gepubliceerd op 15 mei 2014
Koninklijk besluit tot invoeging van een stage voor de personeelsleden van het basiskader van de politiediensten
24 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot invoeging van een stage voor de personeelsleden van het basiskader van de politiediensten
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit besluit voegt een stage in voor de benoemde personeelsleden van het basiskader van de politiediensten.
Het betreft een overgangsmaatregel in afwachting van de conclusies van de werkzaamheden die een verbetering van de basisopleiding van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten beogen. Er dient te worden aangestipt dat die werkzaamheden zich thans beperken tot de basisopleiding van het basiskader. De conclusies van die werkzaamheden zouden het huidige regime van de opleidingen grondig kunnen wijzigen. Aangezien een dergelijke hervorming tijd in beslag neemt, werd beslist om in twee fasen te werken.
In een eerste fase is het noodzakelijk om de ondersteuning van de inspecteurs die hun eerste stappen op het terrein zetten, te verbeteren. Dit stelt geenszins de kwaliteit van het onderwijs en de tijdens de basisopleiding verrichte stages in vraag maar beoogt integendeel de verworvenheden te versterken. De aspiranten-inspecteur verrichten tijdens hun basisopleiding wel stages in verschillende diensten van de federale of van de lokale politie, maar hetgeen ze op het terrein aanleren wordt bepaald door de specificiteiten van de dienst waar ze hun stage verrichten. De stage van zes maanden verloopt daarentegen in de dienst of de politiezone die, na afloop van de stage, ook hun effectieve plaats van tewerkstelling zal worden, hetgeen hen toelaat op een optimale manier te worden omkaderd en hun verworvenheden verder te ontwikkelen in functie van de specificiteiten die eigen zijn aan hun plaats van tewerkstelling.
In een tweede fase, wanneer de conclusies van de voormelde werkzaamheden zullen gekend zijn, zal er worden beslist over de positionering van de stage van zes maanden, tijdens of na de basisopleiding, evenals over de uitbreiding van die stage tot de andere kaders van het operationeel kader, en dit rekening houdende met de evaluatie van de stage bedoeld in dit besluit.
Gelet op het voorgaande, werd er in overleg met de syndicale partners beslist dat dit besluit slechts van toepassing is op de aspiranten-inspecteur van politie die hun basisopleiding hebben aangevat of aanvatten vanaf 1 september 2013 en uiterlijk voor 1 januari 2017.
Er valt aan te stippen dat, overeenkomstig artikel 47, 2°, van het koninklijk besluit van 20 november 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/11/2001 pub. 07/12/2001 numac 2001001043 bron ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie Koninklijk besluit betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen sluiten betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen, de directeur van de directie van de opleiding het aantal lesuren per opleidingsmodule bepaalt. Gelet op het aantal lesuren vastgesteld door de directeur van de directie van de opleiding, duurt de basisopleiding van het basiskader 12 maanden. Vermits het voorliggende besluit van toepassing is op de aspiranten-inspecteur van politie die hun opleiding hebben aangevat sinds 1 september 2013 en de opleiding van de eerste promotie die betrokken is door dit besluit een aanvang heeft genomen op 1 oktober 2013, zal de stage voor hen aanvangen op 1 oktober 2014.
De opmerkingen in het akkoord van de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken van 15 oktober 2013 werden in overweging genomen. De tekst werd dienvolgens aangepast. Aan een aantal van die opmerkingen kon evenwel geen gevolg worden gegeven, omdat ze ofwel voortvloeien uit een verkeerde lezing van de op de personeelsleden van de politiediensten toepasselijke regelgeving, ofwel indruisen tegen hetgeen overeengekomen is op het onderhandelingscomité voor de politiediensten.
Sommigen menen dat de artikelen V.II.15 en V.II.17 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/03/2001 pub. 31/03/2001 numac 2001000327 bron ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie Koninklijk besluit tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten sluiten tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol), zoals vervangen door dit besluit, tot onduidelijkheid leiden, voor wat de benoemingsbevoegdheid betreft.
De benoeming van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten, zoals geregeld in artikel V.II.2, § 1, RPPol, dat niet door dit koninklijk besluit wordt gewijzigd, vindt plaats onmiddellijk aansluitend op het slagen voor de basisopleiding. De inspecteurs van politie zijn dus reeds benoemd voor de aanvang van de stage die wordt ingevoegd door dit besluit.
De in de artikelen V.II.15 en V.II.17 RPPol opgenomen eindbeslissingen beogen derhalve niet de stagiair al dan niet te benoemen maar strekken ertoe te bepalen of hij met vrucht zijn stage (eventueel verlengd) heeft beëindigd of hij daarentegen wegens beroepsongeschiktheid moet worden ontslagen uit zijn functies of, in voorkomend geval, moet worden herplaatst in zijn kader van oorsprong. De artikelen V.II.15 en V.II.17 RPPol leiden bijgevolg niet tot onduidelijkheid.
Bovendien wordt voorgesteld om een nieuw artikel in te voegen waarin, naar analogie met de stagiairs van het administratief en logistiek kader, een opzeggingstermijn van drie maanden zou worden voorzien wanneer de stagiair wegens beroepsongeschiktheid wordt ontslagen uit zijn functies.
Rekening houdende met de functies die ze uitoefenen, bestaat er evenwel een fundamenteel verschil tussen een lid van het administratief en logistiek kader en een lid van het operationeel kader. Aangezien laatstgenoemde een veiligheidsfunctie uitoefent, is het dan ook niet aangewezen om een personeelslid van het operationeel kader dat, na afloop van zijn stage, beroepshalve ongeschikt werd bevonden, drie bijkomende maanden in dienst te houden. Dit is de reden waarom er werd beslist om niet te voorzien in een opzeggingstermijn indien de inspecteur niet slaagt voor zijn stage wegens beroepsongeschiktheid.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM
RAAD VAN STATE Afdeling Wetgeving
Advies 55.291/2 van 19 maart 2014 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot invoeging van een stage voor de personeelsleden van het basiskader van de politiediensten' Op 5 februari 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen verlengd tot 21 maart 2014 (*) een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot invoeging van een stage voor de personeelsleden van het basiskader van de politiediensten'.
Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 19 maart 2014. De kamer was samengesteld uit Pierre Vandernoot, staatsraad, voorzitter, Martine Baguet en Luc Detroux, staatsraden, Yves De Cordt en Jacques Englebert, assessoren, en Bernadette Vigneron, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Véronique Schmitz, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Vandernoot.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 19 maart 2014.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Algemene opmerking De ontworpen tekst heeft tot gevolg dat de personeelsleden van het basiskader van de politiediensten na hun benoeming een proeftijd van zes maanden moeten doormaken. (1) De steller van de tekst moet, in het licht van het gelijkheidsbeginsel, kunnen rechtvaardigen om welke reden hij een dergelijke proeftijd instelt voor de personeelsleden van het basiskader terwijl hij dit niet doet voor de andere personeelsleden van het operationeel kader.
Het verdient aanbeveling om het verslag aan de Koning aan te vullen in dat verband.
Bijzondere opmerkingen Dispositief Artikel 2 1. Om ervoor te zorgen dat artikel V.II.3bis niet valt buiten de indeling in afdelingen van hoofdstuk III waarvan het deel uitmaakt, verdient het aanbeveling om daarvan de eerste bepaling van afdeling 1 te maken. 2. In de huidige redactie is de machtiging die aan de minister wordt verleend om "de algemene regels van de stage" uit te werken, te ruim (ontworpen artikel V.II.4, tweede lid).
De steller van de tekst zou kunnen bepalen dat de minister de nadere regels van de proeftijd vaststelt.
Dezelfde opmerking geldt bijgevolg ook voor het ontworpen artikel V.II.5. 3. Het woord "kalenderdagen" in het ontworpen artikel V.II.10, tweede lid, behoort vervangen te worden door het woord "dagen"(2).
Dezelfde opmerking geldt voor de ontworpen artikelen V.II.11, V.II.12 en V.II.15. 4. De gemachtigde van de minister is het ermee eens dat : - in de Franse tekst van het ontworpen artikel V.II.15, tweede lid, tweede zin, de woorden "la commissaire général" moeten worden vervangen door de woorden "le commissaire général"; - in het ontworpen artikel V.II.19, eerste lid, 2°, de woorden "de stageverslagen" dienen te worden vervangen door de woorden "de verslagen over de wijze van functioneren".
Artikel 5 Artikel 5 van het ontwerp luidt als volgt : "
Art. 5.Dit besluit is van toepassing op de aspiranten-inspecteur van politie die hun basisopleiding aanvatten op of na 1 september 2013 en uiterlijk voor 1 januari 2017".
Op een vraag aangaande de draagwijdte van de vermelding van 1 september 2013, heeft de gemachtigde ambtenaar het volgende geantwoord : "Conformément à l'article 47, 2°, de l'arrêté royal du 20 novembre 2001 relatif aux formations de base des membres du personnel du cadre opérationnel des services de police et portant diverses dispositions transitoires, c'est le directeur de la direction de la formation qui fixe le nombre d'heures de cours pour chaque module de formation. Au vu du nombre d'heures de cours fixées par le directeur de la direction de la formation, la formation de base du cadre de base dure 12 mois.
En l'espèce, les aspirants inspecteurs de police ont entamé leur formation au 01/10/2013. Dès lors, le stage prévu par l'arrêté en projet débutera le 01/10/2014".
Deze preciseringen zouden in het verslag aan de Koning moeten worden opgenomen.
De griffier, Bernadette Vigneron De voorzitter, Pierre Vandernoot _______ Nota's (*) Bij e-mail van 7 februari 2014 (1) De artikelen V.II.4 tot V.II.20 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/03/2001 pub. 31/03/2001 numac 2001000327 bron ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie Koninklijk besluit tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten sluiten `tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten' (RPPol), die vervangen worden door de voorliggende tekst, zijn bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 24 oktober 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 24/10/2003 pub. 21/11/2003 numac 2003000605 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten sluiten `tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/03/2001 pub. 31/03/2001 numac 2001000327 bron ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie Koninklijk besluit tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten sluiten tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten' "niet langer van toepassing" verklaard. Artikel 5 van het ontwerp voorziet in een tijdelijke regeling daar het voorliggende koninklijk besluit van toepassing zal zijn op de aspiranten-inspecteur van politie die hun basisopleiding aanvatten op of na 1 september 2013 en uiterlijk voor 1 januari 2017. (2) Het gaat immers om dagen in algemene zin (Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 95, a)).
24 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot invoeging van een stage voor de personeelsleden van het basiskader van de politiediensten FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, artikel 121, vervangen bij de wet van 26 april 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/04/2002 pub. 30/04/2002 numac 2002000334 bron ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie Wet houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten sluiten;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/03/2001 pub. 31/03/2001 numac 2001000327 bron ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie Koninklijk besluit tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten sluiten tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten ("RPPol");
Gelet op het protocol nr. 317/4 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten, gesloten op 25 september 2013;
Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 14 juni 2013;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 16 september 2013;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken, d.d. 15 oktober 2013;
Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;
Gelet op advies nr. 55.291/2 van de Raad van State, gegeven op 19 maart 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen
Artikel 1.In artikel II.I.2, § 2, derde lid, RPPol, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 juni 2009Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/06/2009 pub. 16/07/2009 numac 2009202408 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 oktober 2007, gesloten in het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden met nachtprestaties indien zij worden ontslagen type koninklijk besluit prom. 07/06/2009 pub. 22/06/2009 numac 2009202173 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit tot vaststelling van het minimumbedrag van het loon dat men moet genieten om als een betaalde sportbeoefenaar te worden beschouwd sluiten, worden de woorden "V.II.9, § 2" vervangen door de woorden "V.II.9, tweede lid".
Art. 2.In Deel V, Titel II, RPPol, wordt Hoofdstuk III, buiten toepassing verklaard bij het koninklijk besluit van 24 oktober 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 24/10/2003 pub. 21/11/2003 numac 2003000605 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten sluiten, dat de artikelen V.II.4 tot V.II.20 bevat, vervangen als volgt : "HOOFDSTUK III. - De stage Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. V.II.3bis. Dit hoofdstuk is enkel van toepassing op de personeelsleden van het basiskader.
Art. V.II.4. De stage beoogt de evaluatie van de stagiair die in een situatie wordt geplaatst waarin hij een betrekking bekleedt die in overeenstemming is met zijn graad.
De minister stelt de nadere regels van de stage vast. De stage omvat opleidingsactiviteiten die uit een verplicht en, in voorkomend geval, een vrij gedeelte kunnen bestaan, zonder dat deze opleidingsactiviteiten samen meer dan één vierde van de stageduur in beslag mogen nemen.
Art. V.II.5. De korpschef, de commissaris-generaal of de betrokken directeur-generaal stelt, met inachtneming van de in artikel V.II.4, tweede lid, bedoelde nadere regels, de opleidingsactiviteiten vast waaraan de stagiair moet deelnemen.
Art. V.II.6. De stage verloopt onder de leiding van de officier, de hoofdinspecteur of het lid van het administratief en logistiek kader van niveau A, aangewezen door de korpschef, de commissaris-generaal of de betrokken directeur-generaal, hierna "stageleider" genoemd.
De stageleider ziet er op toe dat de stagiair deelneemt aan de met toepassing van artikel V.II.5 bepaalde opleidingsactiviteiten.
De minister bepaalt de geschiktheidscriteria waaraan de officier, de hoofdinspecteur of het lid van het administratief en logistiek kader van niveau A moet voldoen om als stageleider te worden aangewezen.
Art. V.II.6bis. Elke stagiair wordt begeleid door een of meerdere politieambtenaren van zijn korps wat de lokale politie betreft of van het commissariaat-generaal of de algemene directie waarvan hij afhangt wat de federale politie betreft, hierna "mentor" genoemd.
De minister bepaalt de geschiktheidscriteria waaraan een politieambtenaar moet voldoen om als mentor te worden aangewezen. De mentor heeft ten minste dezelfde graad als de stagiair, is niet de stageleider en wordt aangewezen door de korpschef, de commissaris-generaal of de betrokken directeur-generaal onder de personeelsleden van het operationeel kader die voldoen aan deze geschiktheidscriteria.
De minister bepaalt het maximum aantal stagiairs dat de mentor(en) mag (mogen) begeleiden en dit in functie van de eigen aard van de dienst. Afdeling 2. - De aanvang van de stage
Art. V.II.7. De stage vangt aan op de dag van de benoeming bedoeld in artikel V.II.2, § 1. Het personeelslid van het basiskader verkrijgt van rechtswege de hoedanigheid van stagiair op de benoemingsdatum. Afdeling 3. - De duur van de stage
Art. V.II.8. De duur van de stage bedraagt zes maanden. Zij kan ten hoogste met de helft van de duur worden verlengd in de gevallen bedoeld in de artikelen V.II.14, eerste lid, 2° en V.II.15, zevende lid.
Art. V.II.9. Om de duur van de verrichte stage te berekenen worden alle perioden waarin de stagiair in dienstactiviteit is, in aanmerking genomen, met uitzondering van de periode tussen het voorstel bedoeld in artikel V.II.14, eerste lid, 3°, en het advies bedoeld in artikel V.II.15, derde lid, 3°, of de beslissingen bedoeld in artikel V.II.15, zesde en zevende lid.
De afwezigheden die zich voordoen nadat de stagiair gedurende vijftien werkdagen in één of verschillende malen afwezig is geweest, hebben de schorsing van de stage tot gevolg zelfs indien hij gedurende deze afwezigheden in dienstactiviteit is. Voor de toepassing van deze bepaling dient als werkdag te worden begrepen, de werkdag in de zin van artikel VIII.I.1, 2°.
Noch het jaarlijks vakantieverlof, noch de verloven bedoeld in de artikelen VIII.IV.1 en VIII.IV.7 komen voor de berekening van deze afwezigheidsdagen in aanmerking.
In geval van schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair en zijn administratieve toestand wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen die op hem van toepassing zijn.
De stage wordt van rechtswege verlengd met de tijdsspanne gedurende dewelke de stage met toepassing van het tweede lid is geschorst. Afdeling 4. - De evaluatie van de stagiair
Art. V.II.10. Aan het begin van de stage zendt de directeur van de betrokken politieschool aan de stageleider een samenvattend evaluatieverslag aangaande de gehele opleiding van de stagiair dat, in voorkomend geval, verschillende punten bevat waaraan bijzondere aandacht moet worden besteed gedurende de stage.
Aan het begin van de stage bespreekt de mentor dit evaluatieverslag met de stagiair die, binnen de 7 dagen na dit gesprek, het verslag viseert en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt.
Art. V.II.11. Ten laatste op het einde van de derde maand van de stage, wordt door de mentor(en), na de stagiair te hebben gehoord, een verslag over de wijze van functioneren opgesteld volgens het model vastgesteld door de minister of de door hem aangewezen directeur.
Ieder verslag over de wijze van functioneren wordt onverwijld ter kennisgeving aan de stagiair voorgelegd die, binnen de 7 dagen na de kennisgeving ervan, het verslag viseert en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt.
Ieder verslag over de wijze van functioneren wordt door de betrokken mentor ter kennisgeving toegestuurd aan de stageleider.
Art. V.II.12. Binnen de 30 dagen na het einde van de stage wordt er, door de mentor(en) en de stageleider, na de stagiair te hebben gehoord, een samenvattend stageverslag opgesteld, volgens het model vastgesteld door de minister of de door hem aangewezen directeur.
Dit stageverslag wordt onverwijld ter kennisgeving aan de stagiair voorgelegd die het, binnen de 7 dagen na de kennisgeving ervan, viseert en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt.
Art. V.II.13. Na het verstrijken van de in artikel V.II.12, tweede lid, bedoelde termijn bezorgt de stageleider de verslagen over de wijze van functioneren, het samenvattend stageverslag en de eventuele opmerkingen terzake door de stagiair aan de korpschef, de commissaris-generaal of de betrokken directeur-generaal. Afdeling 5. - De beroepsgeschiktheid van de stagiair
Art. V.II.14. Op basis van de verslagen bedoeld in artikel V.II.11, het samenvattend stageverslag en de eventuele opmerkingen terzake door de stagiair, beslist de korpschef, de commissaris-generaal of de betrokken directeur-generaal, na de nodige informatie te hebben ingewonnen inzonderheid bij de betrokken dienstchefs : 1° of de stagiair met goed gevolg de stage heeft volbracht; 2° of de stage, binnen de perken van artikel V.II.8, wordt verlengd; 3° om voor te stellen, naar gelang van het geval, de stagiair te ontslaan wegens beroepsongeschiktheid of, indien het een personeelslid van het operationeel kader betreft dat bevorderd werd door overgang naar een hoger kader, wegens beroepsongeschiktheid te herplaatsen in zijn oorspronkelijk kader. De korpschef brengt de burgemeester of het politiecollege op de hoogte van de in het eerste lid bedoelde beslissing. De commissaris-generaal of de betrokken directeur-generaal brengt de benoemende overheid ervan op de hoogte.
Alvorens de in het eerste lid, 2°, bedoelde beslissing te nemen, hoort de korpschef, de commissaris-generaal, de betrokken directeur-generaal of hun afgevaardigde, de stagiair, op diens verzoek, die zich naar keuze kan laten bijstaan of vertegenwoordigen tegelijk door een advocaat, een personeelslid en een lid van een erkende vakorganisatie.
Art. V.II.15. Binnen de zeven dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het in artikel V.II.14, eerste lid, 3°, bedoelde voorstel, meldt de stagiair zijn beslissing om het voorstel al dan niet te aanvaarden aan de korpschef, de commissaris-generaal of de betrokken directeur-generaal.
Indien de stagiair het in artikel V.II.14, eerste lid, 3°, bedoelde voorstel niet aanvaardt, verzoekt de korpschef, de commissaris-generaal of de betrokken directeur-generaal om het advies van de in de artikelen IV.I.20 tot en met IV.I.22 bedoelde paritaire commissie die binnen de 30 dagen een advies verstrekt overeenkomstig de procedure omschreven in artikel IV.I.20, vierde en vijfde lid. De paritaire commissie hoort de stagiair, die zich kan laten bijstaan of vertegenwoordigen overeenkomstig artikel V.II.14, derde lid, en de korpschef, de commissaris-generaal, de betrokken directeur-generaal of hun afgevaardigde.
In haar advies kan de paritaire commissie ofwel : 1° het voorstel bedoeld in artikel V.II.14, eerste lid, 3°, bevestigen; 2° voorstellen om de stage, als die nog niet werd verlengd overeenkomstig artikel V.II.14, eerste lid, 2°, of artikel V.II.15, zevende lid, te verlengen binnen de perken van artikel V.II.8; 3° het voorstel bedoeld in artikel V.II.14, eerste lid, 3°, niet bevestigen.
Voor de stagiairs van de lokale politie zendt de paritaire commisie haar advies aan de korpschef die het bezorgt aan de burgemeester of het politiecollege.
Voor de stagiairs van de federale politie zendt de paritaire commisie haar advies aan de commissaris-generaal of de betrokken directeur-generaal die het bezorgt aan de benoemende overheid.
Indien de stagiair het in artikel V.II.14, eerste lid, 3°, bedoelde voorstel aanvaardt of indien de paritaire commissie het advies bedoeld in het derde lid, 1°, verstrekt, beslist de burgemeester of het politiecollege voor de stagiairs van de lokale politie of de benoemende overheid voor de stagiairs van de federale politie over het ontslag of de herplaatsing wegens beroepsongeschiktheid.
Indien de paritaire commissie het advies bedoeld in het derde lid, 2°, verstrekt, beslist de burgemeester of het politiecollege voor de stagiairs van de lokale politie of de benoemende overheid voor de stagiairs van de federale politie dat de stage, binnen de perken van artikel V.II.8, wordt verlengd of dat de stagiair met goed gevolg de stage heeft volbracht.
Indien de paritaire commissie het advies bedoeld in het derde lid, 3°, verstrekt, heeft de stagiair de stage met goed gevolg volbracht.
Art. V.II.16. De stagiair die wegens beroepsongeschiktheid wordt herplaatst, wordt, met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de beslissing bedoeld in artikel V.II.15, zesde lid, door de benoemde overheid benoemd in zijn oorspronkelijk kader en in zijn vroegere graad in het politiekorps waarvan hij als stagiair deel uitmaakte of, mits het akkoord van de commissaris-generaal of, naar gelang van het geval, de betrokken korpschef, in het politiekorps waarvan hij als aspirant deel uitmaakte.
Het met toepassing van het eerste lid benoemde personeelslid herneemt van rechtswege zijn kader-, graad- en loonschaalanciënniteit in zijn kader van oorsprong en in zijn vroegere graad, alsof het nooit overeenkomstig artikel V.II.2 zou zijn benoemd in de graad waarin het als aspirant was aangesteld.
De in artikel VI.II.86 bedoelde overheid wijst het aldus benoemde personeelslid aan voor een betrekking overeenkomstig de regels van de herplaatsing bedoeld in de artikelen VI.II.85 tot en met VI.II.91.
Art. V.II.17. De stage neemt van rechtswege een einde, hetzij op de dag waarop beslist wordt dat de stagiair met goed gevolg de stage heeft volbracht, hetzij op de dag waarop beslist wordt de stagiair wegens beroepsongeschiktheid te ontslaan of te herplaatsen, hetzij op de dag waarop het advies bedoeld in artikel V.II.15, derde lid, 3°, wordt verstrekt.
Art. V.II.18. Voor zover hij op het ogenblik van zijn verzoek aan de in artikel 12, eerste lid, 3°, van de wet van 26 april 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/04/2002 pub. 30/04/2002 numac 2002000334 bron ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie Wet houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten sluiten, bedoelde voorwaarde voldoet, kan de stagiair-inspecteur die ontslaan werd wegens beroepsongeschiktheid, bij de directeur-generaal van de ondersteuning en het beheer een verzoek indienen om opgenomen te worden in de wervingsreserve van het kader van agenten van politie bedoeld in artikel IV.I.30, § 1, eerste lid.
De persoon die overeenkomstig het eerste lid in de wervingsreserve van het kader van agenten van politie is opgenomen en die wordt gerekruteerd gedurende de geldigheidsperiode van die reserve, is vrijgesteld van de basisopleiding van het kader van agenten van politie. Afdeling 6. - Het stagedossier
Art. V.II.19. Het stagedossier bevat ten minste : 1° een inventaris van de stukken; 1bis° het samenvattend evaluatieverslag bedoeld in artikel V.II.10, eerste lid; 2° de verslagen over de wijze van functioneren bedoeld in artikel V.II.11; 3° het samenvattend stageverslag bedoeld in artikel V.II.12, eerste lid; 4° in voorkomend geval, de opmerkingen van de stagiair bij de in 1bis°, 2° en 3° bedoelde verslagen; 5° de beslissing van de korpschef, de commissaris-generaal of de betrokken directeur-generaal bedoeld in artikel V.II.14, eerste lid, en, in voorkomend geval, het advies bedoeld in artikel V.II.15, derde lid, en de beslissing bedoeld in artikel V.II.15, zesde of zevende lid, alsmede alle stavingsstukken.
De minister bepaalt de overige stukken die in het stagedossier worden opgenomen.
Art. V.II.20. De minister kan nadere regels inzake inzonderheid de inhoud, de wijze van presentatie en het bijhouden van het stagedossier bepalen.".
Art. 3.In artikel VI.II.91 RPPol worden de woorden "V.II.17, tweede lid" vervangen door de woorden "V.II.16, tweede lid".
Art. 4.In artikel VII.I.9 RPPol, worden de woorden "wat het operationeel kader betreft, twee jaar na de datum van de in artikel V.II.2 bedoelde benoeming" vervangen door de woorden "wat de personeelsleden van het kader van agenten van politie, van het middenkader en van het officierskader betreft, twee jaar na de datum van de in artikel V.II.2 bedoelde benoeming, wat de personeelsleden van het basiskader betreft, twee jaar na het verstrijken van de in artikel V.II.8 bedoelde termijn, eventueel verlengd overeenkomstig de artikelen V.II.14, eerste lid, 2°, of V.II.15, zevende lid". HOOFDSTUK II. - Slotbepalingen
Art. 5.Dit besluit is van toepassing op de aspiranten-inspecteur van politie die hun basisopleiding aanvatten op of na 1 september 2013 en uiterlijk voor 1 januari 2017.
Art. 6.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 24 april 2014.
FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM