Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 24 oktober 2002
gepubliceerd op 10 december 2002

Ministerieel besluit houdende het algemeen studiereglement betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
2002000735
pub.
10/12/2002
prom.
24/10/2002
ELI
eli/besluit/2002/10/24/2002000735/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 OKTOBER 2002. - Ministerieel besluit houdende het algemeen studiereglement betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten


De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie, Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op artikel IV.II. 42;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen, inzonderheid op de artikelen 4, tweede lid, 39 en 60;

Gelet op het protocol nr. 55/3 van 4 januari 2002 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 25 januari 2002;

Overwegende dat het advies van de adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;

Gelet op het advies van de Raad van State, Besluiten : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « onderwijzend personeel » : ieder docent, praktijkmonitor en opleider bedoeld in artikel IV.II.1, 3°, 4° en 5° RPPol; 2° « directeur-generaal » : de directeur-generaal van de algemene directie van het personeel bedoeld in artikel 11 van het koninklijk besluit van 3 september 2000 met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie;3° « commissie » : de examencommissie bedoeld in artikel 49 van het koninklijk besluit betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen;4° « jury » : de jury bedoeld in artikel 54 van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen;5° « eerste evaluator » : een opleider verantwoordelijk voor de opleiding van de aspirant en aangewezen door de schooldirecteur, of, in voorkomend geval, de mentor van de opleidingsstage;6° « tweede evaluator » : de schooldirecteur of, in voorkomend geval, de korpsoverste van de stage-eenheid of het door hen aangewezen personeelslid met een hogere graad dan de eerste evaluator of, bij ontstentenis, dezelfde graad maar een hogere graadanciënniteit.

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de basisopleidingen verstrekt aan de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten. HOOFDSTUK II. - Examencommisies en jury's

Art. 3.De aspirant die meent dat hij een reden van wraking in de zin van artikel 828 van het gerechtelijk wetboek kan voordragen tegen een commissielid of een jurylid, of die meent dat een commissie- of jurylid hem onmogelijk onpartijdig kan beoordelen, moet dit lid wraken voordat de commissie de puntencijfers toekent of de jury haar gemotiveerd advies verstrekt.

De wraking wordt op straffe van niet-ontvankelijkheid bij gemotiveerd verzoekschrift gevraagd aan de schooldirecteur of, wanneer de schooldirecteur als voorzitter van de jury gewraakt wordt, aan de directeur-generaal.

Nadat de wrakende aspirant en het gewraakt commissie- of jurylid hun standpunt hebben uiteengezet, beslist de schooldirecteur, of, in voorkomend geval, de directeur-generaal. Hij stelt de leden van de commissie of de jury en de aspirant in kennis van zijn beslissing. In voorkomend geval wijst hij een plaatsvervanger aan.

Art. 4.De voorzitter van de commissie is verantwoordelijk voor de organisatie van de examens. Hij roept de aspiranten op voor de deelname aan de examens en deelt hen de samenstelling mede van de commissie en de jury.

De voorzitter van de commissie bepaalt, op voorstel van de schooldirecteur, de tijd waarover alle aspiranten beschikken voor het afleggen van de schriftelijke en de mondelinge proef. Hij beslist of de aspiranten documentatie mogen inzien en onder welke voorwaarden.

De voorzitter van de commissie stelt een proces-verbaal op van het verloop van de examens. Het proces-verbaal van de examens vermeldt ten minste : 1° het aantal opgeroepen kandidaten;2° het aantal deelnemers aan het examen;3° het aantal geslaagden en mislukten;4° het aantal uitstellen;5° het aantal verzakingen;6° het aantal afwezigheden om andere redenen;7° de bijzondere gevallen;8° een beschrijving van incidenten.

Art. 5.De schooldirecteur staat in voor de organisatie van het secretariaat van de commissie en van de jury.

Art. 6.De leden van de commissie en van de jury, alsmede de leden van de respectieve secretariaten, hebben een strikte geheimhoudingsplicht wat betreft hun werkzaamheden binnen de commissie of de jury.

Art. 7.De jury verstrekt haar gemotiveerd advies met betrekking tot de in artikel IV.II.44, 3° en 4°, RPPol bedoelde mogelijkheden aan de directeur-generaal en bezorgt een kopie van dit advies aan de betrokkene.

Het in het eerste lid bedoelde advies omvat een individuele nota met de motivering van het mislukken en een advies over het eventueel overdoen van het geheel of een deel van de basisopleiding.

Art. 8.De schooldirecteur brengt de in artikel IV.II.44, 3° en 4°, RPPol bedoelde beslissing van de directeur-generaal ter kennis van de aspiranten door middel van een fiche met de eindresultaten. HOOFDSTUK III. - Beoordeling Afdeling 1. - Professioneel functioneren

Art. 9.De schooldirecteur licht de aspiranten in over de regels inzake de beoordeling van het professioneel functioneren bij de aanvang van de basisopleiding.

Art. 10.De aspiranten worden beoordeeld door een daartoe aangewezen opleider en, in voorkomend geval, door de mentor van de opleidingsstage.

In afwijking van het eerste lid, wordt de aspirant inspecteur, de aspirant hoofdinspecteur en aspirant commissaris, op het ogenblik van het tussentijds examen, enkel beoordeeld door een daartoe aangewezen opleider.

Art. 11.Het onderwijzend personeel verleent zijn medewerking aan het opstellen van de beoordeling van het professioneel functioneren van de aspiranten.

Art. 12.De beoordeling van het professioneel functioneren gebeurt aan de hand van functionerings- en evaluatiegesprekken.

Voorafgaand aan de beoordeling van het professioneel functioneren voert de eerste evaluator ten minste één functioneringsgesprek met de aspirant. Dit functioneringsgesprek wordt voorafgegaan door een zelfevaluatie door de aspirant. Het verslag van dit functioneringsgesprek wordt opgenomen in een functioneringsfiche waarvan het model is bepaald in bijlage 23 bij dit besluit. Een kopie van deze functioneringsfiche wordt, na het gesprek, ter kennis gebracht van de aspirant.

Art. 13.De eerste evaluator beoordeelt het professioneel functioneren van de aspirant na een evaluatiegesprek waarvan het verslag wordt opgenomen in een evaluatiefiche waarvan het model is bepaald in bijlage 24 bij dit besluit. Een kopie van deze evaluatiefiche wordt, onmiddellijk na het gesprek, ter kennis gebracht van de aspirant.

De evaluatieindicatoren die negatief beoordeeld worden, moeten uitdrukkelijk worden gemotiveerd in de evaluatiefiche.

Art. 14.Wanneer de aspirant akkoord gaat met de inhoud van de evaluatiefiche, wordt de fiche geklasseerd in het schooldossier.

Art. 15.Wanneer de aspirant niet akkoord gaat met de inhoud van de evaluatiefiche, bezorgt hij binnen de vijf werkdagen na de in artikel 13 bedoelde kennisneming, zijn verweerschrift met opmerkingen aan de eerste evaluator.

Treedt de eerste evaluator alle opmerkingen in het verweerschrift bij, dan past hij de evaluatiefiche overeenkomstig aan en wordt de fiche geklasseerd in het schooldossier.

Treedt de eerste evaluator de opmerkingen in het verweerschrift niet bij, dan brengt hij de evaluatiefiche met zijn antwoord op het verweerschrift ter kennis van de aspirant. De aspirant kan binnen de drie werkdagen een repliek op dit antwoord bezorgen aan de eerste evaluator. Deze repliek wordt aan het evaluatiedossier toegevoegd.

Na afloop van de in het derde lid bedoelde termijn, bezorgt de eerste evaluator het evaluatiedossier onverwijld aan de tweede evaluator die beslist op grond van het door de eerste evaluator aangevuld evaluatiedossier.

De in het vierde lid bedoelde beslissing kan hetzij een bevestiging, hetzij een wijziging zijn van het evaluatieverslag van de eerste evaluator. In geval van wijziging vermeldt de tweede evaluator zijn motivering op de evaluatiefiche. Deze beslissing houdt een eindevaluatie in en wordt ter kennis gebracht van de aspirant. De evaluatiefiche wordt vervolgens geklasseerd in het schooldossier. Afdeling 2. - Dagelijks werk

Art. 16.De schooldirecteur bepaalt, per opleidingsmodule, het aantal testen, de aard van de testen en het ogenblik waarop de testen moeten worden afgelegd. Meerdere testen per opleidingsmodule geven aanleiding tot één globaal puntencijfer.

Het resultaat van de in het eerste lid bedoelde testen wordt opgenomen in een resultaatsfiche waarvan het model wordt bepaald in bijlagen 3, 7, 12, 17 en 21 bij dit besluit. Afdeling 3. - Examens

Art. 17.Onverminderd het tweede lid zijn de vragen van het schriftelijk examen, per opleidingscyclus, gelijk voor alle aspiranten van de betrokken politieschool.

De voorzitter van examencommissie verzekert de anonimiteit van de aspiranten op het ogenblik van verbetering van het schriftelijk examen.

Art. 18.Wanneer het puntencijfer van één of meerdere commissieleden meer dan 15% afwijkt van het hoogst toegekend puntencijfer of, wanneer de commissieleden puntencijfers toekennen die respectievelijk boven en onder het vereiste minimum liggen, dan kent de examencommissie, na beraadslaging, een definitief puntencijfer toe. Bij gebrek aan overeenstemming kent de voorzitter van de examencommissie een definitief puntencijfer toe.

Art. 19.De puntencijfers toegekend voor een tweede zittijd worden niet in aanmerking genomen voor het bepalen van het eindresultaat.

De aspiranten die slagen voor de tweede zittijd worden gerangschikt na de aspiranten die geslaagd zijn voor de eerste zittijd.

Art. 20.Het resultaat van examens wordt opgenomen in een resultaatsfiche waarvan het model wordt bepaald in bijlagen 4, 8, 9, 13, 14, 18, 19 en 22 bij dit besluit. HOOFDSTUK IV. - Mislukken en overdoen

Art. 21.De aspirant die niet deelneemt aan een examen of een examengedeelte, wordt geacht niet geslaagd te zijn voor het betreffend examen of examengedeelte.

Art. 22.De puntencijfers toegekend in geval van het geheel of gedeeltelijk overdoen van de basisopleiding worden in aanmerking genomen voor het bepalen van een nieuw algemeen beoordelingscijfer. HOOFDSTUK V. - Uitstel en verzaking

Art. 23.De aspirant kan om gezondheidsredenen, wegens zwangerschap of omwille van ernstige of uitzonderlijke omstandigheden uitstel verzoeken van het geheel of een gedeelte van de basisopleiding.

De aspirant richt hiertoe een gemotiveerd verzoek aan de schooldirecteur.

De schooldirecteur beslist over de toekenning van een uitstel en bepaalt, in voorkomend geval, de duur ervan. Hij brengt zijn beslissing ter kennis van de aspirant.

Wanneer de aspirant niet akkoord gaat met de in het derde lid bedoelde beslissing kan hij binnen de drie werkdagen een verweerschrift indienen bij de directeur-generaal die beslist op basis van stukken.

Art. 24.De aspirant kan op elk ogenblik beslissen niet langer deel te nemen aan de basisopleiding. Hiertoe richt hij een verklaring tot verzaking aan de directeur-generaal en verwittigt hij de schooldirecteur ervan. Deze verzaking is onvoorwaardelijk en onherroepelijk voor de betrokken opleidingscyclus. HOOFDSTUK VI. - Opleidingsdossier en schooldossier

Art. 25.De ingerichte en erkende scholen belast met een basisopleiding houden voor iedere opleidingscyclus een opleidingsdossier bij. Dit opleidingsdossier bestaat uit verschillende mappen en omvat : 1° een inventaris per map;2° het programma en de uurroosters van de lessen en activiteiten;3° de naamlijst van het onderwijzend personeel en de door hen gegeven onderwerpen;4° de naamlijst van de aspiranten en de door hen behaalde eindresultaten;5° alle documenten met betrekking tot de beoordeling van de opleidingsmodules en het professioneel functioneren;6° alle documenten met betrekking tot de opleidingsstage(s);7° een afschrift van het proces-verbaal van de examens en van het advies van de jury;8° elk ander nuttig document.

Art. 26.De ingerichte en erkende scholen belast met een basisopleiding houden voor iedere aspirant een schooldossier bij. Dit schooldossier bestaat uit verschillende mappen en omvat : 1° een inventaris per map;2° individuele en nuttige gegevens over de aspirant;3° alle documenten met betrekking tot de beoordeling van het professioneel functioneren;4° alle documenten met betrekking tot beoordeling van de opleidingsmodules;5° disciplinaire aangelegenheden;6° elk ander nuttig document.

Art. 27.Op het einde van de opleidingscyclus worden het opleidingsdossier en het schooldossier gearchiveerd bij de algemene directie van het personeel.

Art. 28.De directeur-generaal kan voor alle nuttige doeleinden het opleidingsdossier en het schooldossier opvragen.

Art. 29.Op eenvoudige vraag kan de aspirant te allen tijde inzage krijgen in zijn schooldossier. Ter voorbereiding van het in artikel 15 bedoelde verweerschrift kan de aspirant een kopie verkrijgen van zijn schooldossier. HOOFDSTUK VII. - Slotbepaling

Art. 30.Het programma van de basisopleidingen en de voorbereidende opleidingen, het competentieprofiel van de aspiranten, alsmede het model van de functioneringsfiche, het evaluatieformulier en de diverse resultaatsfiches, worden geïnventariseerd in de volgende bijlagen bij dit besluit : 1. Hulpagent : het competentieprofiel op het einde van de basisopleiding;2. Hulpagent : het programma van de basisopleiding;3. Hulpagent : het model van een resultaatsfiche van het dagelijks werk;4. Hulpagent : het model van een resultaatsfiche van het eindexamen;5. Inspecteur : het competentieprofiel op het einde van de basisopleiding;6. Inspecteur : het programma van de basisopleiding;7. Inspecteur : het model van een resultaatsfiche van het dagelijks werk;8. Inspecteur : het model van een resultaatsfiche van het tussentijds examen;9. Inspecteur : het model van een resultaatsfiche van het eindexamen;10. Hoofdinspecteur : het competentieprofiel op het einde van de basisopleiding;11. Hoofdinspecteur : het programma van de basisopleiding;12. Hoofdinspecteur : het model van een resultaatsfiche van het dagelijks werk;13. Hoofdinspecteur : het model van een resultaatsfiche van het tussentijds examen;14. Hoofdinspecteur : het model van een resultaatsfiche van het eindexamen;15. Commissaris : het competentieprofiel op het einde van de basisopleiding;16. Commissaris : het programma van de basisopleiding;17. Commissaris : het model van een resultaatsfiche van het dagelijks werk;18. Commissaris : het model van een resultaatsfiche van het tussentijds examen;19. Commissaris : het model van een resultaatsfiche van het eindexamen;20. De voorbereidende opleiding hoofdinspecteur en commissaris : het programma van de opleiding;21. De voorbereidende opleiding hoofdinspecteur en commissaris : het model van een resultaatsfiche van het dagelijks werk;22. De voorbereidende opleiding hoofdinspecteur en commissaris : het model van een resultaatsfiche van het eindexamen;23. Het model van een functioneringsfiche voor de basisopleiding;24. Het model van een evaluatieformulier voor de basisopleiding.

Art. 31.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001.

Brussel, 24 oktober 2002.

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 24 oktober 2002 houdende het algemeen studiereglement betreffende de opleiding van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten.

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^