gepubliceerd op 01 juli 2005
Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 113, 114 en 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van de inkomensgarantie-uitkering
29 JUNI 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 113, 114 en 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van de inkomensgarantie-uitkering (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, i, vervangen bij de wet van 14 februari 1961;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op artikel 113, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juni 2002, 114, § 6, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 februari 2003 en 131bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 mei 1993 en laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 april 2003;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 16 december 2004;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 31 januari 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 7 april 2005;
Om redenen van dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit het hier een fundamentele wijziging betreft aan het stelsel van de inkomensgarantie-uitkering voor werklozen die deeltijds werken, die tot doel heeft enerzijds een meer billijke vergoeding te voorzien volgens het aantal uren dat in de deeltijdse betrekking gepresteerd wordt en anderzijds om te vermijden dat door de toekenning van te hoge uitkeringen de betrokken werknemers niet meer geneigd zijn een voltijdse betrekking te ambiëren; dat deze nieuwe berekening van de inkomensgarantie-uitkering gelet op de budgettaire gevolgen ten laatste op 1 juli 2005 moet doorgevoerd zijn om de op het begrotingsconclaaf van 20 april 2005 beoogde budgettaire doelstellingen voor 2005 te kunnen verwezenlijken;
Gelet op advies 38.438/1 van de Raad van State, gegeven op 24 mei 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 113, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juni 2002, wordt de eerste zin vervangen door de volgende bepaling : "§ 1. De bedragen van de uitkeringen vermeld in de onderhavige afdeling en de bedragen bedoeld in de artikelen 127, 129bis en 131bis, §§ 2 en 2bis, zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100).".
Art. 2.In artikel 114, § 6, derde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 februari 2003, worden de woorden en cijfers "artikel 131bis, § 2, derde lid," vervangen door de woorden en cijfers "artikel 131bis, § 2, derde lid of § 2bis, vijfde lid,".
Art. 3.In artikel 131bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 mei 1993 en laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A ) er wordt een § 2bis ingevoegd, luidend als volgt : "§ 2bis. In afwijking van § 2 wordt, voor de deeltijdse werknemer die in toepassing van artikel 133, § 1, eerste lid, 3°, a), de inkomensgarantie-uitkering aanvraagt na 30 juni 2005, het nettobedrag van de inkomensgarantie-uitkering voor een beschouwde maand bekomen door het nettoloon verdiend voor de beschouwde maand in mindering te brengen van de referte-uitkering, vermeerderd met een uurtoeslag.
De uurtoeslag wordt toegekend voor de door de werkgever betaalde uren en voor de uren van jaarlijkse vakantie die na proportionalisering en samenvoeging, één derde van het aantal arbeidsuren in geval van voltijdse tewerkstelling naar rato van 38 uren per week te boven gaan.
De proportionalisering geschiedt door vermenigvuldiging met 38 en deling door de factor S. De in het eerste lid bedoelde uurtoeslag bedraagt : 1° 2,31 EUR indien het een werknemer betreft bedoeld in artikel 110, § 1;2° 1,62 EUR indien het een werknemer betreft bedoeld in artikel 110, § 2;3° 0,92 EUR indien het een werknemer betreft bedoeld in artikel 110, § 3. Nochtans wordt het nettobedrag van de inkomensgarantie-uitkering begrensd tot een bedrag gelijk aan het nettoloon dat de werknemer zou ontvangen indien hij voltijds tewerkgesteld zou zijn in dezelfde functie, verminderd met het nettoloon voor deze maand.
Voor de toepassing van de vorige leden bepaalt de Minister : 1° wat verstaan dient te worden onder referte-uitkering;2° de berekeningswijze van het nettoloon;3° de berekeningswijze van één derde van het aantal arbeidsuren in geval van voltijdse tewerkstelling;4° de berekeningswijze van het nettoloon dat de werknemer zou ontvangen indien hij voltijds tewerkgesteld zou zijn; 5° de regels tot vermindering van het uitkeringsbedrag die dienen toegepast te worden wanneer er uitkeringen voor tijdelijke werkloosheid verschuldigd zijn voor een beschouwde maand of wanneer deze maand dagen telt waarvoor er geen uitkeringen kunnen toegekend worden krachtens de bepalingen van dit besluit.";
B ) er wordt een § 2ter ingevoegd, luidend als volgt : "§ 2ter. Het nettobedrag van de inkomensgarantie-uitkering bekomen in toepassing van § 2 wordt evenwel vervangen door het bedrag bekomen in toepassing van § 2bis indien dit laatste bedrag hoger is. »;
C ) § 3 wordt vervangen door de volgende bepalingen : "§ 3. De in § 2 of § 2bis bedoelde uitkering wordt voor een beschouwde maand enkel toegekend indien de werknemer : 1° voor die maand een loon heeft ontvangen dat minder bedraagt dan het bedrag dat, krachtens de bepalingen van § 1, 4°, niet meer toelaat uitkeringen te genieten;2° zich gedurende die maand gedragen heeft naar de bepalingen genomen krachtens artikel 71; 3° in toepassing van de §§ 2 tot 2ter recht heeft op een uitkering waarvan het bedrag minstens gelijk is aan de helft van het bedrag bedoeld in artikel 114, § 4, eerste lid.";
D ) er wordt een § 3bis ingevoegd, luidend als volgt : "§ 3bis. Wordt voor de toepassing van § 2bis evenwel niet beschouwd als een deeltijdse werknemer die, in toepassing van artikel 133, § 1, eerste lid, 3°, a), de inkomensgarantie-uitkering aanvraagt na 30 juni 2005, en kan dus een inkomensgarantie-uitkering ontvangen overeenkomstig artikel 131bis, § 2 of § 2ter, de werknemer die na deze datum een uitkeringsaanvraag indient in toepassing van de voormelde bepaling en gelijktijdig voldoet aan de navermelde voorwaarden : 1° hij heeft werkelijk een inkomensgarantie-uitkering ontvangen voor ten minste één kalendermaand gelegen in de periode van 1 juli 2004 tot 30 juni 2005;2° de werknemer was sinds 30 juni 2005 zonder onderbreking verbonden door arbeidsovereenkomsten met een deeltijdse arbeidsregeling;3° de nieuwe deeltijdse arbeidsregeling bevat een aantal arbeidsuren dat ten minste één derde bedraagt van het normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van de maatman. Wordt voor de toepassing van het eerste lid, 2°, niet als een onderbreking beschouwd, de schoolvakantieperiodes, voor de leerkracht die deeltijds tewerkgesteld werd en op wie een regeling van uitgestelde bezoldiging toepasselijk is.
Wordt voor de toepassing van het eerste lid, 2°, evenmin als een onderbreking beschouwd, de periodes van ten hoogste vier maanden gerekend van datum tot datum, gelegen tussen twee periodes tijdens dewelke de werknemer verbonden was door arbeidsovereenkomsten met een deeltijdse arbeidsregeling, voorzover de periode van ten hoogste vier maanden volledig gelegen is in de periode vanaf 1 maart 2005 tot en met 31 december 2008."
Art. 4.Voor de werknemer die een deeltijdse tewerkstelling aanvat in de periode van 1 juli 2005 tot 31 mei 2006 en die verbonden was door een PWA-arbeidsovereenkomst in de 12 maanden voorafgaand aan de maand waarin de deeltijdse tewerkstelling aanvangt, wordt de referte-uitkering bedoeld in artikel 131bis, § 2bis, eerste lid van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, verhoogd op de volgende wijze : het dagbedrag wordt verhoogd met het bedrag dat de uitbetalingsinstelling per cheque uitbetaalt, bedoeld in artikel 79, § 8, derde lid, van het voormeld koninklijk besluit, vermenigvuldigd met het aantal PWA-cheques betaald in de voormelde 12 maanden en gedeeld door 312.
De vermeerdering geldt slechts voor de berekening van de inkomensgarantie-uitkering gedurende de periode van 1 juli 2005 tot 30 juni 2006.
Het aldus bekomen bedrag wordt zonodig geproportionaliseerd overeenkomstig de regelen toepasselijk op de referte-uitkering krachtens artikel 131bis, § 2bis, vijfde lid, van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991.
Art. 5.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2005.
Art. 6.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Ises, 29 juni 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944; Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961;
Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991;
Koninklijk besluit van.25 mei 1993, Belgisch Staatsblad van 28 mei 1993;
Koninklijk besluit van 20 juli 2000, Belgisch Staatsblad van 30 augustus 2000;
Koninklijk besluit van 11 juni 2002, Belgisch Staatsblad van 29 juni 2002;
Koninklijk besluit van 28 februari 2003, Belgisch Staatsblad van 10 maart 2003;
Koninklijk besluit van 8 april 2003, Belgisch Staatsblad van 30 april 2003.