde data verlengd met hetzelfde aantal maanden als het aantal maanden waarmee de inwerkingtreding van deze wet wordt uitgesteld.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 12 maart 2023.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : K55-3128 Integraal verslag: 2 maart 2023.