Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 01 april 2004
gepubliceerd op 09 september 2004

Ministerieel besluit betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2004027103
pub.
09/09/2004
prom.
01/04/2004
ELI
eli/besluit/2004/04/01/2004027103/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 APRIL 2004. - Ministerieel besluit betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest


De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Gelet op verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen;

Gelet op verordening (EG) nr. 2603/1999 van de Commissie van 9 december 1999 tot vaststelling van overgangsbepalingen inzake de in Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad voorziene steun voor plattelandsontwikkeling;

Gelet op verordening (EG) Nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL);

Gelet op de wet van 15 februari 1961 houdende oprichting van een Landbouwinvesteringsfonds, gewijzigd bij de wetten van 29 juni 1971, 15 maart 1976, 3 augustus 1981 en 15 februari 1990;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 1997 betreffende steun aan de landbouw, laatst gewijzigd bij het besluit van 24 juli 2003;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 september 2003;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de Waalse regelgeving zo spoedig mogelijk moet worden aangepast opdat de landbouwers hun verplichtingen inzake leefmilieu zouden kunnen vervullen;

Besluit :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1° "Bestuur" : het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest;2° "Bestuur Leefmilieu" : het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest;3° "Nitraten-besluit" : het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw, gewijzigd bij het besluit van 18 september 2003;4° "landbouwer" : een natuurlijke of rechtspersoon of een verbinding van beide, die een landbouw-, tuinbouw- of teeltbedrijf uitbaat en die activiteit in hoofdberoep of nevenberoep uitoefent.Zijn bedrijfszetel en productie-eenhe(i)d(en) moeten in het Waalse Gewest gelegen zijn.

In het tegenovergestelde geval, wat betreft investeringen voor onroerende goederen, kan de situatie van de betrokken onroerende goederen, onverminderd andere bepalingen, recht geven op steun. 5° "dierlijke mest" of "mest" : organische meststof uit de landbouw, namelijk dierlijke uitwerpselen of mengsels, ongeacht de verhoudingen, van dierlijke uitwerpselen en andere samenstellende delen zoals stalstro, zelfs na verwerking.Onder dierlijke mest wordt inzonderheid verstaan : a) " mest " : een vast mengsel van stalstro, urine en dierlijke uitwerpselen, met uitzondering van aalt van pluimvee;b) " aalt " : een mengsel van feces en urine, in vloeibare of brijachtige vorm;c) " gier " : uitsluitend urine, al dan niet verdund, die uit de verblijfplaats van de dieren wegvloeit;d) " aalt van pluimvee " : pluimveemest en -uitwerpselen;6° " pluimveemest " : uitwerpselen van pluimvee, gemengd met stalstro (meer bepaald houtkrullen of stro);7° "pluimveepoep " : zuivere uitwerpselen van pluimvee, die vochtig, vooraf gedroogd of gedroogd kunnen zijn; 8°" mestvaalt " : mestbewaarplaats, met uitzondering van de stallen en de verblijfplaats van de dieren; 9° " mestvocht " : vloeistof uit de landbouwbedrijvigheid, met uitzondering van gier en aalt, die afvloeit uit diens productie- of bewaarplaats;regenwater wordt niet als beschouwd; 10° "hofwater" : water afkomstig uit stenen of cementen vloeren, af en toe bezoedeld door de doorgang van dieren en door de bediening van landbouwvoertuigen, met uitzondering van opslagplaatsen;11° "bruin water" : water afkomstig uit niet-overdekte oppervlakten voor het verkeer of het wachten van dieren;12° "wit water" : water afkomstig uit de reiniging van het materieel voor het melken en de melkopslag;13° "groen water" : water afkomstig uit de reiniging van melkstallen. Het komt voor in plaatsen die de dieren regelmatig bezoeken. Het ressorteert onder het beheer van dierlijke mest; 14° "verkeersplaatsen" : wegen die de dieren nemen als ze zich begeven van een plaats naar een andere zonder wachtperiode;15° "vertrek- of wachtplaatsen" : wegen die de dieren regelmatig nemen en die ingericht zijn om die op te sluiten;16° "onvermijdelijk regenwater" : het regenwater dat rechtstreeks valt zonder af te vloeien in of op de niet-overdekte opslaginfrastructuren.

Art. 2.§ 1. Overeenkomstig de artikelen 8 tot 15 van het nitraten-besluit en binnen de bij dit besluit vastgestelde grenzen, komen enkel in aanmerking voor de steun, de werken voor het in overeenstemming brengen van de opslaginstallaties voor mestvocht en dierlijke mest afkomstig uit de veestapel die geregistreerd is of die overeenstemt met de huisvestingscapaciteit van de gebouwen op 9 december 2002.

Met name : 1° de bouw of de installatie van al dan niet ingegraven opslaginfrastructuren;2° de aanleg van opslagputten en van mestzakken met geomembranen;3° de bouw van niet-overdekte mestvaalten en de opslagwerken voor het daaruit voortvloeiende mestvocht.Met een voorafgaand gunstig technisch advies van het bestuur, zou de bouw van de bedekking ook in aanmerking kunnen worden genomen; 4° de aanleg van gepaste systemen voor een constante en gemakkelijke verificatie van de waterdichtheid van de opslagkuipen en - putten;5° de aanleg van lineaire elementen bestemd voor de terugwinning van gier en mestvocht;6° de bouw van vaste meng-, ventilatie- of overdrachtinstallaties voor vloeibare mest;7° de bouw van gebetonneerde opslagplaatsen voor pluimveemest en opslagwerken voor het daaruit voortvloeiende mestvocht.Met een voorafgaand gunstig technisch advies van het bestuur, zou de bedekking ook in aanmerking kunnen worden genomen voor de opslag van natte pluimveepoep; 8° niet-overdekte verkeers- of wachtplaatsen voor dieren in geval van risico voor bruin water; 9° de werken m.b.t. de verbetering, renovatie en waterdichtheid van bestaande opslaginfrastructuren met het oog op het in overeenstemming brengen daarvan; 10° de ontgravings- en aannaardingswerken bestemd voor de integratie van de voor de subsidiëring in aanmerking komende werken, op een straal van 50m daarvan;11° de inrichtingen bestemd om het onvermijdelijke binnensijpelen van regenwater in opslagwerken te voorkomen. § 2. Wat betreft het bruine water, komen enkel in aanmerking voor de steun : 1° de werken ter verbetering van de opslagcapaciteit of de capaciteit voor de bouw van opslaginfrastructuren voor het bruine water;2° de werken bestemd voor het vervoer van het bruine water naar de opslaginfrastructuren langs geulen of leidingen. § 3. Wat betreft het mestvocht voortvloeiend uit opgeslagen plantaardige stoffen, komt enkel in aanmerking voor de steun, met een voorafgaand gunstig technisch advies van het bestuur, de bouw van onafhankelijke tanks voor het beheer van het afvloeiende hemelwater. § 4. Wanneer de toestand van het landbouwbedrijf het verantwoordt en binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, na voorafgaand akkoord van het bestuur, worden studie- of expertisekosten, beperkt tot maximum 7 % van het in aanmerking komende totaalbedrag, in aanmerking genomen.

Art. 3.Om in aanmerking te worden genomen : 1° moeten de werken verricht worden overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 8 tot 15 van het nitraten-besluit;2° moeten de infrastructuren waterdicht zijn, een voldoende capaciteit hebben en ingericht worden om het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemelwater of van dakwater te voorkomen;3° moeten de nieuwe opslaginfrastructuren voor aalt, gier of mestvocht uitgerust zijn met een drainagesysteem dat een gemakkelijke en constante verificatie van de waterdichtheid van het gebouw mogelijk maakt;4° mogen de infrastructuren geen ander water ontvangen dan het onvermijdelijke regenwater.

Art. 4.Worden in geen geval in aanmerking genomen : 1° inrichtingen om het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemelwater of van dakwater te voorkomen;2° de inrichtingen bestemd voor het beheer, de opvang of de opslag van hof-, dak-, wit en afvloeiend hemelwater;3° de sloop, de opvulling of de ontruiming van vervallen infrastructuren.

Art. 5.Voor elk huisvestingssysteem en diercategorie, wordt de maximale dimensionering van de in aanmerking komende opslagcapaciteit berekend op grond van het product van twee getallen : 1° het eerste, betreffende het aantal dieren, neemt het grootste van volgende aantallen in aanmerking : hetzij het aantal dieren die toegestaan zijn of die kunnen worden gehuisvestigd in de gebouwen op 9 december 2002, hetzij het gemiddelde aantal dieren die in 2002 gehouden zijn en berekend op grond van het SANITEL-bestand of, bij gebrek aan die laatste verwijzing, op grond van elk bewijsstuk m.b.t. de samenstelling van de veestapel; 2° het tweede, betreffende het productievolume van dierlijke mest per diercategorie, staat vermeld in bijlage 1 bij het nitraten-besluit. De berekening van de in aanmerking komende maximum dimensionering kan worden uitgevoerd op grond van andere normen indien een afwijking wordt verkregen krachtens de artikelen 12, § 7, 13, § 8 en 14, § 3 van het nitraten-besluit.

Indien de opslaginfrastructuur gelegen is onder een roosterstal, wordt in de berekening van het opslagvolume geen rekening gehouden met de eerste 10 centimeters gelegen onder de onderste kant van het rooster.

In afwijking van artikel 4 van dit besluit, wanneer een opslagkuip voor dierlijke mest ook gebruik wordt voor de opslag van bruin water en/of voor specifiek water verbonden met de melkveehouderij, overeenkomstig artikel 14, § 3, van het nitraten-besluit, kan een hogere dimensionering in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat die handelingen worden uitgevoerd inzonderheid met inachtneming van de sanitaire normen, van het dierenwelzijn en van het goede landbouwkundige beheer. Het storten van chloorproducten in de mestkuip is streng verboden.

Art. 6.Ongeacht de financieringswijze van de werken, door beroep op het krediet of door eigen fondsen, bestaat de steun in een kapitaalpremie die gelijk is aan maximum 40 % van het bedrag van de in aanmerking komende investering. Die wordt betaald in drie schijven ten bedrage van 50 % voor de eerste en 25 % voor elke van de volgende schijven. De eerste schijf moet worden betaald na ontvangst van de aangifte van schuldvordering die de begunstigde moet terugsturen aan het Bestuur. De volgende twee schijven worden betaald op z'n vroegst 1 en 2 jaar na de betaling van de eerste schijf op grond van de aangifte van schuldvordering die door de begunstigde geadresseerd is aan het bestuur.

Het minimum bedrag van de in aanmerking komende investering wordt vastgesteld op 2.500,00 EUR buiten BTW. Voor de vaststelling van het bedrag van de in aanmerking komende investering, worden de volgende maximum bedragen buiten BTW in aanmerking genomen : 1° Gebetonneerde vloeren voor de bouw van een mesthof of een oppervlakte voor vee met terugwinning van mestvocht : 30 EUR/m2 2° Als fundering gebruikte vlakke oppervlakten en opslagtankbodem met inbegrip van een stelstel voor waterdichtheidscontrole met buitenste rand van maximum 50cm in verhouding tot de interne kant van het werk : 50 EUR/m2 3° Verticale oprichtingen van muren of scheidingsmuurtjes die de oppervlakten voor mestopslag omringen, met inbegrip van de fundering van het werk, waarbij enkel de buitengrondse oppervlakte in aanmerking wordt genomen : 60 EUR/m2 4° Verticale muren van tanks voor aalt, gier of mestvocht a) rechte wanden 80 EUR/m2 b) cilindrische wanden 100 EUR/m2 5° Waterdichte dekzeilen bestemd voor de bouw van lagunes, met inbegrip van de stelsels voor waterdichtheidscontrole 30 EUR/m2 Het in aanmerking komende bedrag van de werken voor de verbetering, de renovatie en de waterdichtheid van bestaande opslaginfrastructuren mag niet hoger zijn dan het theoretische bedrag dat gelijkstaat met de inrichting van nieuwe opslaginfrastructuren met een gelijkwaardige capaciteit.

Art. 7.Het erkenningsaanvraagdossier wordt bij aangetekende brief gestuurd aan het Bestuur om de steun te bekomen en bevat het in bijlage 1 gevoegde aanvraagformulier, behoorlijk ingevuld, dat onderstaande elementen bevat : 1° de berekeningswijze van de opslagcapaciteit van de infrastructuren;2° een beschrijving van de opslagcapaciteiten op het ogenblik van de aanvraag;3° een beschrijving van de werken;4° de plannen van de geplande werken met een opmetingsstaat (planmatige overzichten en doorsneden);5° een vestigingsschets;6° de vermelding van de gebruikte materialen;7° een kostenraming;8° onverminderd de voorschriften van het "Code wallon de l'aménagement du territoire, de l'urbanisme et du patrimoine", een afschrift van de stedenbouwkundige en/of milieu- en/of unieke en/of exploitatievergunning en/of bestaansverklaringen.Indien die stukken worden behandeld, wordt een afschrift van de ingediende aanvragen bijgevoegd; 9° de eventuele afwijking die toegestaan is krachtens de artikelen 12, § 7, 13, § 8 en 14, § 3 van het nitraten-besluit;10° een nota met de middelen uitgevoerd om de voorschriften van de artikelen 8 tot 15 van het nitraten-besluit in acht te nemen, en inzonderheid de waterdichtheid van de infrastructuren en de inrichtingen ter voorkoming van het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemelwater of van dakwater. Het Bestuurt stuurt de landbouwer de beslissing over de volledige of onvolledige aard van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van dertig dagen vanaf de dag waarop de erkenningsaanvraag wordt ontvangen. Indien deze laatste onvolledig is, wijst het Bestuur de landbouwer op de ontbrekende stukken.

Zonder advies van het Bestuur binnen een termijn van dertig dagen, wordt de erkenningsaanvraag beschouwd als volledig.

Art. 8.De dag waarop de erkenningsaanvraag verklaard of beschouwd wordt als volledig, maakt het Bestuur een afschrift van het dossier over aan het Bestuur Leefmilieu. Dit laatste beschikt over een termijn van 45 dagen te rekenen vanaf de datum van notificatie van genoemd afschrift om kennis te geven van zijn akkoord aan het Bestuur. Na deze termijn, wordt het advies van het Bestuur Leefmilieu beschouwd als gunstig.

Het Bestuur beschikt over een termijn van 75 dagen, te rekenen vanaf de datum van notificatie van de volledige aard van het aanvraagdossier om de erkenning te geven. Het stuk "Verplichte technische voorschriften voor de opslag van boerderijmest", opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit, dient als referentie om het werkproject te erkennen. Elke aanvraag die afwijkt van die technische voorschriften moet behoorlijk gemotiveerd, beargumenteerd en verantwoord zijn.

De erkenning wordt bij aangetekende brief gestuurd door het Bestuur aan de landbouwer. De notificatie van de erkenning vermeldt de voorwaarden inzake werken en technische keuring die moeten worden nageleefd tijdens en na de werken.

In geval van niet-erkenning, kan de landbouwer een nieuwe aanvraag indienen.

Art. 9.Wanneer de werken beëindigd zijn, maakt de landbouwer een aangetekende brief aan het Bestuur over waarbij het einde van de werken wordt meegedeeld met het oog op de keuring daarvan.

Binnen een termijn van dertig dagen vanaf de ontvangst van genoemde brief, verifieert het Bestuur of laat verifiëren, in samenwerking met het Bestuur Leefmilieu, of de werken uitgevoerd en conform zijn.

Een proces-verbaal van technische keuring van de werken wordt opgemaakt en gericht aan de landbouwer.

Elke vaststelling van niet-conformiteit van de werken met het aanvaarde project of met de artikelen 8 tot 15 van het nitraten-besluit rechtvaardigt de weigering van technische keuring.

Vanaf de ontvangst van het proces-verbaal van technische keuring of na de termijn van 30 dagen vanaf de datum van ontvangst door het bestuur van de aangetekende brief waarbij het einde van de werken wordt genotificeerd, mogen de installaties worden gebruikt.

Art. 10.De steunaanvraag mag pas worden ingediend na de voltooiing en de ontvangst van voornoemd proces-verbaal. Die aanvraag wordt ingediend bij het Bestuur.

Het dossier bevat : 1° het aanvraagformulier volgens het in bijlage 3 gevoegde model;2° de erkenning van het werkproject;3° een afschrift van het proces-verbaal van keuring;4° een afschrift van de facturen; 5° onverminderd de voorschriften van het "Code wallon de l'aménagement de l'urbanisme et du patrimoine", een afschrift van de stedenbouwkundige of unieke vergunning afgegeven als de dossiers m.b.t. de milieu-, stedenbouwkundige of unieke vergunning nog behandeld werden bij de indiening van het aanvraagdossier.

De beslissing over de toekenning van de steun wordt genotificeerd aan de landbouwer. Een aangifte van schuldvordering wordt gevoegd bij die notificatie.

Art. 11.De toekenning van de steun is verbonden met de naleving van de minimale normen inzake leefmilieu, hygiëne en dierenwelzijn.

Art. 12.De termijnen bedoeld in de artikelen 8 en 9 worden opgeschort van 16 juli tot 15 augustus.

Art. 13.Steunaanvragen mogen worden ingediend voor werken m.b.t. het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest waarvan de facturen na 9 september 2002 en voor de inwerkingtreding van dit besluit opgemaakt zijn. In dit geval zijn de artikelen 7 en 8 niet van toepassing en bevat het dossier dat aan het bestuur overgemaakt wordt : a) een beschrijvingswijze van de opslagcapaciteit van de infrastructuren;b) een beschrijving van de verrichte werken;c) een beschrijving van de opslagcapaciteiten vóór de verrichting van de werken waarvoor steun wordt aangevraagd;d) de plannen van de verrichte werken;e) een vestigingsschets;f) de vermelding van de gebruikte materialen;g) onverminderd de voorschriften van het "Code wallon de l'aménagement du territoire, de l'urbanisme et du patrimoine", een afschrift van de stedenbouwkundige en/of milieu- en/of unieke en/of exploitatievergunning en/of van de bestaansverklaringen;h) een nota met de middelen die uitgevoerd zijn om te voldoen aan de voorschriften van de artikelen 8 tot 15 van het nitraten-besluit en inzonderheid de waterdichtheid van de infrastructuren;i) het proces-verbaal van technische keuring overeenkomstig artikel 9.

Art. 14.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Namen, 1 april 2004.

De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage 2 Verplichte technische voorschriften voor de opslag van boerderijmest 1. Mestopslag 1.1. Inleiding Op grond van het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw, verstaat men onder "mest" een vast mengsel van stalstro, urine en dierlijke uitwerpselen, met uitzondering van aalt van pluimvee (zie hoofdst. 4); de mest kan " droog ", namelijk gekenmerkt door een gehalte aan droge stoffen dat hoger is dan 24 %, dan wel " zacht " zijn, namelijk gekenmerkt door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 15 % gezien het lage gehalte aan stalstro, meer bepaald wanneer de mest afkomstig is van een mestschuif. Elke rechtstreekse lozing van meststoffen en mestvocht in de ondergrond, in een openbar riool of in oppervlaktewater is verboden.

Om in het veld te worden opgeslagen (bij gebrek aan opslaginfrastructuren in het veld), moet de mest droog zijn.

Op de hoeve wordt de dierlijke mest opgeslagen op een waterdichte, van een betonlaag voorziene mestvaalt met een voldoende oppervlakte (zie Bijlagen) en uitgerust met een voldoende, waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van mestvocht. Bovendien worden de mestvaalten en de tanks voor de opvang van mestvocht uit bedoelde mestvaalten ingericht om het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemelwater of dakwater te voorkomen. 1.2. Bouw van een mestvaalt voor droge mest a. Plaatskeuze Wat betreft de plaatskeuze, wordt de voorrang gegeven aan een plaats die geen aanvoer van aarde vereist (Beeld 1). Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b. Grondwerk Indien het grondwerk gebeurt d.m.v. grondaanvulling, worden de opeenvolgende aanvullingslagen aangelegd per dikte van maximum 15 cm.

Elke laag wordt gecompacteerd d.m.v. een trilwals of, bij gebrek, een zwaar voertuig vóór het aanleggen van de volgende laag.

Het compacteren wordt verricht tot het verkrijgen van een voldoend draagvermogen (de doorgang van het voertuig veroorzaakt geen zichtbaar spoor meer).

Indien de grond toch rul blijft, wordt een laag van 25 cm aarde verwijderd en vervangen door een steenslagverharding(onderfundering) van 25 cm (granulometrie : 40/56) aangelegd op een geotextiel (van het niet-geweven type en met een densiteit van 130 gr/m2) en waarop een georooster wordt gelegd. « Un engin lourd ?" : Zwaar voertuig ? « Un tracteur de plusieurs tonnes..." : een tractor van meerdere tonnen uitgerust met nauwe luchtbanden met een spanningsdruk hoger dan 3 en waaraan een zwaar gedragen werktuig wordt gekoppeld Indien het grondwerk gebeurt d.m.v. grondontgraving, voldoet het draagvermogen van de grond in de meeste gevallen (met uitzondering van een oppervlakkig waterbekken). Bij twijfel, wordt een draagvermogenproef besteld aan een vennootschap die grondproeven uitvoert.

Om elke aantasting door aardachtige en inerte elementen, wordt een geotextiel van het niet-geweven type en met een densiteit minstens gelijk aan 130 gr/m2 gelegd op een sleufbodem. De geotextiele bedekking bestaat uit 2 banden van minstens 20 cm. c. Fundering De fundering moet bestaan uit steenachtige en inerte elementen (afwezigheid van organische stoffen).Ze is samengesteld uit : - een laag (dikte hoger dan 20 cm) van « puin » waarop een laag (hoger dan 10 cm) van grind (granulometrie 20/32 mm) aangelegd is of - een laag (dikte hoger dan 20 cm) van grind (granulometrie 40/56 mm).

De fundering wordt gecompacteerd d.m.v. een trilwals of, bij gebrek, een zwaar voertuig per laag van maximum 20cm dikte.

Op het niveau van de randen van de mestvaalt, onderworpen aan het voertuigenverkeer, en van de muurplaatsen, wordt de fundering uitgediept met minstens 10 cm op een breedte van één meter (Beeld 2).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De fundering wordt vlakgemaakt om een helling van 1 % te vormen naar de toekomstige afvoerslo(o)t(en) voor het mestvocht (Beeld 3).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Een niet-geperforeerd plastic blad (type gronddekzeil) dat een voldoende elasticiteit vertoont, wordt aangelegd op de fundering om de zuiging van het water van het beton te beperken. Om het risico voor perforatie van dit blad door kiezels te beperken, wordt geen vooruitspringend element aan de oppervlakte gelaten. De bedekking gebeurt d.m.v. 2 plastic bladen van minstens 20 cm. d. Vloer 1.Wapening Het betonvlechtwerk, gelegen in het onderste deel van de vloer, bestaat uit een geribd gelast wapeningsnet van 8 mm diameter met een maaswijdte van 150 mm x 150 mm van stalen (BE500S of DE500BS). Het wordt gelegd om altijd bekleed te zijn met een betonlaag van minstens 4 cm dikte.

Het betonvlechtwerk is schoon, zonder verf, noch vet, noch cementvlek, noch roestplaat.

Op het niveau van de randen onderworpen aan het voertuigenverkeer, wordt een tweede gelast wapeningsnet (identiek met het eerste) gelegd op het bovenste deel van de vloer met een bekleding van ten minste 4cm beton.

De bekleding gebeurt d.m.v. 2 wapeningsnetten van minstens 35 cm.

Indien wanden worden gelegd, is een betonvlechtwerk ook voorzien om de vloer vast te maken aan die wanden (Beeld 4).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2. Beton Boerderijmest tast het beton aan.Als gevolg moet het gebruikte cement een beperkt alkalisgehalte en een hoger weerstand tegen sulfaat vertonen.

Indien het beton besteld wordt in een betoncentrale, moet het volgende kenmerken vertonen : - sterkteklasse : C30/37, - blootstellingsklasse : 5b, - consistentieklasse : S2 of S3 (indien beroep op de trilbalk) / S3 of S4 (indien beroep op de trilnaald), - het gebruikte cement is van het type HSR LA, - de granulometrie van het grind is niet hoger dan 32 mm, - het beton draagt het kwaliteitsmerk BENOR Het cement is conform met de normen NBN EN 197-1, NBN B12-108 en NBN B12-109 en is bovendien BENOR of gelijkwaardig gecertificeerd.

Om de werken te vergemakkelijken, kan gebruik worden gemaakt van een superplastificeerder. Dit moet gebeuren op het bouwterrein in de betonmixer vlak vóór het betonstorten.

Het is verboden water toe te voegen aan het beton op het bouwterrein.

Indien het beton vervaardigd wordt door de landbouwer, bevat het minstens 350 kg cement per m3 beton.

De verhouding water / cement is nooit hoger dan 0,5.

Om de werken te vergemakkelijken, kan gebruik worden gemaakt van een superplastificeerder.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De vloer heeft een dikte van ten minste 15 cm en op het niveau van de randen onderworpen aan het voertuigenverkeer of bestemd om een verticale wand te ontvangen, van minstens 25 cm (Beeld 2).

Bij het betonstorten, om een ontmenging van de toeslagmaterialen te voorkomen, wordt geen vrije val hoger dan 1 m, val op schuine wanden of schuine storting toegestaan (Beeld 5).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het betonstorten is verboden bij vorst, zware hitte (hoger dan 30°C) of overvloedige neerslag. 3. Trilling van het beton Gestort beton bevat meer dan 15 % lucht ingesloten door de menging en het storten;het is dus niet dicht. Bovendien volgt het niet alle details van de vloer en omhult niet volledig de wapeningen. Daarom worden verdichtingsmiddelen gebruikt (het meest gangbare is de trilling).

De vibrerende balk en de vibrerende naald zijn twee verdichtingsmiddelen door trilling.

De vibrerende balk wordt aangedreven aan de oppervlakte van de hele plaat.

De naald wordt langzaam ingetrild, wordt recht gehouden zo lang als noodzakelijk en wordt daarna langzaam weggenomen (Beeld 6). De tussenruimte tussen twee insteekpunten van de naald wordt gekozen volgens het verdichtingsbereik (r = + 10 keer de naalddiameter) zonder dat de tussenruimten elkaar overlappen (Beeld 7).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4. Betonbescherming Het water kan het pas gestorte of hard wordende beton verlaten door verdamping op de oppervlakten in de open lucht of pas ontkist. Een onvoldoende bescherming van het beton tegen waterverdamping wordt vaak opgespoord door het optreden van plastic krimpscheuren (de betonoppervlakte lijkt op uitdrogende klei - foto 1) Foto 1 : Plastic krimpscheur in het beton Om het vocht te handhaven, in geval van sterke verdamping, wordt het beton bedekt met een plastic dekzeil of, bij gebrek, wordt een curing compound zo spoedig mogelijk verstuifd volgens de door de fabrikant voorgeschreven hoeveelheden. Die bescherming wordt tijdens minstens drie dagen uitgevoerd.

In geval van bekist beton, wordt het vocht gehandhaafd in het beton door het vasthouden van de bekistingen.

In geen geval mag de mestvaalt in dienst worden gesteld voor een minimum termijn van acht dagen na het betonstorten. Idealiter is de termijn voor de indienststelling gelijk aan één maand. 5. Voegen Krimpvoegen worden ingezaagd met een diamant op 1/3 van de dikte van de plaat.Het inzagen wordt niet onderbroken in de zones waar een wapening kan worden ingezaagd. Het zagen in verhard beton gebeurt uiterlijk 1 dag na het betonstorten.

De voegsneden vormen plaatselijk zwakkere zones waar de scheuren zich concentreren, wat een onregelmatige scheurvorming vermijdt.

De maximale tussenruimte tussen twee krimpvoegen is niet hoger dan 4 meter. e. Wanden van gestort beton 1.Wapening De kenmerken van het uit te voeren betonvlechtwerk zijn gelijkwaardig aan die voorgesteld voor de vloerwapeningen. Die wapeningen worden aangelegd op halve dikte van de wand. 2. Beton De kenmerken van het te storten beton zijn gelijkwaardig aan die vastgesteld voor het vloerbeton met uitzondering van de cementhoeveelheid : die wordt gebracht van 350 op 375 kg/m3. De grootte van de aggregaten kan echter worden beperkt (20 mm) om het opvullen van de bekistingen te vergemakkelijken.

De dikte van de wanden bedraagt 15 cm aan de basis en is begrepen tussen 10 en 15 cm aan de top van de wand indien deze hoger is dan 1,5 meter. Indien de hoogte van de wand hoger is dan 1,5 m, wordt de dikte daarvan verhoogd met 5 cm en wordt het wapeningsnet verdubbeld op het hele wandvak met uitzondering van de bovenste 1,5 m. 3. Trilling van het beton De voorschriften betreffende de trilling van het beton voor de wanden van gestort beton zijn gelijkwaardig aan die welke vastgesteld zijn voor de vloer.Enkel de vibrerende naald wordt gebruikt als trillingsmiddel. 4. Voegen Zoals alle materialen, is het beton onderhevig aan stuik (kou) en thermische uitzetting (warmte).Elke verhinderde beweging, van thermische of andere (krimpen) oorsprong, veroorzaakt spanningen en dus eventuele scheurvormingen. Uitzetvoegen hebben als doel die te voorkomen.

Voor elke verhoging van de betontemperatuur hoger dan 10°C, zet het beton uit van 1mm op 10m.

Uitzetvoegen verdelen een kunstwerk in meerdere onafhankelijke delen met beperkte afmetingen om hun uitzetting mogelijk te maken zonder diffuse scheurvorming. Ze zijn samengesteld uit een voegstrook van samendrukbaar materiaal van 10 tot 20 mm dikte, geplakt op de vlakken tegenover de te verdelen delen.

Het is dus noodzakelijk een uitzetvoeg uit te voeren (Beeld 8) om de x meter (x = 10 keer de hoogte van de wand).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bij het betonstorten van fase 1, ter hoogte van een uitzetvoeg, wordt een soepele voegstrip aangelegd. Een samendrukbare strook wordt geplakt op het ontkiste vlak. Na het betonstorten van fase 2 en de ontkisting, wordt een voegvulmassa geplaatst aan beide kanten van de samendrukbare strook. f. Wanden in bekistingsblokken Een gewoon gebouw in bindstenen biedt geen voldoende weerstand tegen de mestdruk. De muren in bekistingsblokken die bestand zijn tegen zijdrukken zijn aangepast.

Bekistingsblokken zijn holle blokken van beton waarbij het doorvoeren van verticale en horizontale wapeningen mogelijk is; ze zijn geprofileerd om in den droge (zonder mortel) in elkaar te passen en om de bekisting van een skelet van in situ gegoten gewapend beton te vormen.

Deze in zelfbouw uitvoerbare oplossing is de goedkoopste.

De uitvoering van die elementen is heel eenvoudig. Het leggen moet horizontaal en zonder mortel gebeuren. Om de aanleg van de mortel mogelijk te maken, worden de blokken inderdaad herkalibreerd na vervaardiging.

Het eerste blokbed wordt gelegd op een funderingsblok en tevens als de wachtbeugels voor de verticale wapeningen en voor die van de bodemplaat. De horizontale wapeningen worden geplaatst in de daartoe voorziene inkepingen naarmate de blokken worden aangelegd. De blokken van twee opeenvolgende bedden worden in groepen van vijf geplaatst.

Wanneer de gewenste hoogte bereikt is, worden de verticale wapeningen van de muur geplaatst. Dan wordt de muurvoet of de bodemplaat (vloer) gebetonneerd en na binding van dat beton, wordt beton gegoten in de muren.

Het beroep op een zelfstortend beton en/of het gebruik van een vibrerende naald zijn sterk aangeraden om een betere opvulling van de bekistingsblokken te verkrijgen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld g. Wanden in prefabelementen Verschillende soorten prefabelementen zijn beschikbaar.Twee categorieën zijn onderscheiden : - De elementen in de vorm van een omgekeerde L of T (Beeld 10) - De in te klemmen plaatvormige elementen (Beeld 12).

Bij gebruik van elementen in de vorm van een omgekeerde L of T, vormt de fundering van de elementen de bekisting voor de plaat van gewapend beton dat nog moet worden gegoten.

Die steunelementen worden gelegd op een laag van gestabiliseerd zand van minstens 15 cm dikte en die minstens 20 cm breder is dan de fundering van de betrokken elementen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Vlakke platen vertonen aan de basis uitsparingen voor hun verankering d.m.v. wapeningen in de vloer van de mestvaalt (Figure 7).

Wat de aanleg betreft, wordt het terrein voorbereid door een sleuf van 40 cm diepte en minstens 50 cm breedte te graven. Betonnen blokken (30 x 30 x 30) cm3 waarop prefabelementen worden gelegd, worden geplaatst.

De elementen worden voor het betonstorten vastgemaakt d.m.v. houten piketten. Dwars door de uitsparingen wordt een wapening geplaatst. Het gaat om een wapening van 8 mm diameter voor de elementen waarvoor de nuttige hoogte lager of gelijk is aan 2,0 m en om een wapening van 12 mm diameter voor de elementen waarvoor de nuttige hoogte hoger is dan 2,0 m. De vloer van de mestvaalt wordt daarna ingegoten met gebruiksklaar beton. Die bodemplaat strekt zich uit buiten de mestvaalt langs de elementen op een breedte van 50 cm.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Zoals voor de elementen in de vorm van een omgekeerde L en T, wordt de verbinding uitgevoerd d.m.v. pen- en gat. De voegen worden opgevuld met een elastische stof. Een vlak van de elementen is glad ontkist, het andere is manueel gladgeschuurd.

Ter informatie kunnen de afmetingen als volgt variëren : - Nuttige hoogte : van 0,80 tot 3,50 m; - Wanddikte : van 0,14 tot 0,22 m; - Lengte : van 1,50 tot 3,00 m. h. Bouw van een mestvaalt voor zachte mest De zachte mesten worden tegengehouden door wanden en het vloeibare gedeelte moet kunnen wegstromen naar een opslagput.Een handelwijze bestaat erin een rooster te plaatsen op een deel van de vloer verbonden met hellingen om het wegstromen van het vloeibare gedeelte te vergemakkelijken. Een andere mogelijkheid bestaat erin de opslagoppervlakte te omringen met opengewerkte wanden (bv. houten balken met een tussenruimte van 5 cm); de vloeistoffen stromen dwars daardoor weg.

Een greppel voor de terugwinning van het mestvocht wordt rondom gegraven en stroomt uit in een put.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Andere mogelijkheden kunnen ook worden uitgevoerd (ontwateringen tijdens overdracht, ...).

De voorschriften betreffende het grondwerk, de fundering, de drainage, de vloer en de wanden van een mestvaalt voor zachte mest zijn gelijkwaardig aan die voorgesteld voor een mestvaalt voor droge mest. 1.3. Uitbreiding van een bestaande mestvaalt of een vloer gegoten in meerdere keren Deze oplossing kan worden uitgevoerd : - de vrije oppervlakte naast de vroegere mestvaalt is voldoende, - deze nieuwe oppervlakte hindert het voertuigen- of dierenverkeer niet binnen het bedrijf, - het vroegere werk beschikt niet over muren, behalve als men van plan is die te slopen, - de hellingen en het type grond van de te bedekken ruimte zijn gelijkwaardig aan die van de vroegere plaat.

De verbinding tussen de twee kunstwerken moet zorgvuldig worden uitgevoerd. De wapeningen van het beton van de vroegere mestvaalt zijn goed ongedekt en aangesloten op die van de nieuwe.

De continuïteit tussen de twee platen wordt verzekerd door stiften (diameter 25 mm) gelegd op de 75 cm. Die worden geplaatst door boring in de vorige plaat en gebetonneerd in de nieuwe (Beeld 14). De nieuwe plaat heeft dezelfde dikte als de vorige. De twee delen die met elkaar in contact zijn, moeten rechtstreeks zijn (eventueel een deel zagen).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Daarna, indien de tussenruimte tussen de twee oppervlakten zichtbaar is, beschikt men over een voegvulmassa om de waterdichtheid te verzekeren op dat niveau.

Er wordt gebruik gemaakt van een beton van hetzelfde type als hetgeen vooraf werd beschreven. Voor de uitvoering van het beton dienen dezelfde aanbevelingen te worden gevolgd als bij de bouw van een mestvaalt. Elke rechtstreekse lozing van aalt en gier in de ondergrond, in een openbaar riool of in oppervlaktewater is verboden. 2. Aalt- en gieropslag 2.1. Inleiding Op grond van het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw, verstaat men onder "aalt" een mengsel van feces en urine, in vloeibare of brijachtige vorm; " gier " bestaat uitsluitend uit urine, al dan niet verdund, die uit de verblijfplaats van de dieren wegvloeit. Elke rechtstreekse lozing van aalt en gier in de ondergrond, in een openbare riool of in oppervlakte water is verboden.

Aalt en gier worden op de hoeve opgeslagen in waterdichte infrastructuren zonder overlooppijp met een voldoende capaciteit voor een opslag van minimum 6 maanden (zie Bijlagen). Bovendien worden die infrastructuren ingericht om het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemelwater of dakwater te voorkomen. De waterdichtheid van de opslaginfrastructuren voor aalt en gier die na 29 november gebouwd zijn (datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het bovenbedoelde besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002) is gemakkelijk en voortdurend verifieerbaar.

In de praktijk bestaan er drie typen bouwmateriaal voor opslaginfrastructuren voor aalt en gier : beton, metaal en geomembranen.

De opslagwerken zijn : - ondergraven; de opvulling wordt uitgevoerd d.m.v. zwaartekracht, - half-ingegraven of aan de oppervlakte.

Ingegraven putten Ze hebben verticale wanden en een horizontale vloer. Die laatste is rechthoekig of cirkelvormig.

Door de cilindrische vorm van de put kan voordeel getrokken worden van het "gewelf-effect", wat hem stabieler maakt t.a.v. de zijdruk van de aanvullingsgrond.

Om problemen te vermijden bij het bovenlangse weer opnemen van de opgeslagen mest, is de maximale diepte van een ingegraven put gelijk aan 3 m.

In geval van een ingegraven put gelegen onder een gebouw of mestvaalt, is het beroep op een studiebureau of op een architect noodzakelijk voor de dimensionering van het werk.

Half-ingegraven putten Ze hebben verticale wanden en een horizontale vloeren zoals ingegraven putten of hellende wanden, een vierkante of rechthoekige doorsnede en een horizontale vloer (put van het type "boot") Opslagen aan de oppervlakte Opslagen aan de oppervlakte hebben meestal een cirkelvormige doorsnede en zijn samengesteld uit prefabelementen. Die elementen moeten worden opgesteld door gespecialiseerde bedrijven. De vloer is van gewapend beton. Gierzakken vormen een alternatief.

De put mag niet uitgerust zijn met een overlooppijp. In geval van tanken voor de opslag van mestvocht, met inbegrip van mestvocht afkomstig van pluimvee, zijn overstorten (by-pass) toegestaan (Beeld 15).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In geval van een open put, is een beveiligingshoogte van 40 tot 50 cm voorzien om rekening te houden met het onweer en het windeffect (voor grote putten).

Veiligheid Wat betreft ingegraven of half ingegraven putten (hoogte buiten de grond lager dan 2 m.) in de open lucht, wordt een beschermingsafsluiting gelegd. Die moet een voldoende hoogte hebben (minstens 2 m.) om de beklimming daarvan te voorkomen. Voor putten met verticale wanden, wordt de afsluiting vastgemaakt op de wanden.

Er worden ook veiligheidsstangen geïnstalleerd. Een tank uitgerust met een afdekkingsstructuur die niet ontworpen is om het gewicht van voertuigen te dragen, moet afgesloten en duidelijk vermeld zijn.

De deksels van toegangsopeningen zijn zodanig ontworpen dat ze niet kullen vallen in de tank (voorkeur geven aan cirkelvormige deksels).

Hun zwaarte is zo dat ze niet kunnen worden opgetild door kinderen.

Voor half ingegraven van het type "boot", moet een gestabiliseerde weg toegang geven tot het wederopnemingspunt (1 m van de rand), zonder de stabiliteit van de taluds te bedreigen. 2.2. Bouw van een betonnen put a. Plaatskeuze In geval van een put aan de oppervlakte, wordt de voorkeur gegeven aan een plaats die geen aanvulling vereist (Beeld 16). Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b. Graafwerk De voorschriften betreffende het graafwerk de put zijn gelijkwaardig aan die welke voorzien zijn voor de mestvaalt. Tijdens de graaf werken mag geen verticale grondwand hoger zijn dan één meter. Indien de graafwerken dieper zijn dan één meter, wordt een aanberming op 45° uitgevoerd vanaf één meter (Beeld 17).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld c. Drainage Door drainage onder een kunstwerk kan verzadiging in water (door stijging van grondwater) vermeden worden en een eventueel waterdichtheidsgebrek in het licht gesteld worden. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Die verzadiging zou, bij vorst-dooi wisselingen of stijging van waterlaag, belangrijke grondbewegingen veroorzaken met, als gevolg, een scheuring van het kunstwerk.

Het aanleggen van de drains moet de volgende voorschriften in acht nemen (Figure 13) : - Helling hoger of gelijk aan 1 % - Tussenruimte tussen drains gelijk aan 3 m - geringde PVC-drain - Diameter van drains tussen 50 en 80 mm.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bij afwezigheid van een oppervlakkig ondergronds waterbekken, moeten de drains verplicht aangelegd worden op een diepte van 60cm onder de grond.

De drains worden gelegd in een geul van ongeveer 30 cm breedte en omhuld met grind met een granulometrie hoger dan 20 mm en lager dan 56 mm (Beeld 19). De inrichting van de drains in verhouding tot het opslagwerk kan longitudinaal (Beeld 18) of dwars zijn.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Een periferische drain (of ringdrain) wordt gelegd aan de basis van de wand (buitenkant). Het drainagenetwerk komt terecht, via een verzamelriool voor draineerwater, in een waterdicht inspectieput (Beeld 20).

De inspectieput wordt zodanig ontworpen dat het waterpeil minstens 10 cm hoog is.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor zover mogelijk moet elk voertuigenverkeer op die put vermeden worden. In het tegenovergestelde geval, hebben de dikte van de muren minstens 20 cm dikte en draagt het luik een last van 10 T. De aanvoer van het verzamelriool in die inspectieput moet 10 cm boven het waterpeil gelegen zijn.

De afvoer gebeurt hetzij door gravitatie, hetzij door uitpompen.

De afvoerleidingen voor water zijn geplaatst op een voldoende diepte, in het bijzonder onder de verkeerszones (verbrijzelingsrisico's) (zie hoofdstuk 4.2). d. Fundering De voorschriften betreffende de putfundering zijn gelijkwaardig aan die welke voorzien zijn voor de mestvaalt. De fundering wordt ingericht om een "overdiepte" te creëren die noodzakelijk is voor een volledige lediging van de opslag (Figure 16).

De funderingshelling is gericht naar die "overdiepte".

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld e. Vloer De voorschriften voor de putvloer zijn gelijkwaardig aan die welke voorzien zijn voor de mestvaalt.f. Wanden van gegoten beton De dikte van de wand is gelijk aan minstens 30 cm voor buitenwanden en aan minstens 20 cm voor binnenwanden. Een voegstrip wordt gelegd tussen de vloer en de buitenwand (Beeld 22).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Indien de lengte van een muur van gewapend beton dat in één keer is gegoten, hoger is dan 15 m, wordt een krimpvoeg gerealiseerd om de 5 meter (Figure 19). « fissure de retrait" : krimpscheur « masse de scellement" : vulmassa Beeld 24 : krimpvoeg

De voeg is bestemd om de betonnen doorsnede zodanig te verzwakken dat de krimpscheur wordt gelokaliseerd. De verzwakking van de betonnen doorsnede kan worden uitgevoerd door een houten tong vooraf te plaatsen binnen de bekisting en dit, op een diepte van minstens 1/3 van de muurdikte.

De voegen worden dan gevuld met het oog op de waterdichtheid. Om voegen niet te moeten vullen, kan een voegstrip gelijkwaardig aan die welke beschreven is op Beeld 23 in te voegen op het niveau van de krimpvoeg.

Een uitzetvoeg (Beeld 8) wordt ingevoegd indien de lengte van de wand hoger is dan 60 meter. g. Wanden in bekistingsblokken De voorschriften betreffende de wanden in bekistingsblokken voor de put zijn gelijkwaardig aan die welke voorzien zijn voor de mestvaalt. De dikte van de bekistingsblokken wordt aangepast om rekening te houden met de horizontale (grondwaterdruk) en verticale (eventuele afdekking) spanningen. h. Wanden in prefabelementen Steunmuren worden geplaatst op een betonnen plaat en worden met elkaar verbonden door naspanningskabels geplaatst buiten de elementen (Figure 20).Die kabels moeten worden aangelegd door een firma gespecialiseerd op het gebied van de voorspanning. Maatregelen tegen de corrosie van de wapeningen die deze kabels uitmaken en van de verankeringen moeten worden getroffen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2.3. Bouw van een put in geomembranen a. Plaatskeuze In geval van een opslagsysteem met een bekken dat afstotend wordt gemaakt door een geomembraan, moet de grond waar het bekken is gelegen verplicht : : i.goed gedraineerd zijn; de bodem van het bekken moet altijd gelegen zijn boven het niveau van de waterlaag; ii. vrij zijn van ingegraven organische stof, wat een risico voor gasopstijging en vervorming van het geomembraan zou vormen.

Bij aanwezigheid van ingegraven organische stoffen, wordt een specifiek kokersysteem ingericht voor de afvoer van gistingsgassen (Figure 21). De uitlaten van gasdrains zijn uitgerust met veiligheidssystemen om afsluitingen, waterindringen, het binnenkomen van knaagdiertjes, enz. te voorkomen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b. Graafwerk Tijdens de graafwerken wordt het aanbermen van zijwanden uitgevoerd op 45° (Figure 22). Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld c. Drainage De voorschriften betreffende de drainage voor de inrichting van een opslagsysteem met een bekken dat afstotend wordt gemaakt door een geomembraan, zijn gelijkwaardig aan die welke voorzien zijn voor de betonnen put.d. Fundering De maagdelijke bodem vormt de fundering.Voor de aanleg van het geomembraan, wordt een antidoorponsing geotextiel geïnstalleerd ter voorkoming van beschadigingen door scherpe voorwerpen (stenen, ...). e. Keuze van het geomembraan Om te kunnen weerstaan tegen onweer, ultraviolette straling (UV) en aantastingen door de verschillende bestanddelen van aalt (vluchtige vetzuren, mercaptan, fenols, ...), is het geomembraan gemaakt van PVC (polyvinylchloride), van HDPE (Hoge Dichtheid Polyetheen) of van Ethyleen Propyleen Dieen Monomeer (EPDM) en met een minimum dikte van 0.8 mm. Door een discussie met specialisten kan de keuze worden geoptimaliseerd (type materialen, dikte, ...). f. Aanleg van het geomembraan Om een waarborg van 10 jaar te verkrijgen, moeten de aanleg en de vastmaking van het geomembraan uitgevoerd worden door een gespecialiseerde ploeg die werkt voor rekening van een leverancier. Het geomembraan is van één stuk gemaakt of wordt ter plaatse gesoldeerd. g. Opvullings- en afvoersysteem Indien een opvullings- en afvoersysteem wordt ingericht op de bodem van de opslaginfrastructuren, moet het geïnstalleerd worden door een specialist die zorgt voor de waterdichtheid van de verbindingen.h. Bijzondere veiligheidsmaatregelen Een beschermingsafsluiting verhindert de toegang tot het opslagbekken. Nylonladders worden geplaatst langs de wanden opdat de zoogdieren (knaagdieren) het bekken zouden kunnen verlaten zonder de wanden te beschadigen. i. Dimensionering In geval van beroep op die opslagtechniek, wordt het volume berekend voor een opslag van 6 maanden (zie Bijlagen) verhoogd met minstens 10 % ter voorkoming van overlopen als gevolg van wind en onweer. 2.4. Aanleg van een metalen put a. Plaatskeuze In geval van put aan de oppervlakte, wordt de voorkeur gegeven aan een plaats die geen aanvulling vereist (Beeld 16).b. Graafwerk De voorschriften betreffende het graafwerk voor een put zijn gelijkwaardig aan die welke voorzien zijn voor een mestvaalt.c. Drainage De voorschriften betreffende de drainage van een put zijn gelijkwaardig aan die welke voorzien zijn voor een betonnen put.d. Fundering In geval van een ingegraven metalen put, wordt die gelegd op een zandbed met een minimale dikte van 10 cm. In geval van een metalen put aan de oppervlakte, wordt die gelegd op een fundering overdekt met een plaat van gewapend beton van het type C20-25 - blootstellingsklasse 2a van 15 cm dikte.

De voorschriften betreffende de fundering voor de put zijn gelijkwaardig aan die welke voorzien zijn voor een mestvaalt.

De fundering wordt ingericht om een "overdiepte" te creëren die noodzakelijk is voor een volledige lediging van de opslag (Beeld 21).

De funderingshelling is gericht naar die "overdiepte". 2.5. Aanleg van een aaltzak a. Plaatskeuze De zak wordt aangelegd op een vlakke grond vrij van uitspringende elementen die het geomembraan kunnen beschadigen. b. Keuze van het geomembraan Om te kunnen weerstaan tegen onweer, ultraviolette straling (UV) en aantastingen door de verschillende bestanddelen van aalt (vluchtige vetzuren, mercaptan, fenols, ...), is het geomembraan gemaakt van PVC (polyvinylchloride), van HDPE (Hoge Dichtheid Polyetheen) of van Ethyleen Propyleen Dieen Monomeer (EPDM) en met een minimum dikte van 0.8 mm. Door een discussie met specialisten kan de keuze worden geoptimaliseerd (type materialen, dikte, ...). c. Inrichting Om de waterdichtheid te kunnen verifiëren, wordt het aaltzak gelegd op een waterdicht dekzeil. 2.6. Aanleg van een prefabtank a. Graafwerk De voorschriften betreffende het graafwerk van een put zijn gelijkwaardig aan die welke voorzien zijn voor een betonnen put.b. Drainage De voorschriften betreffende de drainage van een put zijn gelijkwaardig aan die welke voorzien zijn voor een betonnen put.c. Fundering De fundering bestaat uit een laag van gestabiliseerd zand (100 kg cement/m3) van 20 cm dikte.d. Verbinding van verschillende prefabtanken De verbinding tussen tanken wordt uitgevoerd door PVC buizen.De waterdichtheid tussen de buis en de tank wordt verzekerd d.m.v. van een flexibele voeg aangepast op de agressiviteit van aalt. 3. Opslag van pluimveemest Op grond van het besluit van de Waalse Regering 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw, wordt een onderscheid gemaakt tussen : pluimveemest, d.w.z. uitwerpselen van pluimvee gemengd met stalstro (o.a spaanders of stro); pluimveepoep, d.w.z. ongemengde uitwerpselen van pluimvee; ze zijn vochtig, voorgedroogd of gedroogd.

Elke rechtstreekse lozing van pluimveemest in de ondergrond, in een openbare riolering of in een oppervlaktewater is verboden.

Om in het veld te worden opgeslagen (bij gebrek aan opslaginfrastructuren in het veld), moet de pluimveemest een minimum gehalte aan droge stoffen van 55 % hebben.

Pluimveemest wordt op de hoeve opgeslagen op een waterdichte betonnen oppervlakte met een voldoende grootte (zie Bijlagen), voorzien van een tank met een voldoende capaciteit (zie Bijlagen) voor de opslag van het mestvocht. Bovendien worden die infrastructuren ingericht om het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemelwater of dakwater te voorkomen. De waterdichtheid van de opslaginfrastructuren voor pluimveemest die na 29 november gebouwd zijn (datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het bovenbedoelde besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002) is gemakkelijk en voortdurend verifieerbaar.

In de praktijk, met uitzondering van de vochtige pluimveepoep die moet worden opgeslagen op een volledig afgedekte oppervlakte, zijn de andere technische voorschriften voor de uitvoering van de opslaginfrastructuren voor pluimveemest gelijkwaardig aan die bepaald in het kader van de mestopslag zie hoofdstuk 2). 4. Lineaire elementen voor afvoer van mestvocht Wanneer de put zich op een afstand bevindt van de mestvaalt, wordt het mestvocht d.m.v. graviteit afgevoerd naar de put door een goot of een ingegraven leiding. 4.1. Goot De graaf- en funderingswerken is gelijkwaardig met die uitgevoerd in het kader van de inrichting van de vloer van een mestvaalt.

De goten worden ter plaatse gegoten. De kwaliteit van het te gieten beton is gelijkwaardig aan die van het beton voor de vloer van een mestvaalt.

De helling van de goot bedraagt minstens 1 %.

De goot heeft een lengte van 50 cm een en diepte van 3,5 m indien de door die goot gedraineerde oppervlaktelager is dan 200 m2.

De goot heeft een breedte van 100 cm en een diepte van 6 cm indien de door die goot gedraineerde oppervlakte lager is dan 800 m2. 4.2. Leiding De leiding is van PVC of beton gemaakt. De ineenvoegingen zijn altijd uitgerust met voegen van neopreen.

Indien er geen voertuigenverkeer plaatsvindt boven de leiding, wordt die geplaatst in een fundering van 20 cm gestabiliseerd zand (100 kg cement per m3 zand) en omhuld tot half de lengte van een laag 10 cm gestabiliseerd zand.

In het tegenovergestelde geval, is de omhulling van de leiding volledig en wordt een laag 15 cm beton geplaatst op de hele oppervlakte van gestabiliseerd zand.

De helling van de leidingen mag niet lager zijn dan 1 %.

De diameter van de leiding mag niet lager zijn dan 200 mm en wordt aangepast volgens de helling van de leiding en de oppervlakte van de mestvaalt. 5. Waterdichtheidswerken op bestaande kunstwerken In geval van waterdichtheidsgebrek veroorzaakt door een scheuring, kan die worden hersteld d.m.v. een cementpasta en een microbeton.

De te herstellen zone moet vooraf worden verdiept op een dikte van 8 tot 10 cm. DE vooraf gereinigde zone wordt bestreken met een cementpasta (1 deel cement + 0,3 deel water + superplastificeerder).

Een microbeton wordt onmiddellijk gegoten in de leeggemaakte ruimte (de termijn tussen de uitvoering van het cementpasta en van het microbeton is lager dan 5 min).

De samenstelling van het microbeton is gelijkwaardig aan die voorgesteld voor het beton van de vloer van een mestvaalt maar de aggregaten worden vervangen door grind of steenslag 4/7.

Het is belangrijk dat het microbeton niet te snel droogt. Om het vocht te handhaven, wordt het microbeton afgedekt met een plastic dekzeil.

Die bescherming wordt uitgevoerd tijdens minstens drie dagen.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest Namen, 1 april 2004.

De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van opslaginfrastructuren voor dierlijke mest.

Namen, 1 april 2004.

De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

^