Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 november 2016
gepubliceerd op 14 december 2016

Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen
numac
2016024273
pub.
14/12/2016
prom.
25/11/2016
ELI
eli/besluit/2016/11/25/2016024273/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 NOVEMBER 2016. - Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, de artikelen 3, 4, 6, § 1, 7, 8, eerste lid, 1° en 9, 3° en 5°, artikel 15, 1° , gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007 en artikel 18;

Gelet op de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde, de artikelen 4, vierde lid en 6, § 2;

Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 4, § 6, ingevoegd bij de wet van 13 juli 2001 en aangevuld bij de wet van 9 juli 2004;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 2001 houdende het toevertrouwen van bijkomende opdrachten aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 2, d);

Gelet op het koninklijk besluit van 22 november 2006 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 19 oktober 2015;

Gelet op het advies van de Hoge Raad van de Orde der Dierenartsen van 7 januari 2016;

Gelet op het advies van de Nationale Landbouwraad van 11 januari 2016;

Gelet op het advies 01-2016 van het Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 29 januari 2016;

Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale Overheid van 1 februari 2016;

Gelet op het advies van de Raad van het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, gegeven op 1 april 2016;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 27 juni 2016;

Gezien de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Gelet op advies 60.087/3 van de Raad van State, gegeven op 5 oktober 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende de beschikking 2004/558/EG van de Commissie van 15 juli 2004 tot uitvoering van richtlijn 64/432/EEG van de Raad betreffende aanvullende garanties voor het intracommunautaire handelsverkeer in runderen ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis en de goedkeuring van de door sommige lidstaten ingediende uitroeiingsprogramma's;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsbepalingen

Artikel 1.Dit besluit heeft betrekking op de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

Dit besluit is niet van toepassing op officieel erkende instellingen, instituten of centra, zoals gedefinieerd in artikel 3, § 1, 8°, van het koninklijk besluit van 18 december 2015 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer van bepaalde levende dieren en tot vaststelling van de voorschriften voor de erkenning van instellingen, instituten en centra met uitzondering van de maatregelen in de hoofdstukken II tot en met VI.

Art. 2.Klinische infectieuze boviene rhinotracheïtis is een dierenziekte die valt onder toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.

Art. 3.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit gelden de definities van het koninklijk besluit van 23 maart 2011 tot vaststelling van de identificatie- en registratieregeling voor runderen. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verder verstaan onder : 1° I.B.R. : infectieuze boviene rhinotracheïtis; 2° BoHV-1 : virus verantwoordelijk voor I.B.R.; 3° rund aangetast door klinische I.B.R. : het rund dat klinische symptomen van I.B.R. vertoont, bevestigd door de resultaten van virologische onderzoeken; 4° virologisch onderzoek : onderzoek naar de aanwezigheid van het BoHV-1;5° serologisch onderzoek : onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen het BoHV-1; 6° haard : een beslag waarin één of meerdere rund(eren) aangetast zijn door klinische I.B.R.; 7° statuut "I2" : statuut dat wordt toegekend aan een beslag indien voldaan aan de voorwaarden beschreven in bijlage III, A.; 8° statuut "I3" of "vrij van I.B.R." : statuut dat wordt toegekend aan een beslag indien voldaan aan de voorwaarden beschreven in bijlage III, B.; 9° statuut "I4" of "officieel vrij van I.B.R." : statuut dat wordt toegekend aan een beslag indien voldaan aan de voorwaarden beschreven in bijlage III, C.; 10° statuut "I1" : statuut dat wordt toegekend aan een beslag dat geen statuut heeft zoals bedoeld onder 7°, 8° en 9° ; 11° rund vrij van en niet gevaccineerd tegen het BoHV-1 : rund dat beantwoordt aan de voorwaarden beschreven in bijlage III, D.1.; 12° rund vrij van BoHV-1 : rund dat beantwoordt aan de voorwaarden beschreven in bijlage III, D.2.; 13° rund geïnfecteerd met het BoHV-1 : rund dat beantwoordt aan de voorwaarden beschreven in bijlage III, D.3.; 14° afmestbedrijf : bedrijf, andere dan een vleeskalverhouderij, waar geen enkel rund wordt geboren en waar enkel en alleen runderen worden aangevoerd met het oog op hun vetmesting en die het beslag alleen verlaten als slachtrund;15° verantwoordelijke : de eigenaar of houder die gewoonlijk over de runderen het beheer en het directe toezicht uitoefent;16° officiële dierenarts : dierenarts van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;17° de Minister : de Minister bevoegd voor de landbouw; 18° I.O. : Interprofessioneel organisme zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 3 maart 1994 betreffende de erkenning van interprofessionele organismen voor het bepalen van de kwaliteit en de samenstelling van melk, waarmee, door de verenigingen, een geschreven overeenkomst werd afgesloten; 19° gE-negatief vaccin : vaccin tegen boviene infectieuze rhinotracheïtis dat geen serologische reactie tegen glycoproteïne E induceert; 20° N.R.L. : Nationaal Referentielaboratorium; 21° CODA-CERVA : het "Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie" zoals gedefinieerd in artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 juni 1997 houdende oprichting van het Centrum van Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie als wetenschappelijke inrichting van de Staat;22° erkend laboratorium : laboratorium dat voldoet aan de voorwaarden gedefinieerd in bijlage I; 23° I.B.R. databank : databank zoals bedoeld in artikel 9, § 3; 24° tankmelkstaal : melkstaal gelinkt aan een beslag en niet aan een individueel dier en afkomstig van alle melkkoeltank(en) waarin de melkproductie van de koeien in lactatie behorend tot het beslag wordt gestockeerd;25° introductie van een rund in een beslag : het voor de eerste keer binnenbrengen van een rund in een beslag;26° herintroductie van een rund in een beslag : het opnieuw binnenbrengen van een rund in zijn beslag na contact met één of meerdere rund(eren) van andere beslagen; 27° T.V.D. : het toedienings- en verschaffingsdocument zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van geneesmiddelen door de dierenartsen en door de verantwoordelijken van de dieren; 28° vaccinatieregister : het register bedoeld in bijlage II, 2.Dit vaccinatieregister maakt deel uit van het register bedoeld in het koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van geneesmiddelen door de dierenartsen en door de verantwoordelijken van de dieren, artikel 54 in geval de vaccinatie wordt uitgevoerd door de bedrijfsdierenarts of artikel 55 in geval de vaccinatie wordt gedelegeerd naar de verantwoordelijke; 29° vaccinatierapport : samenvatting van de gegevens van het vaccinatieregister dat beantwoordt aan de voorwaarden beschreven in bijlage II, 3.; 30° dierentuin : dierentuin zoals gedefinieerd in artikel 1, 1°, van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de erkenning van dierentuinen;31° onderneming : de onderneming in de zin van artikel 4 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen;32° overwegend melkveebedrijf : bedrijf met beslag waarvan het aandeel vrouwelijke dieren van het rastype melk ouder dan vierentwintig maanden minimaal vijfennegentig procent bedraagt en het aandeel mannelijke dieren ouder dan twaalf maanden maximaal vijf procent. § 3. Voor de toepassing van bijlage VI gelden de definities van het koninklijk besluit van 10 juni 2014 betreffende de voorwaarden voor het vervoer, het verzamelen en het verhandelen van landbouwhuisdieren. HOOFDSTUK II. - Maatregelen in geval van verdenking

Art. 4.§ 1. Elke verantwoordelijke die bij één of meerdere runderen van zijn beslag symptomen van klinische I.B.R. zoals koorts geassocieerd met ademhalingsproblemen en/of verwerping vaststelt dient zonder verwijl de bedrijfsdierenarts te ontbieden. § 2. De bedrijfsdierenarts voert een klinisch onderzoek uit. Indien dit onderzoek de verdenking van I.B.R. niet uitsluit, neemt hij de nodige stalen met het oog op de uitvoering van een virologisch onderzoek volgens de bepalingen van artikel 8, tweede lid, 1°, en maakt deze over aan een erkend laboratorium ten laatste de dag volgend op de staalname. In afwachting van hun verzending dienen de monsters droog en koel (2-8° C) bewaard te worden. HOOFDSTUK III. - Maatregelen in de haard

Art. 5.§ 1. In afwijking op artikel 2, § 3, van het koninklijk besluit van 3 februari 2014 tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 en tot regeling van de aangifteplicht, geldt de aangifteplicht voor I.B.R. slechts nadat de verdenking wordt bevestigd door de resultaten van het virologisch onderzoek. Het Agentschap verklaart het beslag tot haard en bepaalt er de grenzen van. § 2. Het Agentschap brengt de verantwoordelijke van het beslag, de bedrijfsdierenarts, de verantwoordelijken van de naburige beslagen en de beslagen met epidemiologische link en de vereniging op de hoogte van de bevestiging van de haard en de maatregelen voorgeschreven in de haard.

Art. 6.In de haard zijn de volgende maatregelen van toepassing : 1° de officiële dierenarts voert een epidemiologisch onderzoek uit en informeert de verantwoordelijke betreffende alle toe te passen hygiënemaatregelen om een eventuele verspreiding van de ziekte te voorkomen;2° alle runderen van het beslag moeten worden afgezonderd binnen de gebouwen of op een plaats waar geen direct of indirect contact met runderen uit andere beslagen mogelijk is;3° elke afvoer van runderen uit de haard is verboden.Niettemin is de directe overbrenging van runderen naar een binnenlands slachthuis om er onverwijld te worden geslacht toegelaten mits zij vergezeld zijn van een door het Agentschap afgeleverde vrijgeleidebrief. HOOFDSTUK IV. - Opheffing van de haard

Art. 7.De bedrijfsdierenarts maakt de einddatum van de klinische symptomen over aan het Agentschap.

Het Agentschap heft de maatregelen bedoeld in hoofdstuk III op, ten vroegste dertig dagen na het verdwijnen van de klinische symptomen in de haard.

Het Agentschap bevestigt de opheffing van de maatregelen aan de verantwoordelijke van het beslag, de bedrijfsdierenarts, de verantwoordelijken van de naburige beslagen en beslagen met een epidemiologische link en aan de vereniging. HOOFDSTUK V. - Diagnostiek

Art. 8.Het CODA-CERVA is het Nationaal Referentielaboratorium voor het BoHV-1.

In deze hoedanigheid, 1° bepaalt zij de lijst met methoden en reagentia welke erkend zijn voor gebruik door de erkende laboratoria in het kader van dit besluit. Voor elk reagens bepaalt ze het doel van het onderzoek en het of de monstertype(s) waarvoor het reagens kan gebruikt worden, alsook eventuele bewaarmiddelen die mogen gebruikt worden en voorbehandelingen nodig voor specifieke monstertypes.

Het Agentschap publiceert deze lijst op zijn website en houdt de erkende laboratoria op de hoogte van elke update; 2° controleert zij de kwaliteit van de loten van ELISA reagentia vóór hun gebruik door de erkende laboratoria;3° organiseert zij voor deze methoden technische interlaboratorium bekwaamheidstesten waarbij de door de erkende laboratorium bekomen resultaten op identieke monsters vergeleken worden met een referentiewaarde;4° voert zij bevestigingstesten en virologische analyses uit.

Art. 9.§ 1. Enkel de resultaten van de analyses uitgevoerd in een erkend laboratorium en volgens de methoden voorzien in artikel 8, tweede lid, 1° en 4°, worden in aanmerking genomen voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit. § 2. Elk laboratorium, dierenarts of veehouder die een serologisch of virologisch onderzoek uitvoert of laat uitvoeren buiten het kader van paragraaf één dient elk positief resultaat onverwijld te melden aan het Agentschap. § 3. De verenigingen maken en onderhouden de I.B.R.- databank waarin de resultaten van alle analyses bedoeld in artikel 8 worden gecentraliseerd.

Art. 10.§ 1. Elk erkend laboratorium is verplicht de gevalideerde resultaten van het serologisch en/of virologisch onderzoek op elektronische wijze en overeenkomstig de instructies van de verenigingen over te maken aan de I.B.R.-databank tegelijkertijd met de melding aan de veehouder en aan de bedrijfsdierenarts. § 2. Een erkend laboratorium dat monsters ontvangt voor onderzoek in het kader van dit besluit, kan beschikken over de relevante informatie uit SANITEL die betrekking heeft op de runderen en de beslagen waartoe de runderen behoren en waarvan monsters worden ontvangen en, voor elk beslag, de daaraan gekoppelde verantwoordelijke en bedrijfsdierenarts.

Het Agentschap stelt deze informatie uit SANITEL beschikbaar aan elk erkend laboratorium, erkend in het kader van dit besluit. HOOFDSTUK VI. - Vaccinatie

Art. 11.§ 1. Voor de vaccinatie tegen I.B.R. is enkel het gebruik van gE-negatieve vaccins toegelaten. § 2. De vaccinatie tegen I.B.R. van runderen op beslagen met een statuut "I4" is verboden.

Art. 12.§ 1. De bedrijfsdierenarts voert de vaccinatie uit. § 2. In afwijking op paragraaf 1 mag de bedrijfsdierenarts de uitvoering van de vaccinatie delegeren naar de verantwoordelijke van het rundveebeslag voor zover er een overeenkomst van diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding is afgesloten tussen de verantwoordelijke en de bedrijfsdierenarts, overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 april 2000 houdende bepalingen betreffende de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding. § 3. Vanaf de datum vermeld in artikel 30 is de delegatie van de vaccinatie vermeld in paragraaf 2 alleen nog toegelaten indien het beslag voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in bijlage II, 4. § 4. De verantwoordelijke verstrekt alle nodige hulp bij het vaccineren van de dieren door de bedrijfsdierenarts. § 5. De bedrijfsdierenarts : 1° stelt een gedetailleerd vaccinatieschema op voor het bedrijf met vermelding van de te vaccineren runderen per leeftijdscategorie en het te gebruiken vaccintype; 2° stelt voor elke toediening of verschaffing van vaccin bedoeld in dit besluit, een T.V.D. op; 3° geeft in geval van delegatie van de vaccinatie schriftelijke instructies voor de bewaring, het gebruik en de toediening van het vaccin;4° houdt per beslag de gegevens van alle toegediende en/of verschafte vaccins ter beschikking van de vereniging.Deze gegevens worden overgemaakt aan de vereniging volgens de voorwaarden en modaliteiten vastgelegd in bijlage II, 3. § 6. De verantwoordelijke die zelf vaccineert : 1° doet dit enkel met een vaccin dat door de bedrijfsdierenarts verschaft werd;2° voert het vaccinatieschema uit zoals opgesteld door de bedrijfsdierenarts;3° bewaart het vaccin en dient het toe volgens de instructies van de bedrijfsdierenarts;4° schrijft elke uitgevoerde vaccinatie in het vaccinatieregister. § 7. Elke vaccinatie die niet conform de bepalingen van dit besluit wordt uitgevoerd, wordt beschouwd als ongeldig voor de toepassing van dit besluit. HOOFDSTUK VII. - Bemonstering

Art. 13.§ 1. Enkel de bedrijfsdierenarts is bevoegd voor het uitvoeren van de bemonstering in toepassing van de hoofdstukken II, VIII en XI van dit besluit. § 2. In afwijking van paragraaf 1, kunnen tankmelkstalen of individuele melkstalen aangeleverd worden door het I.O.. § 3. Elk individueel monster dient geïdentificeerd te zijn met het volledige identificatienummer van het rund.

Een tankmelkstaal dient geïdentificeerd te zijn met het nummer van het beslag. § 4. De monsternemer is verantwoordelijk voor het overmaken van de monsters aan een erkend laboratorium binnen de zeven dagen na de bemonstering voor bloedstalen, binnen de twee dagen voor tankmelkstalen zonder bewaarmiddel en binnen de vier dagen voor tankmelkstalen waaraan bewaarmiddel werd toegevoegd. In afwachting van hun verzending dienen de monsters droog en koel (2-8° C) bewaard te worden. HOOFDSTUK VIII. - Kwalificatie van de beslagen

Art. 14.§ 1. Elke verantwoordelijke is gehouden om elk beslag dat hij houdt te onderwerpen aan de voorwaarden voor het verwerven of behouden van een statuut "I2", "I3" of "I4".

Elk rund dat deel uitmaakt van een beslag krijgt het statuut van het beslag waartoe het behoort. § 2. Indien niet voldaan wordt aan de bepalingen uit paragraaf 1 wordt het statuut van het beslag opgeschort overeenkomstig artikel 15, § 2. § 3. Het houden van runderen in een beslag met een statuut "I1" is verboden.

Art. 15.§ 1. De verenigingen zijn belast met het beheer van de I.B.R. statuten van de beslagen.

Onder deze hoedanigheid, 1° kennen ze een I.B.R. statuut toe per beslag volgens de modaliteiten van artikel 16; 2° verlengen ze de geldigheid van het I.B.R. statuut van de beslagen volgens de modaliteiten van artikel 17; 3° gaan ze na of de voorziene modaliteiten van artikel 19 gerespecteerd zijn;4° brengen ze het statuut toegekend aan elk beslag in, in SANITEL en brengen de verantwoordelijke en de bedrijfsdierenarts hiervan op de hoogte. § 2. In geval de modaliteiten bedoeld in de artikelen 17 en 19 niet gerespecteerd werden, wordt het I.B.R. statuut van het beslag tijdelijk geschorst voor een maximale periode van dertig dagen. In die periode is een regularisatie mogelijk. Indien een regularisatie in die periode niet mogelijk is of indien de voorwaarden voor de her-toekenning van het statuut binnen die termijn niet vervuld zijn, wordt het statuut verlaagd, desgevallend tot het statuut I1 indien niet minstens aan de voorwaarden van het statuut I2 wordt voldaan.

Art. 16.§ 1. Het statuut "I2" wordt verworven vanaf het moment dat het beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage III, A.1.; § 2. Het statuut "I3" wordt verworven vanaf het moment dat het beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage III, B.1.; § 3. Het statuut "I4" wordt verworven vanaf het moment dat het beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage III, C.1.; § 4. Bij de creatie van een nieuw beslag runderen of aan een beslag waar sinds dertig dagen geen runderen aanwezig meer waren en dat niet voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in bijlage III, B.1., laatste alinea, of in bijlage III, C.1., laatste alinea, wordt automatisch het statuut "I2" toegekend.

Art. 17.§ 1. Het statuut "I2" blijft behouden voor zover het beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage III, A.2.; § 2. Het statuut "I3" blijft behouden voor zover het beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage III, B.2.; § 3. Het statuut "I4" blijft behouden voor zover het beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage III, C.2.; § 4. Een tijdelijke derogatie van de vaccinatie voor het verwerven en behouden van het statuut "I2" kan bekomen worden voor zover voldaan wordt aan de bepalingen in bijlage III, A.3..

Art. 18.De Minister kan beslissen om de vermelding van het I.B.R. statuut van een rund op het paspoort te verplichten.

Art. 19.§ 1. Met het oog op het behoud van de kwalificatie "I3" of "I4" van zijn beslag kan de verantwoordelijke enkel runderen in zijn beslag binnenbrengen uit een beslag met een kwalificatieniveau "I3" of "I4". § 2. De voorwaarden voor introductie en herintroductie van runderen in een beslag met "I2", "I3" of "I4" statuut zijn vastgelegd in bijlage V. § 3. De bijzondere voorwaarden voor deelname van runderen aan verzamelingen zijn vastgelegd in bijlage VI. § 4. De introductie van runderen vanuit gekwalificeerde "I2" beslagen in een erkend runderselectiecentrum of een erkend centrum voor kunstmatige inseminatie is verboden. § 5. In afwijking van paragraaf 4 en tot de datum vermeld in artikel 30 is de introductie van runderen vanuit een gekwalificeerd "I2" beslag in een erkend runderselectiecentrum of een erkend centrum voor kunstmatige inseminatie toegelaten volgens de modaliteiten bepaald in bijlage VII. HOOFDSTUK IX. - Getuigschriften

Art. 20.De vereniging verzekert een permanente toegang aan de dierenartsen, aan de erkende laboratoria, aan de veehouders, aan de handelaars in runderen en aan de verzamelcentra voor runderen voor het raadplegen van het I.B.R.-statuut van elk beslag en van elk rund. HOOFDSTUK X. - Verplaatsingen en weidegang

Art. 21.§ 1. Elke afvoer van runderen vanuit een beslag met een statuut "I1" of een beslag waarvan het statuut is opgeschort is verboden. In afwijking hiervan is de rechtstreekse afvoer naar een binnenlands slachthuis van runderen vanuit een beslag waarvan het statuut werd opgeschort, toegelaten. § 2. De afvoer van runderen vanuit een beslag met een statuut "I2" is alleen toegelaten naar een slachthuis, een afmestbedrijf of een vleeskalverbedrijf.

In afwijking van het eerste lid mag een rund afkomstig van een beslag met een statuut "I2" afgevoerd worden naar een andere bestemming indien het rund voldoet aan één van de voorwaarden beschreven in bijlage VIII.

Art. 22.§ 1. Het is verboden runderen behorend tot een beslag met een statuut "I1", behorend tot een beslag waarvan het statuut werd opgeschort, of behorend tot een afmestbedrijf of vleeskalverhouderij op de weide toe te laten. § 2. De voorwaarden en modaliteiten voor het toelaten van runderen behorend tot een beslag met een statuut "I2" op de weide worden vastgelegd in bijlage IV. HOOFDSTUK XI. - Verhandeling van runderen

Art. 23.§ 1. De verantwoordelijke van een beslag met "I2", "I3" of "I4" statuut die een rund of runderen verwerft voor de kweek, melkwinning of vetmesting moet dit (deze) dier(en) afzonderen van de rest van het beslag en binnen de achtenveertig uur volgend op de verwerving van het rund of van de runderen een beroep doen op de bedrijfsdierenarts om een klinisch onderzoek uit te voeren en, in geval van een gekwalificeerd "I3" of "I4" beslag, de onderzoeken zoals voorgeschreven in bijlage V, 2 en 3, uit te voeren of in geval van een gekwalificeerd "I2" beslag, volgens de modaliteiten vastgesteld in hoofdstuk VI en in bijlage V, 1, de voorgeschreven vaccinaties uit te voeren of te doen uitvoeren indien er geen bedrijfsbegeleidingsovereenkomst werd afgesloten met de bedrijfsdierenarts. § 2. De verantwoordelijke van een gekwalificeerd "I3" of "I4" beslag mag het rund alleen toevoegen aan zijn beslag op voorwaarde dat aan de hand van de onderzoeken bedoeld in paragraaf 1 het rund beschouwd wordt als `vrij van BoHV-1' in geval van een beslag met een statuut `I3' of `vrij van en niet gevaccineerd tegen het BoHV-1' in geval van een beslag met een statuut `I4'.

Art. 24.De bedrijfsdierenarts bedoeld in artikel 23, § 1, is gehouden binnen de drie dagen volgend op de oproep van de verwerver over te gaan tot een klinisch onderzoek van het rund evenals het nemen van de vereiste stalen of het uitvoeren of laten uitvoeren van de vaccinaties zoals bepaald in artikel 23, § 1. HOOFDSTUK XII. - Vergoedingen aan de bedrijfsdierenarts

Art. 25.In een beslag bevestigd als haard worden de volgende tussenkomsten toegekend aan de bedrijfsdierenarts : 1° een forfaitaire tussenkomst van 17,84 euro voor het eerste bezoek in een beslag bevestigd als haard;2° 1,81 euro per rund waarbij een staal wordt genomen tijdens dit eerste bezoek, voor zover deze staalname werd uitgevoerd volgens de bepalingen van artikel 8. De bedrijfsdierenarts wordt uitbetaald op voorlegging van een behoorlijk verantwoorde trimestriële staat, door het Agentschap voor waar en echt verklaard.

Art. 26.De tussenkomsten voorzien in dit besluit worden jaarlijks aangepast met een factor gebaseerd op de gezondheidsindex, met name het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 ter vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, mits voorafgaand gunstig advies van de Raad van het Begrotingsfonds. HOOFDSTUK XIII. - Slotbepalingen

Art. 27.De Minister kan, op advies van de Raad van het Fonds, in uitzonderlijke gevallen aan een onderneming die runderen houdt een afwijking verlenen op de bepalingen in dit besluit, voor zover deze onderneming de runderen op die wijze houdt dat geen rechtsreeks contact met andere runderen mogelijk is en zij de I.B.R. bestrijding niet in gevaar brengt.

Een onderneming die deze afwijking wenst, dient schriftelijk een gemotiveerde aanvraag in te dienen bij de gedelegeerd bestuurder van het Agentschap.

Het Agentschap zal op basis van een risico-analyse en in geval van gunstig resultaat haar gemotiveerde beslissing binnen de vijfenveertig dagen na ontvangst van de aanvraag van de onderneming voorleggen aan de Raad van het Fonds.

De Minister deelt de genomen beslissing mee aan de vereniging.

De vereniging voert de beslissing uit.

Wanneer niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden of wanneer deze worden geschonden, wordt de afwijking onmiddellijk ingetrokken en worden de runderen onderworpen aan elke door het Agentschap noodzakelijk geachte maatregel om de I.B.R. bestrijding niet in gevaar te brengen.

Art. 28.De Minister kan de bijlagen van dit besluit wijzigen.

Art. 29.Het koninklijk besluit van 22 november 2006 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 23 april 2015, wordt opgeheven.

Art. 30.Dit besluit treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 19, § 1 en § 4 en artikel 21, § 2, die in werking treden op 1 januari 2018.

Art. 31.De minister bevoegd voor Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 november 2016.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, W. BORSUS

BIJLAGE I bij het koninklijk besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Erkenningsvoorwaarden voor laboratoria in het kader van de I.B.R. bestrijding Om erkend te worden overeenkomstig de bepalingen in het koninklijk besluit van 3 augustus 2012 betreffende de erkenning van de laboratoria die analyses uitvoeren in verband met de veiligheid van de voedselketen dienen de laboratoria te voldoen aan onderstaande criteria : 1° geaccrediteerd zijn voor elke methode uitgevoerd in het kader van de I.B.R. bestrijding zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid, 1°, in toepassing van het Wetboek van economisch recht, boek VIII, titel 2; 2° op eigen kosten deelnemen en voldoen aan de interlaboratoriumtesten georganiseerd door het N.R.L. voor elke methode die in het laboratorium wordt uitgevoerd in het kader van de I.B.R. bestrijding, zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid, 1° ; 3° alleen gebruik maken van loten reagentia die voorafgaand werden gevalideerd door het N.R.L.; 4° de niet negatieve monsters en de stalen voor bevestigingsonderzoek van een niet negatief resultaat gedurende minstens dertig dagen, na verzending van het resultaat naar de I.B.R. databank, bewaren; 5° alle resultaten van de analyses via elektronische weg over maken aan de I.B.R. databank volgens de modaliteiten van de beheerder van deze databank.

De erkende laboratoria staan vermeld op de lijst die beschikbaar is op de website van het FAVV : http ://www.favv-afsca.fgov.be/laboratoria/erkendelaboratoria/algemeenheden/lijst.asp Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, W. BORSUS

BIJLAGE II bij het koninklijk besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Vaccinatie 1. Vaccinatie Protocol 1.1 Een primo-gevaccineerd rund is een rund dat, volgens de aanbevelingen van de fabrikant, ofwel een enkele dosis ofwel een dubbele dosis vaccin tegen I.B.R. heeft toegediend gekregen met een interval van minimum eenentwintig en maximum vijfendertig dagen. De leeftijd van het rund op het moment van de eerste injectie moet voldoen om, volgens de aanbevelingen van de fabrikant, geen herhalingsvaccinatie te moeten toedienen binnen de zes maanden die volgen op de laatste injectie. 1.2 Een hyper-geïmmuniseerd rund is een reeds primo-gevaccineerd rund dat minimum één dosis herhalingsvaccin tegen I.B.R. heeft toegediend gekregen binnen een interval van minimum één maand en maximum acht maanden die volgen op de voorgaande toediening en dat de voorgeschreven herhalingsvaccins tegen IBR krijgt toegediend. 2. Vaccinatieregister Alle vaccinaties, uitgevoerd in het kader van dit besluit, dienen vermeld te worden in het vaccinatieregister binnen de zeven dagen na vaccinatie. Dit vaccinatieregister moet minimaal de volgende informatie bevatten : a) het beslagnummer;b) het SANITEL-identificatienummer van elk gevaccineerd dier;c) de datum van vaccinatie van elk dier;d) de naam van het gebruikte vaccin;e) de identiteit en de handtekening van de persoon die de vaccinatie heeft uitgevoerd, ofwel de bedrijfsdierenarts, ofwel de verantwoordelijke; f) het/de nummer(s) van het/de T.V.D. Het register dient ten minste vijf jaar bewaard te worden op het beslag en kan ten allen tijde worden opgevraagd door de vereniging.

Dit vaccinatieregister kan op papier of op een geïnformatiseerde wijze gehouden worden. 3. Vaccinatierapport 3.1 Wanneer de vaccinatie uitgevoerd werd door de bedrijfsdierenarts of door de plaatsvervangende bedrijfsdierenarts dienen, binnen de maand die volgt op de vaccinatie, minimaal de volgende gegevens door de bedrijfsdierenarts overgemaakt te worden aan de erkende vereniging : a) het aantal primo vaccinaties 1e enting en naam van het vaccin;b) het aantal primo vaccinaties 2e enting en naam van het vaccin;c) het aantal herhalingsvaccinaties en naam van het vaccin;d) het aantal vaccinaties in het kader van aankoop. 3.2 Wanneer de vaccinatie uitgevoerd werd door de veehouder worden op zijn verzoek en op basis van de gegevens die voorkomen in het vaccinatieregister aanwezig op het bedrijf, minimaal de volgende gegevens overgemaakt, binnen de maand die volgt op de vaccinatie - door de bedrijfsdierenarts aan de vereniging : a) het aantal primo vaccinaties 1e enting en naam van het vaccin;b) het aantal primo vaccinaties 2e enting en naam van het vaccin;c) het aantal herhalingsvaccinaties en naam van het vaccin;d) het aantal vaccinaties in het kader van aankoop. In geval de vaccinatie werd uitgevoerd door de veehouder wordt bij de overdracht van de gegevens de volgende zin vermeld : " De vaccinatie werd uitgevoerd door de veehouder ". 3.3 3.1 en 3.2 zijn niet van toepassing op de vaccinaties waarvoor een kopie van het vaccinatieregister werd overgemaakt aan de vereniging op papier of op geïnformatiseerde wijze. 4. Voorwaarden waaraan een beslag dient te voldoen voorafgaand aan het toekennen van de delegatie van de vaccinatie naar de veehouder Het beslag a) heeft een "I3" statuut; of b) heeft een "I2" statuut, maar had een "I3" of "I4" statuut in de loop van de vier voorafgaande jaren; of c) heeft een "I2" statuut, en geniet van een derogatie van de vaccinatie voor het totale beslag; of d) is een afmestbedrijf of een vleeskalverhouderij; of e) heeft een "I2" statuut, maar werd in de laatste vijf jaar nooit tot haard verklaard en in de loop van de laatste dertien maanden werd ofwel i) een steeksproefsgewijze bemonstering van een beperkt aantal runderen uitgevoerd volgens de voorwaarden beschreven in bijlage III, A.2, a), 1), en op voorwaarde dat deze analyses aantonen dat de dieren getest in de leeftijdscategorie van twaalf tot vierentwintig maanden " vrij zijn van BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.2.; ii) een volledige serologische balans werd uitgevoerd volgens de voorwaarden beschreven in bijlage III, A.2., a), 2), en op voorwaarde dat deze analyses aantonen dat meer dan negentig procent van de dieren getest in de leeftijdscategorie van twaalf tot vierentwintigmaanden " vrij zijn van BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.2..

Vanaf 1 januari 2018 is het toekennen van de delegatie van de vaccinatie naar de veehouder alleen nog toegelaten op beslagen met een statuut `I3'.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, W. BORSUS

BIJLAGE III bij het koninklijk besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Kwalificatie van het beslag A. Modaliteiten voor het verwerven en het behoud van het I2-statuut A.1. Verwerven van het statuut "I2" a) Het statuut "I2" wordt verworven indien : i) alle runderen ouder dan tien volledige maanden en ten minste vijfendertig dagen op het beslag aanwezig zijn geprimovaccineerd; en ii) alle runderen ouder dan zestien volledige maanden en ten minste zeven maanden op het beslag aanwezig zijn gehyperimmuniseerd.

Het I2 statuut blijft geldig zolang voldaan is aan de voorwaarden van bijlage II. b) Voor afmestbedrijven wordt het statuut "I2" verworven indien alle runderen geïntroduceerd in het beslag sinds vijfendertig dagen worden geprimovaccineerd.c) Vleeskalverhouderijen verwerven automatisch het statuut "I2" indien alle runderen geïntroduceerd op het beslag voldoen aan één van de volgende voorwaarden : i) de runderen zijn afkomstig van beslagen met een statuut "I2", "I3" of "I4"; ii) de runderen zijn afkomstig uit Lidstaten of gebieden van Lidstaten opgenomen in bijlage II van de beschikking 2004/558/EG; iii) de runderen zijn niet afkomstig uit Lidstaten of gebieden van Lidstaten opgenomen in bijlage II van de beschikking 2004/558/EG maar zijn binnengebracht volgens de modaliteiten beschreven in artikel 2 of artikel 3 van deze beschikking.

A.2. Behoud van het statuut « I2 » a) Het statuut "I2" blijft behouden indien : i) alle runderen ouder dan tien volledige maanden en ten minste vijfendertig dagen op het beslag aanwezig zijn geprimovaccineerd; en ii) alle runderen ouder dan zestien volledige maanden en ten minste zeven maanden op het beslag aanwezig zijn gehyperimmuniseerd. 1) Tot 30 juni 2018 blijft het statuut "I2" behouden indien de voorwaarden beschreven in a) vervuld zijn en indien op de runderen van het beslag na 1 juli 2015 en ten laatste binnen twee maanden na in voege treden van het huidig besluit een ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E werd uitgevoerd op een aantal bloedstalen steekproefsgewijs genomen volgens staalnametabel A. Deze steekproef dient herhaalt te worden binnen de twaalf maanden voorafgaand aan 1 juli 2017.

STAALNAMETABEL A

Beslaggrootte

Aantal te bemonsteren runderen

> 260

20

[80-260]

19

[40-79]

18

[20-39]

16

[16-19]

13

[14-15]

12

[13]

11

[12]

10

[10-11]

9

[1-9]

Alle runderen


- De steekproef wordt uitgevoerd bij de dieren ouder dan twaalf maanden en jonger dan vierentwintig maanden. Indien onvoldoende runderen binnen deze leeftijdscategorie aanwezig zijn op het beslag, wordt de steekproef aangevuld met oudere dieren. - Het aantal te nemen stalen is afhankelijk van het totaal aantal runderen op het beslag aanwezig zoals bepaald in staalnametabel A. - De identiteit van de dieren die moeten worden bemonsterd wordt bepaald door de vereniging. 2) Vanaf 1 juli 2018 blijft het statuut "I2" behouden indien de voorwaarden beschreven in a) vervuld zijn en indien op het beslag in de laatste twaalf maanden een volledige serologische balans voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E werd uitgevoerd op i) alle runderen ouder dan twaalf maanden; ii) alle runderen jonger dan twaalf maanden en niet geboren in het beslag (d.w.z. runderen aangekocht en aangevoerd in het beslag in de loop van de twaalf laatste maanden); iii) alle runderen geboren in het beslag en jonger dan twaalf maanden voor zover dat deze meer dan vijftig procent van het rundveebeslag vertegenwoordigen. b) Voor afmestbedrijven blijft het statuut "I2" behouden indien alle runderen geïntroduceerd in het beslag sinds vijfendertig dagen geprimovaccineerd werden.c) Vleeskalverhouderijen behouden het statuut "I2" indien alle runderen geïntroduceerd in het beslag voldoen aan één van de volgende voorwaarden : i) de runderen zijn afkomstig van beslagen met een statuut "I2", "I3" of "I4"; ii) de runderen zijn afkomstig uit Lidstaten of gebieden van Lidstaten opgenomen in bijlage II van de beschikking 2004/558/EG; iii) de runderen zijn niet afkomstig uit Lidstaten of gebieden van Lidstaten opgenomen in bijlage II van de beschikking 2004/558/EG maar zijn binnengebracht volgens de modaliteiten beschreven in artikel 2 en artikel 3 van deze beschikking.

A.3. Derogatie van de vaccinatie Een derogatie van de vaccinatie voor het volledige beslag kan voor een maximumduur van twaalf maanden worden toegekend, indien : een volledige serologische balans opgemaakt voor i) alle runderen ouder dan twaalf maanden; ii) alle runderen jonger dan twaalf maanden en niet geboren in het beslag (d.w.z. runderen aangekocht en aangevoerd in het beslag in de loop van de twaalf laatste maanden); iii) alle runderen geboren in het beslag en jonger dan twaalf maanden voor zover dat deze meer dan vijftig procent van het rundveebeslag vertegenwoordigen uitwijst dat het percentage runderen dat niet beschouwd wordt als `vrij van BoHV-1' zoals beschreven in D.2. maximaal tien procent bedraagt; en alle runderen die niet beschouwd worden als `vrij van BoHV-1' zoals beschreven in D.2., gehyperimmuniseerd zijn of verwijderd van het beslag.

B. Modaliteiten voor het verwerven en het behoud van het I3-statuut B.1. Verwerven van het statuut "I3" Het statuut "I3" kan worden verworven aan de hand van twee volledige serologische balansen uitgevoerd met een interval van minimum vier en maximum acht maanden en uitgevoerd op : i) alle runderen ouder dan twaalf maanden; ii) alle runderen jonger dan twaalf maanden en niet geboren in het beslag (d.w.z. runderen aangekocht en aangevoerd in het beslag in de loop van de twaalf laatste maanden); iii) alle runderen geboren in het beslag en jonger dan twaalf maanden voor zover dat deze meer dan vijftig procent van het rundveebeslag vertegenwoordigen.

Het statuut "I3" wordt toegekend indien : a) alle runderen getest in de twee volledige serologische balansen worden beschouwd als ` vrij van BoHV-1', zoals beschreven in D.2.; of b) indien bij de eerste volledige serologische balans een beperkt aantal runderen niet beschouwd wordt als `vrij van BoHV1', zoals beschreven in D.2., kan deze eerste volledige balans als geldig beschouwd worden op voorwaarde dat : ? de betrokken runderen zo spoedig mogelijk uit het beslag worden verwijderd en dit ten laatste twee maanden na het uitvoeren van de eerste volledige serologische balans; ? alle runderen, die bij de tweede volledige serologische balans worden getest, beschouwd worden als `vrij van BoHV1' zoals beschreven in D.2.

Het maximum aantal runderen dat bij de eerste volledige serologische balans beschouwd kan worden als niet-`vrij van BoHV1', zoals beschreven in D.2., is beperkt tot twee dieren per volledige serologische balans van vijftig of meer dieren en tot één dier in de andere gevallen.

Aan een beslag waar nog nooit runderen gehouden werden of waar sinds dertig dagen geen runderen meer aanwezig waren, kan het statuut "I3" worden toegekend op voorwaarde dat : - het bedrijf grondig gereinigd en ontsmet wordt; - de aangevoerde runderen afkomstig zijn van een bedrijf met een "I3" of "I4"-statuut; - alle serologische testen uitgevoerd bij introductie, overeenkomstig de modaliteiten gedefinieerd in bijlage V, 2, negatief zijn.

B.2. Behoud van het statuut "I3" Het statuut "I3" kan behouden blijven indien één van de twee volgende bewakingsprogramma's wordt toegepast : Jaarlijks met een interval van maximum dertien maanden : a) één ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E uitgevoerd op een bepaald aantal stalen zoals beschreven in staalnametabel B, steekproefsgewijs genomen.Het statuut "I3" blijft behouden indien alle runderen getest voor het behoud van het statuut worden beschouwd als "vrij van BoHV-1" zoals beschreven in D.2.; of b) zes ELISA's voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E op tankmelk, uitgevoerd met een interval van minimum zeven en maximum negen weken.Het statuut "I3" blijft behouden indien alle tankmelkstalen getest voor het behoud van het statuut worden beschouwd als "vrij van antistoffen specifiek voor het gE glycoproteïne van BoHV-1" zoals beschreven in E.2.. Dit bewakingsprogramma is enkel toegelaten op melkveebedrijven en dient te gebeuren op verse tankmelk.

STAALNAMETABEL B

Beslaggrootte

Aantal te bemonsteren runderen

>260

20

[80-260]

19

[40-79]

18

[20-39]

16

[16-19]

13

[14-15]

12

[13]

11

[12]

10

[10-11]

9

[1-9]

Alle dieren


In geval van een steekproefsgewijze bemonstering zoals voorzien in a), - wordt de steekproef uitgevoerd bij de dieren ouder dan twaalf volledige maanden indien deze dieren minstens vijftig procent van het totaal aantal runderen uitmaakt. In het andere geval, wordt de steekproef uitgevoerd op het totaal aantal runderen; - is het aantal te nemen stalen afhankelijk van het totaal aantal runderen op het beslag aanwezig zoals bepaald in staalnametabel B; - wordt de identiteit van de dieren die moeten worden bemonsterd bepaald door de vereniging.

C. Modaliteiten voor het verwerven en het behoud van het I4-statuut : C.1. Verwerven van het statuut "I4" Het statuut "I4" kan worden verworven aan de hand van twee volledige serologische balansen uitgevoerd met een interval van minimum vier en maximum acht maanden en uitgevoerd op : i) alle runderen ouder dan twaalf maanden; ii) alle runderen jonger dan twaalf maanden en niet geboren in het beslag (d.w.z. runderen aangekocht en aangevoerd in het beslag in de loop van de twaalf laatste maanden); iii) alle runderen geboren in het beslag en jonger dan twaalf maanden voor zover dat deze meer dan vijftig procent van het beslag vertegenwoordigen.

Een beslag met een statuut "I3" kan een statuut "I4" verwerven aan de hand van één volledige serologische balans uitgevoerd op dezelfde categorieën runderen als vermeld in voorgaande paragraaf.

Het statuut "I4" wordt toegekend in de volgende gevallen : a) alle runderen getest in de twee volledige serologische balansen worden beschouwd als ` vrij van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1', zoals beschreven in D.1.; b) alle runderen getest tijdens de twee volledige serologische balansen worden beschouwd als `vrij van BoHV-1' zoals beschreven in D.2. en de dieren welke niet beschouwd worden als `vrij van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1' zoals beschreven in D.1. werden verwijderd van het beslag; c) indien bij de eerste volledige serologische balans een beperkt aantal runderen niet beschouwd wordt als `vrij van BoHV1' zoals beschreven in D.2., kan deze eerste volledige serologische balans als geldig beschouwd worden, op voorwaarde dat : ? deze betrokken runderen zo spoedig mogelijk worden verwijderd uit het beslag en dit ten laatste twee maanden na het uitvoeren van de eerste volledige serologische balans; en ? dat alle runderen, die bij de tweede volledige balans worden getest, beschouwd worden als `vrij van en niet gevaccineerd tegen BoHV1' zoals beschreven in D.1.

Het maximum aantal runderen dat bij de eerste volledige serologische balans niet beschouwd wordt als `vrij van BoHV-1' zoals beschreven in D.2. is beperkt tot twee dieren voor een volledige serologische balans voor beslagen met vijftig of meer dieren en tot één getest dier in de andere gevallen.

Voor melkveebedrijven kan het statuut "I4" eveneens verworven worden aan de hand van negen ELISA's voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B van BoHV-1 op een vers tankmelkstaal, uitgevoerd met een interval van minimum zeven en maximum negen weken en indien alle tankmelkstalen getest voor het verwerven van het statuut worden beschouwd als "vrij van antistoffen specifiek voor het gB glycoproteïne van BoHV-1" zoals beschreven in E.1..

Een melkveebedrijf met een statuut "I3" kan een statuut "I4" verwerven aan de hand van zes ELISA's voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B op verse tankmelk, uitgevoerd met een interval van minimum zeven en maximum negen weken en indien alle tankmelk getest voor het verwerven van het statuut wordt beschouwd als "vrij van antistoffen specifiek voor het gB glycoproteïne van BoHV-1" zoals beschreven in E.1..

Aan een beslag waar nog nooit runderen gehouden werden of waar sinds dertig dagen geen runderen meer aanwezig waren, kan het statuut "I4" worden toegekend op voorwaarde dat : - het bedrijf grondig gereinigd en ontsmet wordt; - de aangevoerde runderen afkomstig zijn van een bedrijf met een I4-statuut; - alle serologische testen uitgevoerd bij introductie, overeenkomstig de modaliteiten gedefinieerd in bijlage V, 3 zijn negatief.

C.2. Behoud van het statuut "I4" Het statuut "I4" kan behouden blijven indien één van de twee volgende bewakingsprogramma's worden toegepast : Jaarlijks met een interval van maximum dertien maanden : a) één ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen glycoproteïne B uitgevoerd op een bepaald aantal stalen, steekproefsgewijs genomen volgens tabel C indien alle runderen getest voor het behoud van het statuut beschouwd worden als "vrij van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1" zoals beschreven in D.1.; of b) zes ELISA's voor de detectie van antilichamen gericht tegen glycoproteïne B op tankmelk, uitgevoerd met een interval van minimum zeven en maximum negen weken of indien alle tankmelkstalen getest worden beschouwd als "vrij van antistoffen specifiek voor het glycoproteïne B van BoHV-1" zoals beschreven in E.1. Dit bewakingsprogramma is enkel toegelaten op melkveebedrijven en dient te gebeuren op een verse tankmelk.

STAALNAMETABEL C

Beslaggrootte

Aantal te bemonsteren runderen

>320

15

[51-320]

14

[26-50]

13

[21-25]

12

[16-20]

11

[12-15]

10

[11]

9

[10]

8

[8-9]

7

[1-7]

Alle dieren


In geval van een steekproefsgewijze bemonstering op een gegeven aantal zoals voorzien in a) en b), - wordt de steekproef uitgevoerd bij de dieren ouder dan twaalf volledige maanden indien deze dieren minstens vijftig procent van het totaal aantal runderen uitmaakt. In het andere geval, wordt de steekproef uitgevoerd op het totaal aantal runderen; - is het aantal te nemen stalen afhankelijk van het totaal aantal runderen op het beslag aanwezig zoals bepaald in staalnametabel C; - wordt de identiteit van de dieren die moeten worden bemonsterd bepaald door de vereniging.

D. Interpretatie van de serologische tests op bloedstalen D.1. Rund vrij van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1 Wordt beschouwd als "vrij van en niet gevaccineerd tegen BoHV -1" : a) elk rund dat een negatief resultaat vertoont in een door het referentielaboratorium gevalideerde ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B uitgevoerd op individuele sera of op een pool van sera.Het referentielaboratorium legt in dit geval het maximum aantal sera vast waaruit de pools kunnen zijn opgebouwd; of b) elk rund als dusdanig beschouwd na een bevestigingsprocedure van een niet-negatieve ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen glycoproteïne B van het BoHV-1 gedefinieerd door het referentielaboratorium en gevalideerd door het Agentschap. D.2. Rund vrij van BoHV-1 Wordt beschouwd als "vrij van BoHV-1" : a) elk rund dat voldoet aan de voorwaarden van D.1.; of b) elk rund dat een negatief resultaat vertoont in een door het referentielaboratorium gevalideerde ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E van BoHV-1 en uitgevoerd op individueel serum of op een pool van sera.Het referentielaboratorium legt in dit geval het maximum aantal sera vast waaruit de pools kunnen zijn opgebouwd; of c) elk rund als dusdanig beschouwd na een bevestigingsprocedure van een niet-negatieve ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1 gedefinieerd door het referentielaboratorium en gevalideerd door het Agentschap. D. 3. Rund geïnfecteerd met het BoHV-1 Wordt beschouwd als "geïnfecteerd met het BoHV-1" : a) elk rund dat een positief resultaat vertoont bij een ELISA test voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1 en dat niet beantwoordt aan de voorwaarden in D.2.; of b) elk rund dat een niet negatief resultaat vertoont bij een ELISA test voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B of het glycoproteïne E van het BoHV-1 en dat niet beantwoordt aan de voorwaarden in D.2..

E. Interpretatie van de resultaten van serologische tests op tankmelkstalen E.1. Tankmelkstaal vrij van antistoffen specifiek voor het gB glycoproteïne van BoHV-1 Wordt beschouwd als een tankmelkstaal "vrij van antistoffen voor het glycoproteïne B van BoHV-1" : a) elk tankmelkstaal dat een negatief resultaat vertoont in een door het referentielaboratorium gevalideerde ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B van het BoHV-1; of b) elk tankmelkstaal als dusdanig beschouwd na een bevestigingsprocedure van een niet-negatieve ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B van het BoHV-1, gedefinieerd door het referentielaboratorium en gevalideerd door het Agentschap. E.2. Tankmelkstaal vrij van antistoffen specifiek voor het glycoproteïne E van BoHV-1 Wordt beschouwd als een tankmelkstaal "vrij van antistoffen voor het glycoproteïne E van BoHV-1" : a) elk tankmelkstaal dat voldoet aan de voorwaarden van E.1.; of b) elk tankmelkstaal dat een negatief resultaat vertoont in een door het referentielaboratorium gevalideerde ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1; of c) elk tankmelkstaal dusdanig beschouwd na een bevestigingsprocedure van een niet-negatieve ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1, gedefinieerd door het referentielaboratorium en gevalideerd door het Agentschap. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, W. BORSUS

BIJLAGE IV bij het koninklijk besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Voorwaarden en modaliteiten voor het toelaten van de runderen van een beslag met een statuut `I2' op de weide 1. De verantwoordelijke van een I2 gekwalificeerd beslag die zijn dieren in de weide wenst te plaatsen dient de volgende maatregelen te nemen om contact tussen zijn runderen en die van andere beslagen te vermijden : 1° Nagaan of de afsluiting volledig intact is en zo nodig de nodige reparaties uitvoeren voor de runderen naar de weide worden gebracht;2° Nagaan of er bij de gemeenschappelijke delen van de omheining geen fysisch contact mogelijk is tussen zijn runderen en de runderen die grazen of zullen grazen op de aangrenzende weiden en zo nodig de nodige aanpassingen uitvoeren voor zijn dieren naar de weide worden gebracht.2. De modaliteiten van 1.zijn niet van toepassing op de I2 gekwalificeerde beslagen met derogatie van de vaccinatie en waarvan de laatste volledige serologische balans enkel runderen bevatten die erkend worden als "vrij van BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.2..

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, W. BORSUS

BIJLAGE V bij het koninklijk besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Voorwaarden voor introductie en herintroductie van runder(en) in een gekwalificeerd beslag 1. Modaliteiten voor de introductie van runder(en) in een I2 gekwalificeerd beslag 1.1. Bij introductie van één of meerdere runderen ouder dan drie volledige maanden, moeten deze een protocol van primo-vaccinatie toegediend krijgen. 1.2. Voor een I2 gekwalificeerd beslag met derogatie voor vaccinatie zijn de modaliteiten, zoals voorgeschreven voor de I3 gekwalificeerde beslagen, van toepassing. 2. Modaliteiten voor introductie van runder(en) in een I3 gekwalificeerd beslag 2.1. Bij de introductie van één of meerdere runderen afkomstig van I3 of I4 gekwalificeerde beslagen en welke geen contact hebben gehad met runderen afkomstig van beslagen met een lagere gezondheidsstatus, a. dient de bedrijfsdierenarts een bloedstaal af te nemen bij elk dier binnen de vijf dagen na zijn introductie;b. in afwachting van het resultaat van het serologisch onderzoek mag (mogen) het (de) aangekochte rund(eren) niet in contact komen met de rest van het beslag. 2.2. In andere gevallen van introductie van één of meerdere runder(en), a. dient de bedrijfsdierenarts een bloedstaal af te nemen bij elk dier binnen de vijf dagen na zijn introductie;b. dient de bedrijfsdierenarts een tweede bloedstaal af te nemen minimum achtentwintig dagen en maximum vijftig dagen na de introductie;c. in afwachting van de resultaten van de twee serologische onderzoeken mag (mogen) het (de) aangekochte rund(eren) niet in contact komen met de rest van het beslag. 2.3. Een ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E wordt uitgevoerd op de individuele sera of een pool van sera. Het referentielaboratorium bepaalt het maximum aantal stalen waaruit de pools bestaan. 2.4. Alleen de runderen die " vrij zijn van BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.2., mogen in het beslag worden binnengebracht. 3. Modaliteiten voor introductie van runder(en) in een I4 gekwalificeerd beslag 3.1. Bij de introductie van één of meerdere runder(en) afkomstig van I3 of I4 gekwalificeerde beslagen en welke geen contact hebben gehad met runderen afkomstig van beslagen met een lagere gezondheidsstatus, a. dient de bedrijfsdierenarts een bloedstaal af te nemen bij elk dier binnen de vijf dagen na zijn introductie;b. in afwachting van het resultaat van het serologisch onderzoek mag (mogen) het (de) aangekochte rund(eren) niet in contact komen met de rest van het beslag. 3.2. In andere gevallen van introductie van één of meerdere runder(en), a. dient de bedrijfsdierenarts een bloedstaal af te nemen bij elk dier binnen de vijf dagen na zijn introductie;b. dient de bedrijfsdierenarts een tweede bloedstaal af te nemen minimum achtentwintig dagen en maximum vijftig dagen na de introductie;c. in afwachting van de resultaten van de twee serologische onderzoeken mag (mogen) het (de) aangekochte rund(eren) niet in contact komen met de rest van het beslag. 3.3. Een ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B wordt uitgevoerd op de individuele sera of een pool van sera. Het referentielaboratorium bepaalt het maximum aantal stalen waaruit de pools bestaan. 3.4. Alleen de runderen die "vrij zijn van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.1., mogen in het beslag worden binnengebracht. 4. Modaliteiten voor de herintroductie van runder(en) in een gekwalificeerd I2 beslag met derogatie voor de vaccinatie Voor een gekwalificeerd I2-beslag met derogatie voor vaccinatie zijn de modaliteiten, zoals voorgeschreven voor de I3 gekwalificeerde beslagen, van toepassing. 5. Modaliteiten voor herintroductie van runder(en) in een gekwalificeerd I3 beslag 5.1. Bij de herintroductie van één of meerdere runder(en), a. dient de bedrijfsdierenarts een bloedstaal af te nemen bij elk dier minimum achtentwintig dagen en maximum vijftig dagen na de introductie;b. in afwachting van de resultaten van de serologische onderzoeken mogen de runderen voor herintroductie niet in contact komen met de rest van het beslag. 5.2 Een ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E wordt uitgevoerd op de individuele sera of een pool van sera. Het referentielaboratorium bepaalt het maximum aantal stalen waaruit de pools bestaan. 5.3. Alleen de runderen die " vrij zijn van BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.2., mogen in het beslag worden geherintroduceerd. 6. Modaliteiten voor herintroductie van runder(en) in een gekwalificeerd I4 beslag 6.1. Bij de herintroductie van één of meerdere runder(en), a. dient de bedrijfsdierenarts een bloedstaal af te nemen bij elk dier minimum achtentwintig dagen en maximum vijftig dagen na de herintroductie;b. in afwachting van de resultaten van de serologische onderzoeken mogen de runderen voor herintroductie niet in contact komen met de rest van het beslag. 6.2 Een ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B wordt uitgevoerd op de individuele sera of een pool van sera. Het referentielaboratorium bepaalt het maximum aantal stalen waaruit de pools bestaan. 6.3. Alleen de runderen die "vrij zijn van en niet gevaccineerd tegen BoHV -1" zoals beschreven in bijlage III, D.1., mogen in het beslag worden geherintroduceerd. 5. en 6.zijn niet van toepassing voor geherintroduceerde runderen die hebben deelgenomen aan een verzameling waaraan alleen runderen deelnamen die afkomstig zijn van I3 of I4 gekwalificeerde beslagen, conform bijlage VI. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, W. BORSUS

BIJLAGE VI bij het koninklijk besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Modaliteiten voor deelname aan verzamelingen Deelname van runderen aan niet commerciële verzamelingen, met uitzondering van jaarmarkten 1. Alleen runderen afkomstig van I3 of I4 gekwalificeerde beslagen mogen deelnemen.2. Alleen runderen die vergezeld zijn van een individueel IBR-getuigschrift mogen deelnemen.De verantwoordelijke van de verzameling bewaart per deelnemend rund een kopie van het individueel IBR-getuigschrift gedurende één jaar. 3. De volgende voorwaarden voor deelname van runderen afkomstig van I4 gekwalificeerde beslagen zijn van toepassing : a.de bedrijfsdierenarts dient een bloedstaal te nemen in de zestig dagen voor de verzameling; b. het erkend laboratorium voert een ELISA uit voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B; c. alleen runderen die " vrij zijn van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.1., mogen deelnemen aan de verzameling. 4. De volgende voorwaarden voor deelname van runderen afkomstig van I3 gekwalificeerde beslagen zijn van toepassing : a.de bedrijfsdierenarts dient een bloedstaal te nemen in de zestig dagen voor de verzameling; b. het erkend laboratorium voert op vraag van de bedrijfsdierenarts ofwel een ELISA uit voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteine E ofwel een ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B; c. alleen runderen die " vrij zijn van BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.2., mogen deelnemen aan de verzameling. 5. In afwijking van 1.kan het Agentschap toelaten dat runderen, afkomstig van beslagen met een statuut "I2", "I3" of "I4", deelnemen aan manifestaties met een cultureel of traditioneel karakter onder de volgende voorwaarde : a. de lijst van deelnemende runderen moet door de organisator opgestuurd worden naar het Agentschap en naar de erkende verenigingen en dit ten laatste vijf werkdagen voor de verzameling;b. de runderen afkomstig uit een beslag met I2 statuut mogen na deelname enkel afgevoerd worden naar het slachthuis, na een eventuele periode van laatste verblijf op het beslag van afkomst.Tussen de verzameling en het slachten mogen deze runderen zich in geen enkel geval op de weide bevinden; c. de runderen afkomstig van beslagen met een statuut "I3" of "I4" worden na deelname aan de verzameling direct afgevoerd naar het slachthuis. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, W. BORSUS

BIJLAGE VII bij het koninklijk besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Procedure voor introductie van een rund afkomstig van een I2 of I3 beslag in een runderselectiecentrum (R.S.C.) of een centrum voor kunstmatige inseminatie (C.K.I.) 1. Procedure voor introductie van een rund afkomstig van een I3-beslag in een runderselectiecentrum In toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit van 9 december 1992 betreffende de veterinairrechtelijke en zoötechnische voorwaarden aangaande de productie, de behandeling, de bewaring, het gebruik, het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer van rundersperma is de introductie van een rund in een erkend runderselectiecentrum afkomstig van een I3 beslag toegelaten mits de volgende bijkomende garantie wordt gerespecteerd : - de dieren moeten " vrij zijn van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.1., aan de hand van een test uitgevoerd op een bloedstaal genomen binnen de dertig dagen voorafgaand aan de introductie in het runderselectiecentrum. 2. Procedure voor introductie van een rund afkomstig van een I2-beslag in een runderselectiecentrum In toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit van 9 december 1992 betreffende de veterinairrechtelijke en zoötechnische voorwaarden aangaande de productie, de behandeling, de bewaring, het gebruik, het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer van rundersperma is de introductie van een rund afkomstig van een I2 beslag in een erkend runderselectiecentrum toegelaten mits de volgende bijkomende garanties worden gerespecteerd : a) de dieren moeten " vrij zijn van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.1., aan de hand van een test uitgevoerd op een bloedstaal genomen tussen de derde en achtentwintigste dag van hun leven; b) na afloop van de quarantaineperiode van minimum eenentwintig dagen en maximum dertig dagen dienen de dieren nog geïsoleerd te blijven van de rest van het beslag in de post-quarantaine lokalen voor een periode van minimum eenentwintig en maximum dertig dagen; c) na afloop van deze post-quarantaine periode moeten de dieren " vrij zijn van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.1., alvorens geïntroduceerd te worden in het beslag. 3. Procedure voor introductie van een rund afkomstig van een I2-beslag in een centrum voor kunstmatige inseminatie. In toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit van 9 december 1992 betreffende de veterinairrechtelijke en zoötechnische voorwaarden aangaande de productie, de behandeling, de bewaring, het gebruik, het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer van rundersperma is de introductie van een rund afkomstig van een I2 beslag in een erkend centrum voor kunstmatige inseminatie toegelaten mits de volgende bijkomende garanties worden gerespecteerd : a) de dieren moeten " vrij zijn van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.1., aan de hand van een test uitgevoerd op een bloedstaal genomen in het beslag van herkomst in de dertig dagen voorafgaand aan de introductie in het erkend centrum voor kunstmatige inseminatie; b) na afloop van de quarantaine periode van minimum eenentwintig dagen en maximum dertig dagen dienen de dieren nog geïsoleerd te blijven van de rest van het beslag in de post-quarantaine lokalen voor een periode van minimum eenentwintig en maximum dertig dagen; c) na afloop van deze post-quarantaine periode moeten de dieren " vrij zijn van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.1., alvorens geïntroduceerd te worden in het beslag.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, W. BORSUS

BIJLAGE VIII bij het koninklijk besluit van 25 november 2016 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Voorwaarden voor runderen afkomstig van bedrijven met een statuut "I2" die worden afgevoerd naar een andere bestemming dan het slachthuis, een afmestbedrijf of een vleeskalverhouderij Een rund dient aan tenminste één van de volgende voorwaarden te voldoen : a) het moet afkomstig zijn van een beslag met een statuut "I2 met derogatie voor de vaccinatie" waar geen enkel rund geïnfecteerd met het BoHV-1 virus aanwezig is; of b) het wordt beschouwd als "vrij van BoHV-1" zoals beschreven in bijlage III, D.2., op basis van een ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1 uitgevoerd op een bloedstaal afgenomen binnen de dertig dagen voorafgaand aan het vertrek.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van ...betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, W. BORSUS

^