gepubliceerd op 25 oktober 1997
Besluit van de Waalse Regering betreffende steun aan de landbouw
17 JULI 1997. Besluit van de Waalse Regering betreffende steun aan de landbouw
De Waalse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988, de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten en bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur;
Gelet op de wet van 15 februari 1961 houdende oprichting van een Landbouwinvesteringsfonds, gewijzigd bij de wetten van 29 juni 1971, 15 maart 1976, 3 augustus 1981 en 15 februari 1990;
Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschap van 10 juli 1984 over de beroepsvorming van personen die in de landbouw werken;
Gelet op het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 29 februari 1988 betreffende de beroepsopleiding van de personen die in de landbouw werkzaam zijn;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juli 1952, 8 maart 1968 en 15 februari 1974;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 februari 1961 houdende algemeen reglement van het Landbouwinvesteringsfonds, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 januari 1979, 5 augustus 1982 en 3 januari 1984;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 29 september 1994 tot wijziging van de koninklijke besluiten van 25 oktober 1990, 19 augustus 1991, 19 augustus 1992 en het besluit van de Waalse Regering van 23 juni 1994 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 23 juni 1994 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw;
Gelet op Richtlijn 75/268/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden;
Gelet op Richtlijn 75/269/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de communautaire lijst van agrarische probleemgebieden in de zin van Richtlijn 75/268/EEG (België);
Gelet op Richtlijn 80/666/EEG van de Raad van 24 juni 1980 tot wijziging van Richtlijn 75/268/EEG betreffende de landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden;
Gelet op Verordening EEG/866/90 van de Raad van 29 maart 1990 inzake de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwprodukten;
Gelet op Verordening EEG/2328/91 van de Raad van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur;
Gelet op Verordening EEG/3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, inzonderheid op artikel 11;
Gelet op Verordening EEG/870/93 van de Commissie van 14 april 1993 tot wijziging van Verordening EEG/2328/91 van de Raad ten aanzien van de aanpassing van sommige in Ecu vastgestelde bedragen ten gevolge van de wijziging van de toe te passen omrekeningskoersen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op Verordening EEG/3669/93 van de Raad van 22 december 1993 tot wijziging van de Verordeningen EEG/2328/91, 866/90, 1360/78, 1035/72 en 449/69 voor een snellere aanpassing van de produktie-, verwerkings- en afzetstrukturen in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op Beschikking 94/173/EEG van de Commissie van 22 maart 1994 tot vaststelling van de selectiecriteria voor investeringen ter verbetering van de voorwaarden inzake verwerking en afzet van land- en bosbouwprodukten en tot intrekking van Beschikking 90/342/EEG. Gelet op Verordening EEG/2631/94 van de Commissie van 28 oktober 1994 tot wijziging van Verordening EEG/2328/91 van de Raad ten aanzien van de aanpassing van sommige in Ecu vastgestelde bedragen ten gevolge van de wijziging van de toe te passen omrekeningskoersen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op Verordening EEG/2843/94 van 21 november 1994 tot wijziging van de Verordeningen EEG/2328/91 en EEG/866/90 voor een snellere aanpassing van de produktie-, verwerkings- en afzetstrukturen in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op Verordening EEG/950/97 van de Raad van 20 mei 1997 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur;
Gelet op Verordening EEG/951/97 van de Raad van 20 mei 1997 inzake de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwprodukten;
Gelet op het akkoordprotocol tussen de Gewesten en het Federale Ministerie van Landbouw betreffende de geregionaliseerde landbouwaangelegenheden, overeenkomstig de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989 en 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de huidige steunregeling voor investeringen en installatie in de landbouw zo spoedig mogelijk moet worden aangepast, rekening houdend met de structurele wijzigingen van de bedrijven en hun lasten;
Overwegende dat onmiddellijk maatregelen moeten worden genomen om de Waalse politieke keuzen ten uitvoer te brengen in antwoord op de landbouwcrisis;
Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, Besluit : TITEL I. - Gemeenschappelijke bepalingen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1. de Minister : de Minister van de Waalse Regering die met landbouw belast is.2. het Bestuur : de Algemene directie Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest.3. Landbouwer : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een landbouw-, tuinbouw- of veeteeltbedrijf uitbaat en die activiteit als hoofdberoep of deeltijds uitoefent, zoals bepaald in punt 6;de bedrijfszetel van de personen die steun genieten, moet gelegen zijn in het Waalse Gewest; wanneer de steun voor onroerende investeringen bestemd is, volstaat het dat het goed in het Waalse Gewest gelegen is om ervoor in aanmerking te komen. 4. De landbouw wordt als hoofdberoep uitgeoefend als de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor het bestuur en het beheer van een landbouw-, tuinbouw- of veeteeltbedrijf, 50 % of meer van zijn totale inkomen uit die activiteit verkrijgt en als de aan de werkzaamheden buiten het bedrijf bestede arbeidstijd minder dan de helft van zijn totale arbeidstijd uitmaakt.5. De rechtspersoon als landbouwer : de rechtspersoon wiens statuten de exploitatie van een landbouw-, tuinbouw- of veeteeltbedrijf als doel hebben alsook de afzet van de op het bedrijf voortgebrachte produkten, en die bovendien voldoet aan één van de volgende voorwaarden : 1° opgericht zijn in één van de vormen die bedoeld worden in het Wetboek van Koophandel, boek I, titel IX, sectie 2, artikel 2, en de volgende voorwaarden vervullen : a) de aandelen of deelbewijzen moeten op naam zijn;b) de bestuurders of zaakvoerders moeten houder zijn van minstens 50 % van de aandelen of deelbewijzen van de vennootschap;c) de bestuurders of zaakvoerders moeten onder de vennoten aangewezen worden;d) de bestuurders of zaakvoerders van de vennootschap moeten meer dan 50% van hun tijd besteden aan landbouwwerkzaamheden binnen de vennootschap en meer dan 50% van hun globale inkomen uit die activiteit halen;2° opgericht zijn in de vorm van een Landbouwvennootschap, zoals bedoeld in de wet van 12 juli 1979.6. De deeltijdse activiteit betreft landbouwers die ten minste 50% van hun totale inkomen verkrijgen uit activiteiten op het gebied van landbouw, bosbouw, toerisme, pedagogie en ambachtsnijverheid of uit door de overheid gesubsidieerde activiteiten voor landschapsinstandhouding, die op hun bedrijf worden verricht, zonder dat het inkomen dat rechtstreeks uit de landbouwactiviteit op het bedrijf wordt verkregen, minder dan 25 % van het totale inkomen van het bedrijfshoofd bedraagt en de aan activiteiten buiten het bedrijf bestede arbeidstijd meer dan de helft van de totale arbeidstijd van het bedrijfshoofd uitmaakt.7. Coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap : de coöperatieve vereniging die opgericht is overeenkomstig het Wetboek van koophandel, boek I, titel IX, sectie I, artikel 2 en die aan de volgende vereisten voldoet : a) haar doel moet voornamelijk gericht zijn op landbouw, tuinbouw of veeteelt en op de verbetering en de rationalisatie van de behandeling, de verwerking of de afzet van landbouwprodukten;b) de meerderheid van haar leden moet het beroep van landbouwer, tuinbouwer of veehouder uitoefenen;c) de statuten moeten bepalen dat elke vennoot op de algemene vergaderingen over minstens één stem beschikt en dat het aantal stemmen waarover een vennoot beschikt, beperkt wordt tot hoogstens één vijfde van de stemmen die aan de vertegenwoordigde aandelen gekoppeld zijn;d) het jaarlijkse dividend mag niet hoger zijn dan het percentage dat door de Nationale raad voor de coöperatie vastgesteld is.8. De "coöperatieve vereniging voor het gebruik van landbouwmateriaal" ("CVGL") : coöperatieve vereniging die opgericht is overeenkomstig het Wetboek van koophandel, boek I, titel IX, sectie I, artikel 2, en waarvan het maatschappelijk doel binnen het bedrijf van haar leden, hoofdzakelijk gericht moet zijn op landbouw, tuinbouw of veeteelt en meer bepaald op het gemeenschappelijk gebruik van landbouwmateriaal dat noodzakelijk is voor de uitvoering van haar doelstellingen;ze moet bovendien voldoen aan de in punt 7 opgesomde voorwaarden b) tot d). 9. Investeringen : verrichtingen die gericht zijn op de verwerving, bouw, vestiging, vergroting, vernieuwing of verbetering van duurzame goederen ten gunste van de natuurlijke of rechtspersonen die de hieronder omschreven steun genieten, zoals grond, gebouwen en verbeteringen, uitrustingen, installaties, machines, gereedschap, materiaal en vee, alsook groeiende teelten en navetten.10. Overheidsgarantie : de garantie van het Waalse Gewest die gekoppeld kan worden aan de terugbetaling in kapitaal, interesten en accessoria voor leningen die toegekend worden aan de onder de punten 3 tot 8 van dit artikel bedoelde natuurlijke en rechtspersonen, met het oog op de onder punt 9 bedoelde verrichtingen, op voorwaarde dat ze toegekend worden door een erkende openbare of privé-kredietinstelling. De overheidsgarantie vult de door de kredietaanvrager gestelde zekerheden aan en mag niet meer dan 75% van het toegestane krediet dekken. De betaling van de rentesubsidie wordt opgeschort zodra een beroep wordt gedaan op de garantie. 11. Volwaardige arbeidskracht (VAK) : 1800 arbeidsuren die jaarlijks door een landbouwer gepresteerd worden.12. Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afgekort "EOGFL" : het door de EEG ingestelde Fonds dat instaat voor de medefinanciëring van de in de hoofdstukken III A, XII tot XV, van dit besluit bedoelde steunregelingen, overeenkomstig artikel 5, § 2, punt b) en artikel 11 van Verordening EEG/2052/88.13. Landbouwvereniging : vereniging die gericht is op de bevordering van informatie en vulgarisatie ten einde in haar omgeving te zorgen voor de technische, economische en sociale vooruitgang van de landbouwbedrijven en voor het welzijn van de landelijke bevolking.14. De probleemgebieden zijn : a) de volgende agrarische gebieden, in hun geheel beschouwd : de Hoge Ardennen, de Famenne, de Venen, de Ardennen, de Jurassische regio;b) het gedeelte van het Luikse weidegebied dat bestaat uit : - de gemeenten Aywaille, Ferrières, Jalhay, Lierneux, Spa, Sprimont, Stavelot, Stoumont, Theux, Trois-Ponts, Vielsalm; - de volgende grondgebieden : * het grondgebied van de gemeente Verviers dat vóór 1 januari 1977 de gemeenten Polleur en Theux toebehoorde; * het grondgebied van de gemeente Esneux dat vóór 1 januari 1977 de gemeente Dolembreux toebehoorde; * het grondgebied dat ten zuiden van de Vesdre en van de gemeenten Baelen, Eupen en Raeren gelegen is; * voor de gemeente Comblain-au-Pont, het gedeelte van de gemeente dat tussen de Ourthe en de Amblève gelegen is en het agrarische gebied van het gewestplan dat de sectie Poulseur toebehoort; * voor de gemeente Esneux, de agrarische gebieden van het gewestplan Luik op de rechteroever van de Ourthe, die de secties Esneux en Tilff toebehoren; * voor de gemeente Chaudfontaine, de agrarische gebieden van het gewestplan Luik die de secties Beaufays en Chaudfontaine toebehoren; * voor de gemeente Trooz, de agrarische gebieden van het ontwerp van het gewestplan Luik die de secties Trooz, Forêt, Nessonvaux en Fraipont toebehoren; * voor de gemeente Olne, het agrarische gebied van het ontwerp van het gewestplan Luik ten zuiden van een lijn die van het westen naar het oosten gevormd wordt door de beek "Saint-Hadelin", vervolgens de weg naar Olne via de "six chemins", en vanaf Olne de weg naar de intersectie van de gemeenten Xhendelesse en Soiron; * voor de gemeente Pepinster, de agrarische gebieden van het gewestplan Verviers die de secties Soiron, Wegnez en Pepinster toebehoren; * voor de gemeente Verviers, de agrarische gebieden van het gewestplan Verviers die de secties Lambermont, Ensival, Heusy, Stembert en Petit-Rechain toebehoren; * voor de gemeente Dison, de agrarische gebieden van het gewestplan Verviers die de secties Dison en Andrimont toebehoren; * voor de gemeente Limbourg, de agrarische gebieden van het gewestplan Verviers die de secties Limbourg, Goé en Bilstain ten zuiden van de weg naar Villers toebehoren; * voor de gemeente Baelen, de agrarische gebieden van het gewestplan Verviers bevattende het gedeelte van de secties Baelen en Membach ten zuiden van de weg Eupen-Limbourg en ten noorden daarvan, het agrarische gebied dat afgebakend is door de weg die de wijk "Au Calvaire" met Baelen (Houtem, Les Forges en Medal) verbindt. HOOFDSTUK II. - Beroepskwalificatie en vakbekwaamheid
Art. 2.De landbouwer getuigt van voldoende beroepskwalificatie als hij aan één van de volgende voorwaarden voldoet : - houder zijn van een diploma of een door een Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs, of van het kwalificatiegetuigschrift van het 6de jaar van het secundair onderwijs bij een landbouw-, tuinbouw- of aanverwante afdeling; - houder zijn van een diploma van het hoger onderwijs, van het korte of lange type bij een landbouw-, tuinbouw- of aanverwante afdeling; - houder zijn van een diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, afdeling land- en tuinbouw; - houder zijn van een diploma van landbouwkundig ingenieur of van ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën; van ingenieur voor de scheikunde en de bionijverheden of van doctor in de diergeneeskunde; - houder zijn van een titel die gelijkstaat met één van de bovenvermelde diploma's of getuigschriften; - getuigen van minstens twee jaar praktijkervaring met : ofwel een diploma of een door de Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs; ofwel een diploma van het hoger onderwijs van het korte of lange type of andere diploma's van het universitair onderwijs dan de bovenvermelde, alsook diploma's en bekwaamheidsgetuigschriften die uitgereikt worden na minstens 4 jaar secundair onderwijs bij een landbouw-, tuinbouw- of aanverwante afdeling; ofwel een titel die gelijkstaat met één van deze getuigschriften; - getuigen van minstens 3 jaar praktijkervaring, en houder zijn van een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding; - getuigen van minstens 5 jaar praktijkervaring.
Art. 3.De minimale beroepsbekwaamheid voor eerste vestiging is bewezen als de landbouwer aan één van de volgende voorwaarden voldoet : - houder zijn van een diploma of een door de Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs, alsook het bekwaamheidsgetuigschrift van het 6de jaar van het secundair onderwijs bij een landbouw-, tuinbouw- of aanverwante afdeling, het diploma van het hoger landbouwonderwijs van het korte of lange type, het diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, afdeling land- en tuinbouw, en het diploma van landbouwkundig ingenieur of van ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën of van ingenieur voor de scheikunde en de bionijverheden of van doctor in de diergeneeskunde, of een titel die gelijkstaat met één van deze diploma's of getuigschriften; - getuigen van minstens 2 jaar praktijkervaring en houder zijn van een ander diploma van het hoger onderwijs van het korte of lange type of een ander diploma van het universitair onderwijs dan de bovenvermelde diploma's, of van een titel die gelijkstaat met één van deze diploma's of getuigschriften; - getuigen van minstens 2 jaar praktijkervaring, en houder zijn : ofwel van een ander diploma of een ander door een Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs dan de bovenvermelde diploma's of getuigschriften; - ofwel van een bekwaamheidsgetuigschrift dat uitgereikt wordt na minstens 4 jaar secundair onderwijs bij een landbouw-, tuinbouw- of aanverwante afdeling; - ofwel een titel die gelijkstaat met één van de bovenvermelde diploma's of getuigschriften; en een postschoolse landbouwopleiding van het type B hebben gevolgd of in het bezit zijn van het door de Duitstalige Gemeenschap uitgereikte opleidingsgetuigschrift voor landbouwers; - getuigen van minstens 3 jaar praktijkervaring en houder zijn van één van de volgende getuigschriften : - getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding van het type B; - getuigschrift na minstens 150 uur beroepsopleiding; - het door de Duitse Gemeenschap uitgereikte getuigschrift voor landbouwersopleiding.
Art. 4.Om in aanmerking te komen voor één van de steunregelingen die bedoeld worden in de hoofdstukken III tot VIII van dit besluit, moet de landbouwer een bedrijfseconomische boekhouding voeren onder toezicht van een erkende natuurlijke of rechtspersoon.
Deze boekhouding omvat : - de opstelling van een jaarlijkse begin- en eindinventaris; - de systematische en regelmatige registratie van de verschillende goederen- en geldstromen betreffende het bedrijf in de loop van het boekjaar.
Ze leidt tot de jaarlijkse opstelling van : - een beschrijving van de algemene bedrijfskenmerken, met name van de gebruikte produktiefactoren; - een gedetailleerde balans (activa en passiva) en een gedetailleerde exploitatierekening (kosten en opbrengsten); - de nodige gegevens ter beoordeling van de doeltreffendheid van de bedrijfsvoering in haar geheel, alsmede ter beoordeling van de rentabiliteit van de belangrijkste bedrijfsonderdelen. HOOFDSTUK III. - Steun voor investeringen in landbouwbedrijven Sectie 1. - Steunregelingen met de medefinanciering van het EOGFL
Art. 5.Dit soort steun kan verleend worden aan de landbouwer die van voldoende vakbekwaamheid getuigt, zoals bedoeld in artikel 2, en wiens arbeidsinkomen per VAK vóór de investering niet hoger is dan 120 % van het in artikel 9 bedoelde referentie-inkomen.
De landbouwer dient een plan in voor de verbetering van zijn bedrijf.
In dit plan moet worden aangetoond dat de investeringen in het licht van de toestand en opzet van het bedrijf gerechtvaardigd zijn en dat de uitvoering van dit plan tot een duurzame verbetering van deze toestand zal leiden.
Wanneer het arbeidsinkomen per VAK dat aan de basis van het plan ligt, echter lager is dan 85 % van het referentie-inkomen, kan de landbouwer een verbeteringsplan indienen dat voorziet in een verhoging van ten minste 10 % van zijn inkomen, op voorwaarde dat daardoor 75 % van het referentie-inkomen voor minstens één VAK wordt bereikt.
De landbouwer wiens inkomen per VAK lager is dan het referentie-inkomen, kan eveneens een plan tot handhaving van zijn inkomensniveau indienen, voor zover de toestand van het bedrijf de geplande investeringen rechtvaardigt en de uitvoering van het plan nodig is voor de handhaving van het arbeidsinkomen per VAK. Over een periode van 6 jaar kan, binnen de perken van de in artikel 10 bedoelde leningen, voor ten hoogste 3 verbeteringsplannen steun worden verleend.
Art. 6.De landbouwers van wie de aanvragen aanvaard worden en de verbeteringsplannen goedgekeurd, komen in aanmerking voor de volgende steunregelingen : 1. de rentesubsidie voor investeringen die nodig zijn voor de uitvoering van de verbeteringsplannen, met uitzondering evenwel van de uitgaven voor de aankoop van grond of van levende varkens, levend pluimvee alsmede slachtkalveren;wat de aankoop van levend vee betreft, kan alleen de eerste aanschaf uit hoofde van het verbeteringsplan in aanmerking komen; 2. de overheidsgarantie. Deze steun mag niet hoger zijn dan 35 % van de subsidiabele investering voor onroerend goed en 20 % voor de overige investeringen.
Art. 7.De in artikel 6 bedoelde steun kan betrekking hebben op investeringen die gericht zijn op : a) de verbetering van de kwaliteit en omschakeling van de produktie op basis van de eisen van de markt, in voorkomend geval met het oog op de aanpassing aan de communautaire kwaliteitsnormen;b) de diversificatie van de bedrijfsactiviteiten, met name door toeristische, pedagogische en ambachtelijke activiteiten, en de produktie en de verkoop op het bedrijf van eigen produkten;c) de aanpassing van het bedrijf om de produktiekosten te drukken en energie te besparen;d) de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden;e) de verbetering van de hygiëne in de veehouderijen, de naleving van de communautaire normen inzake het welzijn van de dieren of, bij gebreke daarvan, van de federale normen in afwachting van de communautaire normen;f) de bescherming en verbetering van het milieu.
Art. 8.§ 1. Melksector De in artikel 6 bedoelde steun mag niet worden verleend voor investeringen in de sector van de melkproduktie die leiden tot overschrijding van de referentiehoeveelheid die overeenkomstig de voor de sector melk en zuivelprodukten geldende extraheffingsregeling is vastgesteld, behalve wanneer vooraf een extra referentiehoeveelheid is toegestaan op grond van artikel 4, lid 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene bepalingen voor de toepassing van de in artikel 5 quater van Verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1630/91, of via overdracht is verkregen overeenkomstig artikel 7, lid 1, van dezelfde verordening.
In dit geval wordt de steun slechts toegekend indien de investering niet tot gevolg heeft dat het aantal melkkoeien tot meer dan 50 per VAK en tot meer dan 80 per bedrijf stijgt of, indien het bedrijf over meer dan 1,6 VAK beschikt, niet tot gevolg heeft dat het aantal melkkoeien met meer dan 15 % stijgt. § 2. Varkenssector Er mag geen steun worden toegekend voor de in artikel 1, 9, van dit besluit bedoelde investeringen die een stijging van het aantal varkensplaatsen tot gevolg hebben. Voor de berekening van het aantal plaatsen komt een fokzeug overeen met 6,5 mestvarkens.
Wanneer een verbeteringsplan in investeringen in de varkenshouderij voorziet, wordt de in het vorige lid bedoelde steun voor deze investering slechts toegekend indien na uitvoering van het plan ten minste het equivalent van 35% van het door de varkens verbruikte voeder op het bedrijf kan worden geproduceerd. § 3. Rundvleessector De in artikel 6 bedoelde steun voor investeringen in de rundvleessector, met uitzondering van maatregelen ter bescherming van het milieu, de verbetering van de hygiëne in de veehouderijen en het welzijn van de dieren als er geen capaciteitsverhoging is, wordt slechts toegekend aan veehouderijen met, in het laatste jaar van het plan, niet meer dan 3, 2,5 en 2 grootvee-eenheden (GVE) per hectare voor de voedering van die runderen bestemde totale oppervlakte voedergewassen in het kader van de plannen die in 1994, 1995 en 1996 of later eindigen. De beperkingen tot 2 en 2,5 GVE per hectare zijn alleen van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 ingediende aanvragen.
Elke stier, koe, of ander rund van meer dan 2 jaar is gelijk aan 1 GVE en elk rund van 6 maanden tot 2 jaar aan 0,6 GVE. § 4. Sector eieren en pluimvee De sector eieren en pluimvee komt niet in aanmerking voor de in artikel 6 bedoelde steun, met uitzondering van de steun voor de bescherming van het milieu, de verbetering van de hygiëne van de teelt en het welzijn van de dieren als er geen capaciteitsverhoging is.
Art. 9.Het referentie-inkomen mag niet hoger zijn dan het gemiddelde brutoloon van de niet agrarische werknemers. Het in aanmerking te nemen referentie-inkomen wordt jaarlijks door de Minister vastgesteld.
Art. 10.De rentesubsidie heeft betrekking op het geheel van de gerechtvaardigde leningen, behalve op het gedeelte boven 90.000 Ecu per VAK en 180.000 Ecu per bedrijf. De rentesubsidie bedraagt 5 %; de rente die ten laste blijft van de begunstigde mag in geen geval lager zijn dan 3 %; te dien einde worden de rentesubsidies zo nodig verminderd.
De looptijd van de rentesubsidie en van de garantie wordt hierbij vermeld. De Minister stelt de gevallen en de mate vast waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden toegekend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening op voorwaarde dat die steun niet hoger is dan de maximumbijdrage die toegestaan is bij Verordening (EEG) 2328/91, zoals gewijzigd en gecodificeerd bij Verordening (EEG) 950/97.
Art. 11.De landbouwer die in aanmerking wenst te komen voor communautaire steun moet een leningaanvraag bij een erkende kredietinstelling indienen.
Het Bestuur zorgt, samen met de landbouwer, voor : - een beschrijving van de begintoestand van het bedrijf en van zijn toestand bij de voltooiing van het verbeteringsplan, opgesteld op basis van een begroting; - een lijst van de maatregelen, met name van de investeringen, die uitgevoerd moeten worden om de beoogde resultaten te behalen.
Art. 12.Wanneer het verbeteringsplan betrekking heeft op een samenwerkingsverband, en wanneer minstens 2/3 van de bij het betrokken samenwerkingsverband aangesloten bedrijfshoofden voldoen aan de bepalingen van de artikelen 1 (3. tot 6.) en 2 van dit besluit, kunnen de in artikel 10 bedoelde maxima verhoogd worden.
De samenwerkingsverbanden moeten een door alle betrokken partijen gesloten samenwerkingscontract overleggen. De partijen zijn hoofdelijk verbonden. Dit contract bepaalt ook de wijzen van samenwerking, alsook de betrokken speculaties; de aangesloten bedrijven moeten financieel en technisch betrokken zijn bij de speculaties die het voorwerp zijn van het samenwerkingsverband; de duur van het samenwerkingsverband moet ten minste gelijk zijn aan de duur van de subsidie en mag niet korter zijn dan 6 jaar.
Het maximum aantal vee-eenheden of de in de artikelen 8 en 10 bedoelde bedragen kunnen vermenigvuldigd worden met het aantal bedrijven van het samenwerkingsverband. Het maximum aantal koeien mag echter niet hoger zijn dan 200; de rentesubsidie mag niet slaan op het gedeelte van het bedrag dat vier maal hoger is dan de in artikel 10 bedoelde bedragen, met inbegrip van de bedragen waarmee rekening wordt gehouden voor de steun aan de bedrijven van het samenwerkingsverband.
Art. 13.Als de landbouwer geen beroep doet op de erkende kredietinstellingen en de in artikel 7 vermelde verrichtingen met eigen kapitaal financiert, met inachtneming van de sectoriële bepalingen van artikel 8 en binnen de grenzen van de in artikel 10 vastgestelde bedragen, wordt de steun verleend in de vorm van een kapitaalpremie; deze premie is gelijkwaardig aan de totale steun in rentesubsidie, die berekend wordt op de in artikel 10 bedoelde wijze; de premie wordt ten belope van de door bewijsstukken gerechtvaardigde bedragen uitbetaald, het eerste jaar tegen 50 % en de volgende twee jaar tegen 25 %.
Het Bestuur en de landbouwer : - maken een beschrijving van de begintoestand van het bedrijf en van zijn toestand bij de voltooiing van het verbeteringsplan, opgesteld op basis van een begroting; - maken een lijst op van de maatregelen, met name van de investeringen, die uitgevoerd moeten worden om de beoogde resultaten te bereiken; - gaan na of de aanwending van eigen kapitaal het financiële evenwicht van het landbouwbedrijf niet in gevaar brengt.
Sectie 2. - Gewestelijke steun die de door het EOGFL medegefinancierde steun aanvult
Art. 14.De landbouwer die communautaire steun geniet, kan bijkomende gewestelijke steun voor investeringen verkrijgen, met uitzondering van de in de artikelen 12 en 13 bedoelde landbouwers.
Die steun wordt alleen verleend voor het leninggedeelte dat 90.000 Ecu per VAK en 180.000 Ecu per bedrijf te boven gaat. Daarbij mag het gesubsidieerde totaalbedrag niet hoger zijn dan 360.000 Ecu per VAK en 720.000 Ecu per bedrijf, rekening houdend met de overeenkomstig de artikelen 5 tot 11 gesubsidieerde bedragen.
Die steun wordt slechts verleend wanneer de betrokken investering bestemd is voor de oprichting van bedrijfsgebouwen, de verplaatsing ten algemene nutte van bedrijfsgebouwen, na een wettelijke of een door milieuvoorschriften gerechtvaardigde opzegging, voor grondverbeteringswerkzaamheden of voor de bescherming en verbetering van het milieu. Die steun omvat de in artikel 6 bedoelde maatregelen en wordt verleend onder de in de artikelen 5 tot 11 gestelde voorwaarden.
De rentesubsidie bedraagt maximum 5% en de rente die ten laste van de begunstigde blijft, mag in geen geval lager zijn dan 3 %; de rentesubsidie wordt zo nodig verminderd.
De looptijd van de rentesubsidie en de garantie wordt hierbij vermeld. HOOFDSTUK IV. - Vestigingssteun aan de landbouwers Sectie 1. - Steunregelingen met de medefinanciering van het EOGFL
Art. 15.De landbouwers die het bewijs kunnen leveren van voldoende vakbekwaamheid voor eerste vestiging, zoals bepaald in artikel 3, en die de in hoofdstuk III, sectie 1, bedoelde steun voor investeringen genieten, komen in aanmerking voor een premie die gelijk is aan één vierde van het steunvolume bedoeld in artikel 6, eerste lid, als ze bij de indiening van hun dossier de leeftijd van 40 jaar niet hebben bereikt.
De natuurlijke personen moeten sedert hoogstens vijf jaar bekend staan als "zelfstandige" bij het Bestuur der directe belastingen van het Ministerie van Financiën.
Wat de rechtspersonen betreft, moeten één of meer zaakvoerders of bestuurders, op het ogenblik van de indiening van de aanvraag, ten hoogste vijf jaar bekend staan als "zelfstandige" bij het Bestuur der directe belastingen van het Ministerie van Financiën; de premie wordt berekend naar verhouding van het aandeel in het maatschappelijk kapitaal van de zaakvoerders en bestuurders die aan deze voorwaarde voldoen.
Art. 16.De in artikel 17 bedoelde steun is bestemd voor de vestiging van de landbouwer die zich als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigt of, na zijn vestiging als deeltijds landbouwer, de landbouw als hoofdberoep begint te beoefenen.
Er wordt van uitgegaan dat een natuurlijke persoon zich als bedrijfshoofd vestigt als het sociale statuut voor zelfstandige bedrijfshoofden op hem van toepassing is.
Een rechtspersoon moet binnen een termijn van hoogstens 2 jaar na zijn vestiging het bewijs leveren van voldoende vakbekwaamheid voor eerste vestiging, zoals bepaald in artikel 3. Bij de indiening van het dossier mag hij de leeftijd van 40 jaar niet bereikt hebben.
Voor rechtspersonen moet deze voorwaarde uit hoofde van een bestuurder of een zaakvoerder vervuld worden. De rechtspersoon moet het bewijs leveren dat zijn bestuurders of zaakvoerders bij zijn oprichting voldende vakbekwaamheid voor eerste vestiging bezaten. Bij de indiening van het dossier mogen de bestuurders of zaakvoerders de leeftijd van 40 jaar niet bereikt hebben.
De steun wordt alleen toegekend aan landbouwers van wie het bedrijf maximum 2 jaar na de vestiging werk biedt aan ten minste één VAK.
Art. 17.De bedoelde steun omvat : 1. de rentesubsidie voor investeringen die noodzakelijk zijn voor de vestiging;de subsidie bedraagt hoogstens 5 %; de rente die ten laste komt van de begunstigde, mag in geen geval minder dan 3 % bedragen; te dien einde wordt de rentesubsidie zo nodig verminderd; 2. de overheidsgarantie. De gekapitaliseerde waarde van de steun mag niet hoger zijn dan 30.000 Ecu.
Als vestigingsinvesteringen worden beschouwd : - de overname of de aankoop van levend vee en materiaal; - de overname van voorraden tot maximum 500.000 BEF per bedrijf; - de vergoeding van navetten tot maximum 10.000 BEF/ha; - de vergoeding van voorschotten op bestaande teelten tot maximum 30.000 BEF/ha.
De looptijd van de rentesubsidie en de garantie wordt hierbij vermeld.
Sectie 2. - Gewestelijke steun die de door het EOGFL medegefinancierde steun aanvult
Art. 18.De landbouwer die de in artikel 17 bedoelde communautaire steun geniet, kan in aanmerking komen voor aanvullende gewestelijke steun, met name : 1. een kapitaalpremie van 240.000 BEF; 2. de rentesubsidie op het subsidiabele gedeelte van de lening dat het vastgestelde bedrag overschrijdt en hoogstens 12.500.000 BEF bedraagt; de subsidie bedraagt maximum 5 % en de rente die ten laste komt van de begunstigde, mag in geen geval minder dan 3 % bedragen; te dien einde wordt de rentesubsidie zo nodig verminderd; 3. de overheidsgarantie. De Minister stelt de gevallen en de mate vast waarin de steun geheel of gedeeltelijk toegekend kan worden in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening. Die aanvullende gewestelijke steun mag niet meer bedragen dan 35 % van de gesubsidieerde investering. De looptijd van de rentesubsidie en de garantie wordt in bijlage vermeld.
Art. 19.De landbouwer die de in de artikelen 17 en 18 bedoelde steun niet geniet, alleen omdat hij bij de indiening van zijn aanvraag ouder is dan 40 jaar, komt in aanmerking voor : 1. de rentesubsidie : ze mag niet hoger zijn dan 5 % van het leningbedrag dat de aan de vestiging gebonden lasten moet dekken, d.i. maximum 6.500.000 BEF. Zij bedraagt maximum 3 % van het leningbedrag dat tussen 6.500.000 BEF en 12.500.000 BEF ligt, ongeacht of de vestiging in één of meer fasen gepland is. De rente die ten laste komt van de begunstigde, mag in geen geval lager zijn dan 3 %; te dien einde wordt de rentesubsidie zo nodig verminderd; 2. de overheidsgarantie. De gewestelijke steun mag niet meer bedragen dan 35 % van de gesubsidieerde investering. De vestigingsinvesteringen die in aanmerking worden genomen, zijn degene bedoeld in artikel 17, laatste lid. De Minister stelt de gevallen en de mate vast waarin de steun geheel of gedeeltelijk toegekend kan worden in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening. De looptijd van de rentesubsidie en de garantie wordt hierbij vermeld.
Art. 20.De landbouwer die de in de artikelen 17, 18 of 19 bedoelde steun wenst te genieten, moet een leningaanvraag bij een erkende kredietinstelling indienen.
Het Bestuur maakt het budget samen met de landbouwer op. Daaruit moet blijken dat het bedrijf na de geplande verrichting rendabel zal zijn, m.a..w. dat het geregionaliseerde drempelinkomen van het vestigingsjaar bereikt zal zijn. Deze drempel wordt jaarlijks per landbouwstreek door de Minister vastgesteld en mag niet hoger zijn dan het referentie-inkomen. HOOFDSTUK V. - Gewestelijke steun voor de aankoop, de renovatie en het herstel van bestaande bedrijfsgebouwen
Art. 21.De hoofdberoepslandbouwer die het bewijs levert van voldoende vakbekwaamheid, zoals bedoeld in artikel 2, komt in aanmerking voor de volgende gewestelijke steun : 1. de rentesubsidie : ze bedraagt hoogstens 5 %;de rente die ten laste blijft van de begunstigde mag in geen geval lager zijn dan 3 % per jaar; de rentesubsidie voor de aankoop van bestaande bedrijfsgebouwen op het bedrijf zelf mag niet meer bedragen dan 90.000 ecu/VAK en 180.000 Ecu/bedrijf voor een periode van zes jaar.
Die steun kan ook bestemd zijn voor renovatie- en herstelwerkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de beroepsactiviteiten.
Onder renovatie wordt verstaan de aanpassing van de bestaande gebouwen aan de huidige normen van technisch beheer, met inachtneming van de urbanistische voorschriften. Onder herstel wordt verstaan de vernieuwing, zonder structurele wijziging, van de bestaande gebouwen met het oog op hun rehabilitatie na aangerichte schade; 2. de overheidsgarantie. Die steun mag niet gecumuleerd worden met andere premies, subsidies of vergoedingen. De waarde van die steun mag niet hoger zijn dan 25 % van de subsidiabele investering in onroerend goed. De looptijd van de rentesubsidie en de garantie wordt hierbij vermeld. De Minister stelt de gevallen en de mate vast waarin de steun geheel of gedeeltelijk toegekend mag worden in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening.
Art. 22.De landbouwer die de in dit hoofdstuk bedoelde steun wenst te genieten, moet een leningaanvraag bij een erkende kredietinstelling indienen.
Het Bestuur gaat met de landbouwer over tot een beschrijving van de toestand van het bedrijf na uitvoering van de geplande investeringen; die moeten economisch verantwoord zijn en mogen niet leiden tot een verhoging van de bedrijfsproduktie. HOOFDSTUK VI Gewestelijke steun voor investeringen betreffende het welzijn van de dieren en de strijd tegen besmettelijke ziekten Sectie 1. - Welzijn van de dieren
Art. 23.De investeringen voor het welzijn van de dieren zijn gericht op hun onderbrengen, alsook op de ventilatie of isolatie van de gebouwen die voor hen bestemd zijn.
Art. 24.De landbouwer die het bewijs levert van voldoende vakbekwaamheid, zoals bedoeld in artikel 2, komt in aanmerking voor gewestelijke steun, met name : 1. een rentesubsidie : ze bedraagt hoogstens 5 %;de rente die ten laste blijft van de begunstigde mag in geen geval lager zijn dan 3 % per jaar; de subsidie mag hoogstens 60.000 Ecu per bedrijf bedragen voor verrichtingen waarbij rekening wordt gehouden met de communautaire normen inzake het welzijn van de dieren of, bij gebreke daarvan, met de federale normen in afwachting van de communautaire normen; 2. de overheidsgarantie. De looptijd van de rentesubsidie en de garantie wordt hierbij vermeld.
De waarde van die steun mag hoogstens 35 % van de subsidiabele investering in onroerend goed bedragen en 20 % van de investering in roerend goed.
Sectie 2. - Strijd tegen besmettelijke veeziekten
Art. 25.De landbouwer die het bewijs levert van voldoende vakbekwaamheid, zoals bedoeld in artikel 2, kan de in artikel 26 bedoelde steun in één van de onderstaande gevallen genieten, voor zover die steun bestemd is voor de aankoop van vee met het oog op een herbevolking : 1° na de stamping out van de veestapel in het kader van de strijd tegen de runderbrucellose;2° of na uitzuivering van minstens 30 % van de veestapel wegens rundertuberculose;3° of na uitroeiing van het mond- en klauwzeer, de enzoötische runderleucose, de bovine spongiforme encefalopathie, het mond- en klauwzeer van het varken, de varkenspest, de ziekte van Aujeszky en de vogelpest.
Art. 26.Die steun bestaat uit : 1) de rentesubsidie;ze bedraagt hoogstens 5 %; de rente die ten laste blijft van de begunstigde mag niet lager zijn dan 3 % bij het eerste ziektegeval in het bedrijf van de aanvrager; de rente die ten laste blijft van de begunstigde bedraagt 5 % in de andere gevallen; het maximumbedrag van de lening waarop de steun betrekking heeft, wordt vastgesteld op 30 % van de totale kost van de herbevolking en mag niet hoger zijn dan 90.000 Ecu per VAK en 180.000 Ecu per bedrijf; 2) de overheidsgarantie De looptijd van de rentesubsidie en de garantie wordt in hierbij vermeld.
Art. 27.De landbouwer die de in dit hoofdstuk bedoelde steun wenst te genieten, moet een leningaanvraag bij een door de Minister erkende kredietinstelling indienen.
Voor de in sectie 1 bedoelde steun gaat het Bestuur met de landbouwer over tot een beschrijving van de toestand van het bedrijf na uitvoering van de geplande investeringen; die moeten economisch verantwoord zijn en mogen niet leiden tot een verhoging van de bedrijfsproduktie.
Voor de in sectie 2 bedoelde steun moeten de volgende stukken bij de aanvraag gevoegd worden : - een afschrift van het slachtbevel; - een door de bevoegde diergeneeskundige inspecteur van het Ministerie van Middenstand en Landbouw opgemaakt attest waarin naast de identiteit en het volledige adres de volgende gegevens voorkomen : * het aantal dieren vóór het slachten, het aantal geslachte dieren, alsook de slachtdatum; * de rafactiecoëfficiënt die toegepast wordt op de door de Minister van Middenstand en Landbouw toegekende vergoedingen; * zijn advies betreffende de reglementaire aspecten van een eventuele herbevolking van de veestapel.
De Minister stelt de gevallen en de mate vast waarin de steun geheel of gedeeltelijk toegekend mag worden in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening. De waarde van die subsidie mag niet hoger zijn dan 20 % van de subsidiabele investering. De looptijd van de rentesubsidie en de garantie wordt hierbij vermeld. HOOFDSTUK VII. - Gewestelijke steun voor investeringen betreffende de bescherming en de verbetering van het milieu
Art. 28.De landbouwer die het bewijs levert van voldoende vakbekwaamheid, kan specifieke steun genieten voor investeringen die gericht zijn op de bescherming en de verbetering van het milieu, met name voor : - de installatie van een verwerkingsapparatuur of van opslagtanks voor mest of gier en voor de aanleg van mestbewaarplaatsen, met inbegrip van het pompen en mengen van mest en de bescherming van die tanks; - de installatie van een silagesapafvoersysteem; - de installatie van een systeem voor afvalwaterafvoer of-zuivering; - het oprichten van sleussilo's in hard materiaal op voorwaarde dat ze grondkuilen vervangen en overeenkomstig de geldende milieunormen gebouwd worden; - de installatie van systemen voor de filtrering van de ventilatielucht in de dierengebouwen, alsook hun ventilatiesystemen met gemengde lucht; - de aankoop van niet-chemische onkruidbestrijdingstoestellen of eender welk toestel dat bijdraagt tot milieubescherming; - de aankoop van reinigingsmiddellen voor pesticideverstuivers en -verpakkingen, investeringen voor efficiëntere verstuivingen alsook de aankoop van verstuivers met bovenbedoelde middelen; - investeringen voor waarnemings- en waarschuwingssystemen in het kader van de geïntegreerde bestrijding.
Art. 29.De steun voor bovenbedoelde investeringen bestaat uit : 1. de rentesubsidie : ze bedraagt hoogstens 5%;de rente die ten laste blijft van de begunstigde mag in geen geval lager zijn dan 3 % per jaar; de rentesubsidie mag niet meer bedragen dan 90.000 ecu/VAK en 180.000 Ecu/bedrijf per periode van zes opeenvolgende jaren; 2. de overheidsgarantie. De looptijd van de rentesubsidie en de garantie wordt hierbij vermeld.
De Minister stelt de gevallen en de mate vast waarin de steun geheel of gedeeltelijk toegekend mag worden in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening.
De waarde van die subsidie mag niet hoger zijn dan 35 % van de subsidiabele investering in onroerend goed en dan 20 % van de investering in roerend goed.
Art. 30.De landbouwer die de in dit hoofdstuk bedoelde steun wenst te genieten, moet een leningaanvraag bij een erkende kredietinstelling indienen.
De geplande investering moet economisch verantwoord zijn en mag niet leiden tot een verhoging van de bedrijfsproduktie.
Het Bestuur gaat met de landbouwer over tot een beschrijving van de toestand van het bedrijf na uitvoering van de geplande investeringen.
Art. 31.De landbouwer die geen beroep doet op erkende kredietinstellingen en de in artikel 28 vermelde verrichtingen tot minstens 100.000 BEF met eigen kapitaal financiert, komt in aanmerking voor steun in de vorm van een kapitaalpremie. Deze premie, die hoogstens 300.000 BEF mag bedragen, wordt vastgesteld op 20 % van de verantwoorde investering, BTW niet inbegrepen, voor roerende goederen en op 35 % voor onroerende goederen. Ze moet uiterlijk binnen 2 jaar na het begin van de werkzaamheden aangevraagd worden. HOOFDSTUK VIII. - Gewestelijke steun voor investeringen betreffende de hygiëne van levensmiddelen - HACCP-normen
Art. 32.De landbouwer die het bewijs levert van voldoende vakbekwaamheid, zoals bedoeld in artikel 2, kan specifieke steun genieten voor investeringen ter verbetering van de hygiëne van levensmiddelen.
Het gaat om investeringen die noodzakelijk zijn om het landbouwbedrijf in overeenstemming te brengen met de communautaire normen i.v.m. de ambachtelijke produktie op het bedrijf zelf, met name in het kader van de toepassing van Verordening 43/93 EEG.
Art. 33.De steun voor voormelde investeringen bestaat uit : 1. de rentesubsidie : ze bedraagt hoogstens 5 %;de rente die ten laste blijft van de begunstigde mag in geen geval lager zijn dan 3 % per jaar; die rentesubsidie mag niet meer bedragen dan 50.000 ecu/VAK en 100.000 Ecu/bedrijf per periode van zes opeenvolgende jaren; 2. de overheidsgarantie. De waarde van die subsidie mag niet hoger zijn dan 26,25 % van de subsidiabele investering voor onroerende goederen en dan 15 % van de investering voor roerende goederen.
De looptijd van de rentesubsidie en de garantie wordt hierbij vermeld.
Art. 34.De landbouwer die de in dit hoofdstuk bedoelde steun wenst te genieten, moet een leningaanvraag bij een erkende kredietinstelling indienen.
De geplande investering moet economisch verantwoord zijn en mag niet leiden tot een verhoging van de bedrijfsproduktie.
Het Bestuur gaat met de landbouwer over tot een beschrijving van de toestand van het bedrijf na uitvoering van de geplande investeringen.
Art. 35.De landbouwer die geen beroep doet op de erkende kredietinstellingen en de in artikel 32 bedoelde verrichtingen tot minstens 100.000 BEF met eigen kapitaal financiert, kan steun in de vorm van een kapitaalpremie genieten. Deze premie, die hoogstens 200.000 BEF mag bedragen, wordt vastgesteld op 15 % van de verantwoorde investering, BTW niet inbegrepen, voor roerende goederen en op 25 % voor onroerende goederen. Ze moet uiterlijk binnen 2 jaar na het begin van de werkzaamheden aangevraagd worden. HOOFDSTUK IX. - Gewestelijke maatregelen ten gunste van bedrijven met financiële problemen
Art. 36.De landbouwer die kan bewijzen dat zijn financiële problemen aan overmacht te wijten zijn, kan gewestelijke steun genieten, met name : 1° een verlenging van de rentesubsidie en van de garantie voor één of meer leningen waarvoor de steun reeds wordt verleend, of een invorderbare of niet terugvorderbare kapitaalpremie;2° een rentesubsidie en de garantie op een overbruggingskrediet. De Minister, in overeenstemming met de Minister van Begroting, bepaalt de toepassingsvoorwaarden voor die steun, de looptijd van de rentesubsidie en de garantie, alsook de in aanmerking te nemen minimum- en maximumbedragen van de investeringen. Hij stelt de gevallen en de mate vast waarin de steun geheel of gedeeltelijk in de vorm van uitgestelde aflossingen kan worden toegekend. HOOFDSTUK X. - Gewestelijke steun aan de CVGL's (coöperatieve verenigingen voor gebruik van landbouwwerktuigen)
Art. 37.De CVGL's kunnen specifieke steun genieten voor investeringen : - in materiaal, hetzij i.v.m. bijzondere speculaties, hetzij noodzakelijk voor het vervoer, de tractie, de behandeling of de opslag; - in onroerende goederen, op voorwaarde dat het gaat om opslagplaatsen voor het materiaal van de CVGL die opgericht zijn op haar grond of op een grond waarvan ze het genot heeft voor een duur die minstens gelijk is aan die van de overheidsgarantie.
De sectoriële beperkingen die bevat zijn in Verordening (EEG) 2328/91, zoals gewijzigd en gecodificeerd bij Verordening (EEG) 950/97, zijn van toepassing. Het collectieve gebruik moet elk ogenblik bewezen kunnen worden. De in aanmerking genomen investeringen moeten, evenals de desbetreffende kredietaanvraag, betrekking hebben op minstens 250.000 BEF per landbouwer, hoogstens 180.000 Ecu per landbouwer die lid is van de CVGL en hoogstens 720.000 Ecu per CVGL en per periode van zes opeenvolgende jaren.
Art. 38.Die steun bestaat uit : 1. de rentesubsidie : ze bedraagt hoogstens 5 %;de rente die ten laste blijft van de begunstigde mag niet lager zijn dan 3 %; te dien einde wordt de subsidie zo nodig verminderd; 2. de overheidsgarantie. De looptijd van de rentesubsidie en de garantie wordt in hierbij vermeld.
De waarde van die steun mag niet hoger zijn dan 26,25 % van de investering voor onroerende goederen en dan 15 % voor de andere investeringen.
Art. 39.De CVGL die de bedoelde steun wenst te genieten, moet een leningaanvraag bij een erkende kredietinstelling indienen. Het Bestuur zal de nodige inlichtingen bij deze maatschappij inwinnen en een dossier opmaken waarbij de rendabiliteit van de investering wordt aangetoond. HOOFDSTUK XI. - Steun aan de coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschapen
Art. 40.De coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschapen kunnen specifieke steun genieten voor investeringen die gericht zijn op de verwezenlijking van hun maatschappelijke doel. Die steun heeft zowel betrekking op roerende als op onroerende goederen. Het collectieve gebruik moet elk ogenblik bewezen kunnen worden.
De verantwoorde investering en de desbetreffende kredietaanvraag moeten, voor een periode van 6 opeenvolgende jaren, betrekking hebben op een minimumbedrag van 250.000 BF en een maximumbedrag van 360.000 Ecu per landbouwer die lid is van de coöperatieve vennotschap.
De in aanmerking genomen investeringen moeten voldoen aan minstens één van de volgende criteria : a) bijdragen tot de oriëntatie van de produktie volgens de voorspelbare evolutie van de markten of nieuwe afzetmogelijkheden voor de landbouwproduktie bevorderen, door een vlottere voortbrenging en afzet van nieuwe produkten of kwaliteitsprodukten, met inbegrip van de biologische landbouwprodukten;b) de tussenkomstmechanismen van de gemeenschappelijke marktorganisaties helpen ontlasten door in te spelen op een behoefte aan betere structuren op lange termijn;c) bestemd zijn voor regio's die zich bijzonder moeilijk aanpassen aan de economische gevolgen van de marktevolutie, of aan die regio's ten goede komen;d) bijdragen tot de verbetering of de rationalisatie van de afzetkanalen of van het verwerkingsproces van de landbouwprodukten;e) bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit, de presentatie en de verpakking van de produkten of tot een beter gebruik van de bijprodukten, met name door afvalrecyclage;f) bijdragen tot de aanpassing van de sectoren die het hoofd moeten bieden aan nieuwe situaties ten gevolge van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;g) de aanwending van nieuwe technologieën voor milieubescherming bevorderen;h) bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit en de sanitaire voorwaarden, en tot een betere controle erop. Bovendien moeten ze voldoen aan de keuzecriteria die vastgesteld zijn in de Beslissing 94/173/EEG van de Commissie van 22 maart 1994.
Art. 41.De steun bestaat uit : 1. de rentesubsidie : ze bedraagt hoogstens 5 %;de rente die ten laste blijft van de begunstigde moet minstens 3 % bedragen; te dien einde wordt de subsidie zo nodig verminderd; 2. de overheidsgarantie. De looptijd van de rentesubsidie en de garantie wordt hierbij vermeld.
Art. 42.De coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap die in aanmerking wenst te komen voor de bedoelde steun moet een leningaanvraag bij een erkende kredietinstelling indienen. Bij deze aanvraag moeten de drie laatste jaarrekeningen worden gevoegd of, in voorkomend geval, de jaarvooruitzichten. Het Bestuur zal bij deze maatschappij de nodige inlichtingen inwinnen en een dossier aanleggen waarbij de rendabiliteit van de investering wordt aangetoond. HOOFDSTUK XII. - Startpremie voor groeperingen
Art. 43.§ 1. Er wordt een startpremie verleend aan erkende groeperingen die tot doel hebben : - de wederzijdse bijstand in het geval van bedrijven die in aanmerking kunnen komen voor de in de hoofdstukken III tot VII bedoelde steun, met inbegrip van de aanwending van nieuwe technologieën en methoden voor milieubescherming en - verbetering en voor de instandhouding van het landschap; - de invoering van alternatieve landbouwmethoden; - een rationeler gemeenschappelijk gebruik van de landbouwproduktiemiddelen; - gezamenlijke exploitatie.
Deze startpremie moet de beheerskosten helpen dekken tijdens de eerste vijf jaar na de oprichting van bovenvermelde groeperingen. § 2. De federaties van groeperingen kunnen de startpremie genieten onder dezelfde voorwaarden als de groeperingen. De toekenning van een startpremie aan een federatie mag evenwel niet tot gevolg hebben dat een groepering meer dan één keer de in § 1 bedoelde steun geniet.
Art. 44.Om steun te kunnen genieten moet de groepering of federatie minstens drie aangesloten landbouwers tellen. Ze mag niet vóór het zesde jaar ontbonden worden en moet opgericht zijn in één van de volgende vormen : 1. een coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap;2. een CVGL;3. een landbouwvereniging die voor de rechtspersoonlijkheid heeft gekozen;4. een landbouwvennootschap die gezamenlijke exploitatie als doel heeft.
Art. 45.De groepering of federatie van groeperingen moet bewijzen dat de samenwerking sociaal of economisch verantwoord is.
Art. 46.Op het ogenblik van de aanvraag legt de groepering haar statuten voor, alsook een overzicht van de verwachte - en eventueel gerechtvaardigde - uitgaven en ontvangsten.
Art. 47.De startpremie moet de beheerskosten helpen dekken. Onder beheerskosten wordt verstaan de kosten die verbonden zijn aan verrichtingen die van nature geen toegevoegde waarde geven aan de bedrijven van de betrokken landbouwers, met inbegrip van de kosten die inherent zijn aan het beheer van de arbeidskrachten en van het materiaal dat door het maatschappelijke doel vereist wordt.
De startpremie mag jaarlijks niet hoger zijn dan het totaalbedrag van de werkelijk gerechtvaardigde beheerskosten van het eerste activiteitsjaar; zij mag niet meer bedragen dan 50 % van het totale budget van de groepering of van de federatie van groeperingen.
De door de leden van de groepering of van de federatie van groeperingen betaalde jaarlijkse bijdragen moeten gedurende ten minste 3 jaar minstens gelijk zijn aan 25 % van de startpremie.
De startpremie bedraagt 22.500 Ecu per groepering of federatie van groeperingen; die premie wordt het eerste jaar tegen 50 % uitbetaald en tegen 25 % aan het einde van elk van de twee volgende jaren.
TITEL II. - Specifieke steun voor probleemgebieden HOOFDSTUK XIII. - Specifieke premies voor investeringen en vestiging in probleemgebieden
Art. 48.De specifieke premies voor investeringen en vestiging in probleemgebieden zijn bestemd voor de begunstigden van wie het bedrijf minstens 40% van de landbouwoppervlakte bezet die gebruikt wordt in de in artikel 1, 14, van dit besluit bedoelde probleemgebieden.
Art. 49.De begunstigden van de in Hoofdstuk III van dit besluit bedoelde steun kunnen een premie verkrijgen die gelijk is aan 2/5 van de als rentesubsidie verleende steun, op voorwaarde dat de premie niet hoger is dan 10 % van de gesubsidieerde investering.
Als de begunstigde tegelijkertijd de premie en de rentesubsidie geniet, mag de rente die te zijner laste is daardoor niet onder 2 % gebracht worden.
Art. 50.De landbouwers die de in artikel 18 van dit besluit bedoelde steun genieten, krijgen een supplement van 40.000 BEF in vergelijking met de gewestelijke premie. De totale waarde van de bijkomende gewestelijke steun mag niet hoger zijn dan 35 % van de gesubsidieerde investering. HOOFDSTUK XIV. - Compenserende vergoedingen
Art. 51.Er wordt een compenserende vergoeding verleend aan de landbouwers van wie het bedrijf minstens 40 % van de in de probleemgebieden gebruikte landbouwoppervlakte bezet.
Art. 52.De vergoeding wordt toegekend onder de volgende voorwaarden : 1. de landbouwer moet een aanvraag indienen;2. de gebruikte landbouwoppervlakte die in de probleemgebieden gelegen is, moet minstens 3 ha bedragen;3. de aanvrager of, in het geval van een rechtspersoon, de bestuurders of zaakvoerders mogen de leeftijd van 65 jaar niet bereikt hebben, noch pensioen of vervroegd pensioen genieten vóór 1 januari van het jaar na dat van de aanvraag;4. de aanvrager moet zich ertoe verbinden de landbouwactiviteit voort te zetten gedurende vijf jaar na de eerste betaling van een compenserende vergoeding.De landbouwer kan van deze verbintenis worden ontslagen indien hij of, in het geval van een rechtspersoon de bestuurders of zaakvoerders, een pensioen of vervroegd pensioen geniet; hij wordt van deze verbintenis ontslagen indien hij ophoudt met zijn landbouwactiviteit en verdere exploitatie van de betrokken oppervlakten gewaarborgd is, en in geval van overmacht. De begunstigde die zijn verbintenis niet nakomt zonder daarvan ontslagen te zijn, moet alle ontvangen vergoedingen terugbetalen; 5. het bedrijf van de aanvrager mag in de loop van het jaar van de aanvraag niet het voorwerp zijn van de verbodsmaatregelen betreffende de verhandeling, zoals bedoeld in artikel 55 bis van het koninklijk besluit van 6 december 1978 betreffende de bestrijding van de runderbrucellose.
Art. 53.Het bedrag van de vergoeding wordt berekend door 3500 BEF te vermenigvuldigen met het aantal grootvee-eenheden (GVE). De verleende vergoeding mag echter niet meer bedragen dan 4900 BEF per hectare voederoppervlakte en 70.000 BEF per aanvrager.
Wanneer het bedrijf niet geheel in probleemgebieden gelegen is, wordt het totaalbedrag van de vergoeding verkregen door het overeenkomstig de bepalingen van het vorige lid berekende bedrag te vermenigvuldigen met een coëfficiënt die gelijk is aan de verhouding tussen de gebruikte landbouwoppervlakte die in de probleemgebieden gelegen is en de gebruikte totale landbouwoppervlakte.
Art. 54.Het aantal grootvee-eenheden wordt berekend door het op het aanvraagformulier aangegeven aantal runderen, landbouwpaarden, schapen en geiten te vermenigvuldigen met de volgende coëfficiënten : - runderen van 6 maanden tot 2 jaar : 0,6 - melkkoeien, tot maximum 20, andere runderen van 2 jaar en meer, landbouwpaarden van meer dan 6 maanden : 1 - schapen en geiten van 1 jaar en meer : 0,15
Art. 55.De aanvrager moet zijn aanvraag tussen 15 mei en 1 juli indienen bij het gemeentebestuur van zijn woonplaats of van zijn maatschappelijke zetel, waar zijn personalia voor echt worden verklaard.
Art. 56.Het gemeentebestuur stuurt de door de landbouwers van de gemeente ingediende steunaanvragen in één zending vóór 15 juli aan het Bestuur. HOOFDSTUK XV. - Steun aan de voedergroeperingen Sectie 1. - Definitie
Art. 57.De Minister erkent de voedergroeperingen als ze opgericht zijn in één van de in artikel 40 van dit besluit bedoelde vormen, of in de vorm van een feitelijke vereniging met een overeenkomst waarbij de leden hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Deze groeperingen moeten voornamelijk voederproduktie als doel hebben, alsook de ordening en de uitrusting van gezamenlijk geëxploiteerde weilanden, en moeten bovendien voldoen aan de volgende voorwaarden : a) minstens drie aangesloten landbouwers tellen en ten minste 40 % van de in de probleemgebieden gebruikte oppervlakte exploiteren;de groepering moet minstens 3 ha oppervlakte per lid gebruiken; b) een activiteitsduur van minstens 5 jaar waarborgen;c) de leden van een groepering zonder rechtspersoonlijkheid moeten de materiaalaankoop medefinancieren naar evenredigheid van de voedergewasoppervlakte die deel uitmaakt van hun bedrijf en met het verworven materiaal verwerkt moet worden;d) een beheersboekhouding voeren, zoals bepaald in artikel 4. Sectie 2. - Steun voor investeringen
Art. 58.De volgende investeringen komen in aanmerking voor deze steun : 1. precisie-zaaimachine voor maïs en andere voedergewassen;2. meststrooimachine, mesttank, mestspreider, composteringsmateriaal;3. verstuiver van gewasbeschermingsmiddelen;4. maaier-kneuzer en andere machines bestemd om alle voedergewassen te oogsten met het oog op het ensileren of het hooien;5. opraapwagen voor voeder;6. laad- en losmachines voor het laden, afladen, inkuilen en ensileren van ruw voeder alsook voor de verdeling daarvan;7. kunstmatige hooidroger;8. materiaal voor het onderhoud van voedergewassen en het opnieuw inzaaien van weilanden;steenverzamelhark of -breekwals; 9. materiaal voor de gezamenlijke installatie van omheiningen en drinkplaatsen;10. materiaal voor het onderhoud van hagen.
Art. 59.De steun bestaat uit een kapitaalpremie die gelijk is aan 25 % van de aankoopprijs, BTW niet inbegrepen. Die steun wordt alleen verleend als de aankoopprijs van het materiaal dat geïnvesteerd wordt in het kader van de groepering, minstens 100.000 BEF bedraagt, BTW niet inbegrepen. De waarde van de steun mag hoogstens 150.000 Ecu per gezamenlijke investering bedragen, 750 Ecu per hectare verbeterd weiland en 7.300 Ecu per bevloeide hectare.
Art. 60.De erkennings- en steunaanvragen moeten aan het Bestuur gezonden worden. Ze moeten een regeling bevatten voor het gezamenlijke gebruik van het materiaal dat het voorwerp is van de aanvraag.
Art. 61.De steun wordt uitbetaald : - in het geval van een groepering met rechtspersoonlijkheid, aan de daartoe gemachtigde bestuurders of zaakvoerders; - in het geval van een groepering zonder rechtspersoonlijkheid, rechtstreeks aan de leden, naar evenredigheid van hun bijdrage in de financiëring van het materiaal dat het voorwerp is van de steun.
Art. 62.1. De groepering wordt niet meer erkend als ze minder dan 3 leden telt wegens ontstentenis van één of meer van hen, of als ze niet meer voldoet aan de in artikel 57 bedoelde verenigingsvoorwaarden. 2. Er is echter geen erkenningsverlies als de ontstentenis van één van de drie overblijvende leden te wijten is aan overmacht, of als de betrokkene de landbouwactiviteit stopzet onder de voorwaarden die bepaald zijn bij het communautaire stelsel van vervroegd pensioen, zoals bedoeld in Verordening EEG/2079/92, of als de betrokkene de landbouwactiviteit stopzet en de overnemer lid wordt van de groepering.
Art. 63.Als de groepering haar erkenning verliest in de loop van haar 5 activiteitsjaren, moeten alle leden de verleende financiële steun terugbetalen.
Het terug te betalen bedrag wordt berekend naar evenredigheid van het aantal jaren die nog moeten lopen vooraleer de groepering de termijn van vijf jaar bereikt. Er is echter geen terugbetaling in geval van aansluiting van het/de overblijvende en wel verschijnende lid/leden van de ontbonden groepering bij een andere erkende groepering.
Art. 64.Ongeacht de duur van de groepering, wordt de landbouwer die er uit treedt of die zich aan zijn verplichtingen van lid onttrekt, verplicht de verleende financiële steun terug te betalen, behalve in bovenbedoeld geval van overmacht of bij vervanging door een derde die de verplichtingen van het niet verschijnende lid overneemt en zijn voordelen geniet.
Sectie 3 - Steun voor de werking
Art. 65.De voedergroeperingen genieten een forfaitaire startpremie om de beheerskosten te dekken die het voeren van hun boekhouding met zich meebrengt.
Die premie wordt tijdens 5 jaar uitbetaald aan de erkende natuurlijke personen of rechtspersonen om hen in staat te stellen hun beheersboekhouding te voeren. De jaarlijkse premie bedraagt 50.000 BEF per groepering van 3 landbouwers; ze wordt geïndexeerd en verhoogd met een geïndexeerd bedrag van 6.000 BEF per jaar en per bijkomend lid tot maximum 5 leden.
De indexatie wordt berekend overeenkomstig het indexcijfer van de consumptieprijzen.
Die steun mag niet gecumuleerd worden met die bedoeld in artikel 43.
TITEL III. - Algemene bepalingen en slotbepalingen
Art. 66.Op grond van de hoofdstukken III tot VIII moet de gerechtvaardigde minimale investering, evenals de lening, minstens 250.000 BEF bedragen; dat minimumbedrag is van toepassing om de herzieningsaanvragen in aanmerking te nemen die een verhoging van de verleende steun tot gevolg hebben.
Op grond van dezelfde hoofdstukken wordt geen steun verleend aan een landbouwbedrijf met meer dan 12 VAK. Als de steunregelingen medegefinancierd worden door het EOGFL en als de garantie verleend wordt voor investeringen van meer dan 1,5 miljoen Ecu, brengt het Gewest de Commissie van de Europese Unie in kennis van zijn beslissing.
Art. 67.De landbouwer die de in dit besluit bedoelde steun wenst te genieten, moet zich ertoe verbinden voor de in de hoofdstukken III tot VIII van dit besluit bedoelde investeringen geen andere steun in de vorm van gelijk welke rentesubsidie, subsidie of premie aan te vragen of aangevraagd te hebben, waardoor het niveau van de steun die is vastgesteld bij Verordening EEG/2328/91, zoals gewijzigd en gecodificeerd bij Verordening EEG/950/97, overschreden wordt. De steunaanvragen inzake toerisme op de boerderij zullen door het Bestuur pas onderzocht worden als de aanvrager het bewijs levert van zijn erkenning door het Algemeen Commissariaat voor Toerisme en een afschrift bezorgt van de beslissing waarbij de door het commissariaat georganiseerde steun wordt verleend.
Art. 68.De ingediende aanvragen worden ingewilligd zolang de beschikbare machtiging tot vastlegging strekt. Wanneer het aantal vastleggingen die nodig zijn om de in het eerste lid van dit artikel bedoelde aanvragen in te willigen gedurende een periode van twaalf maanden, de voormelde machtiging tot vastlegging echter overschrijdt, zal de in dit besluit bedoelde rentesubsidie beperkt worden naar verhouding van het aantal vastleggingen die noodzakelijk zijn om deze aanvragen in te willigen.
De vermindering wordt eerst toegepast op de gewestelijke steun; zij heeft betrekking op het gesubsidieerde kredietgedeelte. Zij is ook van toepassing op de berekening van de kapitaalpremie als rentesubsidie.
In dit geval stelt de Minister de berekeningswijze van bovengenoemde vermindering voor het betrokken jaar vast in overeenstemming met de Minister van Begroting.
Art. 69.Het dossier is daadwerkelijk ingediend op de datum van het door het Bestuur opgestelde bericht van ontvangst waarin staat dat het dossier volledig is. De Minister stelt per type investering de voorwaarden vast waaronder een dossier als volledig wordt beschouwd.
Art. 70.Onverminderd concrete omstandigheden waarmee voor individuele gevallen rekening moet worden gehouden, erkent de Minister de volgende gevallen van overmacht : a) het overlijden van de landbouwer;b) de langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer;c) de onteigening van een belangrijk gedeelte van de door de landbouwer beheerde landbouwoppervlakte als die onteigening niet te voorzien was op de dag van de indiening van de aanvraag;d) een ernstige natuurramp die de landbouwoppervlakte van het bedrijf aanzienlijke schade toegebracht heeft;e) de toevallige vernietiging van de voor veeteelt bestemde bedrijfsgebouwen;f) een epizoötie waardoor het geheel of een gedeelte van de veestapel van de landbouwer wordt getroffen.
Art. 71.Als overgangsmaatregelen voor de toepassing van dit besluit : 1. blijven erkend, de kredietinstellingen die thans erkend zijn overeenkomstig bovengenoemde wet van 15 februari 1961 en het koninklijk besluit van 25 oktober 1990;2. worden erkend, de natuurlijke personen en rechtspersonen die thans erkend zijn voor het voeren van beheersboekhoudingen, overeenkomstig het koninklijk besluit van 21 maart 1986 betreffende de toekenning van subsidies om het houden van land- of tuinbouwbedrijfseconomische boekhoudingen aan te moedigen en de ontwikkeling van bedrijfsleidingsgroepen te bevorderen.
Art. 72.Wat het Waalse Gewest betreft, worden bij dit besluit opgeheven : - de koninklijke besluiten van 25 oktober 1990, 19 augustus 1991 en 19 augustus 1992 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw; - het koninklijk besluit van 6 december 1990 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw in de benadeelde gebieden; - de besluiten van de Waalse Regering van 23 juni 1994, 29 september en 17 november 1994 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw; - het ministerieel besluit van 4 september 1990 tot toekenning van een jaarlijkse compenserende vergoeding voor de permanente belemmeringen aan de landbouwers van de probleemstreken; - het ministerieel besluit van 12 oktober 1990 tot toekenning van een steun aan de gezamenlijke investeringen voor groenvoederproduktie in de probleemgebieden.
Art. 73.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
De eerste begrotingsperiode voor de toepassing van dit besluit begint op 1 juli van het jaar na dat van de inwerkingtreding; bijgevolg wordt de periode voor het indienen van de dossiers van het vorige jaar op 30 juni afgesloten.
Art. 74.De Minister van Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, op 17 juli 1997.
De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN BIJLAGE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld