gepubliceerd op 11 oktober 2006
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de akkoorden voor de werkgelegenheid en de vorming, tot vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de aanvullende bedrijfssector glas en betreffende de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen
24 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de akkoorden voor de werkgelegenheid en de vorming, tot vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de aanvullende bedrijfssector glas en betreffende de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het glasbedrijf;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de akkoorden voor de werkgelegenheid en de vorming, tot vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de aanvullende bedrijfssector glas en betreffende de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 24 september 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het glasbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999 Akkoorden voor de werkgelegenheid en de vorming, vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de aanvullende bedrijfssector glas, risicogroepen en het conventioneel brugpensioen (Overeenkomst geregistreerd op 13 augustus 1999 onder het nummer 51900/CO/115) Titel I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden van de ondernemingen van volgende bedrijfssectoren, het door hen verrichten monteren en plaatsen inbegrepen : 1° glas voor industriële of huishoudelijke toepassingen (zoals pannen, kranen, tegels, stelen in glas en vitroceramische platen);2° buizen, staven en staafjes in glas (namelijk voor de chemische, farmaceutische en elektrotechnische nijverheden);3° verlichting en seininrichting (zoals glasballons en elektrische buizen, lichtreclames);4° glasvezels, glaswol en cellulair glas;5° voorwerpen in glas voor elk technisch, wetenschappelijk en industrieel gebruik (zoals leidingen, microkogels en -parels);6° verwerkt en/of bewerkt holglas, zoals glasballons, flacons, kolven en laboratoriumtoestellen (laboratoriumglas), isolerende flessen;7° ver- en bewerking van borosilicaat en ceramisch vlakglas, glasblazen (voor wetenschappelijke en industriële apparaten);8° optiekglas, alsmede het slijpen en het versieren van deze glazen (glazen voor brillenfabricage). Deze ondernemingen behoren tot de aanvullende bedrijfssector glas voor zover één van de voormelde activiteiten in hoofdzaak wordt uitgeoefend en niet als bijkomstige activiteit van een andere sector van de glasindustrie.
Onder "werklieden" verstaat men : zowel arbeiders als arbeidsters.
TITEL II. - Arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK I. - Wekelijkse arbeidsduur
Art. 2.De conventionele wekelijkse arbeidsduur bedraagt maximum 37 uur en 50 minuten volgens de toepassingsmodaliteiten die paritair op ondernemingsvlak en rekening houdend met de imperatieven van de arbeidsorganisatie en de productie en met het oog op het behoud van de werkgelegenheid werden afgesproken.
Bovendien gebeurt de overgang van 38 uur naar 37 uur en 50 minuten onder de vorm van een dag inhaalrust. HOOFDSTUK II. - Classificatie van de functies
Art. 3.Behalve bijzondere bepalingen gesloten op het vlak van de onderneming vóór 1 januari 1999, worden de functies van de in artikel 1 bedoelde werklieden ingedeeld in zeven categorieën volgens de hierna vermelde algemene criteria : Categorie 1 : Functie : - welke geen enkele beroepsopleiding vergt en waarvoor enkel een opleiding van zeer korte duur noodzakelijk is om de eenvoudige taken waaruit zij in hoofdzaak bestaat te kunnen uitvoeren; - waarvoor enkel een zeer geringe lichamelijke inspanning is vereist.
Voorbeelden : inpakken, dozen en etiketten plakken, enz ...
Categorie 2 : Functie : - welke geen enkele beroepsopleiding vergt, doch waarvoor een in de onderneming verstrekte bijzondere opleiding en een bepaalde vaardigheid welke het gevolg is van de in de onderneming verworven ervaring noodzakelijk zijn; - waarvoor enkel een zeer geringe lichamelijke inspanning is vereist.
Categorie 3 : Functie : - welke geen enkele beroepsopleiding vergt en waarvoor maar een opleiding van enkele dagen noodzakelijk is; - waarvoor een zwaardere lichamelijke inspanning dan voor de functies van de categorieën 1 en 2 is vereist.
Categorie 4 : Functie : - welke een beroepsopleiding van langere duur vergt (van drie tot zes maanden); - waarvoor een zwaardere lichamelijke inspanning dan voor de functies van categorie 3 is vereist.
Categorie 5 : Veelzijdige functie : - betreffende meerdere uiteenlopende taken in eenzelfde afdeling of in verschillende afdelingen; - waarvoor een zwaardere lichamelijke inspanning dan voor de functies van categorie 4 is vereist.
Categorieën 6A en 6B : Geschoolde werklieden.
Gelijkheid mannen-vrouwen
Art. 4.Een paritaire werkgroep zal zo vlug mogelijk in de schoot van het paritair subcomité 115.9 samengesteld worden onder de bescherming van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid om te bepalen of het actuele classificatiesysteem naar een ongelijkheid tussen mannen en vrouwen leidt.
Indien de paritaire werkgroep, in een eerste fase en uiterlijk op 31 december 1999, uitkomt op de evidente conclusie dat er ongelijkheden tussen mannen en vrouwen bestaan, zal de werkgroep zijn werkzaamheden voortzetten teneinde voorstellen te doen om de ongelijkheden weg te werken. De voorstellen moeten vóór het einde van de huidige overeenkomst aan het paritair subcomité 115.9 overgemaakt worden.
De eventuele herziening van de functieclassificaties zal op een analytische basis gebeuren of door middel van een systeem dat door de sociale partners als equivalent wordt beschouwd. HOOFDSTUK III. - Gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen
Art. 5.Aan de werklieden bedoeld in artikel 1 van 21 jaar en ouder, wordt een gemiddeld minimum maandinkomen gewaarborgd van 44 210 BEF bruto.
Dit bedrag wordt verhoogd tot 45 429 BEF bruto voor de werklieden van 21 jaar en half en die tenminste 6 maanden anciënniteit in de onderneming hebben.
Dit bedraagt 45 970 BEF bruto voor de werklieden van 22 jaar oud die op die datum 12 maanden anciënniteit in de onderneming tellen.
De inhoud van dit inkomen wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, zoals gewijzigd en aangevuld door de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 43bis van 16 mei 1989, nr. 43ter van 19 december 1989, nr. 43quater van 26 maart 1991, nr. 43quinquies van 13 juli 1993, nr. 43sexies van 5 oktober 1993 en nr. 43septies van 2 juli 1996. HOOFDSTUK IV. - Minimumuurlonen A. Werklieden van 21 jaar en ouder
Art. 6.Onverminderd de toepassing van artikel 3, worden de minimumuurlonen van de in artikel 1 bedoelde werklieden van 21 jaar of ouder, op 1 april 1999, als volgt vastgesteld in een arbeidsregeling van 37 uur 50 minuten per week.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In deze minimumuurlonen is geen rekening gehouden met het recurrent budget van 20 000 BEF dat in 1988 werd toegekend en waarvan de toepassingsmodaliteiten vroeger werden overeengekomen op het niveau van de ondernemingen, ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende de tewerkstelling en de arbeidsvoorwaarden gesloten op 26 februari 1987 in het Paritair Comité voor het glasbedrijf (koninklijk besluit van 23 maart 1988, Belgisch Staatsblad van 15 april 1988).
Commentaar :
Artikel 6.b) van de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 februari 1987 : "Tijdens de duur van de overeenkomst, krijgen de werknemers bruto loonsverhogingen of gelijkwaardige sociale voordelen die globaal overeenkomen met : - 1 pct. op 1 januari 1987 in de ondernemingen van de betrokken sector door arbeidsduurvermindering; - 1 pct. op 1 januari 1987 en 1 pct. op 1 januari 1988 in de ondernemingen die tot de subsector spiegelfabricage behoren; - een budget van 10 000 BEF in 1987 vermeerderd met 10 000 BEF in 1988 per ingeschreven werknemer die voltijds tewerkgesteld is (of het prorata van deze bedragen per werknemer die deeltijds tewerkgesteld is), in de ondernemingen die hierboven niet beoogd worden. » De nieuwe voordelen waarvan sprake zijn recurrent, met andere woorden zij blijven verworven voor de volgende jaren. Hun toepassingsmodaliteiten werden op het niveau van elke onderneming overeengekomen.
B. Werklieden jonger dan 21 jaar
Art. 7.De minimumuurlonen van de werklieden jonger dan 21 jaar worden berekend op het minimumuurloon van loonschaal II van de werkman van 21 jaar of ouder van dezelfde categorie waartoe zij behoren, in verhouding tot de volgende percentages, volgens de leeftijd en de in de onderneming verworven anciënniteit : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Wanneer de werklieden jonger dan 21 jaar hetzelfde werk verrichten met een rendement en kwaliteit welke gelijk zijn aan deze van de werklieden van 21 jaar en ouder, hebben zij recht op het minimumuurloon voor de werkman van 21 jaar of ouder van de categorie waartoe zij behoren. HOOFDSTUK V. - Ploegenpremies
Art. 8.Wanneer het werk in ploegen wordt uitgevoerd, worden aan de werklieden, zonder onderscheid van leeftijd, de volgende premies toegekend vanaf 1 mei 1999 : - werk in twee ploegen : a) ochtendploeg : 23,26 BEF/uur;b) namiddagploeg : 27,14 BEF/uur. - werk in drie ploegen : a) ochtendploeg : 23,26 BEF/uur;b) namiddagploeg : 27,14 BEF/uur;c) nachtploeg : 42,36 BEF/uur. De bedragen van de minimale ploegenpremies zijn vastgesteld voor een arbeidsregeling van 37 uur 50 minuten per week. HOOFDSTUK VI. - Koopkracht
Art. 9.Gedurende de duur van de huidige overeenkomst krijgen de werklieden een verhoging van hun reële bruto en baremieke uurlonen van 5 BEF op 1 juli 1999 en 4 BEF op 1 januari 2000. HOOFDSTUK VII. - Koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen
Art. 10.Het bedrag van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen vastgesteld bij artikel 5, de minimumuurlonen vastgesteld bij 6, de ploegenpremies vastgesteld bij artikel 8, alsmede de werkelijk betaalde lonen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, maandelijks vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken en verschenen in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 september 1998, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard door het koninklijk besluit.
De bedragen van deze minimum inkomsten, uurlonen en ploegenpremies, vermeld in de huidige collectieve arbeidsovereenkomst stemmen overeen met de spilindex 102,96 (basis 1996 = 100). HOOFDSTUK VIII. - Aanvullend extra-wettelijk vakantiegeld
Art. 11.De werklieden die volledige prestaties hebben verricht van 1 november 1998 tot 31 oktober 1999 en van 1 november 1999 tot 31 oktober 2000 hebben voor elke referteperiode recht op een aanvullend extra-wettelijk vakantiegeld dat overeenstemt met het loon voor minimum 165 uren arbeid, in een wekelijkse arbeidsduur van 38 uur.
De werklieden die onvolledige arbeidsprestaties hebben verricht, hebben recht op een extra-wettelijk vakantiegeld dat prorata temporis wordt berekend onder de volgende voorwaarden : - hetzij in dienst getreden zijn in de loop van het dienstjaar; - hetzij ontslagen zijn geweest in de loop van het dienstjaar, behalve om dringende redenen; - hetzij gepensioneerd of bruggepensioneerd zijn geworden in de loop van het dienstjaar.
De overige toekenningsmodaliteiten worden op het niveau van de onderneming uitgewerkt. HOOFDSTUK IX. - "Sociaal Fonds der arbeiders van de glasnijverheid" VZW vakbondsvorming
Art. 12.De werkgeversbijdrage voor het sociaal fonds wordt, per tewerkgestelde werkman, vastgesteld voor de boekjaren 1999 en 2000, door de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999 betreffende de vakbondspremies en de vakbondsvorming.
TITEL III. - Bestaanszekerheid - gedeeltelijke werkloosheid
Art. 13.Worden beschouwd als zijnde gedeeltelijk werkloos, de werklieden waarvan de uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet is geschorst.
Art. 14.Wanneer de gedeeltelijke werkloosheid is veroorzaakt door economische en/of technische redenen (met uitzondering van de werkloosheid welke wordt veroorzaakt door stakingen in de onderneming of in andere ondernemingen), wordt per dag werkloosheid een aanvullende uitkering toegekend aan de in artikel 13 bedoelde werklieden, welke wordt vastgesteld op 216,48 BEF minimum (stelsel 5 dagen/week), zonder beperking van het aantal dagen werkloosheid gedurende het jaar.
Art. 15.Deze uitkering schommelt volgens het koppelingssysteem vastgesteld door de evolutie van de drempels van het algemeen stelsel van de sociale zekerheid door de wet van 2 augustus 1971, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1971.
Zij moet worden gesteld tegenover het spilindexcijfer 101,12 (basis 1996 = 100).
TITEL IV. - Ontslag van oudere personen
Art. 16.Tijdens de huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt het brugpensioen, volgens de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten in de Nationale Arbeidsraad, toegekend, in alle gevallen van ontslag van een werkman die de leeftijd van 58 jaar bereikt heeft, indien de betrokkene een loopbaan van 25 jaar als loontrekkende kan bewijzen.
Elke ondernemingsovereenkomst inzake brugpensioen die een toegangsleeftijd van 55, 56 of 57 jaar voorziet, en die uiterlijk op 31 mei 1986 of 31 augustus 1987 werd neergelegd, en sindsdien zonder onderbreking wordt toegepast, wordt onder dezelfde voorwaarden verlengd met respect van de wettelijke voorwaarden, met uitzondering van de collectieve arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur die tijdelijke herstructureringsoperaties betreffen.
Art. 17.§ 1. In uitvoering van artikel 110, § 1 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, hebben de ontslagen werklieden die, in de periode 1 januari 1999 tot 31 december 2000, 56 jaar of ouder zijn recht op het voltijds brugpensioen beschreven in artikel 16. Bovendien moet de leeftijd van 56 jaar worden bereikt tijdens de looptijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst.De bedoelde werklieden moeten op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen in de zin van artikel 114, § 4 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
Deze werknemers moeten bovendien kunnen aantonen dat zij op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, minstens 20 jaar gewerkt hebben in een arbeidsregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46, gesloten op 23 maart 1990 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990.
Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto-referteloon en de werkloosheidsuitkering. § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden voor de berekening van het beroepsverleden gelijkgesteld met arbeidsdagen : - de periode van actieve dienst als dienstplichtige en als gewetensbezwaarde met toepassing van de Belgische wetgeving; - de dagen van beroepsloopbaanonderbreking overeenkomstig de bepalingen van de herstelwet van 22 januari 1985 en de periodes tijdens welke de werknemer zijn loondienst heeft onderbroken om een kind op te voeden dat de leeftijd van 6 jaar niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht; - de dagen tijdens dewelke de werknemer zijn loondienst onderbroken heeft om een tweede of een volgend kind op te voeden dat de leeftijd van 6 jaar nog niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht; - de dagen van volledige werkloosheid met een maximum van 5 jaar. § 3. Artikel 17, § 1 is niet van toepassing op de ondernemingen die, op 1 januari 1999, een conventionele wekelijkse arbeidsduur hebben van 36 uur of minder.
Art. 18.De vervanging van de bruggepensioneerde werkman zal gebeuren overeenkomstig de wettelijke bepalingen en voorrang zal worden verleend aan werklieden met een nepstatuut en waarbij rekening zal worden gehouden met de vereiste kwalificatie.
TITEL V. - Duur van de opzegtermijn
Art. 19.De opzeggingsduur in geval van ontslag, met uitzondering van brugpensioenen of ziektes die langer dan één jaar aanslepen, wordt gebracht op : - 4 weken voor de werklieden die minder dan 10 jaar anciënniteit tellen in de onderneming; - 8 weken voor de werklieden die 10 tot minder dan 20 jaar anciënniteit tellen in de onderneming; - 12 weken voor de werklieden die 20 jaar of meer anciënniteit tellen in de onderneming.
TITEL VI. - Overuren
Art. 20.De bedrijven verbinden er zich toe alles in het werk te stellen om, in overleg met de vakbondsafvaardiging, de niet te recupereren overuren maximaal te beperken.
TITEL VII. - Vrijwillig halftijds werk
Art. 21.Om tewerkstellingsperspectieven te openen, verbinden de werkgevers zich om het voluntariaat voor halftijds werk in hun ondernemingen aan te moedigen.
Elke tewerkgestelde arbeider heeft het recht om op ondernemingsvlak over te schakelen naar een halftijdse arbeidsregeling, op basis van een jaarlijks gemiddelde.
Het aantal halftijds tewerkgestelde arbeiders is echter beperkt tot 2 pct. van het totaal aantal ingeschreven arbeiders in het personeelsregister.
Elke aanwerving zal in de vorm van een "duo-baan" gebeuren, met andere woorden de werkgever zal het verzoek van een arbeider die naar een halftijdse arbeidsregeling wil overschakelen moeten aanvaarden voor zover twee arbeiders die dezelfde functie uitoefenen gezamenlijk een aanvraag indienen.
De overgang naar de halftijdse arbeidsregeling moet binnen de drie maanden na het verzoek van de wijziging van de arbeidsregeling gebeuren.
De arbeidsovereenkomst van de arbeider wordt gewijzigd tenminste voor wat de arbeidsregeling betreft. Deze arbeidsregeling mag naderhand slechts gewijzigd worden mits akkoord van de werkgever.
TITEL VIII. - Loopbaanonderbreking
Art. 22.Om de tewerkstelling aan te moedigen, wordt een recht op volledige loopbaanonderbreking toegekend, voor zover de uitoefening van dit recht door de arbeiders niet meer bedraagt dan 4 pct. van de arbeiders die ingeschreven zijn in het personeelsregister.
Het aantal arbeiders met loopbaanonderbreking is echter beperkt tot 10 pct. van de arbeiders tewerkgesteld in dezelfde activiteitstak, dezelfde afdeling, eenzelfde departement, eenzelfde beroep of voor eenzelfde taak.
De uitvoeringsmodaliteiten van dit recht zijn de volgende : - voor de eerste 3 percent, zijn de modaliteiten van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 van toepassing; - voor het 4e percent, zijn de uitvoeringsmodaliteiten van dit recht deze voorzien door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 56 gesloten op 13 juli 1993 in de schoot van de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993.
TITEL IX. - Uitzendarbeid
Art. 23.De referentie inzake arbeidsovereenkomst is deze van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Er kan beroep gedaan worden op uitzendarbeid mits wat volgt.
Het beroep doen op uitzendkrachten zal gebeuren in overleg met de vakbondsafvaardiging of met de ondernemingsraad en met inachtneming van de bestaande wetgeving en collectieve arbeidsovereenkomsten.
De duur van de arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid zal minstens één week bedragen, behalve in geval van bijzondere omstandigheden, die met de vakbondsafvaardiging moeten worden beproken.
De maximale duur moet worden besproken met de vakbondsafvaardiging met het oog op de eventuele contractuele aanwerving, indien de uitzendkracht minstens 12 maanden ononderbroken tewerkgesteld is.
TITEL X. - Onderaanneming
Art. 24.Indien het nodig blijkt een beroep te moeten doen op ondernemingsbedrijven, verbindt de werkgever er zich toe de vakbondsafvaardiging of de ondernemingsraad op de hoogte te brengen van de gekende en geplande onderaannemingsactiviteiten.
De informatie zal betrekking hebben op de aard van de werken, hun duur en de kwalificatie van de werknemers die deze werken zullen uitvoeren.
De werkgever verbindt er zich toe een beroep te doen op onderaannemingsbedrijven die de wettelijke bepalingen inzake personeelsbezetting, de wetten en Belgische reglementen betreffende veiligheid en gezondheid van de werknemers, naleven. De opvolging van de wettelijke bepalingen inzake veiligheid en gezondheid zal gebeuren in overleg met het "Comité voor preventie en bescherming op het werk".
TITEL XI. - Arbeidsorganisatie
Art. 25.Indien het nodig blijkt de werktijdorganisatie te wijzigen, zullen de sociale gesprekspartners ervoor zorgen dat er enerzijds de economische en anderzijds de sociale bezorgdheden in opgenomen worden, zijnde : - de effecten op de werkgelegenheid (bijvoorbeeld mogelijkheden om er meer contracten van bepaalde en/of onbepaalde duur in op te nemen, om overuren te beperken); - de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden; - de gezondheid en de veiligheid van de werknemers; - de effecten op de inkomsten van de werklieden.
De toepassing van de nieuwe arbeidsorganisatie zal opgevolgd worden en, indien nodig, aangepast in overleg met de vakbondsafvaardiging of de ondernemingsraad.
TITEL XII. - Herstructurering
Art. 26.In geval van herstructurering, zullen de mogelijkheden voorzien in artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende preciezere voorwaarden betreffende de werkgelegenheidsakkoorden, paritair onderzocht worden op het niveau van de onderneming voor zover zij een positieve oplossing voor het sociaal probleem dat zich stelt kunnen bieden en voor zover zij de uurkost van de arbeidskrachten niet doen verhogen of op een negatieve manier de rendabiliteit en het concurrentievermogen van de betrokken onderneming beïnvloeden.
De overgang naar een lagere wekelijkse arbeidsduur blijft omkeerbaar en is beperkt tot de duur van de overeenkomst gesloten op het niveau van de onderneming in het kader van de herstructurering. Aan het einde van de herstructurering zal er een paritaire evaluatie plaatsvinden op het niveau van de onderneming.
De ervaringen op het niveau van de ondernemingen vormen geen precedent op het niveau van de subsector.
TITEL XIII. - Risicogroepen en beroepsopleiding
Art. 27.De werkgevers bedoeld in artikel 1 verbinden zich ertoe de sectorale overeenkomst betreffende de inspanning voor de risicogroepen en de beroepsopleiding na te leven.
TITEL XIV. - Sociaal overleg
Art. 28.In geval van sociale conflicten, bevestigen de werkgevers en de werklieden hun vaste intentie om de aangepaste conventionele bemiddelingsprocedures te volgen, met inbegrip van het beroep doen op de voorzitter van het paritair comité in zijn hoedanigheid van sociaal bemiddelaar.
TITEL XV. - Sociale vrede
Art. 29.Tot 31 december 2000, verbinden de ondertekenende vakbonden van de huidige overeenkomst en hun leden er zich toe geen enkele algemene en collectieve eis meer te stellen, ten gunste van de arbeiders, bij de werkgevers die behoren tot de aanvullende bedrijfssector van de glasnijverheid, buiten de uitvoeringsmaatregelen van deze overeenkomst.
Indien de sociale vrede niet nageleefd wordt, indien de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1987, gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de sociale vrede en prestaties van openbaar nut in vredestijd, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 september 1987, niet nageleefd wordt door de vakbondsorganisaties, zullen de sancties voorzien in artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1987 toegepast worden.
TITEL XVI. - Geldigheid
Art. 30.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt van kracht op 1 januari 1999 en verliest haar uitwerking op 31 december 2000, met uitzondering van titel IV van de huidige overeenkomst die zijn uitwerking verliest op 30 juni 2001 behalve wijziging van de wettelijke voorschriften betreffende het conventioneel brugpensioen.
Zij wordt te goeder trouw gesloten en de ondertekenende partijen verbinden er zich toe om ze te doen naleven bij hun lastgevers, zowel naar de letter als naar de geest.
De huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in toepassing van de wet van 26 juli 1996 betreffende de bevordering van de werkgelegenheid en het preventieve behoud van de competitiviteit en van haar uitvoeringsbesluiten evenals in toepassing van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en van de wet van 26 maart 1999 betreffende het actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.
Art. 31.De voordeligere maatregelen van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in de schoot van de onderneming behouden hun uitwerking tijdens de ganse duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 32.Deze huidige collectieve arbeidsovereenkomst zal worden neergelegd ter Griffie van de dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen en een aanvraag tot algemeen verbindend verklaring bij koninklijk besluit zal worden gevraagd.
De sociale partners, ondertekenaars van deze overeenkomst vragen aan het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid om alles in het werk te stellen opdat de publicatie van het koninklijk besluit binnen de voorziene termijnen zou gebeuren om de huidige collectieve arbeidsovereenkomst verbindend te verklaren voor alle werkgevers van de sub-sector.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 september 2006.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
Bijlage bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende akkoorden voor de werkgelegenheid en de vorming, tot vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de aanvullende bedrijfssector glas en betreffende de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden van de ondernemingen van volgende bedrijfssectoren, het door hen verrichten monteren en plaatsen inbegrepen : 1° glas voor industriële of huishoudelijke toepassingen (zoals pannen, kranen, tegels, stelen in glas en vitroceramische platen);2° buizen, staven en staafjes in glas (namelijk voor de chemische, farmaceutische en elektrotechnische nijverheden);3° verlichting en seininrichting (zoals glasballons en elektrische buizen, lichtreclames);4° glasvezels, glaswol en cellulair glas;5° voorwerpen in glas voor elk technisch, wetenschappelijk en industrieel gebruik (zoals leidingen, microkogels en -parels);6° verwerkt en/of bewerkt holglas, zoals glasballons, flacons, kolven en laboratoriumtoestellen (laboratoriumglas), isolerende flessen;7° ver- en bewerking van borosilicaat en ceramisch vlakglas, glasblazen (voor wetenschappelijke en industriële apparaten);8° optiekglas, alsmede het slijpen en het versieren van deze glazen (glazen voor brillenfabricage). Deze ondernemingen behoren tot de aanvullende bedrijfssector glas voor zover één van de voormelde activiteiten in hoofdzaak wordt uitgeoefend en niet als bijkomstige activiteit van een andere sector van de glasindustQrie.
Onder "werklieden" verstaat men : zowel arbeiders als arbeidsters.
Art. 2.Indien de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 september 1991 die de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1991 vervangt, gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de koppeling van het loon aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, de arbeiders geen tweede loonindexering van de reële bruto uurlonen zou toekennen tijdens de periode tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000, zou er aan elke tewerkgestelde arbeider in de onderneming op 1 december 2000, een niet-recurrente brutopremie van 2 500 BEF worden toegekend betaalbaar uiterlijk op 31 december 2000.
Art. 3.De huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt van kracht op 1 januari 1999 en verliest haar uitwerking op 31 december 2000.
Art. 4.Tot 31 december 2000, verbinden de ondertekenende vakbonden van de huidige overeenkomst en hun leden er zich toe geen enkele algemene en collectieve eis meer te stellen, ten gunste van de arbeiders, bij de werkgevers die behoren tot de aanvullende bedrijfssector van de glasnijverheid, buiten de uitvoeringsmaatregelen van deze overeenkomst.
Indien de sociale vrede niet nageleefd wordt, indien de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 19987, gesloten in de schoot van het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de sociale vrede en prestaties van openbaar nut in vredestijd, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 september 1987, niet nageleefd wordt door de vakbondsorganisaties, zullen de sancties voorzien in artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1987 toegepast worden.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 september 2006.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN