gepubliceerd op 05 augustus 1998
Koninklijk besluit tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën
28 APRIL 1998. - Koninklijk besluit tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ter ondertekening aan Uwe Majesteit wordt voorgelegd, vindt zijn wettelijke grondslag in artikel 51 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.
In toepassing van artikel 51 van voornoemde bijzondere wet zullen de inspecteurs van financiën hun functie uitoefenen zowel voor rekening van de federale Regering als voor rekening van een Gemeenschaps- of een Gewestregering, of van een College van een Gemeenschapscommissie.
De basisidee die voorstond bij de oprichting van een interfederale Korps van de Inspectie van financiën is dat de inspecteurs van financiën, in hun functie van begrotings- en financieel adviseur, in staat zijn de theoretische inzichten in de overheidsfinanciën toe te passen, rekening houdend met de specifieke regels opgesteld door de respectieve overheden, tot wiens beschikking zij zijn gesteld, en hun functie-inhoud juist kunnen verdiepen door hun opeenvolgende aanstellingen bij de verschillende overheden.
Artikel 51 van de financieringswet bepaalt dat het koninklijk besluit, genomen na akkoord van de Regeringen, drie aspecten regelt in verband met de Inspectie van financiën, met name : - de wijze waarop Gemeenschappen en Gewesten betrokken worden bij het beheer van het Korps van de Inspectie van financiën; - de wijze waarop de inspecteurs van financiën ter beschikking worden gesteld van respectievelijk de federale Regering en elke Gemeenschaps- of Gewestregering; - de organisatie van het Korps van de Inspectie van financien, met inbegrip van de statutaire bepalingen.
Deze drie aspecten worden als volgt geregeld.
Het interministerieel Comité van de Inspectie van financiën staat in voor het beheer van het Korps en ziet toe op de naleving van de bepalingen van artikel 51 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. De ratio legis van het ontwerp is dat de leden van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen die onder meer de begroting en/of de financiën tot hun bevoegdheid hebben, er deel van uitmaken. Ook werd rekening gehouden met de adviezen van de Raad van State over de toepassing van artikel 51 van voormelde bijzondere wet van 16 januari 1989 op de Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissies voor wat de overgedragen aangelegenheden betreft. Het interministerieel Comité van de Inspectie van financiën zal dus een lid van het College van de Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissies bevatten.
De Korpschef van de Inspectie van financien staat in voor de dagelijkse leiding van het Korps en neemt de functie waar van secretaris van het interministerieel Comité. Hij kan alle dringende maatregelen nemen nodig voor de goede werking van het Korps, bijvoorbeeld inzake de vervanging van inspecteurs, en dit onder voorbehoud van bevestiging door het Comité tijdens zijn eerstvolgende bijeenkomst.
De Korpschef wordt voor een mandaat van 5 jaar benoemd door het Comité uit een lijst van drie kandidaten. Minstens één kandidaat moet behoren tot een verschillende taalrol. Deze kandidaten worden rechtstreeks aangeduid door de leden van het Korps die in dienstactiviteit zijn, met uitzondering van deze die in verlof voor opdracht zijn of die naar een ministerieel kabinet gedetacheerd zijn.
De Raad van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, samengesteld uit de Korpschef en zes inspecteurs van financiën, eveneens rechtstreeks verkozen door de leden van het Korps, brengt aan het Comité adviezen uit over kwesties in verband met de organisatie, de werking en de deontologie van het Korps van de Inspectie van financien. Hij legt ook een jaarverslag voor aan de Algemene Vergadering van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën.
Het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën komt minstens éénmaal per jaar in algemene vergadering bijeen om het te bespreken.
Aldus wordt een evenwicht bereikt tussen het algemene toezicht op het Korps, verdeeld over de federale Regering en de Deelregeringen, en het behoud van een zekere interne autonomie, die borg staat voor de onafhankelijkheid van de adviezen van de inspecteurs van financiën, waarnaar verwezen wordt in artikel 51 van de bijzondere wet.
De Korpschef zal met internationale overheidsinstellingen protocollen kunnen afsluiten voor opdrachten inzake financiën en begroting, na advies van de Raad en mits akkoord van het Comité.
De inspecteurs van financiën blijven federale ambtenaren.
Als dusdanig zijn ze in beginsel aan het statuut van de Staatsambtenaren in de ruimste zin onderworpen.
Zoals de Raad van State laat opmerken zullen de latere wijzigingen aangebracht aan het statuut slechts op hen van toepassing zijn na het bekomen van het akkoord van alle Deelregeringen volgens de procedure voorzien in artikel 51, § 3, van de wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.
De eerste januari 1998 werd gekozen als referentiedatum voor het bepalen van de reglementering die op hen van toepassing is, opdat de Deelregeringen geen twijfel hebben betreffende de reglementering waarvoor ze hun akkoord verlenen.
Anderzijds kan de algemene reglementering niet ongewijzigd toegepast worden op de inspecteurs van financiën omwille van de specificiteit van hun opdracht en de vereiste onafhankelijkheid in de uitoefening ervan.
Zo zal een ander besluit worden genomen om een specifieke reglementering uit te vaardigen onder meer op drie domeinen : aanwerving en stage, evaluatie en tuchtregeling. Voor dit laatste zal dit besluit een mogelijkheid voor de Regeringen en de Colleges voorzien om de tuchtprocedure in te zetten, zoals voorgesteld door de Raad van State.
Tenslotte zal dit besluit de verspreide bepalingen verzamelen die het statuut van de Rijksambtenaren toepast op de inspecteurs van financiën.
Het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole blijft eveneens onverminderd van toepassing. Besluiten die in uitvoering van dit besluit worden genomen blijven, in voorkomend geval, onderworpen aan de procedure inzake administratieve en begrotingscontrole. Zo zal het akkoord van de federale Minister van Ambtenarenzaken moeten worden gevraagd telkens dit krachtens het voormeld koninklijk besluit van 16 november 1994 bepaald is.
Voor de uitoefening van hun opdrachten worden de inspecteurs van financiën gelijkgesteld met leidende ambtenaren in hun verhoudingen met de administraties van de instellingen die ze controleren.
Tenslotte bepaalt het besluit de nadere regels volgens dewelke de federale Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en voornoemde Colleges moeten bijdragen in de kosten voor het administratief personeel, de uitrusting en de werkingskosten.
De federale Staat zal de wedde van de inspecteurs van financiën en de bijkomende toelagen (kinderbijslag, eindejaarstoelage, vakantiegeld...) ten laste nemen, terwijl elke Regering en elk College de werkingskosten zal dragen.
Met opmerkingen van de Raad van State werd rekening gehouden.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedwaardige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, negende kamer, op 3 juni 1997 door de Minister van Begroting verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën », heeft op 9 juli 1997 het volgende advies gegeven : Algemene opmerkingen 1. Overeenkomstig artikel 51 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten strekt het ontworpen besluit ertoe het korps van de Inspectie van financiën te organiseren, te regelen hoe de Gemeenschappen en de Gewesten bij het personeelsbeleid van dat korps worden betrokken en hoe inspecteurs van financiën ter beschikking worden gesteld van de Gemeenschappen en de Gewesten om er de hun toegewezen taken te vervullen. In een streven naar het betrekken van de Gemeenschappen, de Gewesten en de Franse Gemeenschapscommissie bij het personeelsbeleid van het korps van de Inspectie van financiën, voorziet de ontworpen tekst in de oprichting van een « interministerieel comité van de Inspectie van financiën », waarin de leden van de federale Regering bevoegd voor begroting en financiën zitting zouden nemen, alsmede acht leden van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van het college van de Franse Gemeenschapscommissie (artikel 3 van het ontwerp).
Bij die regeling behoren de volgende opmerkingen te worden gemaakt : - de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie wordt helemaal niet vertegenwoordigd in dat interministerieel comité, terwijl die commissie de status van federale autoriteit geniet en beschikt over een volwaardige begroting, die onderscheiden is van die van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. - Verscheidene ontworpen bepalingen, onder meer de artikelen 17, 18 en 24, schrijven voor dat het interministerieel comité bepaalde beslissingen moet nemen of een eensluidend advies moet uitbrengen over besluiten die de Koning zou uitvaardigen op het gebied van de organisatie van het korps van de Inspectie van financiën. Er wordt op gewezen dat artikel 51, derde lid, van de voormelde bijzondere wet voor de organisatie van het korps van de Inspectie van financiën het « akkoord van de Executieve » vereist; het optreden van het interministerieel comité alleen kan dus niet volstaan. 2. Verscheidene bepalingen van het ontwerp, onder meer artikel 8, machtigen de korpschef van financiën om overeenkomsten te sluiten. De tekst vermeldt de « materiële modaliteiten » voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 2; de gemachtigde van de Regering heeft evenwel gepreciseerd dat de overeenkomsten onder meer tot doel zullen kunnen hebben het uitwerken van de verlofregeling en het vaststellen van de formatie.
Behalve dat er vragen kunnen rijzen bij de juridische strekking van zulke overeenkomsten, lijkt het systeem moeilijk verenigbaar met artikel 51, eerste lid, van de voormelde bijzondere wet van 16 januari 1989, waarin wordt bepaald dat de inspecteurs van financiën ter beschikking worden gesteld van de Gemeenschappen en de Gewesten en onder het gezag ervan staan, zodat het de regeringen van de deelentiteiten toekomt te beslissen hoe en in welke omstandigheden de inspecteurs van financiën hun taken vervullen. 3. In het tweede lid van hetzelfde artikel 8 wordt bepaald dat de korpschef protocollen kan ondertekenen met internationale instellingen voor het vervullen van taken inzake financiën.Uit inlichtingen van de gemachtigde ambtenaar blijkt dat die protocollen hoofdzakelijk betrekking zouden hebben op taken in het kader van de Europese Unie.
Er wordt op gewezen dat een rijksambtenaar weliswaar de bevoegdheid kan worden opgedragen om deel te nemen aan een akte met internationale strekking, maar dan moet die akte slechts een gewone administratieve schikking zijn die zich beperkt tot het uitvoeren van het verdrag zelf en die bovendien de verordeningsbepalingen betreffende de detachering van het rijkspersoneel in acht neemt. 4. Men schrijve in de Franse tekst « Chapitre premier » voluit;de overige hoofdstukken moeten met Romeinse cijfers genummerd worden.
Bijzondere opmerkingen Aanhef Tweede lid Dit lid moet als volgt worden gesteld : « Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, inzonderheid op artikel 60bis, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1990; » Derde lid De woorden « samengeordend bij koninklijk besluit van 17 juli 1991 » moeten vervangen worden door de woorden « gecoördineerd op 17 juli 1991, ».
Vierde tot zevende lid (nieuwe leden) In het nieuw ontworpen vierde tot het nieuw ontworpen zevende lid moet worden verwezen naar de koninklijke besluiten die door het ontwerp worden gewijzigd, te weten : - het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende de hiërarchische klassering en de loopbaan van sommige ambtenaren van de rijksbesturen; - het koninklijk besluit van 8 augustus 1966 tot vaststelling van de wervingsvoorwaarden voor de betrekkingen van inspecteur van financiën, van adviseur van financiën en van adviseur van de thesaurie; - het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het rijkspersoneel; - het koninklijk besluit van 7 april 1995 tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën; telkens met vermelding van de juiste bepalingen van die besluiten waarop dit ontwerp betrekking heeft, alsmede van alle wijzigingen die deze bepalingen hebben ondergaan met de datum ervan.
Vierde tot tiende lid (die het achtste tot het zeventiende lid worden) In de Franse tekst schrijve men telkens « , donné le... » in plaats van « du... ».
Veertiende tot zestiende lid (die het achttiende tot het twintigste lid worden) Men schrijve : « Gelet op het besluit van de Ministerraad van 22 mei 1997, waarbij wordt gevraagd dat het advies van de Raad van State wordt meegedeeld binnen een termijn van ten hoogste één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9 juli 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; ».
Voordrachtformulier Men schrijve in de Franse tekst : « Sur la proposition de..., » Bepalend gedeelte Artikel 1 Artikel 1 vermeldt het aantal inspecteurs van financiën, zonder te voorzien in graden ten aanzien van hen.
Gelet op de artikelen 31, 32 en 33 van het ontwerp heeft de gemachtigde ambtenaar bevestigd dat de hiërarchische rangschikking zal worden afgeschaft, met uitzondering van de korpschef.
Die bedoeling zou in het verslag aan de Koning moeten worden weergegeven.
Artikel 2 Voorgesteld wordt te schrijven : « Art. 2 De inspecteurs van financiën nemen de functie op zich van begrotings- en financieel adviseur bij de ministers van de federale Regering, bij de Regering van Gemeenschappen en Gewesten, bij het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en bij het College van de Franse Gemeenschapscommissie. Zij staan ze bij in de uitoefening van de administratieve en begrotingscontrole.
Bij het vervullen van die taken staan zij onder het gezag ervan. » Artikel 3 1. Om elke verwarring te voorkomen, dienen de woorden « twee respectievelijk door de Franse Gemeenschapsregering en het College van de Franse Gemeenschapscommissie » vervangen te worden door de woorden « een door de Franse Gemeenschapsregering, een door het College van de Franse Gemeenschapscommissie, ».2. Er wordt bepaald dat de federale Minister van Begroting de agenda vaststelt van de vergaderingen van het comité en dit bijeenroept.Om te voorkomen dat het comité eventueel in de klem komt te zitten, behoort te worden bepaald dat dit comité op verzoek van een bepaald aantal leden ervan moet worden bijeengeroepen door de federale minister en dat deze verplicht zal zijn een punt op de agenda te plaatsen. De gemachtigde ambtenaar is het hiermee eens. Het bepaalde in artikel 51, derde lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989, dat het betrekken van de Gemeenschappen en de Gewesten bij het beleid inzake het korps van de Inspectie van financiën vastlegt, zou zodoende beter in acht worden genomen.
Artikel 4 Er wordt bepaald dat het interministerieel comite van de Inspectie van financiën « (instaat) voor de hoge leiding van het interfederaal korps van de Inspectie van financiën ». Noch in het verslag aan de Koning, noch in de bepalingen van het ontwerp wordt evenwel gepreciseerd wat dient te worden verstaan onder dat begrip « hoge leiding ».
Het gebruik van zulk een begrip kan geen afbreuk doen aan het gezag dat artikel 51, eerste lid, van de voormelde bijzondere wet en artikel 2 van het ontwerp aan de betrokken openbare instellingen toekennen.
Het zou dan ook beter zijn bij de terminologie te blijven van artikel 51 van de bijzondere wet en te bepalen dat het comité « het beheer » over het korps op zich neemt.
Artikel 5 1. Het zou beter zijn het eerste lid als volgt te stellen : « Art.5.
Voor het dagelijks beheer over het interfederaal korps van de Inspectie van financiën wordt gezorgd door de korpschef van de Inspectie van financiën, hierna te noemen de korpschef ». 2. Er wordt bepaald dat de korpschef « de dringende maatregelen (neemt) nodig voor de goede werking onder voorbehoud van bekrachtiging door het Comité tijdens zijn eerstvolgende bijeenkomst ». Uit de door de gemachtigde ambtenaar verstrekte uitleg blijkt dat die dringende maatregelen ook ordemaatregelen zouden kunnen zijn die genomen worden in het belang van de dienst.
In dat geval en overeenkomstig artikel 40 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, is het noodzakelijk in de tekst naar dat geval te verwijzen en te preciseren door wie de inspecteur van financiën vooraf zal worden gehoord en welke mogelijkheden hij heeft om beroep in te stellen.
Het aldus aan de korpschef verleende prerogatief mag uiteraard geen afbreuk doen aan de toepassing van de andere bepalingen van het ontwerp, bij voorbeeld die welke betrekking heeft op het tuchtrechtelijk statuut van de inspecteurs van financiën.
Artikel 6 1. In het eerste lid wordt bepaald dat de inspecteurs van financiën die zitting nemen in de raad van het interfederaal korps van de Inspectie van financiën, gekozen worden door de « leden van het korps in dienst die de algemene vergadering vormen ». De gemachtigde ambtenaar heeft erop gewezen dat de inspecteurs van financiën die in artikel 8, tweede lid, van het ontwerp bedoelde taken vervullen, geen deel zullen uitmaken van de algemene vergadering.
Er wordt echter op gewezen dat krachtens artikel 102 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, de ambtenaren die taken vervullen in de zin van het koninklijk besluit van 13 november 1967 (I) tot vaststelling van de administratieve toestand van de rijksambtenaren die met een opdracht worden belast, ambtenaren zijn in actieve dienst die verlof hebben gekregen. De ambtenaren die gedetacheerd zijn aan een ministerieel kabinet bevinden zich krachtens artikel 102, 6°, van het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937 in dezelfde administratieve toestand.
De bedoeling om bepaalde categorieën van inspecteurs van financiën uit te sluiten van de algemene vergadering moet dus duidelijker tot uiting komen in de tekst. 2. Onder voorbehoud van die verduidelijking wordt de volgende tekst voorgesteld : « Art.6 § 1. Er wordt een raad van het interfederaal korps van de Inspectie van financiën opgericht, hierna te noemen de raad.
De raad geeft op eigen initiatief of op verzoek van het comité advies aan het comite over alle kwesties die verband houden met de organisatie, de werking en de plichtenleer van het korps van de Inspectie van financiën. § 2. De raad bestaat uit de korpschef, drie inspecteurs van financiën van de Nederlandse taalrol en drie inspecteurs van financiën van de Franse taalrol.
De zes inspecteurs van financiën worden bij gewone meerderheid van stemmen gekozen door de leden van het korps in actieve dienst, met uitsluiting van..., bijeengekomen in algemene vergadering onder het voorzitterschap van de korpschef, uit de vastbenoemde inspecteurs die geaccrediteerd zijn bij een federale minister, een Gemeenschaps- of Gewestregering, het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of het College van de Franse Gemeenschapscommissie.
Het mandaat duurt vijf jaar.
De uitoefening van het mandaat is niet verenigbaar met detachering aan een ministerieel kabinet; § 3. De raad stelt zijn huishoudelijk reglement vast.
Hij wordt voorgezeten door de korpschef of, indien deze verhinderd is, door de inspecteur van financiën met de grootste ambtsanciënniteit.
De raad wordt bijeengeroepen door zijn voorzitter; deze is verplicht de raad bijeen te roepen wanneer drie van de leden ervan hem erom verzoeken voor het onderzoek van de punten die zij bepalen. § 4. De raad maakt een jaarverslag op van zijn activiteiten en legt het voor aan de leden van het korps, die in algemene vergadering bijeen zijn overeenkomstig paragraaf 1, tweede lid ».
Artikel 7 In deze bepaling wordt de uitdrukking « leden in functie » gebezigd, terwijl in artikel 6, eerste lid, van het ontwerp de woorden « leden in dienst » worden gebruikt. De terminologie moet eenvormig worden gemaakt, rekening houdend met de opmerking gemaakt in verband met artikel 6.
Men schrijve : « Art. 7 De korpschef wordt benoemd door het comite, uit een lijst van drie kandidaten, van wie ten minste één tot een andere taalrol behoort.
De lijst van de kandidaten wordt voorgedragen door de korpsleden in actieve dienst, bijeengeroepen in algemene vergadering overeenkomstig artikel 6, § 2, bij betrekkelijke meerderheid van stemmen, onder het toezicht van de Raad, die eerst de regelmatigheid van de lijst met de voorgedragen kandidaten nagaat en vervolgens deze lijst vastlegt.
Het mandaat van korpschef duurt vijf jaar. ».
Gelet op het voorstel van tekst dat met betrekking tot artikel 6 wordt gemaakt, moet het derde lid van het ontworpen artikel 7 als overbodig vervallen.
Hoofdstuk III De artikelen 9 tot 15 leggen in het kort de regels inzake de werving en de proeftijd vast.
Het koninklijk besluit van 8 augustus 1966 stelt reeds de voorwaarden vast voor werving in de betrekkingen van inspecteur van financiën, van adviseur van financiën en van adviseur van de thesaurie.
De gemachtigde ambtenaren zijn het ermee eens dat sommige bepalingen van die tekst derhalve moeten worden opgeheven.
Aangezien die bepalingen deel uitmaken van het administratief statuut, zou het bovendien wenselijk zijn ze samen te voegen met de bepalingen die hoofdstuk V vormen.
Artikel 10 Met het oog op de rechtszekerheid zou het verkieslijk zijn uitdrukkelijk te verwijzen naar de artikelen van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel die van toepassing blijven op de werving van de inspecteurs van financiën.
Het is des te noodzakelijker de bepalingen van het statuut van het rijkspersoneel nader te bepalen, daar, zoals erop gewezen wordt in de algemene opmerking nr. 1, volgens artikel 51 van de voornoemde bijzondere wet iedere verordeningsbepaling die verband houdt met de organisatie van het korps van de Inspectie van financiën door de deelentiteiten moet worden goedgekeurd.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 19.
Artikel 14 Deze bepaling schrijft voor dat de duur van de proeftijd door de Koning wordt vastgesteld en niet minder dan één jaar mag bedragen.
Deze bepaling is als zodanig niet regelgevend en moet vervallen. Het is voldoende dat de Koning in een later besluit de duur van de proeftijd regelt.
Artikel 15 Naar het voorbeeld van het bepaalde in verband met de stagiairs in het statuut van het rijkspersoneel, moet deze bepaling worden aangevuld, waarbij wordt gepreciseerd dat de stagiair moet worden gehoord of ondervraagd voordat hij ontslagen wordt.
Artikel 16 In de eerste zin moet worden gepreciseerd dat het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en het College van de Franse Gemeenschapscommissie bedoeld worden.
Artikel 17 1. Het tweede lid van dit artikel is onbestaanbaar met artikel 51, derde lid, van de voornoemde bijzondere wet, dat bepaalt dat de Koning met instemming van de deelentiteiten regelt hoe inspecteurs van financiën ter beschikking worden gesteld van de Gemeenschappen en de Gewesten. Het staat dus aan de Koning om het aantal inspecteurs van financiën aan te passen dat ter beschikking van iedere deelentiteit wordt gesteld. 2. In de Franse tekst van artikel 17, eerste lid, 2°, zou het correcter zijn tussen de woorden « de la Communauté française » en de woorden « de la Region wallonne » het woord « Gouvernement » in te voegen. Artikel 18 1. Uit de toelichtingen verstrekt door de gemachtigde ambtenaar en het verslag aan de Koning blijkt dat deze bepaling beoogt « het aantal detacheringen te kunnen handhaven binnen perken die verzoenbaar zijn met de goede werking van de administratieve en begrotingscontrole zowel op federaal vlak als op dat van de gefederaliseerde instanties » en dat de woorden « nadere regels voor detachering » niet aldus mogen worden uitgelegd dat ze rechtspositionele maatregelen omvatten, doch dat ze louter organisatorische - maatregelen vormen betreffende de vervanging van gedetacheerde personen. In advies nr. 19.737/2, uitgebracht op 16 november 1990 over een vorig ontwerp van koninklijk besluit houdende organisatie van het korps van de Inspectie van financiën, heeft de afdeling wetgeving geoordeeld dat artikel 5, vierde lid, van dat ontwerp, dat bepaalde dat het bestuurscomité bevoegd was om de nadere regels vast te stellen voor de detachering van de inspecteurs van financiën aan het kabinet van een minister, alleen aldus kan worden begrepen dat het verordeningsbevoegdheid bevat en dat het niet aan het bestuurscomité stond zulk een bevoegdheid uit te oefenen. 2. Voorts wordt verwezen naar de algemene opmerking nr.1.
Artikel 22 Deze bepaling luidt als volgt : « De andere tuchtstraffen dan het tot de orde roepen en de blaam worden uitgesproken door de federale Minister van Begroting, op eensluitend advies van het Comité, na de Raad te hebben gehoord ». Voor alle overige aspecten van de tuchtprocedure wordt verwezen naar het voornoemde koninklijk besluit van 2 oktober 1937.
De vraag rijst of die regels in overeenstemming zijn met de specificiteit van het korps van de Inspectie van financiën, waarvan de leden krachtens artikel 51, eerste lid, van de voornoemde bijzondere wet onder het gezag staan van de Regeringen waaronder zij ressorteren.
Het zou wellicht verkieslijk zijn te bepalen dat de betrokken regeringen de korpschef kunnen vragen de tuchtprocedure in gang te zetten.
Artikel 23 1. Er is geen grond om artikel 23 in paragrafen te verdelen. Aan het eind van het eerste lid moeten de woorden « van dit besluit » vervallen. 2. Het valt te betwijfelen of deze bepaling, die voorschrijft dat de federale Minister van Begroting of de korpschef de inspecteurs van financiën toestemming kunnen verlenen om buiten de taken of functies omschreven in artikel 2 van het ontwerp nog andere taken of functies uit te oefenen, verenigbaar is met het bepaalde in artikel 51 van de voornoemde bijzondere wet, dat de inspecteurs onder het gezag plaatst van de regeringen waaronder zij ressorteren en dat waarborgt dat diezelfde regeringen worden betrokken bij het beheer over het korps van de Inspectie van financiën. Teneinde uiteenlopende interpretaties met betrekking tot de woorden « andere functies of opdrachten dan deze bepaald in artikel 2 van dit besluit » te voorkomen, moet uitdrukkelijk worden verwezen naar het koninklijk besluit nr. 33 van 20 juli 1967 tot vaststelling van het statuut van sommige ambtenaren van openbare diensten, die met een internationale opdracht worden belast en naar het koninklijk besluit van 13 november 1967 (I) tot vaststelling van de administratieve toestand van de Rijksambtenaren die met een opdracht worden belast.
Artikel 24 Er zij verwezen naar de algemene opmerking nr. 1.
Artikel 25 1. In het eerste lid is het begrip « toelagen verbonden aan de bezoldiging van de inspecteurs van financiën » onvoldoende duidelijk. Bovendien moet worden aangegeven dat de bezoldiging en de toelagen voor rekening van de federale Staat zijn. 2. De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat het tweede lid moet vervallen en dat in het ontwerp een overgangsbepaling moet worden ingevoegd, luidende : « Art.... Zolang de korpschef en de raad niet beschikken over het administratieve personeel vereist krachtens artikel 27, geschiedt de administratieve behandeling van de dossiers van de inspecteurs van financiën door de dienst personeelszaken van het federale Ministerie van Financiën ».
Artikel 26 1. In verband met de specifieke taken die de federale Minister van Begroting aan de inspecteurs van financiën kan opdragen, zij verwezen naar de algemene opmerking nr.2 in verband met artikel 23.
Bovendien moet worden gepreciseerd dat het gaat om de begrotingen van de Franse Gemeenschapscommissie en van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. 2. Gelet op de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, zou het uit juridisch oogpunt correcter zijn te bepalen dat de kredieten nodig voor het beheer over het korps van de Inspectie van financiën moeten worden opgenomen in een afzonderlijke organisatie-afdeling van de algemene begroting van de uitgaven van het Rijk. Artikel 27 1. De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat de eerste zin van het eerste lid als volgt wordt gesteld : « Art.... De overheid waaronder de inspecteurs van financiën ressorteren, stelt administratief personeel tot hun beschikking. » 2. Zoals reeds is beklemtoond in verband met artikel 8, rijzen vragen omtrent de juridische draagwijdte van de overeenkomst waarvan sprake is in de tweede zin van het eerste lid.In het ontworpen besluit moeten in ieder geval de minimumkwalificaties vereist voor het administratief personeel worden vermeld.
Hoofdstuk VII 1. De teksten tot wijziging van verscheidene vroegere teksten moeten deze wijzigen in chronologische volgorde, te beginnen met de oudste; bovendien moeten de overgangsbepalingen opgenomen worden na de wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Voorts moet ook het koninklijk besluit van 8 augustus 1966 tot vaststelling van de wervingsvoorwaarden voor de betrekkingen van inspecteur van financiën, van adviseur van financiën en van adviseur van de thesaurie worden gewijzigd, teneinde de verwijzingen naar de inspecteurs van financiën te schrappen.
Tot slot moeten de bepalingen van de gewijzigde verordeningsteksten worden vermeld, alsook alle wijzigingen die erin zijn aangebracht, met opgaaf van de datum van de wijzigingsteksten.
Bijgevolg wordt voorgesteld hoofdstuk VII als volgt te stellen : « Hoofdstuk VII - Wijzigings- en overgangsbepalingen Art.... Titel IV van het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende de hiërarchische indeling en de loopbaan van sommige ambtenaren van de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 1978, 21 december 1990 en 16 september 1991, en die de artikelen 21 tot 24bis bevat, wordt opgeheven.
Art.... In het koninklijk besluit van 8 augustus 1966 tot vaststelling van de wervingsvoorwaarden voor de betrekkingen van inspecteur van financiën, van adviseur van financiën en van adviseur van de thesaurie, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 september 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het opschrift worden de woorden « van inspecteur van financiën » geschrapt;2° in artikel 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 september 1991, worden de woorden « van inspecteur van financiën » geschrapt. Art..... (Men vermelde hier alle wijzigingen aangebracht in het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het statuut van het rijkspersoneel. Wat dit besluit betreft, moeten klaar en duidelijk de bepalingen worden aangegeven die moeten worden gewijzigd of opgeheven met het oog op de samenhang met de ontworpen tekst. Men kan er niet mee volstaan de vermeldingen betreffende de inspecteurs van financiën, de inspecteurs-generaal van financiën en de inspecteurs-generaal hoofd van het korps te schrappen - zie bijvoorbeeld artikel 58 van het besluit van 29 oktober 1971).
Art.... In artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit van 7 april 1995 tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 februari 1996 en 2 juli 1996, worden de woorden « inspecteur-generaal van financiën, hoofd van het korps... 1 » en « inspecteur-generaal van financiën of inspecteur van financiën : toepassing van het beginsel van de vlakke loopbaan... 68 » geschrapt.
Art.... De graad van inspecteur van financiën wordt verleend aan de ambtenaren die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit, de graad van inspecteur-generaal van financiën hoofd van het korps of van inspecteur-generaal van financiën bekleden.
Deze ambtenaren behouden in hun nieuwe graad de anciënniteit die zij in hun vorige graad bezaten.
Hun wedde kan niet lager zijn dan die welke zij in hun vroegere graad zouden hebben ontvangen ». 2. Artikel 30 van het ontwerp moet worden opgenomen in hoofdstuk VIII, dat de slotbepalingen bevat;dit artikel machtigt de Koning de inwerkingtreding van de artikelen 7, eerste lid, 12, 16 tot 18, 24 en 26 van het besluit te regelen, onder voorbehoud van de opmerkingen die daaromtrent zijn gemaakt.
Slotopmerking De Nederlandse tekst van het ontworpen koninklijk besluit is voor verbetering vatbaar of slecht gesteld doordat sommige wendingen ervan klakkeloos uit het Frans vertaald zijn. Zo bijvoorbeeld wordt overdadig gebruik gemaakt van hoofdletters in het ontwerp. In artikel 3, eerste lid, schrijve men « ... hierna te noemen 'het comité' »; deze opmerking geldt mutatis mutandis voor het gehele ontwerp. In artikel 5, eerste lid, schrijve men « ... neemt het dagelijks bestuur van het interfederaal korps van de Inspectie van financiën op zich ».
In artikel 8, eerste lid, vervange men de woorden « materiële modaliteiten » door de woorden « praktische nadere regels »; in het tweede lid van datzelfde artikel schrijve men « met de goedkeuring van het comité » in plaats van « na akkoord van het comité ». In artikel 11 vervange men het woord « afgeleverd » door het woord « afgegeven » en in artikel 12 het woord « jury » door het woord « examencommissie ». In artikel 13, eerste lid, schrijve men « De geslaagden voor het vergelijkend wervingsexamen die voor benoeming in aanmerking komen, worden... tot de proeftijd »; deze opmerking geldt mutatis mutandis ook voor het tweede lid. In artikel 15 vervange men het woord « stage » door het woord « proeftijd »; men schrijve in ditzelfde artikel, alsook in artikel 16, « op de voordracht van » in plaats van « op voorstel van ». In de tweede zin van artikel 16 schrijve men « Bij gebrek aan overeenstemming over de voorgestelde aanwijzing... ». In artikel 17, eerste lid, schrijve men « ... geschiedt als volgt : ». In artikel 23, eerste en tweede lid, schrijve men « toestemming » in plaats van « toelating ». In de artikelen 26 en 27 vervange men de uitdrukking « ten laste nemen » door de woorden « komen voor rekening van ».
De kamer was samengesteld uit : De heren : C.-L. Closset, kamervoorzitter, C. Wettinck en Y. Kreins, staatsraden, F. Delperee, en J.-M. Favresse, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevr. M. Proost, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. P. Vandernacht, adjunct-auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. G. Jottrang, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. P. Lienardy.
De griffier, M. Proost De voorzitter, C.-L. Closset
28 APRIL 1998. - Koninklijk besluit tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de bijzondere wet van 16 januari 1989 op de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, inzonderheid op artikel 51, 3e lid;
Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming van de instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, inzonderheid op artikel 60bis, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1990;
Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 46;
Gelet op het koninklijk besluit van 6 juli 1997 tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën, inzonderheid op artikel 3, § 1;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het Statuut van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 januari en 18 juli 1972, 11 oktober en 7 december 1973, 25 juli, 10 oktober en 19 november 1974, 30 juni 1975, 9 januari, 10 februari, 30 maart en 30 juli 1976, 15 maart, 15 april, 7 en 31 oktober 1977, 23 juni, 13 en 14 november en 11 december 1978, 5 juni 1979, 4 februari en 11 december 1980, 2 maart 1981, 26 maart 1982, 27 januari, 9 september en 8 december 1983, 2 mei, 31 augustus en 9 oktober 1984, 16 januari en 9 april 1985, 21 maart en 11 juni 1986, 22 juni 1988, 21 februari, 14 augustus en 5 december 1989, 22 juni en 6 en 13 augustus 1990 en 9 en 18 januari en 16 juli 1991, inzonderheid op bijlage I - Centrale diensten;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse Regering van 24 maart 1998;
Gelet op het akkoord van de Franse Gemeenschapsregering van 30 maart 1998;
Gelet op het akkoord van de Waalse Gewestregering van 2 april 1998;
Gelet op het akkoord van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 19 maart 1998;
Gelet op het akkoord van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 18 maart 1998;
Gelet op het akkoord van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 19 maart 1998;
Gelet op het akkoord van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 19 maart 1998;
Gelet op het advies van de Inspectie van financiën gegeven op 3 april 1998;
Gelet op het akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken gegeven op 5 augustus 1996;
Gelet op het Protocol van 28 oktober 1996 van het Sector Comite II - Financiën van 2 oktober 1996;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 22 mei 1997, waarbij wordt gevraagd dat het advies van de Raad van State wordt meegedeeld binnen een termijn van ten hoogste één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9 juli 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 10, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Begroting, en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën
Artikel 1.Het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, hierna genoemd het Korps, is samengesteld uit eenenzestig inspecteurs van financiën.
Art. 2.De inspecteurs van financien nemen de functie waar van begrotings- en financieel adviseur van de federale Regering, van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissies. Zij staan hen bij in de uitoefening van de administratieve en begrotingscontrole. HOOFDSTUK II. - De organen en de werking van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën
Art. 3.Er wordt een interministerieel Comité van de Inspectie van financiën opgericht, hierna genoemd « het Comité ».
Het Comité is samengesteld uit de leden van de federale Regering die de begroting en de financiën tot hun bevoegdheid hebben en uit leden van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges. Twee van die laatsten worden aangewezen door de Vlaamse Regering en één respectievelijk door de Franse Gemeenschapsregering, het College van de Franse Gemeenschapscommissie, het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Waalse Gewestregering, de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Regering van de Duitstalige Gemeenschap.
Onze Minister die de begroting tot zijn bevoegdheid heeft, zit de vergaderingen van het Comité voor en stelt de agenda op. Hij roept het bijeen op eigen initiatief of op vraag van één van de leden voor het onderzoek van de punten die deze laatste bepaalt.
Art. 4.Het Comité staat in voor het beheer van het Korps.
Het beslist bij unanimiteit.
Art. 5.De Korpschef staat in voor het dagelijkse beheer.
Hij woont met raadgevende stem de vergaderingen bij van het Comité en neemt er het secretariaat van waar.
Hij neemt de dringende maatregelen nodig voor de goede werking onder voorbehoud van bekrachtiging door het Comité tijdens zijn eerstvolgende bijeenkomst.
Art. 6.§ 1. Er wordt een Raad van het Korps opgericht.
De Raad geeft op eigen initiatief of op verzoek van het Comité advies aan het Comité over alle kwesties betreffende de organisatie, de werking en de plichtenleer van het Korps. § 2. De Raad bestaat uit de Korpschef, drie inspecteurs van financiën van de Nederlandse taalrol en drie inspecteurs van financiën van de Franse taalrol.
De zes inspecteurs van financiën en drie plaatsvervangers per taalrol worden bij betrekkelijke meerderheid van stemmen verkozen door de vastbenoemde leden van het Korps in actieve dienst, met uitsluiting van de leden die gedetacheerd of op zending zijn. De stemming is geheim.
Zijn verkiesbaar de leden van het Korps die minstens 6 jaar anciënniteit tellen als inspecteur van financiën en die minstens sinds 2 jaar voldoen aan de voorwaarden bedoeld in het voorgaande lid om te mogen kiezen.
Iedere inspecteur brengt zijn stem uit op drie Nederlandstalige en op drie Franstalige kandidaten.
Bij staking van stemmen, wordt de inspecteur met de grootste anciënniteit als inspecteur van financiën verkozen, en, bij gelijke anciënniteit, de oudste. § 3. Het mandaat duurt vijf jaar.
De uitoefening van het mandaat is onverenigbaar met een detachering bij een ministerieel kabinet. § 4. De Raad stelt zijn huishoudelijk reglement vast.
Hij wordt voorgezeten door de Korpschef of, indien deze verhinderd is, door het lid van de Raad met de grootste ambtsanciënniteit.
De Raad wordt bijeengeroepen door zijn Voorzitter. Deze is verplicht de Raad bijeen te roepen wanneer drie van de leden ervan hem erom verzoeken voor het onderzoek van de punten die zij bepalen. § 5. De Raad maakt een jaarverslag op van zijn activiteiten en legt het voor aan de leden van het Korps, die in algemene vergadering bijeen zijn
Art. 7.De Korpschef wordt benoemd door het Comité, uit een lijst van drie kandidaten, van wie ten minste één tot een andere taalrol behoort.
De lijst van de kandidaten wordt voorgedragen door de Korpsleden bedoeld in artikel 6, § 2, 2de lid, bij betrekkelijke meerderheid van stemmen, onder het toezicht van de Raad, die eerst de regelmatigheid van de lijst met de voorgedragen kandidaten nagaat en vervolgens deze lijst vastlegt. Bij staking van stemmen gebeurt de keuze volgens de in artikel 6, § 2, laatste lid bedoelde regels.
Het mandaat van Korpschef duurt 5 jaar.
Art. 8.De Korpschef van de Inspectie van financiën kan protocollen ondertekenen met internationale instellingen voor de vervulling van opdrachten inzake financiën en begroting in België of in het buitenland na akkoord van de Minister van Begroting, van de betrokken regering of van het betrokken College, na de Raad te hebben gehoord. HOOFDSTUK III. - De terbeschikkingstelling
Art. 9.Op voorstel van de Korpschef stelt het Comité inspecteurs van financiën ter beschikking van elke Gemeenschaps -of Gewestregering of van de colleges van de Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissies volgens de verdeling bepaald in artikel 10. Bij gebrek aan overeenstemming over de voorgestelde terbeschikkingstelling wordt de beslissing gezamenlijk genomen door het Lid van de federale Regering dat de begroting tot zijn bevoegdheid heeft en door het lid of de leden die de betrokken regering of college vertegenwoordigen.
Art. 10.§ 1. De inspecteurs van financiën worden ter beschikking gesteld als volgt : Vlaamse Regering : 11 inspecteurs van financiën;
Franse Gemeenschapsregering, Waalse Gewestregering en College van de Franse Gemeenschapscommissie : 11 inspecteurs van financiën, onder hen te verdelen volgens onderling akkoord;
Brussels Hoofdstedelijk Gewest en College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : 3 inspecteurs van financiën;
Duitstalige Gemeenschapsregering : 1 inspecteur van financiën;
Federale Regering : het resterende aantal inspecteurs van financiën. § 2. - In geval van langdurige afwezigheid kan de Minister van Begroting een inspecteur van financiën, tijdelijk, ter beschikking stellen van een Gemeenschaps- of Gewestregering of van een College.
Het Comité wordt daarvan in kennis gesteld. HOOFDSTUK IV. - Het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de inspecteurs van financiën
Art. 11.Behoudens afwijkende bepalingen blijven de inspecteurs van financiën onderworpen aan de statutaire bepalingen die op hen van toepassing zijn op 1 januari 1998.
Art. 12.In de uitoefening van hun opdracht worden de inspecteurs van financiën gelijkgesteld met leidende ambtenaren. Deze benaming geldt vanaf de graad van Directeur-generaal.
Art. 13.Voor de toepassing van de bepalingen van artikel 11, dient respectievelijk te worden verstaan onder : 1° « Minister » : de Minister van de federale Regering die de begroting tot zijn bevoegdheid heeft;2° « Secretaris-generaal » en « het hoofd van de administratie » : de Korpschef;3° « directieraad » : het Comité;4° « ambtenaar » : de inspecteur van financiën.
Art. 14.De bezoldiging en de toelagen verbonden aan de bezoldiging van de inspecteurs van financiën die ter beschikking zijn gesteld van de Gemeenschappen en Gewesten, blijven ten laste van het federale Ministerie van Financiën.
De Minister van Begroting kan een protocol afsluiten om het administratief personeelsbeheer te delegeren aan een federaal ministerie met name het federale Ministerie van Financiën. HOOFDSTUK V. - Het administratief personeel en de middelen ter beschikking gesteld van de inspecteurs van financiën
Art. 15.De kredieten nodig voor het beheer van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, met inbegrip van de uitgaven voor opleiding en voor specifieke opdrachten toevertrouwd aan de Leden van het Korps door de federale Regering, worden ingeschreven in een afzonderlijke organisatieafdeling van de algemene uitgavenbegroting van de Staat. De uitrustings- en werkingskosten, met inbegrip van de forfaitaire reis- en verblijfkosten, nodig voor het vervullen van de in artikel 2 bedoelde opdrachten van de inspecteurs van financiën zijn naar gelang het geval ten laste van de begroting van de Staat, van het Gewest, van de Gemeenschap, of van de Gemeenschapscommissie.
Art. 16.Administratief personeel wordt ter beschikking van de inspecteurs van financiën gesteld door de overheid waarbij zij ter beschikking zijn gesteld. Dit personeel moet over de vereiste kwalificaties voor de functie beschikken. Deze overheid neemt de hieraan verbonden personeelskosten ten laste.
De Korpschef en de Raad beschikken over een administratieve personeelsformatie vastgesteld door Ons op voordracht van de federale Minister van Begroting. Deze personeelsformatie bestaat uit personeel ter beschikking gesteld door het Ministerie van Financiën. HOOFDSTUK VI. - Wijzigings- en overgangsbepalingen
Art. 17.In de zin van dit besluit worden onder inspecteurs van financiën verstaan : de ambtenaren met de graad van inspecteur-generaal van financiën-Korpschef, inspecteur-generaal van financiën, inspecteur van financiën, en adjunct-inspecteur van financiën.
Art. 18.Zonder afbreuk te doen aan de naleving, in het algemeen bij de toepassing van dit besluit, van het beginsel van de continuïteit van de overheidsdienst, blijven voor de inwerkingtreding van dit besluit voorlopig de bepalingen die de aangelegenheden regelen bedoeld bij de artikelen 7 en 15 van de besluit van kracht, zolang de uitvoeringsbesluiten inzake deze artikelen niet werden genomen.
Art. 19.§ 1. In artikel 3, § 1, A, van het koninklijk besluit van 6 juli 1997 tot vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van Financiën, worden de woorden « inspecteur-generaal van financiën,Korpschef... 1 » en « inspecteur-generaal van financiën of inspecteur van financiën (VL)... 68 » geschrapt. § 2. In bijlage I - Centrale diensten van koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het Statuut van het Rijkspersoneel worden de bepalingen betreffende de graden van inspecteur-generaal van financiën, Korpschef, inspecteur-generaal van financiën en inspecteur van financiën geschrapt. HOOFDSTUK VII. - Eindbepalingen
Art. 20.Onze Minister van Begroting en onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 28 april 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY