Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 december 2005
gepubliceerd op 30 januari 2006

Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2005000681
pub.
30/01/2006
prom.
20/12/2005
ELI
eli/besluit/2005/12/20/2005000681/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Overeenkomstig het regeringsakkoord van 12 juli 2003 hebben deze besluiten tot doel het mobiliteitsstelsel van de personeelsleden van de politiediensten te vereenvoudigen om zo een voldoende en punctuele versterking van de politie op het terrein te verzekeren.

Conceptueel gezien strekken de wijzigingen er toe de mobiliteitsprocedure te versnellen en de daarmee gepaard gaande administratieve last gevoelig te verminderen. Net zoals het koninklijk besluit van 31 augustus 2005 (Belgisch Staatsblad, 3 november 2005) tot wijziging van de arbeidstijdorganisatie, beogen deze teksten in fine een verbetering van de politionele dienstverlening naar de bevolking toe.

Technisch bekeken leunen deze twee besluiten nauw bij elkaar aan, enerzijds door het bepalen van een lijst van gespecialiseerde ambten en ambten waarvoor een bijzondere bekwaamheid is vereist, en anderzijds door het voorzien in functionele opleidingen die noodzakelijkerwijze moeten worden gevolgd om dergelijke ambten te kunnen uitoefenen.

De meeste opmerkingen van de Raad van State werden opgevolgd en behoeven slechts een geringe commentaar.

Meer toelichtingen zijn evenwel nodig met betrekking tot enkele bepalingen die in het ontwerp werden behouden, daar waar de Raad van State van oordeel is dat zij, gelet op de wettelijke bekrachtiging, zouden moeten worden weggelaten.

In die context ligt de juridische discussie betreffende de bekrachtiging door de wet van 26 april 2002 van de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten vervat in het koninklijk besluit van 30 maart 2001 (RPPol), nog vers in het geheugen.

Zoals het Verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 30 maart 2001 (Belgisch Staatsblad, 31 maart 2001, p. 10863) en de memorie van toelichting bij de wet van 26 april 2002 (Parl. St., Kamer, G.Z., 2001-2002, 1683/001, p. 4) aanstippen, maakt de aanwijzing van de benoemende overheden zonder twijfel een essentieel element van het statuut uit, te bepalen door de wet dus. Deze bepaling werd derhalve geschrapt uit het ontwerpbesluit betreffende de mobiliteit en toegevoegd aan een voorontwerp van wet. Op dit punt werd het advies van de Raad van State derhalve gevolgd.

De Raad van State was destijds van mening dat de statutaire wet essentiële elementen van het statuut « bevat » zonder echter de equivalente bepalingen in het Mammoetbesluit (RPPol) te bevestigen en dat er zich bijgevolg nog een formele bekrachtiging opdrong (Parl.

St., Kamer, G.Z., 2001-2002, 1683/002, p. 70b-70c). Daarom heeft artikel 131 van de statutaire wet van 26 april 2002 deze essentiële statutaire elementen formeel bekrachtigd (Parl. St,. Kamer, G.Z. 2001-2002, 1683/001, p. 31-32). Deze formele bekrachtiging « dekt » het verleden; de materiële bekrachtiging geldt voor de toekomst. Deze statutaire wet moet derhalve worden samengelezen met het « reglementair residu » bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 121 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

De wijziging van de definitie van « gespecialiseerd ambt » en « functionele opleiding », de nieuwe bijlage 19 RPPol en de geldigheidstermijn van de brevetten zijn nu net wijzigingen van dergelijke « residuaire » statutaire bepalingen, toegelaten door artikel 121 van de wet van 7 december 1998 en de Raad van State zelf, en werden derhalve behouden.

In afwachting van een reglementaire coördinatie van de verschillende statutaire teksten, werd een zuiver technische aanpassing van het wettelijk bekrachtigde artikel VII.IV.7, 2°, RPPol, weggelaten. Het advies van de Raad van State werd derhalve ook op dit punt gevolgd.

Verder verzet er zich niets tegen dat de medische criteria die gelden voor de personeelsleden van de politiediensten die kandidaat zijn voor gespecialiseerde betrekkingen, zouden worden vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken. Er weze immers aangestipt dat het aanvullende criteria betreffen naast deze die reglementair zijn bepaald en opgelegd in het raam van de aanwerving van kandidaten.

Uitgaande van een wil tot vereenvoudiging, lijkt het bovendien wenselijk dergelijke statutaire detailregelingen tot de ministeriële bevoegdheid te rekenen.

Ten slotte, de voorrang die wordt verleend aan de personeelsleden van het operationeel kader die ten minste 40 jaar oud zijn en sedert ten minste tien jaar zijn aangewezen voor een betrekking op het grondgebeid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die een betrekking postuleren buiten dit gewest, strekt er toe de aantrekkingskracht van de Brusselse politiekorpsen te verhogen. Op het eerste gezicht lijkt een dergelijke maatregel tegenstrijdig met die geconcretiseerd in het koninklijk besluit van 3 februari 2004. De vrees echter om voor een zeer lange termijn te worden aangewezen in Brussel, legt nog steeds een zware hypotheek op de keuze voor Brussel.

Het voordeel van een relatieve voorrang in het raam van de mobiliteit voor een ambt in een provincie, is dus een complementaire incentive.

Het is in dat opzicht dat in een « rendementsperiode » werd voorzien die gekoppeld is aan leeftijds- en anciënniteitsvoorwaarden. Zie hier de objectieve rechtvaardiging van deze redelijke en proportionele maatregel.

Tot daar Sire de toelichtingen bij deze besluiten.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 7 juli 2005 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten", heeft op 3 augustus 2005 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, kan de afdeling wetgeving haar onderzoek beperken tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de vraag of aan de voorafgaande vormvereisten op correcte wijze is voldaan.

Wegens het grote aantal adviesaanvragen ingekomen bij de Raad van State waarin deze wetsbepaling wordt aangevoerd, heeft de afdeling wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de voornoemde punten.

Voorafgaande vormvereiste De indiener van het ontwerp beoogt artikel 9, derde lid, toe te passen van het koninklijk besluit van 6 april 2000 met betrekking tot de Adviesraad van burgemeesters, dat als volgt luidt : "Wordt geen advies verstrekt binnen de gestelde termijn, dan wordt eraan voorbijgegaan".

In dit geval moet hij kunnen aantonen dat de vastgestelde termijn niet in acht is genomen.

Rechtsgrond Aanhef Artikel 34 van het ontwerp ontleent zijn rechtsgrond aan artikel 142quinquies, derde lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. Het merendeel van de overige artikelen van het ontwerp ontlenen hun rechtsgrond aan artikel 121 van de voormelde wet van 7 december 1998.

In het eerste lid dienen de woorden "en 128" dus vervangen te worden door de woorden "en 142quinquies, derde lid". Het tweede en vierde lid moeten vervallen, daar de vermelde bepalingen geen rechtsgrond opleveren voor het ontwerp en niet worden gewijzigd door dit ontwerp.

Dispositief Artikelen 1, 2, 24 en 25 De artikelen I.I.1er, II.I.11 en VII.IV.7, RPPol, gewijzigd bij de artikelen 1, 2 en 24 van het ontwerp, zijn bekrachtigd bij artikel 136 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten. Deze artikelen kunnen bijgevolg alleen worden gewijzigd door middel van een wet. De artikelen 1, 1° en 2°, 2, 24 en 25, alsmede bijlage 4 bij het ontwerp (de ontworpen artikelen I.I.1, 14° en 27°, II.I.11 en VII.II.7, 2°, en bijlage 19) moeten bijgevolg vervallen.

Artikelen 4 en 12 Als gevolg van de opmerking die is gemaakt onder de artikelen 1, 2, 24 en 25, moeten de artikelen 4 en 12 van het ontwerp worden aangepast voor zover ze verwijzen naar een nieuwe bijlage 19, waarvan uitdrukkelijk sprake is in artikel I.I.1, 14°, RPPol, zoals het wordt gewijzigd bij artikel 1 van het ontwerp dat moet vervallen.

Artikel 6 Het ontworpen artikel verleent een recht van voorrang aan de personeelsleden van het operationeel kader die ten minste 40 jaar oud zijn en die sedert ten minste 10 jaar aangesteld zijn in een betrekking op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die een betrekking ambiëren buiten dit Gewest. Het administratief dossier bevat in dat verband geen enkele verantwoording.

Met toepassing van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel moet het verschil in behandeling tussen de categorieën van personen steunen op objectieve criteria en redelijk verantwoord worden. Het bestaan van een zodanige verantwoording moet beoordeeld worden rekening houdend met het doel van de maatregel en de gevolgen ervan; het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden als vaststaat dat er geen redelijke verhouding bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

Bij gebrek aan een afdoende verantwoording in het administratief dossier, zou de maatregel het gelijkheidsbeginsel des te meer schenden daar in het verslag aan de Koning dat voorafgaat aan het koninklijk besluit van 3 februari 2004 tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, het volgende staat : "(...) de aantrekkelijkheid van het verwerven via mobiliteit van een betrekking in een politiezone in de provincies (leidt) tot een uittocht uit de Brusselse politiezones terwijl "de zes Brusselse politiezones (...) sinds lange tijd een groot rekruteringsprobleem (kennen)".

Artikelen 7 en 9 en bijlage 1(1).

Als gevolg van de opmerking onder artikel 6 dienen de artikelen 7 en 9 en bijlage 1 in voorkomend geval te worden aangepast. (1) In de Franse versie van bijlage 1, 1°, dienen de woorden "l'article V.II.12bis PJPol" vervangen te worden door de woorden "l'article VI.II.12bis PJPol".

De kamer was samengesteld uit : De heer J. Messinne, kamervoorzitter;

De heren : J. Jaumotte et I. Kovalovszky, staatsraden;

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer R. Wimmer, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, B. Vigneron.

De Voorzitter, J. Messinne.

20 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op de artikelen 121, zoals vervangen door de wet van 26 april 2002, 128, en 142quinquies, derde lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen I.I.1, 14°, I.I.1, 27°, II.I.11, IV.I.37, VI.II.10, derde lid, VI.II.11, VI.II.15, VI.II.16, VI.II.18, VI.II.19, § 1, tweede lid, 3°, en vierde lid, VI.II.21, eerste lid, VI.II.23, VI.II.24, VI.II.25, VI.II.26, VI.II.29, tweede lid, VI.II.30, tweede lid, VI.II.36, tweede lid, VI.II.37, tweede lid, VI.II.55, tweede en derde lid, VI.II.59, tweede lid, VI.II.65, tweede en derde lid, VI.II.66, VI.II.68, VI.II.90, VII.IV.7, 2°;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 november 2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen 8, 17, 18, tweede lid, en zijn bijlagen;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen, inzonderheid op artikel 69;

Gelet op het protocol nr. 125/4 van 3 juni 2004 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 13 juli 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 13 januari 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 14 oktober 2004;

Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;

Gelet op het advies 38.728/2/V van de Raad van State, gegeven op 3 augustus 2005;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPOL)

Artikel 1.In artikel I.I.1 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht 1° het 14° wordt vervangen als volgt : « 14° "een gespecialiseerde betrekking" : een betrekking zoals bedoeld in tabel I van de bijlage 19;»; 2° het 27° wordt vervangen als volgt : « 27° "de functionele opleiding" : de opleiding die er toe strekt om bepaalde personeelsleden bijzondere beroepsbekwaamheden bij te brengen zodat zij in staat zijn om gespecialiseerde opdrachten te volbrengen die gekoppeld zijn aan de uitoefening van hun gespecialiseerde betrekking en/of om de taken op zich te nemen die voortvloeien uit hun bijzondere bekwaamheid;»; 3° er wordt een 28° ingevoegd, luidende : « 28° "de wet van 26 april 2002" : de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten.»

Art. 2.Artikel IV.I.37 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. IV.I.37. Indien in een overeenkomstig artikel VI.II.15 vacant verklaarde betrekking niet overeenkomstig de regeling inzake mobiliteit bedoeld in deel VI, titel II, hoofdstuk II is voorzien, impliceert de vacantverklaring van een betrekking, onverminderd artikel 26 van de wet van 26 april 2002, achtereenvolgens het beroep op een reserve van statutaire aanwervingen en, in voorkomend geval, op de contractuele aanwerving. »

Art. 3.Artikel VI.II.10, derde lid, RPPol wordt vervangen als volgt : « Indien de in artikel VI.II.15, eerste lid, bedoelde overheid dit op het ogenblik van de beslissing tot vacantverklaring beslist, kan het personeelslid dat kandidaat is voor een gespecialiseerde betrekking en dat niet over het voor deze betrekking vereiste brevet beschikt, in afwijking van het eerste lid, 2°, en overeenkomstig de bijlage 19, rechtsgeldig zijn kandidaatstelling indienen en deelnemen aan de selectie. Zijn kandidaatstelling wordt evenwel slechts onderzocht binnen de perken van artikel VI.II.23. »

Art. 4.In artikel VI.II.11 RPPol vervallen de woorden « zoals die is vastgesteld overeenkomstig artikel VI.II.18, tweede lid, 5° ».

Art. 5.In het RPPol wordt een artikel VI.II.12bis ingevoegd, luidende : « Art. VI.II.12bis. Elke zone van lokale politie van categorie 2 of 3 wijst tweejaarlijks 10 % van de vacante betrekkingen, met een minimum van één betrekking, toe aan personeelsleden van het operationeel kader die ten minste 40 jaar zijn en gedurende ten minste tien jaar zijn aangewezen voor een betrekking op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die een betrekking postuleren buiten dit Gewest.

Daartoe wordt, in voorkomend geval, een voorrang toegekend aan de personeelsleden die aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden beantwoorden.

Elke zone van lokale politie van categorie 4 of 5 wijst jaarlijks 10 % van de vacante betrekkingen, met een minimum van één betrekking, toe aan personeelsleden van het operationeel kader die ten minste 40 jaar zijn en gedurende ten minste tien jaar zijn aangewezen voor een betrekking op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die een betrekking postuleren buiten dit Gewest.

Daartoe wordt, in voorkomend geval, een voorrang toegekend aan de personeelsleden die aan de in het derde lid bedoelde voorwaarden beantwoorden. »

Art. 6.Artikel VI.II.15 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. VI.II.15. De gemeenteraad of de politieraad, op advies van de korpschef, wat de lokale politie betreft, of de commissaris-generaal of de directeur-generaal die hij aanwijst wat de federale politie betreft, beslist : 1° of een betrekking vacant wordt verklaard en, in voorkomend geval, of het gaat om een betrekking bedoeld in artikel VI.II.12bis of om een gespecialiseerde betrekking waaraan eventueel een functietoelage, bedoeld in artikel XI.III.12, is gekoppeld; 2° over de wijze van selectie voor de vacant verklaarde betrekking onder één of meerdere van de selectiemodaliteiten bedoeld in de artikelen VI.II.21 of VI.II.22; 3° of het een betrekking betreft waarvoor, in de zin van artikel VII.I.21, tweede lid, 1°, een specifieke evaluatie wordt gevraagd; 4° indien een betrekking vacant wordt verklaard, om, tot de datum van de volgende mobiliteitscyclus, in een wervingsreserve te voorzien die geldt voor een gelijkwaardige functionaliteit; 5° in voorkomend geval, over de samenstelling van de bevoegde selectiecommissie dan wel of een beroep wordt gedaan op de nationale selectiecommissie voor officieren van de lokale politie bedoeld in artikel VI.II.46 of, naar gelang van het geval, de nationale selectiecommissie voor personeelsleden van niveau A van de lokale politie bedoeld in artikel VI.II.52.

In de politiezones waarvan de personeelsbezetting deficitair is ten aanzien van het door Ons vastgesteld minimaal effectief, moeten de betrekkingen die open komen binnen de zes maanden daarna worden vacant verklaard. »

Art. 7.In artikel VI.II.16 RPPol worden de woorden « VI.II.15 » vervangen door de woorden « VI.II.15, eerste lid ».

Art. 8.In artikel VI.II.18 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° een korte functiebeschrijving van de te begeven betrekking, het adres en de dienst waar een uitgebreide beschrijving en alle nadere toelichtingen te verkrijgen zijn en, in voorkomend geval, indien het gaat om een betrekking bedoeld in artikel VI.II.12bis of om een gespecialiseerde betrekking waaraan eventueel een functietoelage bedoeld in artikel XI.III.12 is gekoppeld; »; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : « In voorkomend geval wordt deze oproep aangevuld met de gegevens bedoeld in de artikelen VI.II.15, eerste lid, 5°, en VI.II.19, § 1, vierde lid. ».

Art. 9.In artikel VI.II.19, § 1, vierde lid, RPPol, worden de woorden « VI.II.15 » vervangen door de woorden « VI.II.15, eerste lid ».

Art. 10.In artikel VI.II.21, eerste lid, RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « VI.II.15 » worden vervangen door de woorden « VI.II.15, eerste lid »; 2° het 3° wordt opgeheven.

Art. 11.Artikel VI.II.23 RPPol, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 13 juni 2005, wordt vervangen als volgt : « Art. VI.II.23. Bij gebrek aan laureaten die aan alle voorwaarden verbonden aan een vacant verklaarde gespecialiseerde betrekking beantwoorden, kan de in artikel VI.II.15, eerste lid, bedoelde overheid beslissen om andere kandidaten aan te wijzen die niet over het vereiste brevet beschikken.

De gespecialiseerde betrekkingen waarvoor een brevet is vereist, worden vastgesteld in bijlage 19. »

Art. 12.Artikel VI.II.24 RPPol wordt vervangen als volgt : « De korpschef, de directeur van de betrokken directie van de federale politie of de inspecteur-generaal, naar gelang van het geval, betekent de aanwijzingsbeslissing van de benoemende overheid aan het personeelslid per aangetekende brief of tegen ontvangstmelding.

Het personeelslid betekent zijn beslissing om de betrekking al dan niet op te nemen binnen de 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van de betekening bedoeld in het eerste lid : 1° aan de directeur van de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie;2° aan de overheid bedoeld in het eerste lid;3° aan de korpschef, aan de directeur van de betrokken directie van de federale politie of aan de inspecteur-generaal, naar gelang het is aangewezen bij een korps van de lokale politie, bij de federale politie of bij de algemene inspectie. De directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer stelt onverwijld de andere politiekorpsen of -diensten waarbij het betrokken personeelslid eveneens heeft gepostuleerd in kennis van de keuze van dit personeelslid. »

Art. 13.Artikel VI.II.25 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. VI.II.25. Het personeelslid dat wordt aangewezen voor een bij mobiliteit te begeven betrekking, neemt die betrekking op de eerste dag van de tweede referentieperiode die volgt op de datum van de aanwijzing voor die betrekking bedoeld in artikel VI.II.24, eerste lid, behoudens indien de overheden bedoeld in artikel VI.II.24, tweede lid, 1° en 2°, een vervroegde inplaatsstelling overeenkomen.

De directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer wordt door de overheid bedoeld in artikel VI.II.24, eerste lid, onverwijld in kennis gesteld van de datum van de inplaatsstelling bedoeld in het eerste lid en, in voorkomend geval, van een uitstel bedoeld in artikel VI.II.26. »

Art. 14.Artikel VI.II.26 RPPol wordt vervangen als volgt : « Er kan uitstel worden verleend voor een maximale duur van zes maanden vanaf de datum van de betekening van de aanwijzing bedoeld in artikel VI.II.24, eerste lid : 1° wanneer de uitgeoefende betrekking een door de minister bepaalde gespecialiseerde betrekking is, of een door de minister bepaalde betrekking waarvoor een bijzondere bekwaamheid wordt vereist;2° wanneer het personeelslid is aangewezen of gedetacheerd in een zone van lokale politie waarvan de personeelsbezetting deficitair is ten aanzien van het door Ons vastgesteld minimaal effectief; 3° in geval van akkoord tussen de overheden bedoeld in artikel VI.II.24, tweede lid, 1° en 2°. »

Art. 15.De artikelen VI.II.29, tweede lid, en VI.II.36, tweede lid, RPPol, worden vervangen als volgt : « De in het eerste lid bedoelde commissie deelt aan de niet geschikte kandidaten de redenen van hun ongeschiktheid mee. »

Art. 16.De artikelen VI.II.30, tweede lid, en VI.II.37, tweede lid, RPPol worden opgeheven.

Art. 17.In artikel VI.II.55 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid vervallen de woorden « Is de directeur-generaal degene die met toepassing van artikel VI.II.37 is aangewezen door de commissaris-generaal, dan wijst de commissaris-generaal een andere directeur-generaal aan die het voorzitterschap vervult »; 2° in de Franse tekst van het derde lid wordt het woord « général » ingevoegd tussen de woorden « commissaire » en de woorden « , étant entendu : ».

Art. 18.In artikel VI.II.59, tweede lid, RPPol vervallen de woorden « Is de directeur-generaal degene die met toepassing van artikel VI.II.37 is aangewezen door de commissaris-generaal, dan wijst de commissaris-generaal een andere directeur-generaal aan die het voorzitterschap vervult. »

Art. 19.In de Franse tekst wordt de titel van de onderafdeling 1 van deel VI, titel II, hoofdstuk II, afdeling 4 vervangen als volgt : « Sous-section 1re. - La commission de sélection locale pour les membres du personnel du cadre moyen et du cadre de base de la police locale »

Art. 20.In artikel VI.II.65 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franse tekst van het tweede lid worden de woorden « ou à désigner » ingevoegd tussen de woorden « à nommer » en de woorden « exercera »;2° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Een secretaris, aangewezen door de directeur-generaal personeel van de federale politie, staat de federale selectiecommissie voor de personeelsleden van het midden- en basiskader van de federale politie bij.»

Art. 21.In de artikelen VI.II.66 en VI.II.68 RPPol vervallen de woorden « Is de directeur-generaal degene die met toepassing van artikel VI.II.37 is aangewezen door de commissaris-generaal, dan wijst de commissaris-generaal een andere directeur-generaal of een hoger officier aan die het voorzitterschap vervult. »

Art. 22.In de Franse tekst van artikel VI.II.90 RPPol wordt het woord « il » vervangen door het woord « elle ».

Art. 23.In deel VI, titel II, RPPol wordt een hoofdstuk VI ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk VI. - Slotbepaling Art. VI.II.92. Het personeelslid dat ingevolge een mobiliteitsprocedure, een ambtshalve aanwijzing of een herplaatsing wordt aangewezen voor een gespecialiseerde betrekking waaraan een functietoelage bedoeld in artikel XI.III.12 is gekoppeld, kan niet worden aangewezen voor een betrekking van een andere categorie, behoudens : 1° op zijn vraag;2° in geval van reorganisatie van het politiekorps waarbij het is aangewezen;3° indien het het voorwerp uitmaakt van een tuchtvervolging;4° indien het het voorwerp uitmaakt van een ordemaatregel;5° vaststaande medische redenen;6° indien zijn laatste evaluatie de eindvermelding onvoldoende draagt. »

Art. 24.In het RPPol wordt een bijlage 19, waarvan het model is vastgesteld in de bijlage 4 bij dit besluit, ingevoegd. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 20 november 2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten

Art. 25.Artikel 8 van het koninklijk besluit van 20 november 2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten wordt vervangen als volgt : «

Art. 8.Een mobiliteitsdossier zoals bedoeld in artikel VI.II.13 RPPol, wordt door de in artikel 15 bedoelde overheid waarvan het personeelslid afhangt of door het personeelslid dat zij aanwijst, samengesteld voor elke vacante betrekking die een personeelslid aanvraagt. »

Art. 26.Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 17.Op het einde van de toewijzingsprocedure van de betrekkingen, bezorgt de in artikel VI.II.15, eerste lid, RPPol bedoelde overheid de benoemingsakte aan de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer. De documenten betreffende de procedure worden ter plaatse bewaard door de korpschef of het diensthoofd die de selectie heeft uitgevoerd. »

Art. 27.In hoofdstuk VI van hetzelfde besluit wordt een artikel 17bis ingevoegd, luidende : «

Art. 17bis.Het personeelslid kan per mobiliteitscyclus maximum voor drie betrekkingen postuleren. »

Art. 28.In hoofdstuk VI van hetzelfde besluit wordt een artikel 17ter ingevoegd, luidende : «

Art. 17ter.Indien een betrekking vacant wordt verklaard en er bij toepassing van artikel VI.II.15, eerste lid, 4°, RPPol een wervingsreserve werd samengesteld, kan de benoemende overheid overgaan tot de benoeming van een geschikte kandidaat. »

Art. 29.In artikel 18, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « VI.II.18, 1°, RPPol » vervangen door de woorden « VI.II.18, tweede lid, 1°, RPPol ».

Art. 30.De bijlage 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlage 1 van dit besluit.

Art. 31.De bijlage 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlage 2 van dit besluit.

Art. 32.De bijlage 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlage 3 van dit besluit. HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen

Art. 33.Artikel 69 van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen wordt vervangen als volgt : «

Art. 69.Worden, voor de bevordering door overgang naar het officierskader, vrijgesteld van de opleidingsmodules bedoeld in artikel 34, 1°, en bijkomende examens alsmede van de in artikel 34, 2°, bedoelde opleidingsstages, de leden van het operationeel kader die : 1° de loonschaal M7bis, M7, M6 of M5.2 genieten; 2° houder zijn van het brevet van officier van de gemeentepolitie bedoeld in het koninklijk besluit van 12 april 1965 betreffende het brevet van kandidaat-commissaris en adjunct-commissaris van politie of in artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 juni 1991 houdende de algemene bepalingen betreffende de opleiding van de officieren van gemeentepolitie, de voorwaarden tot benoeming in de graden van officier van de gemeentepolitie en de voorwaarden tot aanwerving en benoeming in de graad van aspirant-officier van de gemeentepolitie;3° houder zijn van het brevet van hoofdonderofficier bedoeld in artikel 28, § 1, van het koninklijk besluit van 1 april 1996 betreffende de bevordering tot de graad van adjudant bij de rijkswacht; De in het eerste lid bedoelde vrijstellingen gelden eveneens, onder de voorwaarden van hetzelfde lid, voor de personeelsleden van het operationeel kader die het voorwerp uitmaken van een externe aanwerving zoals bedoeld in artikel IV.I.1 RPPol. » HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 34.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 33 dat uitwerking heeft met ingang van 29 juli 2005.

Art. 35.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 december 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 20 december 2005 « Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 20 november 2001 » MINIMUM INHOUD VAN DE MEDEDELING VAN DE VACATURES AAN DE DIRECTIE VAN DE MOBILITEIT EN HET LOOPBAANBEHEER 1° de benaming van de betrekking, het aantal vacante betrekkingen en, in voorkomend geval, of het een gespecialiseerde betrekking is waaraan eventueel een functietoelage wordt gekoppeld of een betrekking bedoeld in artikel VI.II.12bis RPPol; 2° een korte functiebeschrijving van de te begeven betrekking;3° het gewenste profiel;4° de gewone plaats van het werk;5° de categorieën van het personeel die zich voor de vacature mogen inschrijven; 6° de wijze van selectie onder de kandidaten en inzonderheid of de betrekking wordt begeven naar anciënniteit in de zin van artikel VI.II.22 RPPol of indien de testen en geschiktheidsproeven een uitsluitend karakter hebben (artikel VI.II.21, eerste lid, 6°, RPPol); 7° het adres, het telefoonnummer en de dienst waar alle nadere toelichtingen te verkrijgen zijn over de vacante betrekking; In voorkomend geval : 8° de samenstelling van de bevoegde selectiecommissie dan wel of een beroep zal worden gedaan op de nationale selectiecommissie voor officieren van de lokale politie bedoeld in artikel VI.II.46 RPPol of, naargelang van het geval, de nationale selectiecommissie voor personeelsleden van niveau A van de lokale politie bedoeld in artikel VI.II.52 RPPol; 9° of het een betrekking betreft die maar binnen een bepaalde termijn werkelijk vacant zal zijn. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 december 2005 tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 20 december 2005 "Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 20 november 2001 » Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 december 2005 tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 20 december 2005 « Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 20 november 2001 » MOBILITEITSFICHE 1. Identificatie van de aanvrager Naam : .. . . .

Voornaam : . . . . .

Identificatienummer : . . . . . 2. Administratieve gegevens Graad en datum van de bevordering tot deze graad : .. . . .

Ancienniteit bepaald in de jaarlijkse lijst bedoeld in artikel II.I.9 RPPol : . . . . .

Identificatie van de huidige betrekking, datum van de benoeming of de aanwijzing in die betrekking en wijze van aanwijzing : . . . . .

Statutair of contractueel (1) Administratieve stand : dienstactiviteit, non-activiteit, disponibiliteit (1) Erkende taalkennis (2) : . . . . .

Niveau van medische geschiktheid (2) : . . . . .

Historiek van de aanwijzingen voor de betrekkingen en mandaten : . . . . .

Eventuele beperking van de territoriale inzetbaarheid zoals bedoeld in artikel IV.I.18 RPPol : . . . . .

Lijst van de gehaalde brevetten : . . . . .

Nog niet doorgehaalde tuchtstraffen : . . . . .

Bestaan van eventueel nog niet afgesloten tuchtdossier : . . . . .

Naam, voornaam, graad en handtekening van de eindverantwoordelijke voor de evaluatie of het door hem aangewezen personeelslid : . . . . .

Stempel van korps / dienst : . . . . . (1) Het overbodige schrappen (2) Zo nodig in functie van de aangevraagde betrekking Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 december 2005 tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten. ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

Bijlage 4 bij het koninklijk besluit van 20 december 2005 "Bijlage 19 bij het koninklijk besluit van 30 maart 2001 » Tabel I Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 december 2005 tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^