Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 november 2001
gepubliceerd op 07 december 2001

Koninklijk besluit betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
2001001043
pub.
07/12/2001
prom.
20/11/2001
ELI
eli/besluit/2001/11/20/2001001043/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de overgangsbepaling van artikel 184 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op artikelen 121 en 142bis tot en met 142sexies;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen IV.II.13 en IV.II.38;

Gelet op het protocol nr. 36/1 van 12 februari 2001 van het onderhandelingscomité van de politiediensten;

Gelet op het protocol nr. 47 van 22 juni 2001 van het onderhandelingscomité van de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 23 januari 2001;

Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 18 juli 2001;

Gelet op het advies van de Adviesraad van burgemeesters, gegeven op 28 mei 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 13 juni 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 20 maart 2001;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat overeenkomstig deel IV van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, de Minister van Binnenlandse Zaken, enerzijds, op federaal niveau, sommige politiescholen opricht, en, anderzijds, "gedeconcentreerde" politiescholen erkent, die alle gemachtigd zijn om opleidingscycli te verstrekken die identiek moeten zijn, gezien het eenvormige statuut; dat een omvangrijke rekrutering van aspiranten in september 2001 plaatsvindt; dat de basisopleiding van het basiskader na de schoolvakantie moet aanvangen; dat het dus noodzakelijk is dat de scholen voor de aanvang van de lessencycli, de lege lata, zekerheid hebben omtrent de inhoud van de te verstrekken opleidingen;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 26 september 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « opleidingsmodules » : het geheel van opleidingsactiviteiten die als onderdelen van de basisopleiding worden georganiseerd : a) in een door de minister erkende politieschool voor het kader van hulpagenten;b) in een door de minister erkende of door hem opgerichte politieschool voor het basiskader en het middenkader;c) in de door de minister opgerichte nationale school voor officieren voor het officierskader;2° « lineaire modules » : de opleidingsmodules die elkaar chronologisch opvolgen met uitsluiting van de opleidingsmodules die over de gehele duur van de basisopleiding gespreid worden;3° « tussentijds examen » : het examen dat in de loop van de basisopleiding plaatsvindt en dat betrekking heeft op de tot op dat ogenblik gegeven opleidingsmodules;4° « eindexamen » : het examen dat op het einde van de basisopleiding plaatsvindt en dat betrekking heeft op de volledige inhoud van de basisopleiding;5° « opleidingsstage » : het geheel van opleidingsactiviteiten die als onderdelen van de basisopleiding worden georganiseerd in een operationele politie-eenheid onder leiding van een mentor en onder toezicht van een politieschool;6° « algemene directie » : de algemene directie van het personeel, bedoeld in artikel 11 van het koninklijk besluit van 3 september 2000 met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie;7° « de Minister » : de Minister van Binnenlandse Zaken.

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen

Art. 3.De finaliteit van de basisopleiding bestaat erin de aspirant de professionele basiscompetenties bij te brengen zodat hij in staat is : 1° het geheel van taken van bestuurlijke en gerechtelijke politie verbonden aan de uitoefening van het politieambt binnen het kader waartoe de opleiding toegang geeft te vervullen, alsook het geheel van de taken die voortvloeien uit zijn bevoegdheid binnen de politiediensten op zich te nemen;2° een loopbaan aan te vangen in eender welke niet-gespecialiseerde betrekking binnen het kader waartoe hij wenst toe te treden.

Art. 4.Overeenkomstig artikel 123 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, vertoont de aspirant, op het einde van de basisopleiding, een competentieprofiel dat hem in staat stelt, op zijn verantwoordelijkheidsniveau, rekening houdende met de behoeften en de verwachtingen van de bevolking en de overheden en vanuit de aanpak van gemeenschapsgerichte politiezorg, de situaties te identificeren waarmee hij geconfronteerd wordt, een aangepast antwoord te vinden voor de problemen die zich stellen en deze oplossingen binnen het raamwerk van de bestaande en toekomstige wetten, besluiten en reglementen, in werking te stellen.

De minister bepaalt het competentieprofiel waaraan de leden van de verschillende kaders moeten voldoen op het einde van de basisopleiding. HOOFDSTUK III. - De kaderproef

Art. 5.De in de artikelen VII.II.11, tweede lid, en VII.II.12, tweede lid, RPPol bedoelde proef omvat een kaderproef.

De kaderproef is een schriftelijke maturiteitsproef die ertoe strekt de intellectuele en professionele kennis van de kandidaat die niet voldoet aan de diplomavereiste voor de toetreding tot, naargelang van het geval, het basiskader of het officierskader, te beoordelen met het oog op een eventuele latere toetreding tot dit kader.

Art. 6.Om te kunnen deelnemen aan de kaderproef moeten de hulpagent van politie en de hoofdinspecteur van politie respectievelijk twee jaar en vier jaar kaderanciënniteit tellen op de in artikel 7, tweede lid, bedoelde datum.

Art. 7.De algemene directie organiseert in functie van de behoeften, ten minste jaarlijks een kaderproef voor de toetreding tot het basiskader en voor de toetreding tot het officierskader.

Ten minste een maand vóór de organisatie van de kaderproef doet de algemene directie een oproep tot kandidaatstelling voor de kaderproef met vermelding van de uiterste datum van indiening van de kandidaatstellingen.

Art. 8.Om te slagen moet de kandidaat minimum 50 % halen.

Art. 9.Een jury beslist over het al dan niet slagen.

De jury is als volgt samengesteld : 1° een door de minister aangewezen voorzitter;2° twee officieren van de politiediensten, waarvan de ene tot de lokale politie en de andere tot de federale politie behoort. De in het tweede lid, 2°, bedoelde officieren worden aangewezen door de minister uit een dubbele lijst van drie officieren respectievelijk voorgedragen door de commissaris-generaal en de vaste commissie voor de lokale politie.

De voorzitter van de jury kan zich laten bijstaan door correctoren.

De algemene directie staat in voor de organisatie van het secretariaat van de jury.

Art. 10.De algemene directie licht de kandidaat schriftelijk in over zijn resultaat.

De kandidaat die mislukt kan ten vroegste na twee jaar opnieuw deelnemen aan de kaderproef.

Art. 11.De nadere regels betreffende de organisatie van de kaderproef maken het voorwerp uit van een examenreglement, opgesteld door de minister of de door hem aangewezen dienst. HOOFDSTUK IV. - De basisopleiding Afdeling 1. - De oproeping van de kandidaten

Art. 12.Afhankelijk van de beschikbare betrekkingen, het taalregime waartoe de kandidaten behoren en de beschikbaarheid in de politiescholen bepaald overeenkomstig de afspraken in de beheerscontracten, roept de algemene directie de kandidaten op voor het begin van de basisopleiding op de dag en de plaats die zij bepaalt.

Wat de plaats van de opleiding betreft, wordt in de mate van het mogelijke rekening gehouden met de door de kandidaat uitgedrukte voorkeur. De kandidaat kan deze voorkeur echter niet als een absoluut recht laten gelden. Afdeling 2. - De basisopleiding van het kader van hulpagenten van

politie

Art. 13.De basisopleiding van het kader van hulpagenten van politie omvat theoretische en praktische opleidingsactiviteiten met een duurtijd van minimum 455 uur en maximum 510 uur. Zij omvat in chronologische volgorde : 1° opleidingsmodules met een gezamenlijke duurtijd van minimum 395 uur en maximum 450 uur;2° een opleidingsstage met een duurtijd van 60 uur.

Art. 14.De opleidingsmodules worden als volgt ingedeeld : 1° Luik I : Integratie in het politioneel midden : minimum 80 en maximum 85 uur Module 1 :De plaats en de rol van de student in een politieschool; Module 2 : De plaats, de functie en de rol van de politie in onze samenleving;

Module 3 : De plaats en de rol van de hulpagent van politie in de politiediensten; 2° Luik II : Verwerven en ontwikkelen van politionele competenties : minimum 90 en maximum 100 uur Module 4 : Technische basiscompetenties; Module 5 : Initiatie in de primaire politionele processen; 3° Luik III : Toepassen van politionele competenties : minimum 75 en maximum 85 uur Module 6 : De gemeenschapsgerichte politiezorg; Module 7 : De aanpak van courante fenomenen inzake verkeer; 4° Tijdens luik I, II en III : Module A : Fysieke en mentale training van minimum 60 uur en maximum 80 uur; Module B : Geweldbeheersing van minimum 30 uur en maximum 40 uur;

Module C : Eerste taal van 40 uur en tweede taal van 20 uur.

Art. 15.De luiken en modules volgen elkaar chronologisch op, uitgezonderd de modules A, B en C die over de gehele duur van de basisopleiding worden gespreid en die progressief worden opgebouwd.

De in module C bedoelde opleiding tweede taal bereidt de aspirant voor op het examen tweede taal georganiseerd door het SELOR.

Art. 16.In afwijking van artikel 47 wordt enkel een eindexamen georganiseerd na de opleidingsstage. Afdeling 3. - De basisopleiding van het basiskader

Art. 17.De basisopleiding van het basiskader omvat theoretische en praktische opleidingsactiviteiten met een duurtijd van minimaal 1 540 uur en maximaal 1 660 uur. Zij omvat : 1° opleidingsmodules met een gezamenlijke duurtijd van minimaal 1 120 uur en maximaal 1 240 uur;2° diverse opleidingsstages met een gezamelijke duurtijd van 420 uur.

Art. 18.De opleidingsmodules worden als volgt ingedeeld : 1° Luik I : Integratie in het politioneel midden : minimum 120 en maximum 140 uur Module 1 : De plaats en de rol van de student in een politieschool; Module 2 : De plaats, de functie en de rol van de politie in onze samenleving;

Module 3 : De plaats en de rol van de inspecteur van politie in de politiediensten; 2° Luik II : Verwerven en ontwikkelen van politionele competenties : minimum 290 en maximum 310 uur Module 4 : Technische basiscompetenties; Module 5 : Initiatie in primaire politionele processen; 3° Luik III : Toepassen van politionele competenties : minimum 380 en maximum 410 uur Module 6 : De gemeenschapsgerichte politiezorg; Module 7 : Openbare orde en algemene politieoperaties;

Module 8 : De aanpak van courante fenomenen;

Module 9 : De aanpak van specifieke situaties; 4° Tijdens luik I, II en III : Module A : Fysieke en mentale training van minimum 110 uur en maximum 150 uur; Module B : Geweldbeheersing van minimum 130 uur en maximum 140 uur.

Module C : Eerste taal van 30 uur en tweede taal van 60 uur.

Art. 19.De luiken en modules volgen elkaar chronologisch op, uitgezonderd de modules A, B en C die over de gehele duur van de basisopleiding gespreid worden en die progressief worden opgebouwd.

De in module C bedoelde opleiding tweede taal bereidt de aspirant voor op het examen tweede taal georganiseerd door het SELOR.

Art. 20.De opleidingsstage omvat : 1° een gewenningsstage van 30 uur, na luik I;2° een participerende observatiestage van 80 uur, na luik II;3° een opleidingsstage in operationele situaties van 310 uur, na luik III.

Art. 21.De volgende examens worden georganiseerd : 1° een tussentijds examen, na de participerende observatiestage;2° een eindexamen, na de opleidingsstage in operationele situaties. Afdeling 4. - De basisopleiding van het middenkader

Onderafdeling 1. - De voorbereidende opleiding

Art. 22.Voorafgaand aan hun toelating tot de basisopleiding van het middenkader dienen de kandidaten bedoeld in de artikelen IV.I.8 en IV.I.9 RPPol, een voorbereidende opleiding te volgen met een duurtijd van minimum 750 en maximum 805 uur.

Art. 23.De voorbereidende opleiding beoogt de integratie in het politioneel midden en de verwerving van politionele basiscompetenties.

Ze omvat in chronologische volgorde : 1° opleidingsmodules met een gezamenlijke duurtijd van minimum 650 uur en maximum 705 uur;2° een opleidingsstage onder de vorm van een participerende observatiestage met een duurtijd van 100 uur.

Art. 24.De opleidingsmodules worden als volgt ingedeeld : 1° Luik I : Integratie in het politioneel midden : minimum 140 en maximum 150 uur Module 1 : De plaats en de rol van de student in een politieschool; Module 2 : De plaats, de functie en de rol van de politie in onze samenleving;

Module 3 : De plaats en de rol van de inspecteur van politie in de politiediensten; 2° Luik II : Verwerven en ontwikkelen van politionele competenties : minimum 200 en maximum 210 uur Module 4 : Technische basiscompetenties; Module 5 : Initiatie in primaire politionele processen; 3° Luik III : Toepassen van politionele competenties : minimum 210 en maximum 220 uur Module 6 : De gemeenschapsgerichte politiezorg; Module 7 : Openbare orde en algemene politieoperaties;

Module 8 : De aanpak van courante fenomenen;

Module 9 : De aanpak van specifieke situaties; 4° Tijdens luik I, II en III : Module A : Fysieke en mentale training van minimum 30 uur en maximum 40 uur; Module B : Geweldbeheersing van minimum 45 uur en maximum 60 uur;

Module C : Tweede taal van 25 uur.

Art. 25.De luiken en modules volgen elkaar chronologisch op, uitgezonderd de modules A, B en C die over de gehele duur van de basisopleiding gespreid worden en die progressief worden opgebouwd.

De in module C bedoelde opleiding tweede taal bereidt de aspirant voor op het examen tweede taal georganiseerd door het SELOR.

Art. 26.In afwijking van artikel 47 wordt enkel een eindexamen georganiseerd na de in artikel 23, 2°, bedoelde opleidingsstage.

Art. 27.De geslaagden voor het eindexamen vatten de in onderafdeling 2 bedoelde opleidingscyclus aan.

Onderafdeling 2. - De opleidingscyclus

Art. 28.De basisopleiding van het middenkader omvat theoretische en praktische opleidingsactiviteiten met een duurtijd van minimum 1 010 uur en maximum 1 090 uur. Zij omvat : 1° opleidingsmodules met een gezamenlijke duurtijd van minimum 810 uur en maximum 890 uur;2° diverse opleidingsstages met een gezamenlijke duurtijd van 200 uur.

Art. 29.De opleidingsmodules worden als volgt ingedeeld : 1° Luik I : Integratie in de functie van hoofdinspecteur van politie : minimum 130 en maximum 140 uur. Module 1 : De plaats, de functie en de rol van de politiediensten in onze samenleving;

Module 2 : De plaats, de functie en de rol van de hoofdinspecteur van politie in de politiediensten;

Module 3 : Basiscompetenties van de hoofdinspecteur van politie; 2° Luik II : Beheer van human resources en operationele leiding binnen een team : minimum 130 en maximum 140 uur Module 4 : Verwerving van basiscompetenties inzake management en beheer van human resources; Module 5 : Leiding van een team in een operationeel leidinggevende rol; 3° Luik III : Verwerving en toepassing van operationele management principes inzake bestuurlijke politie : minimum 190 en maximum 200 uur Module 6 : Verkeer en wegverkeer; Module 7 : Handhaving en herstel van de openbare orde;

Module 8 : Bijzondere bestuurlijke politie; 4° Luik IV : Integratie in de functie van officier van gerechtelijke politie : minimum 240 en maximum 250 uur Module 9 : Courante opdrachten; Module 10 : Specifieke situaties; 5° Tijdens de luiken I, II, III en IV : Module A : Fysieke en mentale training van minimum 40 uur en maximum 60 uur; Module B : Geweldbeheersing van minimum 50 uur en maximum 70 uur;

Module C : Tweede taal van 30 uur.

Art. 30.De luiken en modules volgen elkaar chronologisch op, uitgezonderd de modules A, B, C, die over de gehele duur van de basisopleiding gespreid worden en die progressief worden opgebouwd.

De in module C bedoelde opleiding tweede taal bereidt de aspirant voor op het examen tweede taal georganiseerd door het SELOR.

Art. 31.De opleidingsstage omvat : 1° een opleidingsstage in management en leadership van 40 uur, na luik II;2° een opleidingsstage in operationele situaties van 160 uur, na het luik IV.

Art. 32.De volgende examens worden georganiseerd : 1° een tussentijds examen, na luik II en de opleidingsstage in management en leadership;2° een eindexamen, na luik IV en de opleidingsstage in operationele situaties. Afdeling 5. - De basisopleiding van het officierskader

Onderafdeling 1. - De voorbereidende opleiding

Art. 33.Voorafgaand aan hun toelating tot de basisopleiding van het officierskader dienen de kandidaten bedoeld in het artikel IV.I.10 RPPol, een voorbereidende opleiding te volgen met een duurtijd van minimum 750 en maximum 805 uur.

De artikelen 23 tot en met 27 zijn van overeenkomstige toepassing voor het officierskader.

Onderafdeling 2. - De opleidingscyclus

Art. 34.De basisopleiding van het officierskader omvat theoretische en praktische opleidingsactiviteiten met een duurtijd van minimum 1 590 uur en maximum 1 690 uur. Zij omvat : 1° opleidingsmodules met een gezamenlijke duurtijd van minimum 1 290 uur en maximum 1 390 uur;2° diverse opleidingsstages met een gezamenlijke duurtijd van 300 uur.

Art. 35.De opleidingsmodules worden als volgt ingedeeld : 1° Luik I : Integratie in de functie van commissaris van politie : minimum 470 en maximum 490 uur Module 1 : De plaats en de rol van de student in de nationale school voor officieren; Module 2 : De plaats en de rol van de commissaris van politie in de samenleving en in de politiediensten;

Module 3 : Algemene principes van management en kwaliteitszorg;

Module 4 : Toegepast management; 2° Luik II : Verwerven, ontwikkelen en toepassen van politionele competenties op leidinggevend niveau inzake de bestuurlijke politie : minimum 320 en maximum 340 uur Module 5 : Normatief kader en referentiecontext voor de uitoefening van de opdrachten en bevoegdheden van de commissaris van politie inzake bestuurlijke politie; Module 6 : De uitoefening van de opdrachten en bevoegdheden van de commissaris van politie inzake bestuurlijke politie;

Module 7 : Uitoefenen van opdrachten van bestuurlijke politie in het raam van rampen en andere specifieke situaties; 3° Luik III : Verwerven, ontwikkelen en toepassen van politionele competenties op leidinggevend niveau inzake de gerechtelijke politie : minimum 250 en maximum 270 uur Module 8 : Normatief kader en referentiecontext voor de uitoefening van de opdrachten en bevoegdheden van de commissaris van politie inzake gerechtelijke politie; Module 9 : De uitoefening van opdrachten en bevoegdheden van commissaris van politie inzake gerechtelijke politie; 4° Tijdens luik I, II en III : Module A : Fysieke en mentale training van minimum 80 uur en maximum 100 uur; Module B : Conflict- en geweldbeheersing van minimum 120 uur en maximum 140 uur;

Module C : Tweede taal van 50 uur.

Art. 36.De luiken en modules volgen elkaar chronologisch op, uitgezonderd de modules A, B en C, die over de gehele duur van de basisopleiding gespreid worden en die progressief worden opgebouwd.

De in module C bedoelde opleiding tweede taal bereidt de aspirant voor op het examen tweede taal georganiseerd door het SELOR.

Art. 37.De opleidingsstage omvat : 1° een observatiestage in een lokale eenheid van 40 uur, na luik I;2° een participerende observatiestage in bestuurlijke politie van 60 uur, in het raam van luik II;3° een participerende observatiestage in gerechtelijke politie van 60 uur, in het raam van luik III;4° een opleidingsstage in operationele situaties van 140 uur, na luik III.

Art. 38.De volgende examens worden georganiseerd : 1° een tussentijds examen, na luik II en de participerende observatiestage;2° een eindexamen, na luik III en de opleidingsstage in operationele situaties. Afdeling 6. - Algemene bepaling

Art. 39.Het algemeen studiereglement bedoeld in artikel IV.II.42 RPPol bepaalt de nadere regels betreffende de organisatie van de opleidingsstage.

HOODSTUK V. - Regels inzake de beoordeling, de examens en het slagen Afdeling 1. - De beoordeling

Art. 40.De aspiranten worden in de loop en op het einde van de basisopleiding beoordeeld over het professioneel functioneren, de opleidingsmodules en de opleidingsstages.

Art. 41.Het professioneel functioneren wordt beoordeeld door de toekenning van cijfers voor de volgende domeinen : 1° de persoonlijkheidskenmerken;2° de professionele bekwaamheden;3° de prestaties;4° het potentieel. De toekenning van deze cijfers geschiedt aan de hand van de evaluatieindicatoren vermeld per domein in de punten 1°, 2°, 3° en 5° van de bijlage 2 van het RPPol.

Bij de toekenning van de cijfers wordt rekening gehouden met de verslagen opgesteld naar aanleiding van de functioneringsgesprekken waarin ondermeer rekening wordt gehouden met de formulieren voor zelfevaluatie ingevuld door de aspirant.

Onverminderd artikelen 16 en 26 geschiedt de toekenning van de cijfers respectievelijk op het ogenblik van het afleggen van het tussentijds examen en het eindexamen, en dit na een evaluatiegesprek waarvan een verslag wordt opgesteld en waarbij een syndicaal afgevaardigde aanwezig mag zijn. Dit verslag bevat : 1° de cijfers voor de in het eerste lid bedoelde domeinen;2° een overzicht van de sterke en zwakke punten van de aspirant;3° een globaal puntencijfer voor het persoonlijk functioneren.

Art. 42.§ 1. Met uitzondering van opleidingsmodule C, worden de aspiranten voor alle opleidingsmodules beoordeeld door de toekenning van cijfers voor het dagelijks werk en voor de examens. § 2. Het dagelijks werk voor de lineaire modules wordt per opleidingsmodule ten minste éénmaal beoordeeld.

Het dagelijks werk voor de opleidingsmodules A en B wordt ten minste viermaal beoordeeld, gelijkmatig verspreid over de volledige duur van de basisopleiding.

Op het ogenblik van het afleggen van het tussentijds examen en het eindexamen wordt de beoordeling van het dagelijks werk opgenomen in een verslag over het dagelijks werk. Dit verslag omvat : 1° de cijfers voor dagelijks werk voor de opleidingsmodules;2° een overzicht van de sterke en zwakke punten van de aspirant;3° een globaal puntencijfer respectievelijk voor : a) het dagelijks werk voor de lineaire modules;b) het dagelijks werk voor opleidingsmodule A;c) het dagelijks werk voor opleidingsmodule B. § 3. Naast de beoordeling van het dagelijks werk worden de aspiranten in het raam van de opleidingsmodules beoordeeld op basis van examens zoals bedoeld in afdeling 3 van dit hoofdstuk.

Art. 43.De opleidingsstages worden beoordeeld door de toekenning van cijfers voor het professioneel functioneren zoals bedoeld in artikel 41. Afdeling 2. - De mentor

Art. 44.Voor zover alle voorziene stages plaatsvinden in dezelfde operationele eenheid, begeleidt eenzelfde mentor de aspirant gedurende de diverse opleidingsstages die deel uitmaken van eenzelfde basisopleiding.

Art. 45.De mentor begeleidt de aspirant individueel bij de realisatie van de volgende doelstellingen : 1° het bereiken van de algemene en concrete doelstellingen van de opleidingsstage bepaald door het opleidingsprogramma;2° de uitvoering van de sleutelactiviteiten bepaald door het opleidingsprogramma. In het raam van het opvolgen van de aspirant informeert hij de stagecoördinator over de realisatie van de in het eerste lid bedoelde doelstellingen.

Art. 46.Op het einde van de opleidingsstage stelt de mentor een verslag op over het professioneel functioneren van de aspirant.

De aspirant houdt een stagewerkboek bij met de door hem uitgevoerde activiteiten. De mentor viseert dit regelmatig en voegt er zijn opmerkingen aan toe. De stagiair voegt er zijn eventuele repliek aan toe.

De algemene directie bepaalt het model van het stagewerkboek.

Op het einde van zijn stage beoordeelt de stagiair zijn mentor aan de hand van een evaluatieformulier waarvan het model door de algemene directie wordt bepaald. Afdeling 3. - De examens

Art. 47.Het tussentijds examen over de lineaire modules bestaat uit één schriftelijke en één mondelinge proef.

Het tussentijds examen over de opleidingsmodules A en B bestaat uit een respectieve praktische proef.

Het tussentijds examen bestaat uit twee zittijden die gescheiden zijn door minimum 10 en maximum 15 werkdagen. De deelname aan de eerste zittijd is verplicht.

Art. 48.Het eindexamen omvat : 1° een schriftelijke proef met een reeks vragen over de inhoud van alle opleidingsmodules en een gevallenstudie;2° een mondelinge proef met een presentatie door de aspirant van een tijdens de opleidingsstage uitgewerkt persoonlijk werk, een bespreking van de door de mentor opgestelde verslagen en een bespreking van de door de aspirant opgestelde formulieren zelfevaluatie;3° een praktische proef met een rollenspel en een functioneel parcours. Het eindexamen bestaat uit twee zittijden die gescheiden zijn door minimum 15 en maximum 20 werkdagen. Deelneming aan de eerste zittijd is verplicht.

Art. 49.Zowel het tussentijds examen als het eindexamen worden afgelegd voor een commissie opgericht in de betrokken politieschool.

Onverminderd het derde lid, wijst de directeur van de betrokken politieschool de leden van de examencommissie aan, die de volgende leden omvat : 1° twee officieren van de politiediensten, waarvan geen van beiden verbonden is aan de betrokken school en waarvan de ene tot de lokale politie en de andere tot de federale politie behoort.De officier met de hoogste anciënniteit neemt de functie van voorzitter waar; 2° één opleider;3° twee docenten of praktijkmonitoren. De directeur van de betrokken politieschool wijst de in het tweede lid, 1° bedoelde officier van de federale politie aan uit een lijst opgesteld door de directeur-generaal van de algemene directie.

De leden van de examencommissie moeten bekleed zijn met een graad hoger of gelijk aan de graad waarvoor de aspiranten de basisopleiding volgen.

De voorzitter van de examencommissie kan zich bij de beoordeling van de schriftelijke proef laten bijstaan door correctoren die gekozen worden onder de opleiders, docenten en praktijkmonitoren die de betrokken opleiding hebben verstrekt.

De minister kan, om gegronde redenen, de overeenkomstig het tweede lid, 1°, aangewezen officieren wraken.

In voorkomend geval wijst de directeur van de betrokken politieschool een plaatsvervanger aan.

Art. 50.De examencommisie kent een puntencijfer toe voor : 1° het tussentijds examen over de lineaire modules;2° het tussentijds examen over opleidingsmodule A;3° het tussentijds examen over opleidingsmodule B;4° het eindexamen. Afdeling 4. - Het slagen

Art. 51.Om te slagen in de loop van de basisopleiding moet de aspirant geschikt worden bevonden door de in artikel 54, eerste lid, bedoelde jury en moet hij, op het ogenblik van het afleggen van het tussentijds examen, ten minste de volgende cijfers behalen : 1° 60 % voor het globaal puntencijfer voor het professioneel functioneren;2° 60 % voor het totaal van het globaal puntencijfer voor dagelijks werk voor de lineaire modules en het puntencijfer voor het tussentijds examen over de lineaire modules, waarbij deze twee puntencijfers elk voor 50 % in aanmerking komen voor de berekening van het totaal;3° 50 % voor het totaal van het globaal puntencijfer voor dagelijks werk voor module A en het puntencijfer voor het tussentijds examen over module A, waarbij deze twee puntencijfers elk voor 50 % in aanmerking komen voor de berekening van het totaal;4° 50 % voor het totaal van het globaal puntencijfer voor dagelijks werk voor module B en het puntencijfer voor het tussentijds examen over module B, waarbij deze twee puntencijfers elk voor 50 % in aanmerking komen voor de berekening van het totaal.

Art. 52.Aan het einde van de basisopleiding worden eindcijfers opgesteld voor : 1° het professioneel functioneren;2° de lineaire opleidingsmodules;3° de opleidingsmodule A;4° de opleidingsmodule B. Het eindcijfer voor het professioneel functioneren vloeit voort uit het globale puntencijfer voor het professioneel functioneren, toegekend op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen.

De eindcijfers voor de lineaire opleidingsmodules en de opleidingsmodules A en B, vloeien voort uit de globale puntencijfers voor dagelijks werk toegekend op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen, en het puntencijfer voor het eindexamen.

De eindcijfers bedoeld in het tweede en het derde lid worden met de in artikel 53, derde lid, bedoelde belangrijkheidscoëfficiënten vermenigvuldigd en resulteren in een algemeen beoordelingscijfer op het einde van de basisopleiding.

Art. 53.Om te slagen op het einde van de basisopleiding moet de aspirant geschikt worden bevonden door de in artikel 54, eerste lid, bedoelde jury en moet hij ten minste de volgende cijfers behalen : 1° 60 % voor het globaal puntencijfer voor persoonlijk functioneren, op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen;2° 60 % voor het puntencijfer voor het eindexamen;3° 60 % voor het in artikel 52, vierde lid, bedoelde algemeen beoordelingscijfer. Voor het bepalen van het puntencijfer voor het eindexamen komen in aanmerking : 1° het puntencijfer voor schriftelijke proef van het eindexamen ten belope van 30 %;2° het puntencijfer voor mondelinge proef van het eindexamen ten belope van 40 %;3° het puntencijfer voor de praktische proef van het eindexamen ten belope van 30 %. Voor het bepalen van het in artikel 52, vierde lid, bedoelde algemeen beoordelingscijfer komen in aanmerking : 1° het globaal puntencijfer voor het persoonlijk functioneren op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen ten belope van 20 %, waarvan 10 % toegekend door de mentor en 10 % door de opleider;2° het globaal puntencijfer voor dagelijks werk voor de lineaire modules op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen ten belope van 15 %;3° het globaal puntencijfer voor dagelijks werk voor module A op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen ten belope van 10 %;4° het globaal puntencijfer voor dagelijks werk voor module B op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen ten belope van 10 %;5° het puntencijfer voor het eindexamen ten belope van 45 %.

Art. 54.De in artikel 142sexies van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, bedoelde jury is als volgt samengesteld : 1° de directeur van de betrokken politieschool of zijn vertegenwoordiger, voorzitter;2° de voorzitter van de examencommisie;3° twee officieren van de politiediensten, waarvan geen van beiden verbonden is aan de betrokken school en waarvan de ene tot de lokale politie en de andere tot de federale politie behoort;4° twee leden van het onderwijzend personeel verbonden aan de betrokken politieschool;5° een vertegenwoordiger van de directie van de rekrutering en de selectie van de algemene directie, enkel voor het eindexamen. Onverminderd het derde lid, wijst de directeur van de betrokken politieschool de in het eerste lid, 3°, bedoelde officieren van de politiediensten aan, alsmede de in het eerste lid, 4° bedoelde leden van het onderwijzend personeel.

Hij wijst de in het eerste lid, 3°, bedoelde officier van de federale politie aan uit een lijst opgesteld door de directeur-generaal van de algemene directie.

De directeur van de directie van de rekrutering en de selectie van de algemene directie wijst de in het eerste lid, 5° bedoelde vertegenwoordiger aan.

De leden van de jury moeten bekleed zijn met een graad hoger of gelijk aan de graad waarvoor de aspiranten de basisopleiding volgen.

De minister kan, om gegronde redenen, de overeenkomstig het tweede lid aangewezen officieren wraken.

In voorkomend geval wijst de directeur van de betrokken politieschool een plaatsvervanger aan.

Art. 55.In voorkomend geval verstrekt de jury in de loop van de basisopleiding een gemotiveerd advies met betrekking tot de in artikel IV.II.44, 3° en 4°, RPPol bedoelde mogelijkheden, op basis van : 1° het verslag over het professioneel functioneren op het ogenblik van het afleggen van het tussentijds examen;2° het verslag over het dagelijks werk op het ogenblik van het afleggen van het tussentijds examen en het in artikel 50, 1°, 2° en 3°, bedoelde puntencijfer.

Art. 56.In voorkomend geval verstrekt de jury op het einde van de basisopleiding een gemotiveerd advies met betrekking tot de in artikel IV.II.44, 3° en 4°, RPPol bedoelde mogelijkheden, op basis van : 1° het verslag over het professioneel functioneren op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen;2° het verslag over het dagelijks werk op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen en van het puntencijfer voor het eindexamen;3° het in artikel 52, vierde lid, bedoelde algemeen beoordelingscijfer.

Art. 57.Wanneer nodig vraagt de jury een bijkomend advies aan het pedagogisch omkaderingspersoneel van de betrokken politieschool.

Art. 58.De voorzitter van de jury stelt het advies op, met, in voorkomend geval, de specificering van de verschillende meningen van de juryleden.

Art. 59.Mag een aspirant het geheel of een gedeelte van de basisopleiding overdoen, dan tellen de examens die hij opnieuw moet afleggen slechts één enkele zittijd. Afdeling 5. - Algemene bepaling

Art. 60.Het algemeen studiereglement bedoeld in artikel IV.II.42 RPPol bepaalt de nadere regels betreffende : 1° de functioneringsgesprekken, de zelfevaluatie en de evaluatiegesprekken;2° de beoordeling van het professioneel functioneren, de opleidingsmodules en de opleidingsstages;3° de organisatie van de examens;4° de werking van de examencommissies en de jury's;5° de adviesverstrekking door de jury's. HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen Afdeling 1. - Basisopleiding

Art. 61.De hulpagenten van de gemeentepolitie die bij toepassing van artikel XII.II.12 RPPol, worden opgenomen in het kader van de hulpagenten, worden geacht te hebben voldaan aan de basisopleiding vereist voor de toegang tot dit kader.

Art. 62.Met uitzondering van de aspiranten, worden de leden van de gemeentepolitie, de gerechtelijke politie bij de parketten of de rijkswacht die, bij toepassing van de artikelen XII.II.15, XII.II.25 en XII.II.31 RPPol, worden opgenomen in, hetzij het basiskader, hetzij het officierskader, geacht te hebben voldaan aan de basisopleiding vereist voor de toegang tot het respectieve kader.

Art. 63.Onverminderd het tweede lid worden de personeelsleden bedoeld in tabel C, derde kolom, punt 3.9 tot en met 3.29 van de bijlage 11 van het RPPol die, bij toepassing van artikel XII.II.18 RPol, worden opgenomen in het middenkader, alsmede de personeelsleden bedoeld in artikel XII.VII.9, vierde lid, RPPol, geacht te hebben voldaan aan de basisopleiding vereist voor de toegang tot het middenkader.

De personeelsleden bedoeld in tabel C, derde kolom, punt 3.7 tot en met 3.8 van de bijlage 11 van het RPPol die met succes de in artikel XII.VII.9 RPPol bedoelde opleiding hebben gevolgd, worden eveneens geacht te hebben voldaan aan de basisopleiding vereist voor de toegang tot het middenkader.

De in artikel XII.VII.9 RPPol bedoelde opleiding omvat de in artikel 29 bedoelde opleidingsmodules 4, 5, 9 en 10 van de basisopleiding van het middenkader of slechts de modules 9 en 10 voor hen die reeds volledig de vorming genoten hebben bedoeld in artikel 2, 1°, C, van het koninklijk besluit van 13 juli 1989 betreffende de opleiding en de bevordering tot de graad van inspecteur van politie.

Art. 64.De aspirant-hulpagent van politie die deelneemt aan een opleiding die een aanvang nam vóór de inwerkingtreding van dit besluit en die na de inwerkingtreding ervan, op grond van de bepalingen van kracht vóór de datum van inwerkingtreding ervan, hetzij zijn opleiding mag overdoen, hetzij uitstel heeft verkregen om de opleiding te voltooien of de examens of herexamens af te leggen, is onderworpen aan de bepalingen van dit besluit.

Art. 65.De aspiranten die deelnemen aan : 1° hetzij, de opleidingscyclus van kandidaat- wachtmeester bedoeld in het koninklijk besluit van 9 april 1979 betreffende de werving en de vorming van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht;2° hetzij, de basisopleiding bedoeld in het koninklijk besluit van 11 oktober 1997 betreffende de basisopleiding van de gemeentepolitie;3° hetzij, de opleidingscyclus van keuronderofficier bij de rijkswacht bedoeld in het koninklijk besluit van 9 april 1979 betreffende de werving en de vorming van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht;4° hetzij, de opleiding van inspecteur van politie bedoeld in het koninklijk besluit van 13 juli 1989 betreffende de opleiding en de bevordering tot de graad van inspecteur van politie, hetzij de opleiding welke toegang geeft tot het brevet van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur de Konings, bedoeld in het koninklijk besluit van 13 juli 1989 betreffende het brevet van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, uitgereikt aan sommige leden van de gemeentepolitie;5° hetzij, de opleidingen bedoeld in artikel 8, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 betreffende de werving van de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten;6° hetzij, een opleidingscyclus van officier bij de rijkswacht bedoeld in het koninklijk besluit van 9 april 1979 betreffende de werving en de vorming van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht;7° hetzij, de opleiding van officier bedoeld in het koninklijk besluit van 25 juni 1991 houdende de algemene bepalingen betreffende de opleiding van de officieren van de gemeentepolitie, de voorwaarden tot benoeming in de graden van officier van de gemeentepolitie en de voorwaarden tot aanwerving en benoeming, in de graad van aspirant-officier van de gemeentepolitie;8° hetzij, de opleiding van de gerechtelijke officieren bedoeld in het koninklijk besluit van 25 november 1991 betreffende de werving van de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten; die een aanvang nam vóór de inwerkingtreding van dit besluit en die na de inwerkingtreding ervan op grond van de bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding ervan : 1° ofwel, hun opleiding geheel of gedeeltelijk mogen overdoen;2° ofwel, uitstel hebben verkregen om hetzij hun opleiding te voltooien, hetzij de examens of herexamens af te leggen; worden onderworpen aan de regels van dit besluit.

Art. 66.De personeelsleden van het operationeel kader die houder zijn van het getuigschrift van inspecteur van politie bedoeld in het koninklijk besluit van 13 juli 1989 betreffende de opleiding en de bevordering tot de graden van inspecteur en hoofdinspecteur van politie, zijn, voor de bevordering door overgang naar het middenkader, vrijgesteld van de opleidingsmodules 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, A, B en C bedoeld in artikel 29.

Art. 67.De personeelsleden van het operationeel kader die houder zijn van het brevet van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 13 juli 1989 betreffende het brevet van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, uitgereikt aan sommige leden van de gemeentepolitie, zijn, voor de bevordering door overgang naar het middenkader, vrijgesteld van de opleidingsmodules 1, 2, 3, 9, 10, A, B en C bedoeld in artikel 29.

De in het eerste lid bedoelde vrijstellingen gelden ook voor de personeelsleden die laureaat zijn van de opleidingscyclus bedoeld in artikel 2, 1°, van het koninklijk besluit van 13 juli 1989 betreffende het brevet van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, uitgereikt aan sommige leden van de gemeentepolitie.

Art. 68.De personeelsleden van het operationeel kader die houder zijn van het brevet van officier van de gemeentepolitie bedoeld in het koninklijk besluit van 12 april 1965 betreffende het brevet van kandidaat-commissaris en adjunct-commissaris van politie of in artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 juni 1991 houdende de algemene bepalingen betreffende de opleiding van de officieren van de gemeentepolitie, de voorwaarden tot benoeming in de graden van officier van de gemeentepolitie en de voorwaarden tot aanwerving en benoeming in de graad van aspirant-officier van de gemeentepolitie, zijn, voor de bevordering door overgang naar het middenkader, vrijgesteld van de in artikel 28, 1°, bedoelde opleidingsmodules en bijkomende examens alsmede van de in artikel 28, 2°, bedoelde opleidingsstages.

Art. 69.De personeelsleden van het middenkader die houder zijn van één van de brevetten bedoeld in artikel XII.VII.16, eerste lid, 1° en 2°, RPPol, alsmede de personeelsleden bedoeld in artikel XII.VII.16, eerste lid, 3° en 4°, RPPol, zijn, voor de bevordering door overgang naar het officierskader, vrijgesteld van de in artikel 34, 1°, bedoelde opleidingsmodules en bijkomende examens alsmede van de in artikel 34, 2°, bedoelde opleidingsstages.

De in het eerste lid bedoelde vrijstellingen gelden, vanaf het derde jaar na de inwerkingtreding van dit besluit, ook voor de personeelsleden die de loonschaal M6 genieten en die geen houder zijn van één van de in het eerste lid bedoelde brevetten.

De in het eerste lid bedoelde vrijstellingen gelden ook, onder de voorwaarden van datzelfde lid, voor de personeelsleden van het kader van hulpagenten van politie, het basiskader en het middenkader die extern worden aangeworven conform artikel IV.I.1 RPPol.

Art. 70.De personeelsleden die de in de artikelen 66 en 67 bedoelde vrijstellingen, genieten, zijn enkel onderworpen aan de bepalingen van hoofdstuk V van dit besluit voor wat betreft de opleidingsmodules en opleidingsstages waarvoor zij geen vrijstelling genieten.

Art. 71.De in artikel 66 tot en met 69 bedoelde vrijstellingen gelden gedurende twaalf jaren na de inwerkingtreding van het RPPol.

Art. 72.De personeelsleden die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, de voorbereidende cyclus, bedoeld in artikel 22, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 9 april 1979 betreffende de werving en vorming van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht volgen, volbrengen die cyclus overeenkomstig de regels van kracht vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit. Voor de navolgende beroepscyclus bedoeld in artikel 22, eerste lid, 2°, van het voormeld besluit van 9 april 1979, worden zij evenwel onderworpen aan de artikelen 34 tot en met 38 van dit besluit. Afdeling 2. - Andere opleidingen

Art. 73.De personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van het door Ons bepaald besluit inzake de voortgezette opleiding, in aanmerking komen voor de overgang naar een hogere loonschaal in het raam van de baremische loopbaan bedoeld in de artikelen VII.II.21, VII.II.22, VII.II.23 of VII.II.24 RPPol, worden geacht te voldoen aan de gestelde voorwaarden inzake de voortgezette opleiding.

Art. 74.De in artikel XII.VII.9, eerste lid, RPPol bedoelde opleiding is vooralsnog de opleiding bedoeld in artikel 2, 1°, van het koninklijk besluit van 13 juli 1989 betreffende het brevet van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, uitgereikt aan sommige leden van de gemeentepolitie. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 26 maart 2001 tot uitvoering van de artikelen 13, 27, tweede en vijfde lid en 53 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten en houdende diverse andere overgangsbepalingen

Art. 75.In de artikelen 3, 10 tot en met 19 van het koninklijk besluit van 26 maart 2001 tot uitvoering van de artikelen 13, 27, tweede en vijfde lid en 53 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten en houdende diverse andere overgangsbepalingen, worden de woorden "vóór 1 april 2001" vervangen door de woorden "vóór 1 juni 2001". HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten

Art. 76.In artikel IV.II.44 RPPol worden 1° en 2° opgeheven. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 77.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001 met uitzondering van artikel 75 dat uitwerking heeft met ingang van 1 maart 2001.

Art. 78.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 november 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^