Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 06 juli 1997
gepubliceerd op 31 juli 1997

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel

bron
ministerie van financien
numac
1997003368
pub.
31/07/1997
prom.
06/07/1997
ELI
eli/besluit/1997/07/06/1997003368/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 JULI 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de beoordeling en de loopbaan van het Rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 79quater, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 juli 1979;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 januari 1972, 18 juli 1972, 11 oktober 1973, 7 december 1973, 25 juli 1974, 10 oktober 1974, 19 november 1974, 30 juni 1975, 9 januari 1976, 10 februari 1976, 30 maart 1976, 30 juli 1976, 15 maart 1977, 15 april 1977, 7 oktober 1977, 31 oktober 1977, 23 juni 1978, 13 november 1978, 14 november 1978, 11 december 1978, 5 juni 1979, 4 februari 1980, 11 december 1980, 2 maart 1981, 26 maart 1982, 27 januari 1983, 9 september 1983, 8 december 1983, 2 mei 1984, 31 augustus 1984, 9 oktober 1984, 16 januari 1985, 9 april 1985, 21 maart 1986, 11 juni 1986, 22 juni 1988, 21 februari 1989, 14 augustus 1989, 5 december 1989, 22 juni 1990, 6 augustus 1990, 13 augustus 1990, 9 januari 1991, 18 januari 1991, 16 juli 1991, 16 september 1991, 26 september 1991, 17 oktober 1991, 23 oktober 1991, 4 mei 1992, 22 oktober 1992, 15 januari 1993, 14 april 1993, 2 juli 1993, 1 december 1993, 10 november 1994, 2 maart 1995, 13 februari 1996, 10 mei 1996, 10 juni 1996, 10 juli 1996, 20 december 1996, 31 januari 1997 en 21 februari 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 juli 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel;

Gelet op het advies van de Directieraad van het Ministerie van Financiën, gegeven op 13 juni 1997;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 11 februari en 5 mei 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 29 mei 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 29 mei 1997;

Gelet op de protocollen van 7 april 1995 en van 29 mei, 5 juni, 12 juni en 16 juni 1997 van het Sectorcomité II - Financiën;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat dit besluit in werking moet treden op 1 juli 1997; dat het bovendien een noodzakelijke voorwaarde is voor de uitvoering van de besluiten betreffende de herstructurering van de fiscale sector van het Ministerie van Financiën, die in werking moet treden op 2 juli 1997; dat een doeltreffend en optimaal beheer van de menselijke middelen daarenboven veronderstelt dat er kan overgegaan worden tot de onmiddellijke toepassing van de maatregelen vervat in bedoelde besluiten; dat deze toepassing het bestaan van dit besluit vereist en dat het derhalve zonder verwijl moet genomen worden;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, van Onze Minister van Begroting en van Onze Minister van Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel

Artikel 1.In artikel 3quinquies van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel, ingevoegd door het koninklijk besluit van 21 februari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : De cel fiscaliteit van de buitenlandse investeringen » is samengesteld uit twee ambtenaren van rang 15 of 13 en twee ambtenaren van rang 10, laureaten van de vroegere proef die toegang gaf tot rang 11, van het vergelijkend overgangsexamen naar de graad van eerste attaché van financiën of naar de graad van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur of van de proef over de beroepsbekwaamheid tot de graad van eerste attaché van financiën of tot de graad van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur; deze vier ambtenaren waarvan er twee behoren tot de Nederlandse taalrol en twee tot de Franse taalrol worden aangesteld door de Minister van Financiën op voordracht en na advies van de Directieraad. »; 2° het vierde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : De Directieraad rangschikt de kandidaturen in twee categorieën : enerzijds de ambtenaren van de rangen 15 en 13, anderzijds de ambtenaren van rang 10.».

Art. 2.In artikel 3septies van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 21 februari 1997, wordt het derde lid vervangen door de volgende bepaling : In geval van toepassing van het eerste lid, mag de verhouding van twee ambtenaren van rang 15 of 13 en twee ambtenaren van rang 10, bedoeld in artikel 3quinquies, eerste lid, vervangen worden door de verhouding 3-1 en 4-0. ».

Art. 3.Artikel 4, 2, vierde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 november 1978, wordt opgeheven.

Art. 4.In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, worden de woorden De auditeurs-generaal en de inspecteurs-generaal » vervangen door de woorden De auditeurs-generaal van financiën en de adviseurs-generaal ».

Art. 5.In artikel 7octies van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 februari 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : Om aangesteld te worden, moeten de ambtenaren bedoeld in het eerste lid, titularis zijn van ten minste de graad van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur of eerste attaché van financiën en beantwoorden aan de selectiecriteria vastgesteld door de Minister van Financiën op voordracht van de Directieraad.»; 2° het vijfde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : De ambtenaren bedoeld in dit artikel behouden hun rechten op verhoging in graad in hun administratie van oorsprong.Zodra zij er benoemd worden in een betrekking van auditeur-generaal van financiën, van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur of van voorzitter van een aankoopcomité, wordt er een einde gemaakt aan hun aanstelling. ».

Art. 6.In artikel 8 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1, eerste lid, 3°, worden de woorden Sector der taksen » vervangen door de woorden Sector van de B.T.W. »; 2° 1, eerste lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 juli 1974, 14 november 1978 en 21 maart 1986, wordt vervolledigd met een 4° luidend als volgt : 4° in de buitendiensten van de Administratie der directe belastingen, de Sector der taxatie enerzijds en de Invorderingssector anderzijds voor de graden van eerstaanwezend verificateur, van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur, van directeur bij een fiscaal bestuur en van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur;»; 3° 1, tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : Binnen elk van deze sectoren, diensten of administraties, kunnen alleen de ambtenaren die er deel van uitmaken een bevordering door overgang naar het hogere niveau, een bevordering door verhoging in graad, een bevordering door verhoging in weddeschaal, een verandering van graad of een mutatie bekomen, tenzij dit besluit er anders over beschikt.»; 4° 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 februari 1996, wordt opgeheven.

Art. 7.Artikel 9 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 10 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 9.De bevorderingen door overgang naar het hogere niveau, de bevorderingen door verhoging in graad, de bevorderingen door verhoging in weddeschaal, de veranderingen van graad en de mutaties waarvoor een vergelijkend examen, een examen of een proef over de beroepsbekwaamheid voorgeschreven is, worden slechts toegekend ingevolge het slagen voor een proef die toegang verleent tot de te begeven graad of de te begeven weddeschaal en die georganiseerd werd voor de behoeften van de administratie, van de dienst of van de sector waar de benoemingen, veranderingen van graad, mutaties of bevorderingen dienen te geschieden.

Deze regel is niet toepasselijk : 1° op de benoemingen en de bevorderingen door verhoging in weddeschaal bij de Algemene Diensten waar de kandidaten zowel de proeven kunnen inroepen, die ingericht werden met het oog op de toekenning van deze betrekkingen of bevordering in weddeschaal, als deze die zij afgelegd hebben bij een andere administratie of dienst van het Ministerie van Financiën en die leiden tot gelijkwaardige graden of tot dezelfde weddeschaal;2° wanneer er in de bijlagen I tot III anders over beschikt wordt.».

Art. 8.In hetzelfde besluit, onder titel II, hoofdstuk I, afdeling 1, worden een artikel 9bis, een artikel 9ter en een artikel 9quater ingevoegd luidend als volgt :

Art. 9bis.De kandidaten voor mutatie in de zin van arti-kel 25quinquies, de kandidaten die het voordeel van artikel 8, 2, 2° kunnen inroepen en de kandidaten voor overplaatsing mogen deelnemen aan de loopbaanexamens, aan de technische proeven bedoeld in artikel 16quater georganiseerd voor het Ministerie van Financiën, aan de eventuele cursussen voorafgaand aan deze examens en proeven en aan de eventuele scholingscursussen opgelegd bij dit besluit.

Art. 9ter.De loopbaanexamens die toegang geven tot betrekkingen van dezelfde graad of van dezelfde weddeschaal, worden in de loop van hetzelfde jaar in de verschillende administraties en sectoren georganiseerd.

Art. 9quater.Onder loopbaanexamen in de zin van dit besluit dient te worden verstaan de vergelijkende overgangsexamens, de examens voor verhoging in graad, de proeven over beroepsbekwaamheid en de examens voor verhoging in weddeschaal. ».

Art. 9.Artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 december 1973 en 10 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 10.1. De wijzen van toekenning van betrekkingen, de vereiste toekenningsvoorwaarden, de volgorde van de kandidaten, de loopbaanexamens en de deelnemingsvoorwaarden hiervoor worden vastgesteld door dit besluit en door de bijlagen I tot V. 2. Artikel 60 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de beoordeling en de loopbaan van het Rijkspersoneel mag toegepast worden op de bevorderingen door verhoging in graad, op de veranderingen van graad en op de bevorderingen door verhoging in weddeschaal waarvan het aantal betrekkingen is vastgesteld in het besluit tot uitvoering van het koninklijk besluit tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën.».

Art. 10.Artikel 11 van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 11.Welke ook de modaliteiten zijn voor de toekenning van betrekkingen, worden de kandidaten, behalve hetgeen voorzien is in bijlage V, gerangschikt in de volgende orde van voorrang : 1° de ambtenaar die behoort tot de groep van kandidaten met het kleinste volgnummer dat voorkomt in kolom 1 van de bijlagen I tot III;2° bij gelijke of bij gebrek aan rangschikking overeenkomstig 1°, de best gerangschikte ambtenaar overeenkomstig de andere bepalingen opgenomen in de kolommen 1 en 2 van dezelfde bijlagen;3° bij gelijke of bij gebreke aan rangschikking overeenkomstig 1° en 2°, de ambtenaar met de beste beoordeling, voor zover de bedoelde ambtenaren aan de beoordeling onderworpen zijn;4° bij gelijke beoordeling en in geval alle betrokken ambtenaren niet aan de beoordeling onderworpen zijn, de ambtenaar met de grootste graadanciënniteit;5° bij gelijke graadanciënniteit, de ambtenaar met de grootste niveauanciënniteit;6° bij gelijke niveauanciënniteit, de ambtenaar met de grootste niveauanciënniteit in het onmiddellijk lagere niveau van de te verlenen betrekking.Voor de ambtenaren van niveau 2+ wordt de niveauanciënniteit verworven in niveau 2 samengeteld met de niveauanciënniteit verworven in niveau 3; 7° bij gelijke niveauanciënniteit bedoeld in 6°, de ambtenaar met de grootste dienstanciënniteit;8° bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste ambtenaar.».

Art. 11.Artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 december 1973, 9 januari 1976, 4 februari 1980, 9 april 1985, 16 september 1991, 23 oktober 1991, 10 mei 1996, 10 juni 1996 en 10 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 12.1. In afwijking van artikel 25 van het koninklijk besluit van 3 november 1993 houdende uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van personeelsleden van sommige overheidsdiensten, kan de ambtenaar overgeplaatst in een betrekking die overeenstemt met een graad voor dewelke, bij het Ministerie van Financiën, een specifieke proef is voorzien, zich alleen beroepen op de graadanciënniteit die hij heeft verkregen vanaf de datum waarop hij ingevolge deze overplaatsing deze betrekking bekleedt.

Het eerste lid is niet toepasselijk op : 1° de ambtenaar die werd overgeplaatst ingevolge afschaffing van zijn betrekking, krachtens een maatregel tot wedertewerkstelling of bij algemene overgang van zijn dienst;2° de ambtenaar die op zijn verzoek werd overgeplaatst na ambtshalve gebezigd te zijn op grond van het koninklijk besluit van 13 november 1967 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten en van de leden van de krijgsmacht;3° de ambtenaar die werd overgeplaatst bij toepassing van hoofd-stuk IV van het koninklijk besluit van 22 oktober 1982 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten;4° de ambtenaar overgeplaatst bij toepassing van hoofdstuk III, afdeling 4 van het koninklijk besluit van 3 november 1993 houdende uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten.2. De ambtenaar die een mutatie in de zin van artikel 25quinquies heeft bekomen naar een betrekking van een graad voor dewelke, bij het Ministerie van Financiën, er een specifieke proef is voorzien, kan zich alleen beroepen op de graadanciënniteit die hij heeft verkregen vanaf de datum waarop hij de mutatie in de zin van artikel 25quinquies heeft bekomen.».

Art. 12.Artikel 12bis van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 10 juli 1996, wordt ingetrokken.

Art. 13.Artikel 13 van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 13.1. Wanneer er in bijlage IV aldus over beschikt wordt: 1° mag de overgang van één groep van betrekkingen of van één sector naar de andere beperkt of verboden worden;2° mag voorrang van benoeming verleend worden aan de kandidaten van de dienst of van de sector waar de benoeming dient te geschieden.2. In de bij 1 bedoelde gevallen, is de orde van voorkeur onder de ambtenaren van wie de kandidatuur voor eenzelfde betrekking in aanmerking kan worden genomen die, welke voortvloeit uit de toepassing van artikel 11.3. Wanneer de ambtenaren, die van de in 1 bedoelde bepalingen genoten hebben, kandidaat zijn voor een benoeming in of voor een mutatie naar een betrekking voor welke niet dezelfde bijzondere benoemingsvoorwaarden gesteld zijn, wordt geen rekening gehouden met de benoemingen bekomen bij toepassing van deze bepalingen. In dat geval, wordt de rangschikking van de kandidaten vastgesteld door hen fictief, inzake graad, graad- en niveauanciënniteit, een gelijkwaardige toestand te verlenen als die welke zij zouden bekomen hebben bij ontstentenis van de benoemingen waarmee geen rekening werd gehouden. 4. Voor de vaststelling van de rangschikking van de ambtenaren van de Administratie van de B.T.W., registratie en domeinen, die titels voor benoeming bezitten zowel in de Sector van de B.T.W. als in de Sector der registratie en domeinen ingevolge het slagen voor loopbaanexamens die specifieke proeven omvatten voor elk van beide sectoren, en die kandidaat zijn voor een benoeming, een bevordering door verhoging in weddeschaal of voor mutatie naar een betrekking van de andere sector dan deze waar zij tewerkgesteld zijn, wordt geen rekening gehouden met de benoemingen bekomen in de sector waar de betrekking niet te begeven is. Hun rangschikking wordt vastgesteld door hen fictief, inzake graad en graadanciënniteit een gelijkwaardige toestand te verlenen als die welke zij zouden bekomen hebben, indien ze steeds tewerkgesteld waren geweest in de sector waar de betrekking te begeven is. ».

Art. 14.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 14.Voor de benoemingen in de betrekkingen van de rangen 13, 15 en 16 en van eerste attaché van financiën, de mutatie of de bevordering door verhoging in weddeschaal in een betrekking van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur, waaraan de functie van dienstchef verbonden is en voor de bevordering door verhoging in weddeschaal in rang 13, doet de toepassing van de artikelen 11 en 13 geen afbreuk aan de bepalingen van de artikelen 22, 23, 26, 27bis en 67, eerste lid van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939, die betrekking hebben op het gemotiveerd advies van de directieraad en op de beslissing van de overheid die benoemt. ».

Art. 15.Artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 december 1973, wordt opgeheven.

Art. 16.Artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 16.Wanneer een ambtenaar naar een betrekking dingt van een lagere graad dan die waarvan hij titularis is of naar een graad waaraan een lagere weddeschaal dan de zijne verbonden is, wordt er geen rekening gehouden met de benoemingen in een hogere graad dan de graad van deze betrekking of met de benoemingen in een betrekking waaraan een hogere weddeschaal is verbonden.

Wanneer, ingevolge zijn aanvraag, een ambtenaar opnieuw wordt benoemd in een graad waarvan hij titularis is geweest, wordt de anciënniteit verworven in de hogere graad of bekleed met de hogere weddeschaal bijgeteld bij de anciënniteit verworven in de graad waarin hij opnieuw wordt benoemd. Voor de berekening van de anciënniteit in deze graad komen eveneens in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar in deze graad heeft verricht voor zijn benoeming tot een hogere of gelijkwaardige graad. ».

Art. 17.In titel II, hoofdstuk I van hetzelfde besluit worden een afdeling 2bis en de artikelen 16bis tot 16sexies ingevoegd, luidend als volgt : Afdeling 2bis. Proeven over beroepsbekwaamheid tot de graden van

eerste attaché van financiën en van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur

Art. 16bis.De proeven over beroepsbekwaamheid tot de graden van eerste attaché van financiën en van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur bestaan uit een onderhoud vertrekkend van een praktisch geval dat betrekking heeft op de functie.

Om te slagen moeten de kandidaten 60 % van de punten behalen.

Art. 16ter.Het vergelijkend overgangsexamen naar en de proef over beroepsbekwaamheid tot de graad van eerste attaché van financiën maken het voorwerp uit van één en dezelfde organisatie.

Het vergelijkend overgangsexamen naar en de proef over beroepsbekwaamheid tot de graad van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur maken het voorwerp uit van één en dezelfde organisatie.

Art. 16quater.Om te kunnen deelnemen aan één van de proeven bedoeld in artikel 16bis, moet de ambtenaar geslaagd zijn voor de vier technische proeven (brevetten) over de vakken vastgesteld door de Vaste Wervingssecretaris, na advies van de administratie waartoe de ambtenaar behoort.

De technische proeven voorafgaand aan de proef over beroepsbekwaamheid zijn identiek aan deze die het overgangsexamen dat toegang verleent tot dezelfde graad voorafgaan. Ze maken bovendien het voorwerp uit van eenzelfde ondervraging.

Om te slagen moet de kandidaat voor elk van deze technische proeven ten minste 60 % van de punten behalen.

Het voordeel van het slagen voor elk van bovenvermelde proeven is definitief verworven.

Art. 16quinquies.De proeven bedoeld in artikel 16bis worden om de twee jaar georganiseerd. Indien functioneel noodzakelijk kunnen ze volgens een sneller ritme georganiseerd worden. In afwijking van artikel 27, 3 van het koninklijk besluit van 17 september 1969 betreffende de vergelijkende examens en examens georganiseerd voor de werving en de loopbaan van het rijkspersoneel, geldt dit ook voor alle technische proeven met het oog op het behalen van de brevetten voorafgaand aan de toelating tot het vergelijkend examen voor overgang naar niveau 1.

Art. 16sexies.1. De kandidaat die ten minste 60 % van de punten heeft behaald voor één van de bijzondere proeven over één van de onderwerpen bij een examen voor verhoging tot of een vergelijkend overgangsexamen naar een graad van rang 11, afgesloten na 1 januari 1985, wordt, op zijn verzoek, vrijgesteld van de technische proef bedoeld in artikel 16quater over hetzelfde onderwerp. 2. Voor de toepassing van voorgaande paragraaf bepaalt de Minister van Financiën de gelijkwaardigheid tussen enerzijds de vakken van de verschillende gedeelten van de vergelijkende overgangs-examens, examens voor verhoging en/of proeven over beroepsbekwaamheid die toegang geven tot een graad van rang 11 georganiseerd in de periode van 1 januari 1985 tot de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit betreffende de vereenvoudiging van de loopbaan van sommige ambtenaren van het Ministerie van Financiën behorende tot de niveaus 1 en 2+, en anderzijds de vakken van de technische proeven van de laatste tijdens de voormelde periode georganiseerde vergelijkende overgangsexamens, examens voor verhoging en/of proeven over beroepsbekwaamheid tot een graad van rang 11.».

Art. 18.In artikel 18, 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 april 1977 en 10 juli 1996, wordt de inleidende zin vervangen door de volgende zin : Onverminderd de bepalingen van de artikelen 17 en 19, 2, worden de betrekkingen van een lagere rang dan rang 13 voor de Algemene Diensten vastgesteld in het besluit houdende de verdeling van de personeelsformatie van het Algemeen Secretariaat, toegekend aan de bij deze diensten benoemde of gedetacheerde ambtenaren, die titularis zijn : ».

Art. 19.In artikel 19 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid van 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling: De bij de Algemene Diensten benoemde ambtenaren mogen, indien zij de daartoe vereiste voorwaarden vervullen, deelnemen aan de vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau, aan de examens voor verhoging in graad, aan de proeven over beroepsbekwaamheid, aan de examens voor verhoging in weddeschaal en aan de proeven bedoeld in artikel 16quater, die voor de behoeften van hun administratie van oorsprong georganiseerd worden.»; 2° het zevende lid van 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : Onder de gedetacheerde ambtenaren mogen alleen de ambtenaren, voor wie de directeur-generaal een gunstige beslissing getroffen heeft wat betreft hun geschiktheid om bij de Algemene Diensten carrière te maken, aan de voor de behoeften van die diensten georganiseerde vergelijkende overgangsexamens, examens voor verhoging in graad, examens voor verhoging in weddeschaal en proeven over beroepsbekwaamheid met inbegrip van de proeven bedoeld in artikel 16quater deelnemen en zich kandidaat stellen voor de bij die diensten vacante betrekkingen.».

Art. 20.Artikel 20, eerste lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 juli 1974, 15 maart 1977, 11 juni 1986, 13 februari 1996 en 10 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : De Algemene Diensten stellen ter beschikking van het kabinet van de Secretaris-generaal, van de Studie- en documentatiedienst en van de Rechtskundige Dienst, het personeel van de niveaus 1, 2+, 2, 3 en 4 dat zij nodig hebben. ».

Art. 21.In artikel 21 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1, eerste lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 november 1978 en 21 maart 1986, worden de woorden de artikelen 25/2 en 25ter » vervangen door de woorden artikel 25bis »;2° in 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 oktober 1973, 21 maart 1986 en 10 juli 1996, wordt het woord ministerie(ë)l(e) » geschrapt.

Art. 22.In artikel 24, 1 van hetzelfde besluit, worden de woorden worden zo nodig vastgesteld in functie van de graden lager of gelijk aan die van rang 12 » vervangen door de woorden worden vastgesteld in functie van de graden lager dan die van rang 13 ».

Art. 23.In hetzelfde besluit worden opgeheven : 1° de afdeling 5bis van hoofdstuk I van titel II en artikel 25/2, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 februari 1996;2° de afdeling 6 van hoofdstuk I van titel II en de artikelen 25bis, 25ter en 25quater ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 november 1978 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 december 1980, 31 augustus 1984, 15 januari 1993 en 2 maart 1995.

Art. 24.In hoofdstuk I van titel II van hetzelfde besluit worden een afdeling 6 en de artikelen 25bis en 25ter opnieuw opgenomen, luidend als volgt : Afdeling 6. Bepalingen eigen aan sommige fiscale administraties.

Art. 25bis.1. Dit artikel is van toepassing op het personeel van de volgende diensten : 1° het kabinet van de Administrateur-generaal van de belastingen;2° de Administratie van fiscale zaken;3° de centrale diensten van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie.2. De ambtenaren van de diensten bedoeld in 1, benoemd in de betrekkingen van directeur en van auditeur-generaal van financiën behouden, in hun administratie van oorsprong, hun aanspraken op verhoging in graad, op verhoging in weddeschaal en op de terugkeer in een betrekking van hun graad. De titels tot benoeming, wat betreft de voorwaarden inzake graad, anciënniteit of rangschikking van de ambtenaren benoemd in de in 1 bedoelde diensten en bij de Dienst van de fiscale coördinatie, worden vastgesteld in functie van de graden die na hun benoeming bij deze diensten werden of konden worden toegekend aan de ambtenaren van hun administratie van oorsprong en die na hen gerangschikt zijn of zouden gerangschikt zijn indien allen bij deze administratie waren gebleven.

De benoemingen bekomen in de diensten bedoeld in 1 en bij de Dienst van de fiscale coördinatie worden voor de toepassing van vorig lid buiten beschouwing gelaten. De ambtenaren nemen deel aan de benoemingsbewegingen rekening houdende met de graad waarmee zij zouden bekleed zijn bij ontstentenis van benoeming in genoemde diensten.

De terugkeer van de ambtenaar in een betrekking van zijn graad maakt het voorwerp uit van een door Ons genomen besluit. 3. De definitief vacante betrekkingen van een lagere rang dan rang 13, opgenomen in de personeelsformatie van de diensten bedoeld in 1 en, in voorkomend geval, in het besluit tot vaststelling van de verdeling van de personeelsformatie, mogen worden bezet door ambtenaren ter beschikking gesteld van de genoemde diensten door de centrale diensten van de andere fiscale administraties. De tewerkstelling in deze betrekkingen wordt beslist door het college van dienstchefs van de Algemene Administratie van de belastingen, op voorstel van 1° de Administrateur-generaal van de belastingen, uitgebracht op advies van de directeur-generaal van de betrokken administratie, voor het kabinet van de Administrateur-generaal van de belastingen;2° de Adjunct-administrateur-generaal van de belastingen, uitgebracht op advies van de directeur-generaal van de betrokken administratie, voor de Administratie van fiscale zaken;3° de Adjunct-administrateur-generaal van de belastingen, uitgebracht op advies van de directeurs-generaal van de betrokken administraties, voor de Administratie van de bijzondere belastinginspectie. Dit college stelt de verhouding vast waarin de ambtenaren van de centrale diensten van de fiscale administraties in de betrekkingen van elke graad, in de diensten bedoeld in 1, mogen tewerkgesteld worden. 4. De ambtenaren ter beschikking gesteld van de diensten bedoeld in 1 mogen vervangen worden in hun administratie van oorsprong.Zij behouden er hun aanspraken op verhoging in graad, op verhoging in weddeschaal, op verandering van graad, op overgang naar het hogere niveau en op terugkeer in een betrekking van hun graad. 5. Wanneer maatregelen uitgewerkt ontworpen in de administratie van oorsprong het personeel betreffen dat ter beschikking gesteld is van de diensten bedoeld in 1, wint de bevoegde directeur-generaal, vóór elke beslissing, naar gelang van het geval, het advies in van de Administrateur-generaal van de belastingen, van de Adjunct-administrateur-generaal van de belastingen of van de directeur-generaal van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie.In geval van onenigheid wordt de behoorlijk gemotiveerde beslissing genomen door het College van dienstchefs van de Algemene Administratie van de belastingen.

Art. 25ter.1. Dit artikel is van toepassing op het personeel van de buitendiensten van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie. 2. Het personeel van de buitendiensten van de fiscale administraties wordt, binnen de grenzen van de personeelsformatie, ter beschikking gesteld van de buitendiensten van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie. Deze terbeschikkingstelling wordt uitgevoerd bij het verlenen van een bevordering of een mutatie overeenkomstig artikel 26 en volgende.

Dergelijke terbeschikkingstelling in een betrekking vanaf rang 26 duurt ten minste drie jaar. In uitzonderlijke omstandigheden kan, overeenkomstig 6, van deze minimumduur worden afgeweken. 3. Behalve wat betreft de door de Administratie der douane en accijnzen ter beschikking te stellen ambtenaren, mogen voor de terbeschikkingstelling in de betrekkingen van rang 26 en hoger alleen ambtenaren zich kandidaat stellen die een nuttige ervaring hebben van ten minste één jaar inzake de controle van de vennootschapsbelasting of van de B.T.W. Onder de in het eerste lid bedoelde kandidaten, wordt de voorkeur gegeven: 1° aan wie houder is van het brevet van expert bij een fiscaal bestuur (proef boekhouding) of geslaagd is voor de proef over beroepsbekwaamheid van verificateur-accountant;2° aan wie, gedurende de laatste vijf jaar, een in het eerste lid bedoelde nuttige ervaring van minimum twee jaar heeft verworven. Voor de betrekkingen van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur en van directeur bij een fiscaal bestuur, kan bovendien desgevallend de voorkeur worden gegeven aan de directeur bij een fiscaal bestuur of aan de eerstaanwezend inspecteurs bij een fiscaal bestuur, die de functie van dienstchef uitoefenen, ter beschikking gesteld bij de Administratie van de bijzondere belastinginspectie of die er ten minste gedurende twee jaar in deze functies ter beschikking waren gesteld. 4. Een kandidaat voor een in 2 bedoelde betrekking van niveau 1 mag alleen worden voorgedragen voor een terbeschikkingstelling na een gunstig advies van een college van drie door de Administrateur-generaal van de belastingen en de Adjunct-administrateur-generaal van de belastingen aangewezen ambtenaren-generaal.Dit advies wordt verstrekt na een vraaggesprek met de kandidaat. 5. De titels voor benoeming, wat betreft de voorwaarden inzake graad, anciënniteit of rangschikking van de ambtenaren die ter beschikking van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie worden behouden, worden vastgesteld in functie van de graden die tijdens hun terbeschikkingstelling van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie werden of konden toegekend worden aan de ambtenaren van de buitendiensten van hun administratie van oorsprong en die na hen gerangschikt zijn of zouden gerangschikt zijn indien allen bij deze buitendiensten waren gebleven.6. Wanneer maatregelen uitgewerkt in de administratie van oorsprong het personeel bedoeld in 1 betreffen, wint de bevoegde directeur-generaal, vóór elke beslissing, het advies in van de directeur-generaal van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie.In geval van onenigheid wordt de behoorlijk gemotiveerde beslissing genomen door de Administrateur-generaal van de belastingen na advies van de Adjunct-administrateur-generaal van de belastingen. ». 7. Voor de bevorderingen, bevorderingen door verhoging in weddeschaal en mutatie bij de administratie van oorsprong wordt in hoofde van de kandidaten geen rekening gehouden met de gunstigere administratieve toestand, inzonderheid inzake hogere graad, hogere weddeschaal en grotere anciënniteit, die ze uitsluitend dankzij de toepassing van dit artikel hebben verworven.

Art. 25.Artikel 25quinquies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 april 1985 wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 25quinquies.1. De mutatie tussen de administratieve entiteiten bedoeld in artikel 8, 1 wordt toegestaan door de Minister van Financiën.

Voor de toepassing van dit besluit wordt deze mutatie mutatie in de zin van artikel 25quinquies » genoemd. 2. De mutatie bedoeld in 1 mag worden toegepast voor de vacante betrekkingen van alle graden van het Ministerie van Financiën. Ze is toepasbaar wanneer de bijlagen I tot III het voorzien.

De toepassing van de mutatie bedoeld in 1 naar betrekkingen die niet voorzien zijn door de bijlagen I tot III maakt het voorwerp uit van een gemotiveerde ministeriële beslissing. De motivering wordt opgenomen in het bericht waarbij de betrekking vacant wordt verklaard en in de aanhef van het mutatiebesluit. 3. Om de mutatie bedoeld in 1 te verkrijgen, moet de ambtenaar: - vast benoemd zijn; - titularis zijn van de graad die overeenstemt met de vacante betrekking of van een gelijkwaardige graad en van een weddeschaal die overeenstemt met die van de vacante betrekking; - voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot de beoordeling en de administratieve stand vastgesteld bij artikel 75, 3 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel; - desgevallend laureaat zijn van de loopbaanexamens of van de proeven over beroepsbekwaamheid die toegang verlenen tot de graad bij de gesolliciteerde administratie; - met vrucht de eventuele scholingscursussen hebben gevolgd, opgelegd bij dit besluit; - een schriftelijke aanvraag hebben ingediend bij de Dienst Algemene Zaken van het Ministerie van Financiën. In die aanvraag staat vermeld naar welke administratie en, in voorkomend geval, naar welke sector van deze administratie de ambtenaar wenst te worden gemuteerd. 4. De mutatie bedoeld in 1 wordt voorgesteld door de Administrateur-generaal van de belastingen indien ze plaatsvindt tussen of binnen de fiscale administraties of door de Secretaris-generaal in de andere gevallen.5. De voorstellen tot toekenning van een betrekking aan een ambtenaar op basis van dit artikel worden door de administratie waar de betrekking te begeven is, ter kennis gebracht van alle andere ambtenaren die een mutatieaanvraag in de zin van artikel 25quinquies hebben ingediend voor een betrekking van dezelfde graad bij de betrokken administratie. Indien een ambtenaar oordeelt dat hij benadeeld is, kan hij binnen de tien werkdagen na ontvangst van de kennisgeving een bezwaarschrift indienen bij het College van dienstchefs van de Algemene Administratie van de belastingen voor een mutatie tussen of binnen de fiscale administraties of bij de Directieraad in de andere gevallen. Het College of de Raad hoort de ambtenaar op zijn vraag. Deze kan zich laten bijstaan door een verdediger van zijn keuze. Het College of de Raad brengt een advies uit bij de Minister van Financiën. ».

Art. 26.Artikel 30 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 december 1973, 9 januari 1976, 30 juli 1976, 15 april 1977, 5 juni 1979, 9 april 1985, 10 mei 1996, 10 juni 1996 en 10 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 30.1. De vacante betrekkingen van inspecteur bij een fiscaal bestuur en de betrekkingen van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 worden bij voorrang toegekend aan de kandidaten voor mutatie. 2. De kandidaten voor mutatie bedoeld in 1 worden gerangschikt volgens de regels bepaald in artikel 11, 4° tot 8°, met dien verstande dat 4° als volgt dient gelezen : 4° de ambtenaar met de grootste graadanciënniteit ». Voor de ambtenaar overgeplaatst in een betrekking die overeenstemt met een graad voor dewelke, bij het Ministerie van Financiën, een specifieke proef is voorzien, wordt alleen rekening gehouden met de graadanciënniteit die hij heeft verkregen vanaf de datum waarop hij ingevolge deze overplaatsing deze betrekking bekleedt.

Het voorgaand lid is niet toepasselijk op : 1° de ambtenaar die werd overgeplaatst ingevolge opheffing van zijn ambt, krachtens een maatregel tot wedertewerkstelling of bij algemene overgang van zijn dienst;2° de ambtenaar die op zijn verzoek werd overgeplaatst na ambtshalve gebezigd te zijn op grond van het koninklijk besluit van 13 november 1967 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten en van de leden van de krijgsmacht;3° de ambtenaar die werd overgeplaatst bij toepassing van hoofd-stuk IV van het koninklijk besluit van 22 oktober 1982 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten;4° de ambtenaar die werd overgeplaatst bij toepassing van hoofdstuk III, afdeling 4 van het koninklijk besluit van 3 november 1993 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten. De ambtenaar die een mutatie in de zin van artikel 25quinquies heeft verkregen naar een betrekking die overeenstemt met een graad voor dewelke, bij het Ministerie van Financiën, een specifieke proef is voorzien, kan zich alleen beroepen op de graadanciënniteit die hij heeft verkregen vanaf de datum waarop hij de mutatie in de zin van arti-kel 25quinquies heeft bekomen. 3. In afwijking van 2, hebben de hoofdfinanciebeambten, de leidend tekenaars bij het kadaster en de luitenanten der douane benoemd tot een van deze graden vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit en die op 1 januari 1994 ambtshalve tot de graad van assistent bij financiën werden benoemd, voorrang op de andere kandidaten voor mutatie;ze worden onderling gerangschikt volgens hun anciënniteit die zij hadden in de rangen 34 en 35. 4. De prioriteiten toegekend bij dit artikel halen het niet op deze welke door wets- of verordeningsbepalingen aan de ambtenaren worden verleend wegens hun administratieve stand of om een andere reden.».

Art. 27.Artikel 32 van hetzelfde besluit, opgeheven door het koninklijk besluit van 10 juli 1996, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :

Art. 32.1. De ambtenaren van niveau 1 kunnen slechts een derde of elke navolgende mutatie op hun verzoek bekomen, na een termijn van minstens vijf jaar na de voorgaande mutatie. 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de inspecteur bij een fiscaal bestuur en op de eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur aan wie voor de eerste maal een betrekking van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur, dienstchef, wordt toegekend.3. Bij de Administratie der directe belastingen kan de toepassing van 1 niet worden ingeroepen tegen de eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur, die voor de eerste maal solliciteert voor een mutatie van de Sector der taxatie naar de Invorderingssector of omgekeerd.».

Art. 28.Artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 juli 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 33.De inspecteurs bij een fiscaal bestuur, die bij de Administratie der directe belastingen in de Invorderingssector zijn in dienst getreden op basis van een vergelijkend wervingsexamen dat uitsluitend ten behoeve van deze sector is georganiseerd, kunnen alleen een mutatie in de zin van artikel 26 krijgen binnen de Invorderingssector. ».

Art. 29.Artikel 36 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 36.In uitzonderlijke gevallen, wanneer het belang van de dienst zulks vereist, mag er worden afgeweken van de artikelen 29 tot 34.

Wanneer de directeur-generaal meent van die artikelen te moeten afwijken, geeft hij daarvan kennis aan de ambtenaar die hierdoor zou kunnen benadeeld worden.

Indien deze ambtenaar meent benadeeld te zijn, kan hij binnen de tien werkdagen na de gemotiveerde kennisgeving een bezwaarschrift indienen naargelang het geval bij de Directieraad of het College van dienstchefs. Hij wordt op zijn aanvraag gehoord. De ambtenaar kan zich laten bijstaan door een verdediger van zijn keuze.

De beslissing wordt genomen, 1° als er geen bezwaarschrift is door de directeur-generaal;2° als er een bezwaarschrift is, naargelang van het geval, door de Directieraad of het College van dienstchefs. Ingeval de ambtenaar wordt gehoord, wordt de gemotiveerde beslissing van de Directieraad of van het College van dienstchefs ter kennis gebracht van de betrokkene binnen tien dagen nadat de ambtenaar werd gehoord. ».

Art. 30.Artikel 37, tweede lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 juli 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling : Wanneer voor dergelijke betrekking tot verschillende taalgroepen behorende ambtenaren zich kandidaat mogen stellen, wordt er bovendien geen rekening gehouden met de hogere graad, de hogere weddeschaal of de grotere anciënniteit, die een kandidaat ten opzichte van andere kandidaten uitsluitend heeft verworven ingevolge de toepassing van de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken. ».

Art. 31.Artikel 43 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 43.In de centrale diensten wordt er, voor de toekenning van een betrekking van een der eentalige kaders, geen rekening gehouden met de hogere graad, de hogere weddeschaal of de grotere anciënniteit, die een kandidaat ten opzichte van andere kandidaten uitsluitend heeft verworven ingevolge de toepassing van de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken. ».

Art. 32.In artikel 50 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 10 juli 1996, worden de woorden moet het dienstorder » vervangen door de woorden mag het dienstorder ».

Art. 33.Artikel 58 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 58.Bij de Administratie van de begroting en de controle op de uitgaven, kunnen worden aangesteld : - tot hoofdcontroleur der vastleggingen : de directeurs bezoldigd met de weddeschaal 13A, de adviseurs, de eerste attachés van financiën, de eerstaanwezend adjunct-adviseurs, de adjunct-adviseurs en de attachés van financiën; - tot controleur der vastleggingen : de eerstaanwezend verificateurs en de verificateurs. ».

Art. 34.Artikel 58bis, ingevoegd door het koninklijk besluit van 22 oktober 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 58bis.1. Bij de Administratie der thesaurie worden drie directeurs, bezoldigd met de weddeschaal 13A of adviseurs, door de administratiechef aangeduid om, mits het akkoord van de Directieraad, respectievelijk de ambten uit te oefenen van : 1° centraliserend rekenplichtige, belast met de betaling van de uitgaven die gedaan worden ten laste van de postcheckrekening die bij bedoelde administratie onder de benaming Staat - Ministerie van Financiën - Brussel » is geopend;2° rekenplichtige der geschillen, die voor de in de Nederlandse taal te behandelen zaken, belast is met de betaling, ten laste van een bijzondere bij DE POST geopende rekening, van de gelden waarvan de overhandiging aan de schuldeisers niet is kunnen geschieden door de centraliserend rekenplichtige;3° rekenplichtige der geschillen, die voor de in de Franse taal te behandelen zaken, belast is met de betaling, ten laste van een bijzondere bij DE POST geopende rekening, van de gelden waarvan de overhandiging aan de schuldeisers niet is kunnen geschieden door de centraliserend rekenplichtige.2. De borgtocht, die de ambtenaar belast met het ambt van centraliserend rekenplichtige moet stellen, wordt op dertigduizend frank vastgesteld;deze die de ambtenaren belast met het ambt van rekenplichtige der geschillen moeten stellen, wordt op vijftienduizend frank vastgesteld. ».

Art. 35.Hoofdstuk VI. Overgangsbepalingen van titel II van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 december 1973, 11 december 1978, 5 juni 1979, 10 juni 1996 en 10 juli 1996, dat de artikelen 60 tot 68 bevat, wordt opgeheven.

Artikel 60 wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :

Art. 60.In afwijking van de artikelen 11 tot 14, worden de ambtenaren van de Administratie der directe belastingen, der douane en accijnzen en van de B.T.W., registratie en domeinen tot 31 december 1999 gerangschikt volgens de bepalingen van de bijlage VI. ».

Art. 36.Bijlage I van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 januari 1972, 18 juli 1972, 7 december 1973, 30 maart 1976, 15 maart 1977, 26 maart 1982, 16 januari 1985, 21 maart 1986, 11 juni 1986, 5 december 1989, 16 juli 1991, 16 september 1991, 14 april 1993, 1 december 1993, 10 november 1994, 2 maart 1995, 13 februari 1996 en 10 juli 1996, wordt vervangen door de bijlage 1 bij dit besluit.

Art. 37.Bijlage II van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 juli 1972, 7 december 1973, 19 november 1974, 30 juli 1976, 15 april 1977, 2 maart 1981, 26 maart 1982, 27 januari 1983, 31 augustus 1984, 5 december 1989, 13 augustus 1990, 16 september 1991, 14 april 1993, 1 december 1993 en 10 juli 1996, wordt vervangen door de bijlage 2 bij dit besluit.

Art. 38.Bijlage III van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 10 juli 1996, wordt vervangen door de bijlage 3 bij dit besluit.

Art. 39.Bijlage IV van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 juli 1972, 7 december 1973, 30 juni 1975, 9 januari 1976, 30 juli 1976, 15 april 1977, 5 juni 1979, 31 augustus 1984, 21 maart 1986, 14 april 1993, 2 juli 1993 en 10 juli 1996, wordt vervangen door de bijlage 4 bij dit besluit.

Art. 40.Aan hetzelfde besluit wordt een bijlage V toegevoegd waarvan bijlage 5 bij dit besluit de tekst uitmaakt.

Art. 41.Aan hetzelfde besluit wordt een bijlage VI toegevoegd waarvan bijlage 6 bij dit besluit de tekst uitmaakt. HOOFDSTUK II. Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 10 juli 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel.

Art. 42.In artikel 25 van het koninklijk besluit van 10 juli 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel, worden : a) onder rang 28 : 1° onder de graad van eerstaanwezend maatschappelijk assistent, de woorden 18 jaar graadanciënniteit tellen » vervangen door de woorden ten minste achttien jaar anciënniteit tellen in de weddeschaal van hun graad »;2° onder de graad van eerstaanwezend gegradueerd ziekenverpleger, de woorden 18 jaar graadanciënniteit tellen » vervangen door de woorden ten minste achttien jaar anciënniteit tellen in de weddeschaal van hun graad »;b) onder rang 27 : 1° onder de graad van maatschappelijk assistent 1e klasse, de woorden 9 jaar graadanciënniteit tellen » vervangen door de woorden negen jaar anciënniteit tellen in de weddeschaal van hun graad »;2° onder de graad van gegradueerd ziekenverpleger 1e klasse, de woorden 9 jaar graadanciënniteit tellen » vervangen door de woorden ten minste negen jaar anciënniteit tellen in de weddeschaal van hun graad ».

Art. 43.Artikel 35 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 35.Wat betreft de ambtenaren van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 met uitzondering van deze van de Administratie der directe belastingen, van de Administratie van de B.T.W., registratie en domeinen en van de Administratie der douane en accijnzen, moet vanaf 1 juli 1995 artikel 10 van voornoemd koninklijk besluit van 29 oktober 1971, als volgt gelezen worden :

Art. 10.1. De wijzen van toekenning van betrekkingen, de vereiste toekenningsvoorwaarden, de volgorde van de kandidaten, de loopbaanexamens en de deelnemingsvoorwaarden hiervoor worden vastgesteld door dit besluit en door de bijlagen I tot V. Onder loopbaanexamen in de zin van dit besluit dient te worden verstaan de vergelijkende overgangsexamens, de examens voor verhoging in graad, de proeven over beroepsbekwaamheid en de examens voor verhoging in weddeschaal. 2. Artikel 60 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de beoordeling en de loopbaan van het Rijkspersoneel mag toegepast worden op de bevorderingen door verhoging in graad, op de veranderingen van graad en op de bevorderingen door verhoging in weddeschaal waarvan het aantal betrekkingen is vastgesteld in het besluit tot uitvoering van het koninklijk besluit tot vastelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën.».

Art. 44.Artikel 36 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 36.Wat betreft de ambtenaren van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 met uitzondering van deze van de Administratie der directe belastingen, van de Administratie van de B.T.W., registratie en domeinen en van de Administratie der douane en accijnzen, moet vanaf 1 juli 1995 artikel 11 van voornoemd koninklijk besluit van 29 oktober 1971, als volgt worden gelezen :

Art. 11.Welke ook de wijze(n) van toekenning van betrekkingen is(zijn), de kandidaten worden gerangschikt in de volgende orde van voorrang : 1° de ambtenaar die behoort tot de groep van kandidaten met het kleinste volgnummer dat voorkomt in kolom 1 van de bijlagen I tot III;2° bij gelijke of bij gebrek aan rangschikking overeenkomstig 1°, de best gerangschikte ambtenaar overeenkomstig de andere bepalingen opgenomen in de kolommen 1 en 2 van dezelfde bijlagen;3° bij gelijke of bij gebreke aan rangschikking overeenkomstig 1° en 2°, de ambtenaar met de beste beoordeling, voor zover de bedoelde ambtenaren aan de beoordeling onderworpen zijn;4° bij gelijke beoordeling en in geval alle betrokken ambtenaren niet aan de beoordeling onderworpen zijn, de ambtenaar met de grootste graadanciënniteit;5° bij gelijke graadanciënniteit, de ambtenaar met de grootste niveauanciënniteit;6° bij gelijke niveauanciënniteit, de ambtenaar met de grootste niveauanciënniteit in het onmiddellijk lagere niveau van de te verlenen betrekking.Voor de ambtenaren van niveau 2+ wordt de niveauanciënniteit verworven in niveau 2 samengeteld met de anciënniteit verworven in niveau 3; 7° bij gelijke niveauanciënniteit bedoeld in 6°, de ambtenaar met de grootste dienstanciënniteit;8° bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste ambtenaar.».

Art. 45.Artikel 37 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 37.Wat betreft de ambtenaren van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 met uitzondering van deze van de Administratie der directe belastingen, van de Administratie van de B.T.W., registratie en domeinen en van de Administratie der douane en accijnzen, moet vanaf 1 juli 1995 artikel 12 van voornoemd koninklijk besluit van 29 oktober 1971, als volgt worden gelezen :

Art. 12.1. De overgeplaatste ambtenaar kan zich alleen beroepen op de graadanciënniteit die hij heeft verkregen vanaf de datum waarop hij ingevolge deze overplaatsing een betrekking bij het Ministerie van Financiën bekleedt.

Het eerste lid is niet toepasselijk op : 1° de ambtenaar die werd overgeplaatst ingevolge afschaffing van zijn betrekking, krachtens een maatregel tot wedertewerkstelling of bij algemene overgang van zijn dienst;2° de ambtenaar die op zijn verzoek werd overgeplaatst na ambtshalve gebezigd te zijn op grond van het koninklijk besluit van 13 november 1967 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten en van de leden van de krijgsmacht;3° de ambtenaar die werd overgeplaatst bij toepassing van hoofd-stuk IV van het koninklijk besluit van 22 oktober 1982 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten;4° de ambtenaar overgeplaatst bij toepassing van hoofdstuk III, afdeling 4 van het koninklijk besluit van 3 november 1993 houdende uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten.2. De ambtenaar die een mutatie in de zin van artikel 25quinquies heeft bekomen, kan zich alleen beroepen op de graadanciënniteit die hij heeft verkregen vanaf de datum waarop hij de mutatie in de zin van artikel 25quinquies heeft bekomen.».

Art. 46.Artikel 38 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 38.Vanaf 1 juli 1995 is artikel 15 van voornoemd koninklijk besluit van 29 oktober 1971, niet meer van toepassing wat betreft de ambtenaren van de niveaus 2+, 2, 3 en 4. ».

Art. 47.Artikel 39 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :

Art. 39.De ambtenaren van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 van de Administratie der directe belastingen, van de Administratie van de B.T.W., registratie en domeinen en van de Administratie der douane en accijnzen, zijn onderworpen aan de regels van bijlage VI van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971, zoals dit werd toegevoegd door het koninklijk besluit van 6 juli 1997, met dien verstande dat ten opzichte van deze ambtenaren, deze bijlage VI uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1995.

Art. 48.De artikelen 40 tot 42 van hetzelfde besluit worden opgeheven. HOOFDSTUK III. Afwijkingsbepaling

Art. 49.1. In afwijking van artikel 3, 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, mogen er in de buitendiensten van de Administratie der douane en accijnzen bestuursassistenten aangesteld worden voor het uitoefenen van het hoger ambt in de graad van eerstaanwezend verificateur. Dit artikel heeft geen uitwerking meer vanaf 1 juni 1998. 2. In afwijking van artikel 3, 2, tweede lid van hetzelfde besluit, mogen : 1° wanneer de continuïteit van het financieel beheer het vereist, de ambtenaren van de buitendiensten, titularis van een graad van rang 10, aangesteld worden om een hogere functie uit te oefenen in een betrekking van een graad van rang 10;2° wanneer de continuïteit van het financieel beheer het vereist, de directeurs bij een fiscaal bestuur aangesteld worden om een hogere functie uit te oefenen in de graad van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur of van voorzitter van een aankoopcomité. HOOFDSTUK IV. Overgangsbepaling

Art. 50.De ambtenaren van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie, titularis van de graad van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur of directeur bij een fiscaal bestuur worden overgeplaatst naar betrekkingen van dezelfde graad die naar hun administratie van oorsprong worden overgeheveld bij toepassing van het koninklijk besluit van 6 juli 1997 tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën.

Voor de bevorderingen en de mutaties, wordt er in hun hoofde geen rekening gehouden met hun gunstigere administratieve toestand, inzonderheid inzake hogere graad en grotere anciënniteit, die ze uitsluitend dankzij hun benoeming bij de Administratie van de bijzondere belastinginspectie hebben bekomen. HOOFDSTUK V. Opheffingsbepaling

Art. 51.Worden opgeheven : 1° het ministerieel besluit van 26 mei 1976 tot vaststelling van bijzondere toelaatbaarheidsvereisten voor de werving in de graad van adjunct-controleur bij een fiscaal bestuur;2° het ministerieel besluit van 17 maart 1977 tot vaststelling van bijzondere toelaatbaarheidsvereisten voor de werving in de graden van adjunct-inspecteur van financiën en van adjunct-adviseur van financiën. HOOFDSTUK VI. Eindbepalingen

Art. 52.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 1997, met uitzondering van de artikelen 40 en 43 tot en met 48 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 1995 en de artikels 12 en 42 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1994.

De artikelen 43 tot 47 houden op van kracht te zijn op 1 juli 1997.

Art. 53.Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Begroting en Onze Minister van Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 6 juli 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, Ph. MAYSTADT De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Pensioenen, M. COLLA Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van tot 6 juli 1997 wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel Bijlage I - Centrale diensten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 6 juli 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel Bijlage II - Buitendiensten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 6 juli 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel.

Bijlage III Technisch personeel en meesters-, vak- en dienstpersoneel Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage 4 bij het koninklijk besluit van 6 juli 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel Bijlage IVUitvoering van de artikelen 8, 13 en 34 in de buitendienstenI. Groepen van betrekkingen bij de Administratie der directe belastingen (toepassing van artikel 13) 1° Bij wijze van overgang mogen de ambtenaren, die vóór 31 december 1971 de vereiste aanspraken konden doen gelden om te dingen naar de betrekkingen van de rangen 11 tot 14 die behoren tot de Sector taxatie of de Sector ontvangsten, een benoeming of een mutatie bekomen naar de betrekkingen van de Sector der taxatie of de Invorderingssector, zonder een nieuwe proef af te leggen.Hetzelfde geldt voor de ambtenaren die genoemde aanspraken hebben verkregen op grond van het welslagen voor een examen, dat georganiseerd of aangekondigd werd vóór 1 oktober 1971. 2° Voor de toepassing van artikel 13, 3 op de onder 1° bedoelde ambtenaren, worden de benoemingen die in de andere sector werden bekomen dan die waarin de betrekking te begeven is, gelijkgesteld met de onder 1 van artikel 13 bedoelde benoemingen. II. Groepen van betrekkingen bij de Administratie van het kadaster (toepassing van artikel 13) A. Alleen de kandidaten die rang hebben ingenomen in de graad van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur in één van de afzonderlijke groepen van betrekkingen bedoeld in B hierna hebben toegang tot de betrekkingen van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur waaraan de functie van dienstchef is verbonden of van een andere graad van deze groep.

B. Vormen afzonderlijke groepen van betrekkingen in de zin van littera A : 1) de betrekkingen van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur,van directeur bij een fiscaal bestuur en van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur van de diensten voor mutaties en schattingen, met uitzondering van deze bedoeld sub 3 hierna;2) de betrekkingen van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur, van directeur bij een fiscaal bestuur en van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur van de Dienst voor grote opmetingen en algemene plans, met uitzondering van deze bedoeld sub 3 hierna;3) de niet-gespecialiseerde betrekkingen van directeur bij een fiscaal bestuur en van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur van de diensten voor mutaties en schattingen en van de Dienst voor grote opmetingen en algemene plans, aangeduid door de Minister van Financiën. C. Voor de toekenning van de betrekkingen bij het Centrum voor informatieverwerking en bij het Centrum voor beroepsopleiding, duidt de Minister van Financiën de groep van betrekkingen aan waarbinnen de te begeven betrekking zich situeert.

III. Bepalingen die alleen gelden voor de Administratie der douane en accijnzen (toepassing van de artikelen 13 en 34) A. 1° Bij de Diensten van algemene controle en organisatie mogen de betrekkingen van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur, van directeur bij een fiscaal bestuur en van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur waaraan de functie van dienstchef is verbonden, voorbehouden worden aan de ambtenaren van die dienst; 2° De mutatie naar of vanaf die betrekkingen is niet toegelaten. B. 1°De betrekking van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur bij de Nationale Opsporingsdirectie mag voorbehouden worden aan de directeurs bij een fiscaal bestuur van die dienst.

De betrekkingen van directeur bij een fiscaal bestuur bij de Nationale Opsporingsdirectie mogen voorbehouden worden aan de eerstaanwezend inspecteurs bij een fiscaal bestuur die bij deze dienst of bij de inspecties opsporing titularis zijn van een betrekking waaraan de functie van dienstchef is verbonden. 2° De mutatie naar of vanaf die betrekkingen is niet toegelaten. C. De eerstaanwezend inspecteurs bij een fiscaal bestuur, titularissen van een betrekking waaraan de functie van dienstchef is verbonden en die tewerkgesteld zijn in de inspecties opsporing, in de inspecties waarde en externe boekhoudcontrole of in de ontvangkantoren Antwerpen DE en Brussel DE, kunnen slechts een mutatie bekomen na gedurende ten minste drie jaar in voornoemde betrekkingen te hebben gefungeerd.

IV. Bepalingen die alleen gelden voor de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen A. De ambtenaren, die vóór 1 oktober 1971 de vereiste aanspraken konden doen gelden om te dingen naar de betrekkingen van rang 11 of van een hogere rang, worden geacht geslaagd te zijn voor de proeven die toegang verlenen tot de graad van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur voor elk van beide sectoren;

De ambtenaren, die geslaagd zijn voor een vergelijkend examen of een examen van surnumerair of een examen van verificateur (rang 24), van adjunct-verificateur (afgeschafte graad) of van hoofdfinancie-beambte (afgeschafte graad), dat georganiseerd of aangekondigd werd vóór 1 oktober 1971, worden geacht geslaagd te zijn voor de overeenstemmende specifieke proeven voor elk van beide sectoren.

B. De mutatie naar of vanaf de betrekking van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur, belast met het toezicht op en de organisatie van de diensten der griffies en de betrekking van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur, belast met de bewaring van de Algemene Werkplaats van het Zegel is niet toegelaten (toepassing van artikel 34).

C. De mutatie vanaf de betrekking van directeur bij een fiscaal bestuur, belast met het toezicht op en de organisatie van de diensten der griffies of vanaf de betrekking van directeur bij een fiscaal bestuur, belast met de bewaring van de Algemene Werkplaats van het Zegel is niet toegelaten (toepassing van artikel 34).

D. 1°De betrekkingen van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur, van directeur bij een fiscaal bestuur en van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur bij het Centrum voor informatieverwerking en de betrekkingen van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur bij de regionale centra voor informatieverwerking mogen voorbehouden worden aan de ambtenaren van die diensten (toepassing van artikel 13); 2° de mutaties naar of vanaf die betrekkingen zijn niet toegelaten (toepassing van artikel 34). V. Bepalingen die alleen gelden voor de Administratie van het kadaster (toepassing van de artikelen 13 en 34) A. 1° De betrekkingen van gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur en van directeur bij een fiscaal bestuur bij de Dienst van de grote opmetingen en algemene plans mogen voorbehouden worden aan de ambtenaren van die dienst; 2° de mutatie naar of vanaf die betrekkingen is niet toegelaten. B. 1°De betrekkingen van directeur bij een fiscaal bestuur en van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur bij het Centrum voor informatieverwerking mogen voorbehouden worden aan de ambtenaren van die dienst; 2° de mutatie naar of vanaf de betrekkingen van directeur bij een fiscaal bestuur en van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur waaraan de functie van dienstchef is verbonden, bedoeld onder punt 1°, is niet toegelaten;de mutatie naar of vanaf een betrekking van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur, waaraan de functie van eerstaanwezend inspecteur, dienstchef, niet is verbonden, bedoeld onder punt 1° kan worden geweigerd.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 6 juli 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, Ph. MAYSTADT De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Pensioenen, M. COLLA Bijlage 5 bij het koninklijk besluit van 6 juli 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het RijkspersoneelBijlage VVolgorde van toekenning van sommige betrekkingen bezoldigd door een hogere weddeschaal. 1. Bij de buitendiensten van de Administratie van het kadaster worden binnen elke groep van betrekkingen, zoals bepaald sub II van bijlage IV, de vacante betrekkingen van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur, waaraan de functie van dienstchef niet is verbonden en die kunnen bezoldigd worden met de weddeschaal 10S3, binnen de limieten vastgesteld in artikel 2, A, 22°, d.van het koninklijk besluit tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van het Ministerie van Financiën, in de volgende orde toegekend aan : 1° de eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit betreffende de vereenvoudiging van de loopbaan van sommige ambtenaren van het Ministerie van Financiën behorende tot de niveaus 1 en 2+, bekleed was met de geschrapte graad van hoofdcontroleur bij een fiscaal bestuur a) met de beste beoordeling;b) die, bij gelijke beoordeling, de grootste graadanciënniteit telt. De graadanciënniteit verworven in de geschrapte graad van controleur B bij een fiscaal bestuur wordt niet in aanmerking genomen; c) die, bij gelijke graadanciënniteit bedoeld sub b), de grootste anciënniteit in niveau 1 en in een graad van rang 28, beperkt tot een maximum van 6 jaar, telt;d) die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub c), de grootste anciënniteit in niveau 2+ verminderd met de sub c) in aanmerking genomen anciënniteit in een graad van rang 28, telt;e) die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub d), het best is gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 7° en 8°;2° de eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit betreffende de vereenvoudiging van de loopbaan van sommige ambtenaren van het Ministerie van Financiën behorende tot de niveaus 1 en 2+, bekleed was met de geschrapte graad van controleur B bij een fiscaal bestuur a) met de beste beoordeling;b) die, bij gelijke beoordeling, de grootste graadanciënniteit telt;c) die, bij gelijke graadanciënniteit, de grootste anciënniteit in niveau 1 en in een graad van rang 28, beperkt tot een maximum van 6 jaar, telt;d) die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub c), de grootste anciënniteit in niveau 2+ verminderd met de sub c) in aanmerking genomen anciënniteit in een graad van rang 28, telt;e) die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub d), het best is gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 7° en 8°.3° de eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur niet bedoeld sub 1° en 2°.Deze eerstaanwezend inspecteurs bij een fiscaal bestuur worden onderling gerangschikt overeenkomstig de bepalingen vervat onder 2. hierna. 2. De vacante betrekkingen van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur, niet bedoeld sub 1., die kunnen bezoldigd worden met de weddeschaal 10S3, worden binnen de limieten vastgesteld in arti-kel 2, A, 22°, d., van het koninklijk besluit tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van het Ministerie van Financiën, in de volgende orde toegekend aan de eerstaanwezend inspecteurs bij een fiscaal bestuur : a) met de beste beoordeling;b) die, bij gelijke beoordeling, de grootste graadanciënniteit tellen;c) die, bij gelijke graadanciënniteit, de grootste anciënniteit in niveau 1 en in een graad van rang 28, beperkt tot een maximum van 6 jaar, tellen;d) die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub c), de grootste anciënniteit in niveau 2+ verminderd met de sub c) in aanmerking genomen anciënniteit in een graad van rang 28 tellen;e) die bij gelijke anciënniteit bedoeld sub d), het best zijn gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 7° en 8°.3. Binnen de limieten vastgesteld bij het ministerieel besluit tot uitvoering van het koninklijk besluit tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën, worden de vacante betrekkingen van eerste attaché van financiën die kunnen bezoldigd worden met de weddeschaal 10S3, in de volgende orde toegekend aan de eerste attachés van financiën : a) met de beste beoordeling;b) die, bij gelijke beoordeling, de grootste graadanciënniteit tellen;c) die, bij gelijke graadanciënniteit, de grootste anciënniteit in niveau 1 en in een graad van rang 28, beperkt tot een maximum van 6 jaar, tellen;d) die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub c), de grootste anciënniteit in niveau 2+ verminderd met de sub c) in aanmerking genomen anciënniteit in een graad van rang 28, tellen;e) die bij gelijke anciënniteit bedoeld sub d), het best zijn gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 7° en 8°;4. Binnen de limieten vastgesteld bij het ministerieel besluit tot uitvoering van het koninklijk besluit tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën, worden de vacante betrekkingen van assistent bij financiën bezoldigd met de weddeschaal 30S3 in de volgende orde toegekend : 1° aan de assistenten bij financiën bezoldigd met de wedde-schaal 30S2 a) met de beste beoordeling;b) die, bij gelijke beoordeling, de grootste anciënniteit tellen sinds de benoeming tot de graad van leidend tekenaar van het kadaster, hoofdfinanciebeambte of hoofddouanebeambte of sinds de toekenning van de weddeschaal 30S2;c) die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub b), het best zijn gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 5°, 6°, 7° en 8°;2° aan de assistenten bij financiën laureaat van het examen voor verhoging tot de graad van hoofdfinanciebeambte of hoofddouane-beambte of van het examen voor verhoging tot de weddeschaal 30S2, het best gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 3° tot 8°.5. Binnen de limieten vastgesteld bij het ministerieel besluit tot uitvoering van het koninklijk besluit tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën, worden de vacante betrekkingen van beambte bezoldigd met de weddeschaal 42E in de volgende orde toegekend : 1° aan de beambten bezoldigd met de weddeschaal 42D a) die de grootste anciënniteit tellen sinds hun benoeming tot een graad van rang 44 of sinds de toekenning van de weddeschaal 42D;b) die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub a), het best zijn gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 5°, 7° en 8°;2° aan de beambten bezoldigd met de weddeschaal 42C a) die de grootste anciënniteit tellen sinds hun benoeming tot een graad van rang 43 of sinds de toekenning van de weddeschaal 42C;b) die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub a), het best zijn gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 5°, 7° en 8°;3° aan de beambten bezoldigd met de weddeschaal 42B a) die de grootste anciënniteit tellen sinds hun benoeming tot een graad van rang 42 of sinds de toekenning van de weddeschaal 42B;b) die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub a), het best zijn gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 5°, 7° en 8°.6. Binnen de limieten vastgesteld bij het ministerieel besluit tot uitvoering van het koninklijk besluit tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën, worden de vacante betrekkingen van beambte bezoldigd met de weddeschaal 42D in de volgende orde toegekend : 1° aan de beambten bezoldigd met de weddeschaal 42C a) die de grootste anciënniteit tellen sinds hun benoeming tot een graad van rang 43 of sinds de toekenning van de weddeschaal 42C;b) die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub a), het best zijn gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 5°, 7° en 8°;2° aan de beambten bezoldigd met de weddeschaal 42B a) met de grootste anciënniteit sinds hun benoeming tot een graad van rang 42 of sinds de toekenning van de weddeschaal 42B;b) die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub a), het best zijn gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 5°, 7° en 8°.7. Binnen de limieten vastgesteld bij het ministerieel besluit tot uitvoering van het koninklijk besluit tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën, worden de vacante betrekkingen van beambte bezoldigd met de weddeschaal 42C in de volgende orde toegekend aan de beambten bezoldigd met de weddeschaal 42B 1° met de grootste anciënniteit sinds hun benoeming tot een graad van rang 42 of sinds de toekenning van de weddeschaal 42B;2° die, bij gelijke anciënniteit bedoeld sub 1°, het best zijn gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 5°, 7° en 8°.8. Binnen de limieten vastgesteld bij het ministerieel besluit tot uitvoering van het koninklijk besluit tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën, worden de vacante betrekkingen van geschoold arbeider bezoldigd met de weddeschaal 42E in de volgende orde toegekend : 1° aan de geschoold arbeiders, titularis sinds 1 januari 1994 van de weddeschaal 42C en mits sinds deze datum geen anciënniteit te hebben verloren a) met de grootste anciënniteit sinds hun benoeming tot de graad van gespecialiseerd werkman en subsidiair de best gerangschikten volgens de bepalingen van artikel 11, 5°, 7° en 8°;b) die de grootste anciënniteit tellen sinds hun benoeming tot de graad van bijzonder geschoold werkman, eerste werkvrouw A, geschoold werkman B of eerste werkvrouw, voor zover ze geslaagd zijn voor de proef over beroepsbekwaamheid voor gespecialiseerd werkman of die toegang verleent tot een graad van rang 44 en subsidiair de best gerangschikten volgens de bepalingen van artikel 11, 5°, 7° en 8°;c) die de grootste anciënniteit tellen sinds hun benoeming tot de graad van bijzonder geschoold werkman of geschoold werkman B, maar die niet geslaagd zijn voor de proef over beroepsbekwaamheid voor gespecialiseerd werkman of die toegang verleent tot een graad van rang 44 en subsidiair de best gerangschikten volgens de bepalingen van artikel 11, 5°, 7° en 8°;d) niet bedoeld sub a) tot c), die het best gerangschikt zijn volgens de bepalingen van artikel 11, 4°, 7° en 8°;2° aan de geschoold arbeiders, niet bedoeld sub 1°, het best gerangschikt volgens de bepalingen van artikel 11, 4°, 5°, 7° en 8°. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 6 juli 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, Ph. MAYSTADT De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Pensioenen, M. COLLA Bijlage 6 bij het koninklijk besluit van 6 juli 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het Rijkspersoneel Bijlage VI Personeelsleden van de Administratie der directe belastingen, de Administratie der douane en accijnzen en de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen

Art. 1.1. In afwijking behouden de ambtenaren die tot de stage werden toegelaten of als vast personeelslid werden benoemd in één van de graden die bestonden vóór de inwerkingtreding van de nieuwe graadbenamingen ingevolge de vereenvoudiging van de administratieve loopbanen, in hun nieuwe graad, de orde waarin ze zijn gerangschikt zoals werd bepaald door de reglementaire en administratieve beschikkingen die van kracht waren vóór 1 juli 1997. 2. Bovendien, wanneer deze vereenvoudiging van de administratieve loopbanen impliceert dat ambtenaren die titularis zijn van een verschillende graad, houder worden van eenzelfde graad, moet men van oordeel zijn dat een gelijkwaardigheid bestaat tussen de examens of vergelijkende examens die toegang hebben verleend tot deze oude graden en dienen voormelde reglementaire en administratieve beschikkingen te worden toegepast om een nieuwe onderlinge rangschikking vast te stellen.

Art. 2.De artikelen 11, 12, 14, 15 en 30 worden vervangen door de volgende bepalingen :

Art. 11.1. Wanneer geen enkel vergelijkend examen of examen voor verhoging in graad noch een examen voor verhoging in weddeschaal voorgeschreven is voor de benoeming tot de te begeven graad, wordt absolute voorrang verleend aan de ambtenaar met de beste beoordeling. 2. Wanneer een vergelijkend examen of een examen voor verhoging in graad of een examen voor verhoging in weddeschaal voorgeschreven is, of wanneer de te begeven graad toegankelijk is, zowel voor ambtenaren die onderworpen zijn aan een vergelijkend examen of aan een examen voor verhoging in graad, als voor ambtenaren die ervan vrijgesteld zijn, wordt er voor de rangschikking der kandidaten slechts rekening gehouden met de beoordeling in de mate waarin er aldus over beschikt wordt in de bijlagen I tot III en in artikel 12, 2.

Art. 12.1. Onverminderd de bepalingen van artikel 11 wordt de volgorde van de kandidaten voor benoeming tot de graden, die voorkomen in kolom 1 van de bijlagen I tot III, bepaald door de volgnummers die er de aanduiding van de benoemingswijzen tot die graden voorafgaan en, subsidiair, door de andere bepalingen daartoe omschreven in de kolommen 1 en 2 van die bijlagen. 2. De kandidaten die ex-aequo gerangschikt blijven na toepassing van de bij 1 bedoelde bepalingen, worden als volgt gerangschikt : 1° wanneer voor de benoeming een examen voor verhoging in graad of een examen voor verhoging in weddeschaal is voorgeschreven, wordt zij verleend in deze volgorde : a) aan de geslaagde van het vereiste examen waarvan het proces-verbaal op de verst afgelegen datum is afgesloten;b) onder geslaagden van eenzelfde examen, aan de geslaagde met de beste beoordeling;c) onder geslaagden met dezelfde beoordeling of onder kandidaten die van beoordeling zijn vrijgesteld, aan de laureaat die het best gerangschikt is volgens de graadanciënniteit;2° wanneer voor de benoeming een vergelijkend examen is voorgeschreven, wordt er toepassing gemaakt van de regelen inzake rangschikking van de laureaten, die bepaald zijn bij de algemene statutaire beschikkingen;3° wanneer voor de benoeming noch een vergelijkend examen, noch een examen voor verhoging in graad is voorgeschreven, wordt voorkeur verleend aan de kandidaat die het best gerangschikt is volgens de graadanciënniteit.3. De overgeplaatste ambtenaar kan zich enkel beroepen op de graad- en niveauanciënniteit die hij heeft verkregen, vanaf de datum dat hij bij het Ministerie van Financiën een betrekking bekleedt, ingevolge die overplaatsing. Het eerste lid is niet van toepassing op : 1° de ambtenaar die werd overgeplaatst ingevolge opheffing van zijn ambt, krachtens een maatregel tot wedertewerkstelling of bij algemene overgang van zijn dienst;2° de ambtenaar die op zijn verzoek werd overgeplaatst na ambtshalve gebezigd te zijn op grond van het koninklijk besluit van 13 november 1967 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten en van de leden van de krijgsmacht; 3°de ambtenaar die werd overgeplaatst bij toepassing van hoofd-stuk IV van het koninklijk besluit van 22 oktober 1982 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten; 4° de amtenaar die werd overgeplaatst bij toepassing van hoofd-stuk III, afdeling 4 van het koninklijk besluit van 3 november 1993 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten.4. De ambtenaar die een mutatie in de zin van artikel 25quinquies heeft bekomen, kan zich enkel beroepen op de graad- en niveauanciënniteit die hij heeft verkregen vanaf de datum dat zijn mutatie in de zin van artikel 25quinquies werd bekomen, tenzij deze mutatie gebeurt in een graad toegankelijk onder dezelfde voorwaarden in de administratie of dienst van oorsprong als in de administratie of dienst van aankomst.

Art. 14.Voor de benoemingen in de betrekkingen van de rangen 13, 15 en 16, van adjunct-directeur bij een fiscaal bestuur en van eerste attaché van financiën en voor de bevordering door verhoging in weddeschaal in rang 13, doet de toepassing van de artikelen 12 en 13 geen afbreuk aan de beschikkingen van de artikelen 22, 23, 26, 27bis en 67, eerste lid van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939, in verband met het met redenen omkleed advies van de Directieraad en de beslissing van de benoemende overheid.

Art. 15.In afwijking van artikel 63 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 wordt de orde van voorkeur tussen ambtenaren van het Ministerie van Financiën, van wie de graad- of niveauanciënniteit moet worden vergeleken, als volgt vastgesteld, behalve wanneer dit besluit er anders over beschikt : 1° de ambtenaren die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot de stage werden toegelaten of als vast personeelslid in een der graden die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen, of in een gelijkwaardige graad in de zin van artikel 27 werden benoemd, worden gerangschikt volgens de orde die werd bepaald door de reglementaire en administratieve beschikkingen die vóór deze datum van kracht waren;2° de ambtenaren die vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot de stage zijn toegelaten of als vast personeelslid in een der graden die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen, of in een gelijkwaardige graad in de zin van artikel 27 worden benoemd, worden bij gelijke graad- of niveauanciënniteit uitsluitend gerangschikt volgens de orde vastgesteld bij hun benoeming tot genoemde graad.

Art. 30.1. Worden bij voorrang toegekend aan de kandidaten voor mutatie, de vacante betrekkingen van inspecteur bij een fiscaal bestuur en de betrekkingen van de niveaus 2+, 2, 3 en 4, met uitsluiting van de betrekkingen van sectiechef bij financiën bij de Administratie der directe belastingen. 2. De kandidaten voor mutatie bedoeld in 1 worden gerangschikt volgens hun graadanciënniteit.3. Voor de overgeplaatste ambtenaar wordt enkel rekening gehouden met de graad- en niveauanciënniteit die hij heeft verkregen vanaf de datum dat hij bij het Ministerie van Financiën een betrekking bekleedt, ingevolge deze overplaatsing. Het voorgaand lid is niet van toepassing op : 1° de ambtenaar die werd overgeplaatst ingevolge opheffing van zijn ambt, krachtens een maatregel tot wedertewerkstelling of bij algemene overgang van zijn dienst; 2°de ambtenaar die op zijn verzoek werd overgeplaatst na ambtshalve gebezigd te zijn op grond van het koninklijk besluit van 13 november 1967 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten en van de leden van de krijgsmacht; 3° de ambtenaar die werd overgeplaatst bij toepassing van hoofd-stuk IV van het koninklijk besluit van 22 oktober 1982 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten; 4°de ambtenaar die werd overgeplaatst bij toepassing van hoofd-stuk III, afdeling 4 van het koninklijk besluit van 3 november 1993 houdende de uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten.

De ambtenaar die een mutatie in de zin van artikel 25quinquies heeft bekomen, kan zich enkel beroepen op de graad- en niveauanciënniteit die hij heeft verkregen vanaf de datum dat zijn mutatie in de zin van artikel 25quinquies werd bekomen, tenzij deze mutatie gebeurt in een graad toegankelijk onder dezelfde voorwaarden in de administratie of dienst van oorsprong als in de administratie of dienst van aankomst. 4. In afwijking van 2, hebben voorrang op de andere kandidaten voor mutatie, de hoofdfinanciebeambten, de leidend tekenaars bij het kadaster en de luitenanten der douane benoemd tot een van deze graden vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit en op 1 januari 1994 ambtshalve benoemd tot de graad van assistent bij financiën;ze worden onderling gerangschikt volgens de anciënniteit die ze hadden in de rangen 34 en 35. 5. De prioriteiten toegekend bij dit artikel halen het niet op deze welke door wets- of verordeningsbepalingen aan de ambtenaren worden verleend wegens hun administratieve stand of om een andere reden.».

Art. 3.1. In de bijlagen I en II, kolom b, onder de graad van bestuurschef (rang 22), zijn de bepalingen betreffende de in aanmerking te nemen graadanciënniteit van toepassing. 2. In bijlage II, kolom b, onder de graad van sectiechef bij financiën (rang 32), dient te worden gelezen : onder nr.1 : de assistenten bij financiën die vroeger bekleed waren met de graad van adjunct-chef van de dienst der inkohieringen.

Ze worden gerangschikt volgens de graadanciënniteit die ze hebben verkregen sinds hun benoeming in de graad van adjunct-chef van de dienst der inkohieringen onder nr. 2 : de andere assistenten bij financiën dan deze bedoeld onder nr. 1 gerangschikt volgens hun graadanciënniteit.

Art. 4.De bepalingen voorzien in bijlage V betreffende de volgorde van toekenning van bepaalde betrekkingen die worden bezoldigd door een hogere weddeschaal, zijn van toepassing. De graad- en niveauanciënniteit worden echter bepaald zoals voorzien in voormeld artikel 15 van deze bijlage.

Art. 5.Wanneer in de bijlagen I en II voorzien is dat de rangschikking van de kandidaten inzonderheid bepaald wordt door het hoogste aantal punten behaald bij een examen of een vergelijkend examen, zal, bij gelijke punten, voorrang worden verleend aan de oudste kandidaat.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 6 juli 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, Ph. MAYSTADT De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Pensioenen, M. COLLA

^