Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 28 oktober 2004
gepubliceerd op 29 december 2004

Besluit van de Waalse Regering betreffende de toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2004027284
pub.
29/12/2004
prom.
28/10/2004
ELI
eli/besluit/2004/10/28/2004027284/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

28 OKTOBER 2004. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw


De Waalse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 8 augustus 1988, 5 mei 1993, 16 juli 1993, 13 juli 2003 en 12 augustus 2003;

Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen;

Gelet op verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen, laatst gewijzigd bij verordening (EG) nr. 806/2003 van de Commissie van 14 april 2003;

Gelet op verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, opgeheven en vervangen bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, maar steeds van toepassing op de aanvragen om rechtstreekse betalingen voor de kalenderjaren vóór 2005;

Gelet op verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, laatst gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003;

Gelet op verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, laatst gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003;

Gelet op verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen, laatst gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1783/2003 van de Raad van 29 september 2003;

Gelet op verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

Gelet op verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, laatst gewijzigd bij verordening (EG) nr. 206/2004 van de Commissie van 5 februari 2004;

Gelet op verordening (EG) nr. 2461/1999 van de Commissie van 19 november 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad wat het gebruik betreft van uit productie genomen grond voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet specifiek voor voeding of voor vervoedering bestemde producten, laatst gewijzigd bij verordening (EG) nr. 345/2002 van de Commissie van 25 februari 2002;

Gelet op verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, laatst gewijzigd bij verordening (EG) nr. 118/2004 van de Commissie van 23 februari 2004 en opgeheven en vervangen vanaf 7 mei 2004 bij verordening (EG) Nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, maar steeds van toepassing op steunaanvragen betreffende de subsidiecampagnes die vóór 2005 beginnen;

Gelet op verordening (EG) Nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), opgeheven en vervangen vanaf 7 mei 2004 bij verordening (EG) nr. 817/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL);

Gelet op het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2002;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 8 december 1994 betreffende de toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw, opgeheven en vervangen bij het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 1997 betreffende de steun aan de landbouw, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 juli 2003;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999 tot toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 december 2000;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 6 november 2003 betreffende steun aan de biologische landbouw;

Gelet op het ministerieel besluit van 20 december 2001 houdende uitvoering van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 16 augustus 2003;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op beschikking nr. C(2000)2725 van de Commissie van 25 september 2000 houdende goedkeuring van het programmeringsdocument inzake plattelandsontwikkeling voor het Waalse Gewest (België) voor de programmeringsperiode 2000-2006;

Gelet op beschikking nr. C(2004)2930 van de Commissie van 22 juli 2004 tot goedkeuring van de wijzigingen aangebracht aan het programmeringsdocument inzake plattelandsontwikkeling voor het Waalse Gewest (België) voor de programmeringsperiode 2000-2006 en tot wijziging van beschikking nr. C(2000)2725 van de Commissie houdende goedkeuring van dat programmeringsdocument;

Gelet op de "Richtsnoeren voor de uitvoering van de beheers-, controle- en strafsystemen betreffende de door EOGFL-Garantie gefinancierde maatregelen voor plattelandsontwikkeling ingesteld bij verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad" van 23 juli 2002;

Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de federale overheid;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 24 mei 2004;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 27 mei 2004;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende de herstructurering van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest als gevolg van de bevoegdheidsoverdracht naar de Gewesten op het gebied van landbouw en dat bijgevolg de regelgeving moet worden aangepast;

Overwegende dat de continuïteit van de openbare opdrachten moet worden gewaarborgd met inachtneming van de verplichtingen inzake landbouw die opgelegd zijn bij de Europese regelgeving;

Overwegende dat maatregelen betreffende het programma voor een milieuvriendelijke landbouw onverwijld moeten worden genomen overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 3508/92, inzonderheid wat betreft de verplichte verenigbaarheid met het beheers- en controlesysteem, van verordening (EG) nr. 1257/1999 en van verordening nr. 445/2002, vervangen bij verordening (EG) nr. 817/2004 vanaf 7 mei 2004;

Overwegende dat de toepassing van de maatregelen betreffende het programma voor een milieuvriendelijke landbouw moet overeenstemmen met de verschillende steunregelingen die voortaan door de Gewesten beheerd worden;

Overwegende dat er in boetes voorzien is bij niet-naleving van de bij de Europese regelgeving opgelegde termijnen om de betrokken premies te storten aan de producenten of bij vertraging in de uitvoering van de betrokken regelgevingen of bij slechte uitvoering daarvan;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1° "producent" : de uitbater, natuurlijke of rechtspersoon of groepering van natuurlijke personen of van rechtspersonen of van beide die op autonome wijze, voor eigen profijt en rekening, een landbouwbedrijf beheert, ongeacht de speculaties;2° "bedrijf" : het geheel van de productie-eenheden gelegen op het nationaal grondgebied, op autonome wijze beheerd door één producent;3° "productie-eenheid" : het geheel van de functioneel samenhangende middelen, met inbegrip van de gebouwen, opslaginfrastructuren, meststoffen, gekweekte dieren en gronden die voor de producent nodig zijn om één of meerdere landbouw-, tuinbouw- of veehouderijspeculaties te bedrijven voor zijn exclusief gebruik;4° "aanvraag om areaalsteun" : de jaarlijkse steunaanvraag uit hoofde van de steunregelingen bedoeld in artikel 1, § 1, punt a) en punt b) iii), van verordening (EEG) nr.3508/92 van de Raad tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen of vanaf het kalenderjaar 2005 de jaarlijkse aanvraag om rechtstreekse betalingen bedoeld in artikel 22, § 1, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001; 5° "oppervlakte-aangifte" : aangifte van de producent waarin alle door hem beheerde landbouwpercelen en hun oppervlakten zijn vermeld, ongeacht de speculaties, overeenkomstig artikel 4, § 1, van verordening (EG) nr.2419/2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen of, vanaf het jaar 2005, overeenkomstig artikel 6, § 1, van verordening (EG) Nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers; 6° "akkerbouwteelt" : teelt waarvan het areaal aangegeven is in de oppervlakteaangifte met uitzondering van de volgende teelten : blijvend hooiland (teeltcodes 611, 612), bebossing (teeltcode 891), meerjaarlijkse vruchtteelten (teeltcode 971) of noten (teeltcode 92);7° "waterloop" : water in beweging dat gewoonlijk continu en in een vaste, natuurlijke of kunstmatige bedding loopt.Als de vaste bedding kunstmatig is, moet ze rechtstreeks verbonden zijn met het natuurlijke hydrografische net; 8° "benadeelde gebieden" : benadeelde gebieden zoals bepaald in artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 1997 betreffende de steun aan de Landbouw;9° "Sanitel" : geautomatiseerd dataverwerkingssysteem voor de identificatie en registratie van dieren;10° "Minister" : de Minister bevoegd voor Landbouw;11° "bestuur" de Afdeling steun aan de landbouw van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest;12° "bevoegde buitendienst" : de directie Buitendienst van het bestuur die de aanvraag om areaalsteun van de betrokken producent behandelt. Voor gronden gelegen in het Waalse Gewest terwijl het briefwisselingsadres van de producent zich daarbuiten bevindt, is de Buitendienst die het betrokken dossier beheert echter die van het adres van de betrokken productie-eenheid in het Waalse Gewest of, eventueel, de door het bestuur gekozen Buitendienst.

Bij afwezigheid van productie-eenheid in het Waalse Gewest of van landbouwgebouw verbonden met de in het Waalse Gewest door die producent geëxploiteerde gronden, is de bevoegde Buitendienst hetgeen dat ressorteert onder het ambtsgebied van de gemeente waar het grootste deel van de betrokken gronden zich bevindt.

Art. 2.§ 1. De uitvoering van één of meerdere productiemethoden of -submethoden kan in aanmerking komen voor toelagen voor milieuvriendelijke landbouw : 1° Methode 1 : Instandhouding van elementen uit het ecologisch netwerk en het landschap; Submethode 1.a : Heggen en houtsingels;

Submethode 1.b : Geïsoleerde bomen of struiken, hoogstammige vruchtbomen en bosjes;

Submethode 1.c : Poelen; 2° Methode 2 : Natuurlijke weide;3° Methode 3 : Extensieve groenstroken; Submethode 3.a : Met gras bezaaide perceelsranden;

Submethode 3.b : Extensieve graslandstrook; 4° Methode 4 : Wintergrondbedekking vóór lenteteelt;5° Methode 5 : Verminderd gebruik van biociden en meststoffen op graangewassen; 6° Methode 6 : Fokken van dieren van een bedreigd plaatselijk ras Submethode 6.1 : Fokken van trekpaarden;

Submethode 6.2 : Fokken van runderen;

Submethode 6.3 : Fokken van schapen; 7° Methode 7 : Handhaving van een lage veebezetting;8° Methode 8 : Weiden met een hoge biologische waarde;9° Methode 9 : Ingerichte perceelstroken; Submethode 9.a : Opvang van wilde fauna en flora, beetle bank;

Submethode 9.b : Waterloopranden en erosiebestrijding;

Submethode 9.c : Bloemenstrook;

Submethode 9.d : Onkruidstrook; 10° Methode 10 : Actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw; Hiernavermelde methoden betreffen twee soorten acties : 1° de algemene acties, namelijk methoden 1 tot 7;2° gerichte acties, namelijk methoden 8 tot 10. § 2. De na te leven voorwaarden voor elke methode alsook de overeenstemmende toelagen staan vermeld in bijlage 1. Die methoden mogen enkel betrekking hebben op elementen uit het bedrijf van de betrokken producent (percelen, perceelsranden, landschapselementen, dieren, enz.). § 3. Voor elke submethode van methode 1 bedoeld in § 1, indien tijdens de periode waarop de verbintenis betrekking heeft, de producent bijkomende milieuvriendelijke elementen wenst te gebruiken, veroorzaken die elementen een verhoging van de toelage enkel als de geplande wijziging een verhoging van meer dan 10 % van de toelagen betreffende de lopende verbintenis met zich meebrengt. In dit geval wordt de aanvankelijke verbintenis van de producent vervangen door een nieuwe verbintenis voor het geheel van de elementen betreffende de betrokken submethode.

Wat betreft methode 7 bedoeld in § 1, indien tijdens de verbintenisperiode de producent de gebruikte oppervlakte verhoogt, veroorzaakt die bijkomende oppervlakte een verhoging van de toelage enkel als zij een verhoging van meer dan 10 % van de al gebruikte oppervlakte met zich meebrengt. In dit geval wordt de aanvankelijke verbintenis van de producent vervangen door een nieuwe verbintenis voor het geheel van de oppervlakte betreffende die methode.

Behalve voor methoden 1 en 7 bedoeld in § 1 kan eenzelfde methode of submethode het voorwerp uitmaken van aparte aanvankelijke aanvragen voorzover elke daarvan betrekking heeft op andere percelen dan die welke het voorwerp zijn van een nog lopende vroegere verbintenis en alle overeenstemmende voorwaarden beschreven in bijlage I in acht worden genomen voor elke aanvankelijke aanvraag. § 4. Op eenzelfde perceel kunnen bepaalde methoden tegelijk worden gebruikt volgens de in bijlage 2 opgenomen tabel. § 5. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister beslissen over de schorsing van de uitvoering van één of meerdere voornoemde methoden of submethoden. § 6. De Minister kan de lijst wijzigen van de teeltantecedenten die toegestaan waren voor de aanleg van de bedekking waarvan sprake in methode 4 van bijlage 1.

Art. 3.§ 1. Voor alle methoden en submethoden 1 tot 5 bedoeld in artikel 2, kan de producent het advies vragen van de Afdeling Beheer van de Landelijke Ruimte (IG4) van het Directoraat-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest wat betreft de relevantie van de toepassing van één of meerdere van die methoden of submethoden in verhouding tot de milieutoestand van het betrokken perceel en/of bedrijf. Dat advies moet worden gevoegd bij de aanvankelijke toelageaanvraag en geldt voor de hele duur van de verbintenis. Wat betreft de methoden of submethoden toegepast op de percelen waarvoor een behoorlijk genotificeerd eensluidend advies werd uitgebracht, worden de toelagen die overeenstemmen met de betrokken methoden, submethoden of percelen, verhoogd met 20 %.

Dat eensluidend advies uitgebracht door voornoemde Afdeling na het stellen van een velddiagnose en/of een erkende milieuverantwoording is gegrond op door die Afdeling bepaalde objectieve criteria. § 2. De gerichte acties betreffende de in artikel 2 bedoelde methoden 8 en 10 mogen enkel worden toegepast met het in § 1 bedoelde eensluidend advies dat moet worden gevoegd bij de aanvankelijke toelageaanvraag en dat voor de hele duur van de verbintenis geldt. HOOFDSTUK II. - Algemene voorwaarden en indiening van aanvragen

Art. 4.§ 1. Om in aanmerking te komen voor toelagen voor milieuvriendelijke landbouw, moet de producent voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° geïdentificeerd zijn bij het bestuur in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) overeenkomstig de bepalingen van verordening (EEG) nr.3508/92, vervangen vanaf 2005 door verordening (EG) nr. 1782/2003; 2° zijn bedrijfszetel moet gelegen zijn in het Waalse Gewest;3° hij moet beschikken over gronden in het Waalse Gewest waarvoor hij genoemde toelagen aanvraagt.De percelen die buiten het Waalse Gewest gelegen zijn, kunnen echter in aanmerking worden genomen voor de berekening van de veebezetting binnen de grenzen bedoeld in artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2001 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, gewijzigd bij artikel 4 van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2002; 4° hij moet bij aangetekende brief een aanvankelijke aanvraag om toelagen voor milieuvriendelijke landbouw indienen bij de bevoegde buitendienst d.m.v. het door het bestuur opgemaakte formulier. De producent moet alle percelen duidelijk vermelden waarop een milieuvriendelijke methode wordt toegepast met de nummering van de percelen zoals die staat vermeld op de oppervlakteaangifte die hij hetzelfde jaar heeft ingediend.

Onverminderd de te bezorgen bewijsstukken bedoeld in bijlage I moet de aanvankelijke aanvraag, behoorlijk aangevuld, gedateerd en ondertekend, vergezeld zijn van een kopie van de fotoplannen gebruikt voor de jaarlijkse oppervlakteaangifte van de aanvrager voor het betrokken jaar, waarop de volgende gegevens nauwkeurig vermeld zijn : - voor de methoden of submethoden bedoeld in artikel 2, § 1, 1° tot 5° en 7° tot 9°, de bij de toelageaanvraag betrokken percelen; - voor methode 1 bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, de betrokken landschaps- en biodiversiteitselementen.

In voorkomend geval moet de aanvankelijke aanvraag vergezeld zijn van het eensluidende advies van de Afdeling Beheer van de Landelijke Ruimte (IG4) waarvan sprake in artikel 3.0 5° Vanaf het tweede verbintenisjaar moet de producent elk jaar een toelageaanvraag indienen bij de bevoegde buitendienst en volgens de instructies van het bestuur.Die aanvraag, behoorlijk aangevuld, gedateerd en ondertekend, moet gestuurd worden aan de bevoegde buitendienst voor de door het bestuur vastgestelde vervaldatum. 6° De producent moet bij het bestuur en volgens zijn instructies een jaarlijkse oppervlakteaangifte indienen waarin alle percelen van zijn bedrijf worden aangegeven met inbegrip van die welke in aanmerking komen voor toelagen voor milieuvriendelijke landbouw, zelfs als geen steun wordt aangevraagd in hoofde van steunregelingen voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen of voor runderen of schapen in het kader van verordeningen (EG) nr.1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen en nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees; 7° de producent moet zich ertoe verbinden, voor de percelen of milieuvriendelijke elementen waarvoor hij toelagen aanvraagt en voor een ononderbroken periode van vijf jaar, om één of meerdere van de in artikel 2 bedoelde methoden 1 tot 3 en 6 tot 10 of in voorkomend geval overeenstemmende submethoden uit te voeren onder de voorwaarden bedoeld in bijlage 1.Wat betreft de in artikel 2 bedoelde methoden 4 en 5 moet de producent zich ertoe verbinden om elk jaar tijdens de vijf jaar van zijn verbintenis de betrokken methode toe te passen op een oppervlakte die minstens gelijk is aan die welke voorzien is in zijn aanvankelijke verbintenis; 8° de producent moet zich onderwerpen aan de controles ter plaatse;9° de producent mag geen toelagen voor milieuvriendelijke landbouw aanvragen voor oppervlakten die ressorteren onder de communautaire regeling inzake het uit productie nemen van landbouwgrond die gebruikt wordt voor de productie van non-voedingsstoffen overeenkomstig verordening (EG) nr.2461/1999 van de Commissie van 19 november 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad wat het gebruik betreft van uit productie genomen grond voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet specifiek voor voeding of voor vervoedering bestemde producten.

Art. 5.Enkel de percelen gelegen op het geografisch grondgebied van het Waalse Gewest komen in aanmerking voor de toelagen voor milieuvriendelijke voorzien bij dit besluit.

Art. 6.§ 1. Elke aanvankelijke aanvraag moet worden ingediend binnen de gestelde termijn voor de indiening van de oppervlakteaangifte; ze is niet ontvankelijk na die termijn.

De aanvankelijke aanvraag vormt de verbintenis van de producent om alle voorwaarden na te leven betreffende de toepassing van alle aanvaarde methoden zoals bedoeld in bijlage 1, te rekenen van 1 april van het jaar van de aanvankelijke aanvraag.

Elke methode of submethode waarmee de producent instemt in zijn aanvankelijke aanvraag, vormt een aparte verbintenis. § 2. De bevoegde buitendienst onderzoekt of elke aanvankelijke aanvraag die ingediend wordt binnen de in § 1 bedoelde termijn, volledig en conform is.

De Directeur van de bevoegde buitendienst ontvangt schriftelijk bewijs van elke volledige en conforme aanvraag, in principe vóór 5 juni na de indiening van de aanvankelijke aanvraag.

Onverminderd het in aanmerking komen van die aanvraag vermeldt dat bewijs van ontvangst per methode of submethode waarmee de producent instemt, de gegevens inzake oppervlakte, lengte of andere eenheden zoals aangegeven. § 3. Behalve in behoorlijk verantwoorde gevallen, uiterlijk 31 juli van het jaar waarin de aanvankelijke aanvraag wordt ingediend en enkel in geval van gedeeltelijke of gehele weigering daarvan, stuurt de Directeur van de bevoegde buitendienst bij aangetekende brief een uitdrukkelijke notificatie van gedeeltelijke of gehele weigering van de aanvankelijke aanvraag aan de producent.

In geval van betwisting kan de producent een beroep indienen voorzover bewijsstukken daarbij worden gevoegd. Het moet bij aangetekende brief worden ingediend bij de heer Inspecteur-generaal van de Afdeling Steun aan de Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen van de notificatiedatum van de weigering. Een beroep dat ingediend wordt langs een andere weg, buiten die termijn of zonder bewijsstuk leidt tot de nietigheid van het beroep.

In geval van indiening van een beroep moet de producent de milieuvriendelijke methoden of submethoden waarmee hij ingestemd heeft, blijven toepassen tot de definitieve beslissing van het bestuur.

Het bestuur ontvangt bewijs van elk beroep binnen een termijn van vijftien kalenderdagen te rekenen van de ontvangst daarvan. Dat bewijs van ontvangst vermeldt in voorkomend geval de nietigheid van genoemd beroep, wat leidt tot de bevestiging van de aanvankelijke weigering.

Wanneer het beroep in aanmerking kan worden genomen, deelt het bestuur zijn definitieve beslissing schriftelijk mee aan de producent binnen drie maanden na de indiening daarvan.

Wanneer de definitieve beslissing van het bestuur de aanvankelijke weigering geheel of gedeeltelijk bevestigt of in geval van notificatie van nietigheid van het beroep via het bewijs van ontvangst bedoeld in het vierde lid van deze paragraaf : - mag de producent geen aanspraak maken op toelagen voor de periode tussen 1 april van het jaar van indiening van de aanvankelijke aanvraag en de datum van de definitieve weigering wat betreft de verbintenis of het gedeelte daarvan waarop de weigering betrekking heeft; - is de producent niet meer verplicht de verbintenissen na te leven die aangegaan zijn in zijn aanvankelijke aanvraag wat betreft de verbintenis of het gedeelte daarvan waarop de weigering betrekking heeft. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen, overdrachten en overmacht

Art. 7.§ 1. Wanneer de producent het geheel of een gedeelte van zijn bedrijf overdraagt aan een andere producent tijdens de verbintenisperiode, kan laatstgenoemde hetzij de verbintenis betreffende de overgedragen percelen of dieren overnemen voor de resterende periode, hetzij een nieuwe verbintenis van vijf jaar sluiten die ten minste die percelen of dieren omvat, dit voor zover dezelfde milieuvriendelijke methoden worden toegepast op de betrokken percelen en dieren en de overnemer in aanmerking komt voor de toelagen.

Een dergelijke verbintenisoverdracht kan enkel worden uitgevoerd op de jaarlijkse vervaldatum van de verbintenis van de overdragende producent. Op straffe van nietigheid kan de aanvraag om verbintenisoverdracht enkel betrekking hebben op een overdracht op die vervaldatum en moet worden ingediend binnen de gestelde termijn voor de indiening van de oppervlakteaangifte van het jaar van de overdracht. Die overdrachtaanvraag moet schriftelijk worden ingediend volgens de door het bestuur vastgestelde modaliteiten. § 2. In geval van verbintenisoverdracht zoals bedoeld in § 1, moet de overnemer de overgenomen verbintenis of de nieuwe overdracht die hij heeft gesloten, voortzetten tot de voltooiing ervan. Zoniet moet hij, behalve bij overmacht, alle toelagen terugbetalen die gestort zijn in hoofde van de lopende verbintenis alsook de betrokken toelagen die de overdrager gestort zijn sinds het begin van de verbintenis.

De overdragende producent moet alle toelagen terugbetalen die ontvangen zijn sinds het begin van de verbintenis voor alle betrokken percelen, methoden of submethoden in de volgende gevallen : - de producent vervult de verplichtingen verbonden met zijn verbintenis niet meer; - in geval van overdracht zoals bedoeld in § 1 wordt de verbintenis niet overgenomen voor de resterende periode of wordt geen nieuwe verbintenis aangegaan overeenkomstig § 1, eerste lid; - de overdrachtaanvraag zoals bedoeld in § 1 heeft geen betrekking op een overdracht op de jaarlijkse vervaldatum van de verbintenis van de overdragende producent.

Wanneer, voor een gegeven methode of submethode, de vereiste minimumdrempels voor het in aanmerking komen, zoals bedoeld in bijlage 1, niet kunnen worden bereikt met de na de overdracht overblijvende percelen of elementen, moet de producent alle toelagen terugbetalen die ontvangen zijn sinds het begin van de verbintenis voor alle betrokken percelen, methoden of submethoden. § 3. Overeenkomstig artikel 21 van verordening (EG) Nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), vervangen vanaf 7 mei 2004 door artikel 21 van verordening (EG) nr. 817/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), worden de in het derde lid bedoelde omzettingen toegestaan voorzover wordt voldaan aan volgende voorwaarden : - de omzettingsaanvraag moet worden ingediend binnen de termijn en volgens de modaliteiten die vastgesteld zijn door het bestuur; - er moet worden voldaan aan alle voorwaarden voor het in aanmerking komen van de nieuwe methode of submethode zoals bepaald in bijlage 1; - de nieuwe verbintenis betreft minstens de percelen, oppervlakten of andere elementen die de lopende verbintenis dekt; - het eensluidend advies van de Afdeling Beheer van de Landelijke Ruimte (IG4) waarvan sprake in artikel 3 moet worden gevoegd bij de omzettingsaanvraag; - de omzettingsaanvraag moet worden aanvaard door het bestuur.

In geval van aanvaarding wordt een nieuwe verbintenis van vijf jaar voor de nieuwe methode of submethode aangegaan vanaf 1 april van het jaar van de omzettingsaanvraag.

De in het eerste lid bedoelde omzettingen zijn de volgende : 1° de omzetting van een verbintenis betreffende de methoden of submethoden bedoeld in artikel 2, § 1, 1° tot 9° in een verbintenis voor de methode bedoeld in artikel 2, § 1, punt 10°;2° de omzetting van een verbintenis betreffende de methoden of submethoden bedoeld in artikel 2, § 1, 1° tot 5° in een verbintenis voor de overeenstemmende methoden bedoeld in artikel 2, § 1, punten 1° tot 5° met eensluidend advies zoals bedoeld in artikel 3;3° de omzetting van een verbintenis betreffende methode 2 bedoeld in artikel 2, § 1, 2° in een verbintenis voor methode 8 bedoeld in artikel 2, § 1, punt 8°; 4° de omzetting van een verbintenis betreffende submethode 3.a bedoeld in artikel 2, § 1, 3° in een verbintenis voor submethoden 9.a, 9.b, 9.c of 9.d bedoeld in artikel 2, § 1, 9°. § 4. Volgens de modaliteiten bedoeld in de artikelen 30, tweede lid, en 33 van verordening (EG) nar. 445/2002, gewijzigd vanaf 7 mei 2004 bij artikelen 36, tweede lid, en 39 van verordening (EG) nr. 817/20014, wordt de in § 2 bedoelde terugbetaling niet vereist in de volgende gevallen : - wanneer, in geval van definitieve stopzetting van de landbouwactiviteiten van een producent die minstens 3 jaar van zijn verbintenis al heeft uitgevoerd, de in § 1 bedoelde overname van die verbintenis niet mogelijk is; - bij overmacht.

Onverminderd bepaalde individuele omstandigheden worden de volgende gevallen beschouwd als overmacht : 1° het overlijden van de producent;2° de langdurige beroepsonbekwaamheid van de producent;3° de onteigening van een belangrijk deel van het bedrijf indien die onteigening niet kon worden voorzien op de dag van het aangaan van de verbintenis;4° een ernstige natuurramp die de landbouwoppervlakte van het bedrijf permanent aantast;5° de toevallige vernietiging van de veeteeltgebouwen van het bedrijf;6° een epizoötie die het geheel of een gedeelte van de veestapel van de producent aantast. De in 5° of 6° bedoelde gevallen worden alleen in aanmerking genomen in verhouding tot de in artikel 2 bedoelde methoden 6 en 7. § 5. Wanneer de producent of zijn rechthebbenden een beroep doen op overmacht, moet deze schriftelijk genotificeerd worden aan het bestuur binnen een termijn van tien werkdagen vanaf het ogenblik waarop ze in staat zijn dat te doen. § 6. De producent die zijn verbintenissen niet meer kan naleven doordat zijn bedrijf het voorwerp uitmaakt van een ruilverkaveling of andere gelijkwaardige openbare grondinrichtingen, moet het schriftelijk notificeren aan het bestuur voor de datum van inbezitneming en moet zijn aanvankelijke verbintenissen aanpassen aan de nieuwe toestand, dit in overleg met het bestuur en volgens zijn instructies. Indien een dergelijke aanpassing onmogelijk is, eindigt de verbintenis en wordt geen terugbetaling vereist voor de effectieve verbintenisperiode.

Art. 8.De gecumuleerde in aanmerking komende jaarlijkse maximumbedragen van de verschillende tegemoetkomingen en toelagen die een producent geniet in hoofde van hoofdstuk VI van verordening (EG) nr. 1257/1999 worden geplafonneerd op de bedragen bedoeld in de bijlage bij die verordening. HOOFDSTUK IV. - Betalingen

Art. 9.De toelagen voor milieuvriendelijke landbouw worden uitbetaald in vijf jaarlijkse schijven. De ingediende aanvragen die recht geven op de toelage worden gehonoreerd tot de afloop van de beschikbare verbintenisgoedkeuring.

Elke jaarlijkse schijf wordt enkel goedgekeurd op voorwaarde dat de producent het in aanmerking komende perceel heeft uitgebaat. De door een jaarlijkse schijf gedekte periode gaat in op 1 april van het jaar waarop ze betrekking heeft en eindigt op 31 maart van het volgende jaar. De percelen vermeld in de oppervlakteaangifte van de producent worden beschouwd als uitgebaat met uitzondering van de percelen betrokken bij de afwijkingen voorzien in bijlage 1 voor submethode 3.a en methoden 4 en 9 bedoeld in artikel 2.

In geval van verbintenisoverdracht binnen de in artikel 7, § 1, bepaalde termijn, wordt het recht op de toelage overgedragen aan de overnemer vanaf 1 april van het jaar waarin de overdrachtaanvraag werd ingediend.

Wanneer de verbintenisoverdracht plaatsvindt buiten voornoemde termijn, is het recht op de toelage voor de overgedragen oppervlakten of dieren verloren voor het jaar waarin de overdracht plaats heeft gevonden.

Behoudens behoorlijk verantwoord geval wordt elke jaarlijkse schijf uitbetaald binnen vijf maanden na het einde van de verbintenisperiode waarop ze betrekking heeft.

De eerste jaarlijkse schijf wordt vastgesteld door het bestuur op grond van de gegevens die staan vermeld in de aanvankelijke aanvraag en van de administratieve controles of controles ter plaatse uitgevoerd tijdens het eerste verbintenisjaar.

De volgende vier jaarlijkse schijven worden vastgesteld op grond van een jaarlijkse toelageaanvraag. Het desbetreffende formulier wordt door het bestuur gestuurd aan de producent. Die moet dat formulier terugsturen volgens de instructies van het bestuur. De berekening van de toelagen is gegrond op de gegevens die de producent heeft vermeld in die jaarlijkse aanvraag en op de administratieve controles of controles ter plaatse.

De late indiening van de jaarlijkse aanvraag leidt tot een vermindering van het bedrag van de toelagen met 1 % per werkdag vertraging in verhouding tot de door het bestuur bepaalde uiterste datum. Elke aanvraag ingediend met meer dan vijfentwintig kalenderdagen vertraging is niet ontvankelijk.

In dit geval is het recht op de toelage voor het betrokken jaar verloren zonder echter de producent vrij te stellen van zijn verbintenissen voor de resterende periode.

Voor elk verbintenisjaar wordt een notificatie van de berekening van de toegekende toelagen gestuurd aan de producent.

De producent kan een beroep indienen tegen die berekening bij de heer Inspecteur-generaal van de Afdeling Steun aan de Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest. Om ontvankelijk te zijn moet het schriftelijke beroep gestuurd worden bij aangetekende brief binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de notificatie van genoemde berekening door het bestuur en vergezeld zijn van bewijsstukken.

Indien niet voldaan is aan één van deze voorwaarden, wordt het beroep beschouwd als nietig. HOOFDSTUK V. - Controles, straf, stopzettingen van werkzaamheid

Art. 10.§ 1. Elk jaar wordt een controle uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van artikelen 59 tot 61 van verordening (EG) nr. 445/2202, gewijzigd vanaf 7 mei 2004 bij artikelen 67 tot 69 van verordening (EG) nr. 817/2004.

Na afloop van administratieve controles of controles ter plaatse uitgevoerd door het bestuur is de strafregeling bedoeld in artikelen 62, 63 en 64 van verordening (EG) nr. 445/2002, gewijzigd vanaf 7 mei 2004 bij artikelen 70 tot 73 van verordening (EG) nr. 817/2004, van toepassing in de berekening van de toekenning van de toelagen.

De relevantie van de in artikel 3 bedoelde adviezen wordt onderzocht door de Afdeling Beheer van de Landelijke Ruimte (IG4). § 2. Onverminderd de toepassingsmodaliteiten van verordening (EG) nr. 445/2002, gewijzigd vanaf 7 mei 2004 bij verordening (EG) nr. 817/2004, wat betreft methoden 2, 4, 5, 7 en 8 bedoeld in artikel 2, wanneer na toepassing van de straffen de oppervlakte die in acht wordt genomen voor de berekening van de toelage, lager is dan de vereiste minimumoppervlakte zoals bepaald in bijlage 1, wordt de toelage berekend naar rata van de in aanmerking komende oppervlakte. § 3. Voor elke submethode betreffende methoden 1, 3 en 9 bedoeld in artikel 2, wanneer na toepassing van de straffen de totale lengte of het aantal elementen dat in acht wordt genomen voor de berekening van de toelagen, lager is dan de totale lengte of het minimumaantal elementen die in aanmerking komen, wordt de overeenstemmende toelage niet toegekend voor het lopende jaar voor de betrokken submethode. § 4. De in §§ 1 tot 3 bedoelde straffen worden niet toegepast indien wat betreft de aangifte van de oppervlakte, van de totale lengte of van het aantal aangevraagde elementen, de producent aantoont dat hij zich heeft gebaseerd op gegevens die door het bestuur beschouwd worden als bewijs. § 5. Wanneer voor een gegeven methode of submethode, met uitzondering van methode 6 bedoeld in artikel 2, de oppervlakte, de totale lengte of het aantal elementen vastgesteld na administratieve controles of controles ter plaatse lager zijn dan de in aanmerking komende minima zoals bepaald in bijlage 1, wordt de overeenstemmende toelage voor het betrokken jaar niet toegekend en moeten de toelagen ontvangen sinds het begin van de verbintenis voor genoemde methode of submethode worden terugbetaald.

De verbintenis van de producent voor die methode of submethode eindigt vanaf de notificatie van de onregelmatigheid. § 6. Wat betreft methode 7 bedoeld in artikel 2, wanneer vastgesteld wordt dat de door het bestuur vastgelegde veebezetting hoger is dan 1,4 grofvee-eenheden (GVE), is de toelage niet verschuldigd voor het betrokken jaar.

Wanneer de veebezetting hoger is met meer dan 20 % dan de toegestane maximale bezetting, wordt geen steun toegestaan en moeten de uitbetaalde toelagen worden terugbetaald. § 7. Wanneer voor een gegeven methode of submethode bijlage 1 voorziet in de naleving van bepaalde datums of andere voorwaarden dan die betreffende de vereiste minimum oppervlakten, lengte of aantal, brengt de niet-naleving van die datums of andere voorwaarden de volgende uitsluiting met zich mee : de oppervlakten, lengte of aantal betrokken bij de onregelmatigheid worden niet in aanmerking genomen in de oppervlakte, lengte of aantal vastgesteld vóór de berekening van de toelage. De daaruit voortvloeiende straffen worden toegepast overeenkomstig §§ 1, 2, 3 en 5 hierboven.

Wanneer voor de toepassing van eenzelfde milieuvriendelijke methode of submethode verbonden met eenzelfde verbintenis, die niet-naleving wordt vastgesteld tijdens twee al dan niet opeenvolgende jaren, al dan niet voor eenzelfde perceel, moeten de sinds het begin van de verbintenis ontvangen toelagen worden terugbetaald. De verbintenis van de producent voor de betrokken methode of submethode eindigt van ambtswege. § 8. Wanneer de producent niet meer actief is zonder kennisgeving aan het bestuur vóór elke controle, eindigt de aangegane verbintenis van ambtswege en moeten de sinds het begin van de verbintenis ontvangen toelagen worden terugbetaald.

Deze maatregel is niet toepasselijk in de volgende gevallen en mits hij het bestuur in kennis daarvan heeft gesteld vóór elke controle : - in geval van overdracht van de overeenstemmende verbintenissen naar één of meerdere producenten die de verbintenis van de overdrager volledig overnemen voor de resterende verbintenisperiode; - als de producent die minstens drie jaar van zijn verbintenis al heeft verricht, al zijn landbouwactiviteiten definitief stopzet terwijl de overname van zijn verbintenis door een andere producent niet realiseerbaar is. § 9. Wat betreft methode 6 bedoeld in artikel 2, zijn artikelen 36, 38, 40 en 44 van verordening (EG) nr. 2419/2001, vervangen vanaf 2005 door artikelen 57, 59, 60 en 68 van verordening (EG) nr. 796/2004, van toepassing in geval van verschil tussen het vastgestelde en het aangegeven aantal dieren. § 10. Wat betreft alle percelen, methoden of submethoden waarvoor een eensluidend advies bedoeld in artikel 3 gegeven werd, wanneer dat eensluidend advies ingetrokken wordt als gevolg van een controle tijdens de verbintenis over de bijzondere voorwaarden die de basis vormden van genoemd advies, verliest de producent het recht voor de betrokken methode of submethode, zowel voor het lopende jaar als voor het saldo van de resterende jaren, - hetzij op de verhoging met 20 % bedoeld in artikel 3, § 1, indien het gaat om de toepassing van één van de methoden of submethoden 1 tot 5 bedoeld in artikel 2; - hetzij op de toelage indien het gaat om de toepassing van één van de methoden 8 tot 10 bedoeld in artikel 2.

Bovendien bij behoorlijk verantwoorde overmacht moeten die in het eerste lid bedoelde verhogingen of verminderingen die sinds het begin van de verbintenis ontvangen zijn, worden terugbetaald voor alle betrokken percelen, methoden of submethoden. Bij overmacht mogen de door de producent ingeroepen omstandigheden enkel in aanmerking worden genomen in verhouding tot de bijzondere voorwaarden die de basis vormden van het eensluidend advies.

Art. 11.Onverminderd artikelen 55 tot 58 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, in geval van ten onrechte uitgevoerde betaling, is artikel 49 van verordening (EG) nr. 2419/2001, gewijzigd vanaf 2005 bij artikel 73 van verordening (EG) nr. 796/2004, van toepassing.

Art. 12.De overtredingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten.

De overtredingen van dit besluit kunnen het voorwerp uitmaken van een administratieve boete overeenkomstig artikel 8 van voornoemde wet. De Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest of, bij afwezigheid of verhindering, zijn plaatsvervanger wordt aangewezen als ambtenaar bevoegd om de akten te vervullen en de beslissingen te nemen betreffende die administratieve boeten. HOOFDSTUK VI. - Machtigingen en afwijkingen

Art. 13.§ 1. In geval van buitengewone omstandigheden, neemt de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest of, bij afwezigheid of verhindering, zijn plaatsvervanger, de noodzakelijke afwijkende bepalingen. § 2. De Inspecteur-generaal van de Afdeling Steun aan de Landbouw van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest of, bij afwezigheid of verhindering, zijn plaatsvervanger : - wordt ertoe gemachtigd om de uitgaven betreffende de toelagen voor milieuvriendelijke landbouw vast te leggen, goed te keuren en te ordonnanceren; - maakt elk ander document i.v.m. administratieve voorschriften op en, meer bepaald, i.v.m. de controle op de nakoming van de verbintenissen. § 3. De Inspecteur-generaal van de Afdeling Beheer van de Landelijke Ruimte (IG4) of in geval van afwezigheid of verhindering, zijn plaatsvervanger : - bepaalt zijn interne procedure en alle noodzakelijke documenten betreffende de toekenning van het in artikel 3 bedoelde eensluidend advies; - bepaalt de lijst van de objectieve criteria waarop genoemd eensluidend advies gegrond is en deelt die lijst mee aan de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest. HOOFDSTUK VII. - Opheffingen, uitvoeringen en overgangsbepalingen

Art. 14.§ 1. Het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999 tot toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw wordt opgeheven.

Evenwel, wat betreft de aanvragen om toelagen voor milieuvriendelijke landbouw ingediend bij het bestuur vóór de datum van ondertekening van dit besluit, blijven de reglementaire bepalingen van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999, met uitzondering van die bedoeld in artikelen 12 en 12bis, van toepassing onder voorbehoud van de bijzondere verplichtingen bedoeld in § 2, punt 2°, van dit artikel. § 2. De producenten betrokken bij de toelagen voor milieuvriendelijke landbouw krachtens vorige besluiten, zijn onderworpen aan de volgende bijzondere verplichtingen : 1° De producenten die een verbintenis hebben aangegaan in het kader van het stelsel van de toelagen voor milieuvriendelijke landbouw ingesteld bij het besluit van de Waalse Regering van 8 december 1994 betreffende de toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw, die niet alle overeenstemmende toelagen hebben ontvangen, kunnen schriftelijk een laatste aanvraag om betaling van de nog verschuldigde toelagen indienen bij de Directie Plantensector van het bestuur binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van ondertekening van dit besluit.Na die termijn zijn alle aanvragen niet-ontvankelijk en is het recht op toelagen definitief verloren.

In geval van ontvankelijke aanvraag krijgt elke betrokken producent een specifiek formulier dat hij moet terugsturen aan het bestuur binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de daarop vermelde verzenddatum. Na die termijn is het recht op de nog verschuldigde toelagen definitief verloren; 2° De producenten die voornoemde verbintenis hebben aangegaan in het kader van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999, zijn onderworpen aan de volgende bijzondere bepalingen : a) Voor de producenten die een aanvraag om toelagen voor milieuvriendelijke landbouw hebben ingediend tussen 1 december 2003 en de datum van ondertekening van dit besluit, wordt de inwerkingtredingsdatum van de verbintenis van ambtswege gebracht op 1 april 2004 voorzover de overeenstemmende aanvankelijke aanvraag het voorwerp uitmaakt van een definitieve gunstige notificatie.b) Artikelen 10 en 11 van dit besluit zijn mutatis mutandis van toepassing.c) In geval van betwisting van een beslissing van het bestuur, kan de producent daar een schriftelijk beroep bij indienen binnen dertig dagen na de mededeling van genoemde beslissing. Bewijsstukken moeten worden gevoegd bij dat beroep.

De indiening van het beroep buiten die termijn of zonder bewijsstuk leidt tot de nietigheid van het beroep. d) De producenten worden verplicht elk formulier van jaarlijkse toelageaanvraag betreffende hun verbintenis terug te sturen aan de bevoegde buitendienst binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen van de verzenddatum vermeld op dat formulier.Na die termijn is het recht op de toelagen betreffende de verbintenis voor het betrokken jaar verloren zonder de producent vrij te stellen van zijn verbintenis voor de resterende periode. e) In geval van toepassing van de methode "grondbedekking tussen de tussenteelte" zoals bepaald in methode 8 bedoeld in bijlage 1 bij het besluit van 11 maart 1999, in afwijking van het derde lid van artikel 5 van hetzelfde besluit, kunnen de oppervlakten waarop voornoemde methode wordt toegepast, worden aangegeven door een andere producent dan de begunstigde van de toelage voor milieuvriendelijke landbouw, in de oppervlakteaangifte van het jaar dat volgt op de aanleg van genoemde bedekking op voorwaarde dat de bedoelde oppervlakten het voorwerp uitmaken van een gebruiksovereenkomst met een duur lager dan één jaar, ondertekend door beide partijen en betreffende de aanleg van een lenteteelt of braakland.Het afschrift van die overeenkomst moet overgemaakt worden door de begunstigde van de toelage aan de bevoegde buitendienst uiterlijk op de datum vastgesteld voor de indiening van de oppervlakteaangifte van het jaar na de aanleg van de grondbedekking tijdens de tussenteelt. f) In geval van toepassing van de methode "vervanging van een akkerbouwteelt door een extensieve graslandstrook of met gras bezaaide perceelsrand aangelegd voor vijf jaar" zoals bepaald in methode 2.A bedoeld in bijlage 1 bij het besluit van 11 maart 1999, kan de akkerbouwteeltoppervlakte liggend naast de met gras bezaaide perceelsrand door een andere producent dan de begunstigde van de toelage worden aangegeven in de oppervlakteaangifte van het betrokken jaar op voorwaarde dat de bedoelde akkerbouwteelt het voorwerp uitmaakt van een gebruiksovereenkomst met een duur lager dan één jaar ondertekend door beide partijen en betreffende de aanleg van een akkerbouwteelt. Het afschrift van die overeenkomst moet door de begunstigde overgemaakt worden aan de bevoegde buitendienst uiterlijk op de datum vastgesteld voor de indiening van de oppervlakteaangifte van het betrokken jaar. g) In beide voornoemde gevallen, indien respectievelijk in het jaar volgend op dat van de aanleg van de grondbedekking tijdens de tussenteelt of in de loop van de door de huurovereenkomst gedekte periode, de producent met wie de huurovereenkomst is aangegaan een overtreding van de wetgeving inzake leefmilieu of natuurbehoud pleegt op de bij de huurovereenkomst betrokken oppervlakte, moet de in aanmerking komende producent de toelagen die sinds het begin van de verbintenis gestort zijn in hoofde van de betrokken methode, terugstorten.h) De producenten kunnen de omzetting aanvragen van hun lopende verbintenis in een nieuwe verbintenis van vijf jaar in hoofde van dit besluit voorzover de volgende voorwaarden worden vervuld : - de omzetting heeft enkel betrekking op de methoden waarvan de correspondentie vastgesteld is in bijlage 3; - alle voorwaarden voor het in aanmerking komen van de nieuwe methode of submethode moeten worden vervuld; - de schriftelijke omzettingsaanvraag moet worden ingediend bij het bestuur tevens als de aanvankelijke aanvraag voor de betrokken nieuwe methode of submethode en volgens de door het bestuur vastgestelde modaliteiten;

In geval van goedkeuring van de omzettingsaanvraag door het bestuur : - eindigt de lopende verbintenis in hoofde van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999 van ambtswege op 31 maart van het omzettingsjaar; - verliest de producent het voordeel van de jaarlijkse toelageschijf betreffende het jaar waarin de betrokken verbintenis onderbroken werd.

In geval van weigering wordt de verbintenis aangegaan in hoofde van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999 voortgezet tot het einde daarvan. i) De percelen of dieren die het voorwerp uitmaken van een verbintenis voor milieuvriendelijke landbouw in het kader van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999, komen niet in aanmerking voor toelagen in hoofde van dit besluit wanneer ze betrekking hebben op methoden waarvan de correspondentie vastgesteld is in de tabel van bijlage 3.

Art. 15.De aanvankelijke verbintenisaanvragen betreffende de methoden of submethoden bedoeld in artikel 2 van dit besluit kunnen enkel worden ingediend vanaf 2005 onder de in dit besluit bepaalde voorwaarden.

Art. 16.Het bestuur is bevoegd om andere datums en termijnen vast te stellen dan die bedoeld in artikelen 6 en 7.

Art. 17.Dit besluit treedt in werking de dag van de ondertekening ervan.

Art. 18.De Minister van Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 28 oktober 2004.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

Bijlage 1 Productiemethoden verenigbaar met de vereisten inzake milieubescherming, de zgn. milieuvriendelijke landbouwmethoden, en daarmee verbonden specifieke voorwaarden voor het bekomen van toelagen Methode 1. - Instandhouding van elementen uit het ecologisch netwerk en het landschap De betrokken elementen van het ecologisch netwerk en het landschap zijn heggen, houtsingels, geïsoleerde bomen of struiken, hoogstammige vruchtbomen, bosjes en poelen. De producenten die zich ertoe verbinden dergelijke elementen niet te vernietigen en aan te geven, alsook het ecologisch netwerk van hun bedrijf te onderhouden en indien mogelijk te verbeteren, komen in aanmerking voor toelagen onder de volgende voorwaarden.

Submethode 1.a : Heggen en houtsingels De producent die zich ertoe verbindt dergelijke elementen aan te geven en te onderhouden komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van euro 50 per schijf van 200 meter.

De na te leven voorwaarden voor heggen en houtsingels zijn de volgende : 1° Heggen en houtsingels moeten gelegen zijn in landbouwpercelen;2° De heggen zijn doorlopende stroken met inheemse bomen of struiken. In geen geval mogen bos- of woudranden of hun voortschrijden op landbouwpercelen als heggen of houtsingels worden beschouwd. Rijen inheemse loofbomen op landbouwpercelen, behalve monospecifieke beplantingen of rijen populieren, worden echter beschouwd als heggen.

De maximale afstand tussen de bomen van een rij bedraagt 10 meter; 3° Heggen en houtsingels kunnen bestaan uit verschillende gedeelten met een minimale lengte van 20 meter elk.Hun maximale lengte bedraagt 10 meter. In geval van heggen worden leegten van maximum 10 meter meegerekend indien ze niet toegankelijk zijn voor het vee en ze minder dan 20 % van de totale heglengte vormen. De leegten op de uiteinden van de heg worden niet in aanmerking genomen; 4° De producent moet zich ertoe verbinden die heggen en houtsingels niet te vernietigen.Elke vrijwillige vernietiging wordt pas toegestaan na voorafgaand advies van het bestuur. Elke toevallige vernietiging of beschadiging moet worden meegedeeld aan het bestuur binnen een termijn van dertig dagen vanaf genoemde vernietiging of beschadiging. In alle gevallen is de producent verplicht een lengte gelijkwaardig aan de vernietigde of beschadigde lengte te herplanten met inachtneming van het daartoe uitgebrachte advies van de Afdeling Beheer van de Landelijke Ruimte (IG4); 5° Hij gebruikt geen bemestings- en gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van de heg, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van netel, rumex en distel;6° De producent moet zijn heggen en houtsingels onderhouden; De onderhoudswerken (snoeien) worden echter niet uitgevoerd tussen 15 april en 1 juli; 7° Er wordt beschouwd dat 200 meter heg of houtsingel een invloed hebben op een hectare. Ondermethode 1.b : Geïsoleerde bomen of struiken, hoogstammige vruchtbomen en bosjes.

De producent die zich ertoe verbindt dergelijke elementen aan te geven en te onderhouden, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 25 euro per schijf van 10 elementen.

De na te leven voorwaarden in geval van onderhoud van geïsoleerde bomen of struiken, hoogstammige vruchtbomen en bosjes zijn de volgende : 1° De in aanmerking komende elementen zijn gelegen in landbouwpercelen;2° De in aanmerking komende elementen bestaan uit : a) hoogstammige vruchtbomen gelegen in blijvend hooiland;b) geïsoleerde bomen, struiken of bosjes van een inheemse loofsoort, gelegen op meer dan 10 meter van elke andere boom, heg, houtsingel of bosje, met een hoogte van meer dan 1,5 meter en waarvan de vegetatie een grondoppervlakte hoger dan 1,5 m2 vormt;c) bosjes van meer dan 25 m2 aan de voet en minder dan 4 aren gelegen op meer dan 10 meter van elke andere geïsoleerde boom, struik, houtsingel of heg;3° De producent verbindt zich ertoe die elementen niet te vernietigen en indien noodzakelijk het equivalent van de beschadigde elementen te herplanten binnen minstens twaalf maanden;4° Hij gebruikt geen bemestings- en gewasbeschermingsmiddelen aan de voet en op die elementen, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van netel, rumex en distel;5° De onderhoudswerken (snoeien) worden niet uitgevoerd tussen 15 april en 1 juli;6° Er wordt beschouwd dat een schijf van 10 elementen die de vereiste voorwaarden vervult, een invloed heeft op 0,5 hectare. Submethode 1.c : Poelen De producent die zich ertoe verbindt poelen aangegeven op zijn landbouwpercelen aan te geven en te onderhouden, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van euro 50 per poel.

De na te leven voorwaarden bij het onderhoud van één of meerdere poelen zijn de volgende : 1° De poelen zijn stilstaande watervlakken die op landbouwpercelen gelegen zijn en waarvan de oppervlakte minimum 10 m2 bedraagt tussen 1 november en 30 april;2° Een strook van ten minste twee meter breed rond de poel mag niet beploegd worden en is niet toegankelijk voor het vee;er kan evenwel voorzien worden in een drinkplaats op voorwaarde dat het toegankelijke gedeelte niet meer bedraagt dan 25 % van de oppervlakte en de omtrek van de poel; 3° Het is verboden te strooien en te verstuiven op minder dan tien meter van de boorden;4° Ophoging is verboden alsook elke introductie van afvalstof, product of stof die schadelijk zou zijn voor de poel, elk dier, exotische plant, zwemvogel of vis;5° Bij dicht- of aanslibbing moet de producent de poel ruimen en ten minste 25 % van de omtrek zacht glooiend houden of aanleggen;6° Elke poel die voldoet aan deze voorwaarden wordt geacht een invloed te hebben op een hectare. Methode 2. - Natuurlijke weide De producent die zich ertoe verbindt sommige percelen blijvend hooiland te beheren (aangegeven onder codes 611 of 612) volgens het onderstaande bestek, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 200 euro per hectare.

De na te leven voorwaarden bij dat beheer zijn de volgende : 1° geen activiteit op het perceel (begrazing, maaien, bemesting) tussen 1 januari en 15 juni;2° het vee aanwezig op dat perceel na deze datum mag geen voeder of krachtvoeder krijgen;3° de aanbreng van bemestings- en grondverbeteringsmiddelen wordt beperkt tot een jaarlijkse strooiing van mest of compost;4° geen gebruik van fytofarmaceutische producten, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van netel, rumex en distel;5° in geval van maaien wordt een minimum oppervlakte van ten minste 5 % van de perceeloppervlakte niet gemaaid en gehouden in de vorm van vluchtstroken.Het perceel mag niet worden begraasd vóór 1 augustus; 6° de minimale oppervlakte van elk perceel waarop de methode wordt toegepast, bedraagt minstens 30 aren. Methode 3. - Extensieve groenstroken De methode van de extensieve groenstroken bevat twee submethoden.

Submethode 3.a : Met gras bezaaide perceelsranden De producenten die de submethode "met gras bezaaide perceelsranden" gebruiken en het onderstaande bestek naleven, komen in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 18 euro per gedeelte van 20 meter lang.

De na te leven voorwaarden in geval van beheer van met gras bezaaide perceelsranden zijn de volgende : 1° de met gras bezaaide perceelsrand wordt hetzij aangeplant ter vervanging van een akkerbouwteeltoppervlakte en op het geheel of een gedeelte van zijn perimeter, hetzij gehouden op een oppervlakte die het voorwerp heeft uitgemaakt van toelagen voor milieuvriendelijke landbouw in het kader van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999;2° de met gras bezaaide perceelsrand moet worden gehouden tijdens minstens vijf jaar op het geheel of een gedeelte van de perimeter van een oppervlakte die tijdens die periode wordt gebruikt voor akkerbouwteelt.Wat betreft de betrokken akkerbouwteeltoppervlakte, mogen twee perceelsranden niet longitudinaal naast elkaar liggen. Er kan echter worden afgeweken van die principes voorzover de aanvankelijke configuratie van het betrokken gedeelte van de akkerbouwteeltoppervlakte waarop de perceelsrand is aangelegd, tussen 6 en 24 meter breed was; 3° de met gras bezaaide perceelsrand mag niet worden aangeplant langs blijvend hooiland behalve als een heg een afscheiding maakt tussen de weide en de perceelsrand;4° hij moet minstens 200 meter lang zijn.Die minimale lengte kan verkregen worden door perceelsrandgedeelten van minstens 20 meter lang bij elkaar op te tellen; 5° de standaardbreedte van die perceelsranden bedraagt 10 meter.De in aanmerking komende lengte kan echter worden teruggebracht op 6 meter of verlengd tot 12 meter. In alle gevallen wordt de steun berekend op dezelfde grond, d.w.z. euro 18 voor het equivalent van een gedeelte van 20 meter lang op de standaardbreedte van 10 meter; de lengte wordt verhoudingsgewijs aangepast op de werkelijke breedte (20 meter op 10 zijn dus gelijkwaardig aan 25 meter op 8 of nog op 16,67 meter op 12).

In geen geval mag de oppervlakte van de perceelsranden hoger zijn dan 8 % van de akkerbouwteeltoppervlakte van het bedrijf; 6° de akkerbouwteelt die naast een dergelijke perceelsrand ligt, moet worden uitgebaat door de begunstigde van de toelage en aangegeven in zijn oppervlakteaangifte.Die akkerbouwteeltoppervlakten kunnen echter worden aangegeven door een andere producent dan de begunstigde, in de oppervlakteaangifte van het betrokken jaar op voorwaarde dat de bedoelde oppervlakte het voorwerp uitmaakt van een gebruiksovereenkomst met een duur lager dan één jaar, ondertekend door beide partijen en betreffende de aanleg van een akkerbouwteelt. Het afschrift van die overeenkomst moet overgemaakt worden door de begunstigde aan de bevoegde buitendienst uiterlijk op de datum vastgesteld voor de indiening van de oppervlakteaangifte van het betrokken jaar; 7° bij aanleg moet de perceelsrand ingezaaid worden met een gevarieerd mengsel waarvan de samenstelling wordt meegedeeld aan het bestuur.De lijst van de voorgestelde soorten wordt hierna vermeld (lijst "Plantensoorten voor perceelsranden"). De keuze van de samenstelling wordt overgelaten aan het oordeel van de landbouwer voor zover wordt voldaan aan volgende voorwaarden : a) basisgramineeën : - het (gewicht)percentage van de zaden ligt tussen 50 en 95 % van de mengeling; - de niet-meerjarige of zeer intensieve soorten, zoals gekruist Italiaans of Westerwoldraaigras, alsook de geteelde dravikken zijn uitgesloten; - het Engelse raaigras, het doddegras en de beemdlangbloem vertegenwoordigen elk maximum 30 % van het mengsel; b) basispeulvruchten (zie lijst) : - het (gewicht)percentage van de zaden ligt tussen 15 en 40 % van het mengsel; - ten minste drie soorten zijn aanwezig, elk naar rata van minimum 5 % van het mengsel; c) andere dicotylen (zie lijst) : in het mengsel kunnen andere dicotylen toegevoegd worden voorzover geen enkele soort 5 % van het mengsel overstijgt;8° er worden geen bemestingsmiddelen gebruikt;9° er worden geen fytofarmaceutische producten gebruikt;het plaatselijk bestrijden van netel, rumex en distel met specifieke herbiciden is evenwel toegelaten; 10° er wordt geen beweiding toegestaan op de perceelsrand;11° maaien mag pas na 1 juli plaatsvinden.Het afgemaaide gras wordt van het perceel weggehaald. In afwijking hiervan is toppen zonder oogst toegelaten binnen twaalf weken na het zaaien; 12° de perceelsrand is niet toegankelijk voor gemotoriseerde voertuigen die voor recreatieve doeleinden worden gebruikt.Hij mag niet gebruikt worden voor de doorgang van voertuigen of als weg. Hij mag bovendien geen enkele mest, bodemverbeteraar of oogst krijgen; 13° een perceelsrandgedeelte van 20 meter lang wordt geacht een invloed te hebben op 0,25 hectaren. Plantensoorten voor perceelsranden Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Submethode 3.b : extensieve graslandstrook De producenten die de submethode "extensieve graslandstrook" gebruiken en het onderstaande bestek naleven, komen in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 18 euro per gedeelte van 20 meter lang.

De na te leven voorwaarden in geval van beheer van extensieve graslandstroken zijn de volgende : 1° Enkel de graslandstroken aangeplant langs vaste weiden aangegeven onder codes 611 of 612 komen in aanmerking;2° Die graslandstrook moet aangeplant zijn langs een waterloop of -vlak of langs erkende of domaniale natuurreservaten en vochtige gebieden met een biologisch belang;3° zij moet minstens 100 meter lang zijn.Die minimale lengte kan verkregen worden door gedeelten van extensieve graslandstrook van minstens 20 meter lang bij elkaar op te tellen; 4° de standaardbreedte van die stroken bedraagt 10 meter.De in aanmerking komende lengte kan echter worden teruggebracht op 6 meter of verlengd tot 12 meter. In alle gevallen wordt de steun berekend op dezelfde grond, d.w.z. euro 18 voor het equivalent van een gedeelte van 20 meter lang op de standaardbreedte van 10 meter; de lengte wordt verhoudingsgewijs aangepast op de werkelijke breedte (20 meter op 10 zijn dus gelijkwaardig aan 25 meter op 8 of nog aan 16,67 meter op 12). In geen geval mag de oppervlakte van de stroken hoger zijn dan 8 % van de oppervlakte van de weiden van het bedrijf; 5° er mogen geen bemestingsmiddelen noch fytofarmaceutische producten worden gebruikt;het plaatselijk bestrijden van netel, rumex en distel met specifieke herbiciden is evenwel toegelaten; 6° maaien mag pas na 1 juli plaatsvinden.Het afgemaaide gras wordt van het perceel weggehaald; 7° beweiding wordt pas na 1 juli toegestaan;8° buiten de speciaal ingerichte drinkplaats is de rechtstreekse toegang van het vee tot de oevers en bedden van de waterloop verboden;9° het vee aanwezig op het perceel waarop de extensieve graslandstrook is aangelegd, mag geen voeder noch krachtvoeder krijgen;10° de extensieve graslandstrook is niet toegankelijk voor gemotoriseerde voertuigen die voor recreatieve doeleinden worden gebruikt.De strook mag niet gebruikt worden voor de doorgang van voertuigen of als weg. De strook mag bovendien geen enkele mest, bodemverbeteraar of oogst krijgen; 11° een extensieve graslandstrook komt niet in aanmerking voor steun ter toepassing van methoden 2 of 8;12° een gedeelte van extensieve graslandstrook van 20 meter lang wordt geacht een invloed te hebben op 0,25 hectaren. Methode 4. - Wintergrondbedekking De exploitant die zich ertoe verbindt tijdens de vorige oogst (grasachtige planten in een graangewas of tussen de maïsrijen) of zo spoedig mogelijk na de vorige oogst, hoe dan ook vóór 15 september, een plantendek te zaaien, komt in aanmerking voor een toelage van 100 euro per hectare voor zover hij het behoudt tot 1 januari.

Volgende voorwaarden moeten worden vervuld : 1° de producent verbindt zich ertoe elk jaar van de verbintenis een oppervlakte van grondwinterbedekking aan te planten die ten minste gelijk is aan de oppervlakte die voor die methode staat vermeld in zijn oorspronkelijke verbintenis.Die minimale oppervlakte is die welke het recht op de overeenstemmende toelage opent. De bijkomende oppervlakte waarop de methode aangepast wordt, komt niet in aanmerking voor een toelage in hoofde van de betrokken verbintenis; 2° de wintergrondbedekking kan aangelegd worden : - hetzij in een graan (of maïs-)teelt vóór de oogst hiervan; - hetzij vóór 15 september op een oppervlakte die het voorwerp heeft uitgemaakt van een akkerbouwteelt aangegeven in de oppervlakteaangifte van het jaar waarin de bedekking wordt aangeplant onder een andere code dan 82, 83, 84, 85 of 851; 3° de in aanmerking komende oppervlakten moeten vermeld zijn in de oppervlakteaangifte van de begunstigde voor het jaar dat volgt op dat van de aanplanting van het plantendek.Die oppervlakten kunnen echter worden aangegeven door een andere producent dan de begunstigde in de oppervlakteaangifte van het jaar na de aanplanting van genoemd dek op voorwaarde dat bedoelde oppervlakten het voorwerp uitmaken van een gebruiksovereenkomst met een duur lager dan één jaar, ondertekend door beide partijen en betreffende de aanleg van een lenteteelt of braakland. Het afschrift van die overeenkomst moet door de begunstigde van de toelage overgemaakt worden aan de bevoegde buitendienst uiterlijk op de datum vastgesteld voor de indiening van de oppervlakteaangifte van het jaar na de aanplanting van de winterdekking tijdens de tussenteelte; 4° die winterbedekking moet worden vernietigd na 1 januari en gevolgd door de aanplanting van een lenteteelt of een braakland;5° ze mag niet bestaan uit meer dan 50 % peulvruchten;6° in afwijking van de datums vermeld in het eerste lid en indien de vorige oogst uitgevoerd werd na 1 september, mag een plantendek van rogge of triticale worden aangeplant vóór 1 november en moet verplicht vernietigd worden tussen 1 maart en 15 mei;7° geen minerale stikstofbemesting is toegestaan;8° de minimale oppervlakte van elk perceel waarop de methode wordt toegepast, moet hoger of gelijk zijn aan 30 aren. Methode 5. - Verminderd gebruik van biociden en meststoffen op graangewassen De producent die zich ertoe verbindt het gebruik van biociden en meststoffen op andere graangewassen dan maïs te verminderen, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 100 euro per hectare.

De volgende voorwaarden moeten worden nageleefd : 1° de producent verbindt zich ertoe de methode toe te passen op een oppervlakte die ten minste gelijk is aan die welke voor deze methode staat vermeld in zijn aanvankelijke verbintenis, en dit elk jaar van de verbintenis.Die minimale oppervlakte opent het recht op de overeenstemmende oppervlakte. De bijkomende oppervlakte waarop de methode wordt toegepast, komt niet in aanmerking voor een toelage in hoofde van de betrokken verbintenis; 2° de zaaidichtheid bedraagt maximum 200 zaden per m2.In afwijking daarvan, in benadeelde streken, zijn spelt en de mengsels graangewassen-peulvruchten niet onderworpen aan deze voorwaarde; 3° er wordt geen groeiregelingsbehandeling toegepast;4° de minimale oppervlakte van elk perceel waarop de methode wordt toegepast, moet hoger of gelijk zijn aan 30 aren;5° de aanvraag mag enkel betrekking hebben op de teelt die geoogst wordt tijdens het betrokken kalenderjaar;6° deze maatregel is niet cumuleerbaar met de steun aan de biologische landbouw. Methode 6. - Fokken van dieren van een bedreigd plaatselijk ras De producent die zich ertoe verbindt dieren van een bedreigd plaatselijk ras die in onderstaande lijst staan vermeld, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 120 euro per runder, 200 euro per paard en 30 euro per schaap.

De betrokken dieren moeten voldoen aan volgende voorwaarden : 1° beantwoorden aan de oorspronkelijke standaard van het als bedreigd erkende ras;2° opgenomen zijn in het erkende stamboek van het ras of op een gelijkwaardige lijst;3° minstens 2 jaar oud zijn voor paarden en runderen en minstens 6 jaar oud voor schapen;4° opgenomen zijn in het identificatie- en registratiesysteem voor dieren, "Sanitel" genoemd, indien het gaat om runderen of schapen. De lijst van de bedreigde plaatselijke rassen die in aanmerking komen voor de toelage wordt vastgesteld als volgt : runderrassen : - Rouge de Belgique; - gemengd Wit-Blauw. schapenrassen : - Belgisch melkschaap; - "Entre-Sambre-et-Meuse "-schaap; - Houtlandschaap; - Voskop; - Mergellandschaap. paardenrassen : - Ardenner Trekpaard - Belgisch Trekpaard.

Deze lijst kan worden herzien door de Minister in conformiteit met o.a. de desbetreffende Europese bepalingen.

Om de toelage te bekomen moet de producent voor elk dier het volgende voegen bij zijn aanvankelijke aanvraag : - voor runderen, een afschrift van de definitieve identiteitskaart afgegeven door de instelling die het stamboek van het betrokken runderras beheert; - voor schapen, een afschrift van het geboorteattest afgegeven door de instelling die de stamboeken beheert of een afschrift van het zoötechnische certificaat van het dier waarbij zijn behoren tot het betrokken plaatselijke ras wordt bewezen of elk ander bewijsstuk afgegeven door genoemde instelling; - voor paarden, een afschrift van de identificatiedocumenten waarbij zijn registratie in het stamboek alsook het behoren tot het betrokken ras worden bewezen.

Methode 7. - Handhaving van een lage veebezetting De producent die zich ertoe verbindt lage veebezettingen te handhaven komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 100 euro per hectare weide (codes 611, 612, 621 en 622).

De volgende voorwaarden moeten worden nageleefd : 1° de veebezetting van het bedrijf moet lager zijn dan 1,4 GVE per hectare weide.Wanneer de veebezetting lager is dan 0,6 GVE per hectare weide, worden de oppervlakten die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de steun, beperkt tot die welke noodzakelijk zijn om een veebezetting gelijk aan 0,6 GVE te bereiken; 2° het afgemaaide of geweide gras is uitsluitend bestemd voor de veestapel van het bedrijf;3° de enige toegestane verspreidingen van organische stoffen zijn die van de meststoffen voortgebracht door de dieren waarmee de lage veebezetting is vastgesteld;4° de minimale oppervlakte van elk perceel waarop de methode wordt toegepast, moet hoger of gelijk zijn aan 30 aren. De veebezetting is de gemiddelde bezetting van het bedrijf voor het betrokken kalenderjaar. Die bezetting wordt vastgesteld d.m.v. onderstaande coëfficiënten met inachtneming van de volgende elementen : 1° het gemiddelde van de dagelijkse gegevens uit het identificatie- en registratiesysteem "Sanitel", wat betreft runderen;2° het aantal paardachtigen aangegeven door de producent in zijn formulier van oppervlakteaangifte voor het betrokken jaar;3° de jaarlijkse inventaris betreffende de identificatie en registratie van schapen en geiten. De berekening van het aantal GVE's betreffende die dieren wordt vastgesteld d.m.v. volgende coëfficiënten : 1° runderen van twee jaar en ouder, paarden ouder dan 6 maanden : 1 G.V.E.; 2° runderen tussen 6 maanden en 2 jaar : 0,6 G.V.E.; 3° ooien of geiten ouder dan 6 maanden : 0,15 G.V.E. Methode 8. - Weide met een hoge biologische waarde De producent die zich ertoe verbindt sommige percelen blijvend hooiland te beheren (aangegeven onder codes 611 of 612) volgens het onderstaande bestek, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 450 euro per hectare.

De volgende voorwaarden moeten vervuld zijn : 1° een voorafgaande diagnose betreffende de biologische waarde van het perceel moet aanleiding geven tot een voorafgaand eensluidend advies dat behoorlijk genotificeerd wordt door de Afdeling Beheer van de Landelijke Ruimte (IG4) en dat de specifieke bepalingen voor de plaatselijke toestand bevat; 2° geen verrichting (weiden, maaien, bemesting,...) op het perceel tijdens een periode bepaald in het eensluidend advies en die loopt, behoudens bijzondere gevallen, van 1 januari tot een datum in juli bepaald in dat advies; 3° het vee aanwezig op het perceel na die datum mag geen voeder noch krachtvoeder krijgen;4° de aanbreng van bemestings- en grondverbeteringsmiddelen is niet toegelaten met uitzondering van de teruggave aan de bodem door de dieren tijdens het weiden;5° geen gebruik van fytofarmaceutische producten, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van netel, rumex en distel;6° in geval van maaien wordt een minimum oppervlakte van ten minste 10 % van de perceeloppervlakte niet gemaaid en gehouden in de vorm van vluchtstroken.Het perceel mag niet worden begraasd vóór 15 augustus; 7° bagger- of ruimingswerken in sloten zijn verboden;8° de minimale oppervlakte van elk perceel waarop de methode wordt toegepast, moet hoger of gelijk zijn aan 30 aren; 9° deze maatregel is niet cumuleerbaar met methode 2 (natuurlijke weide) of submethode 3.b (extensieve graslandstrook).

Methode 9. - Ingerichte perceelstroken De producenten die de methode "ingerichte perceelstroken" aannemen, komen in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 25 euro per gedeelte van 20 meter lang.

De volgende voorwaarden moeten in alle gevallen worden nageleefd : 1° de ingerichte perceelstrook wordt hetzij aangeplant ter vervanging van een akkerbouwteeltoppervlakte en op het geheel of een gedeelte van zijn perimeter, hetzij gehouden op een oppervlakte die in aanmerking is gekomen voor toelagen voor milieuvriendelijke landbouw in het kader van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999;2° de ingerichte perceelstrook moet worden gehouden tijdens minstens vijf jaar op het geheel of een gedeelte van de perimeter van een oppervlakte die tijdens die periode gebruikt wordt voor akkerbouwteelt.Wat betreft de betrokken akkerbouwteeltoppervlakte, mogen twee ingerichte perceelstroken niet longitudinaal naast elkaar liggen. Er kan echter worden afgeweken van die principes voor zover de aanvankelijke configuratie van het betrokken gedeelte van de akkerbouwteeltoppervlakte waarop de ingerichte perceelstrook is aangelegd, tussen 3 en 42 meter breed was; 3° de standaardbreedte van die stroken bedraagt 10 meter.De in aanmerking komende lengte kan echter worden teruggebracht op 3 meter of verlengd tot 21 meter. In alle gevallen wordt de steun berekend op dezelfde grond, d.w.z. euro 25 voor het equivalent van een gedeelte van 20 meter lang op de standaardbreedte van 10 meter; de lengte wordt verhoudingsgewijs aangepast op de werkelijke breedte (20 meter op 10 zijn dus gelijkwaardig aan 50 meter op 4); 4° de minimale lengte per bedrijf en per type strook bedraagt 20 meter; 5° de keuze van de plaats, breedte, soorten en beheerswijze (maaien, vermalen met een tolbreker,...) moet het voorwerp uitmaken van een voorafgaand eensluidend advies dat behoorlijk wordt genotificeerd door de Afdeling Beheer van de Landelijke Ruimte (IG4) en dat rekening houdt met de plaatselijke inzet en eisen inzake landbouw en leefmilieu; 6° in geen geval mag de oppervlakte van de met gras bezaaide perceelsranden en perceelstroken die vallen onder methoden 3 en 9 hoger zijn dan 8% van de akkerbouwteeltoppervlakte van het bedrijf;7° de aanbreng van bemestings- en grondverbeteringsmiddelen is niet toegelaten;8° geen gebruik van fytofarmaceutische producten, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van netel, rumex en distel;9° de betrokken percelen zijn niet toegankelijk voor gemotoriseerde voertuigen die voor recreatieve doeleinden worden gebruikt.Ze mogen niet gebruikt worden voor de doorgang van voertuigen of als weg. De stroken mogen bovendien geen enkele mest, bodemverbeteraar of oogst krijgen; 10° een gedeelte van ingerichte perceelstrook van 20 meter lang wordt geacht een invloed te hebben op 0,25 hectare. De methode "ingerichte perceelstroken" bestaat uit vier submethoden.

Submethode 9.a : opvang van wilde fauna en flora, of beetle bank De submethode "opvang van wilde fauna en flora, of beetle bank" onderscheidt enerzijds de aanplanting van met gras bezaaide en langdurige beetle bank en anderzijds de aanplanting van jaarlijkse bedekkingen.

De volgende voorwaarden moeten worden vervuld : 1° het eensluidend advies kan voorzien in verschillende situaties : - in sommige gevallen voorziet het eensluidend advies in de aanleg en de instandhouding van een strook naakte grond van 3 meter breed die mechanisch onderhouden wordt en die gelegen is tussen de opvangstrook voor de wilde fauna en flora en de hoofdteelt.Die breedte wordt meegerekend in die van de opvangstrook; - in sommige gevallen, voor langdurige stroken, voorziet het eensluidend advies in de oprichting van een kleine heuvel, een sloot of de aanleg van houtgewassen die in kreupelbossen moeten worden gehouden d.m.v. wintersnoeiing; 2° wanneer ze toegestaan zijn, mogen het maaien en/of malen van de langdurige bedekkingen hoogstens één keer per jaar worden uitgevoerd tussen 1 augustus en 1 oktober.In geval van maaien of malen wordt minstens 10 % van de strook gehouden in de vorm van niet-gemaaide vluchtstroken; 3° wat betreft jaarlijkse bedekkingen worden de vernietiging van de bedekking, de oppervlakkige grondbewerking en het opnieuw inzaaien enkel uitgevoerd tussen februari en mei. Submethode 9.b : waterloopranden en erosiebestrijding De volgende voorwaarden moeten worden vervuld : 1° in afwijking van de algemene voorwaarden betreffende methode 9 kan de in aanmerking komende breedte worden gebracht op 30 meter;2° de bedekking wordt gemaaid tussen 1 juli en 31 augustus of, indien het eensluidend advies het toelaat, vermaald met een tolbreker tussen diezelfde datums;3° in sommige gevallen voorziet het eensluidend advies in de oprichting van een kleine heuvel of een sloot;4° in geval van modderstroom of afzetting op een dichtheid van meer dan 10 centimeter worden een reiniging en/of heraanplanting van de bedekking verricht. Submethode 9.c : bloemstrook De volgende voorwaarden moeten worden vervuld : 1° in sommige gevallen voorziet het eensluidend advies in de aanleg en de instandhouding van een strook naakte grond van 3 meter breed die mechanisch onderhouden wordt en die gelegen is tussen de bloemstrook en de hoofdteelt.Die breedte wordt meegerekend in die van de bloemstrook; 2° één enkel maaien met afvoer of malen wordt toegestaan tussen 1 augustus en 15 september; Submethode 9.d : Onkruidstrook De submethode "onkruidstrook" onderscheidt enerzijds de aanplanting van onkruidstroken in plaatsen die nog een zadenbank met bedreigde onkruidsoorten bezitten en anderzijds de aanplanting van granenstroken met inzaaien van plaatselijke ecotypen van onkruid.

De volgende voorwaarden moeten vervuld zijn : 1° in sommige gevallen voorziet het eensluidend advies in de aanleg en de instandhouding van een strook naakte grond van 3 meter breed die mechanisch onderhouden wordt en die gelegen is tussen de onkruidstrook en de hoofdteelt.Die breedte wordt meegerekend in die van de onkruidstrook; 2° die strook wordt het eerste jaar en minstens de derde en vijfde jaar ingezaaid met granen op een maximale densiteit van 150 granen per m2.Geen andere teelt mag worden aangeplant tijdens de vijf jaar; 3° na de aanplanting wordt de grondbewerking beperkt tot een oppervlakkig werk (geen omploegen);4° die strook kan niet eerder dan bij de oogst van de overeenstemmende graanteelt worden geoogst, gemaaid of vermaald met een tolbreker.Het eensluidend advies kan niettemin de instandhouding van de vegetatie opleggen om het natuurlijke opnieuw inzaaien en het voeden van zaadetende dieren mogelijk te maken.

Methode 10. - Actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw De producent die in zijn bedrijf methoden voor een milieuvriendelijke landbouw gebruikt in het kader van een globale aanpak, "actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw" genoemd, komt in aanmerking voor 5 % extra toelagen over het geheel van de in dit besluit voorziene toelagen, dit onder de volgende voorwaarden : 1° vóór de indiening van de aanvankelijke aanvraag een actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw opmaken met een begeleidingsambtenaar van de Afdeling Beheer van de Landelijke Ruimte (IG4);2° dat actieplan uitvoeren in de loop van de vijf jaar van de verbintenis door de integratie van de updatingen bedoeld in punt 3°;3° elk jaar vanaf het tweede jaar van de verbintenis het actieplan updaten met behulp van een begeleidingsambtenaar van voornoemde Afdeling door de uitvoering van het actieplan te evalueren en de

eventuele problemen uitdrukkelijk te identificeren.In geval van belangrijke wijzigingen aan het bedrijf of volgens eventuele nieuwe elementen die de uitvoering van het plan vergemakkelijken of vertragen, moet de producent genoemde Afdeling op de hoogte hiervan brengen om het plan te amenderen; 4° na afloop van de vijf jaar van de verbintenis, zal een verslag opgesteld met behulp van een begeleidingsambtenaar van voornoemde Afdeling de resultaten, conclusies en perspectieven van het actieplan

voorleggen t.a.v. de nagestreefde doelstellingen. Een positieve evaluatie van het plan gegrond op een voldoende uitvoering van de doelstellingen is een voorwaarde voor de voortzetting van het plan na die vervaldatum; 5° de sterke en zwakke punten van het bedrijf inzake milieuvriendelijke landbouw worden onderzocht met inachtneming van de indicatieve lijst van volgende elementen en rekening houdend met de specifieke kenmerken van het bedrijf : - beheer van de grond en van de grondbemesting (bemestingsboekje en -plan, compostering, biomethanisatie, bijdrage tot mestbanken, wintergrondbedekking, maatregelen voor een redelijke bemesting (tarwe en andere teelten), voederanalyse en berekening van porties, analyse van organische dierlijke mest, aanwezigheid van teelten met een sterk verminderd gebruik van biociden en meststoffen, gerichte toepassingen,...), grondanalysen; - beheer van de fytosanitaire behandelingen : uitrusting van het spuittoestel (spoelkuip, blikkenspoelmachine, vulbegrenzingsapparaat,...), technieken voor alternatieve onkruidbestrijding, aanwezigheid van een fytobak, biologische bestrijding, geïntegreerde bestrijding, biologische uitbating, enz.; - landschappelijk beheer en inrichting van de omtrek van de boerderij : architecturale integratie van de verschillende gebouwen, onderhoud van de omtrek van de boerderij, zichtbaarheid van eventuele negatieve elementen t.a.v. omwoners en het publiek in het algemeen, gebruik van beplantingen voor voornoemde inrichting, inheemse aard van de beplantingen,... - beheer van biodiversiteits- en landschapselementen in het landbouwgebied : gedeelte gebruikt door het ecologisch netwerk in het bedrijf, gepaste uitbating van marginale weiden, goedkeuring van acties voor een milieuvriendelijke landbouw ter ontwikkeling van het ecologisch netwerk en het landschap alsook ter instandhouding van het leefmilieu aan de rand van landbouwpercelen, beschermde proportie van waterlopen, proportie van houtelementen die elk jaar onderhouden worden, extensieve exploitatie van natuurlijke milieus voor rekening van verenigingen of van het Gewest, oprichting van natuurlijke milieus (poelen, beplantingen,...), opvang van de aan landbouwgebouwen gebonden kleine fauna (zwaluwen, kerkuilen, vleermuizen,...), acties ter instandhouding van het landbouwpatrimonium... - zuiveringsacties (geurbestrijding, afvalwaterverwerking,...) en andere milieuaspecten (probleem van het gebruik van producten/afvalstoffen voor grondbemesting of -verbetering, energieteelten, partnerschap in milieu- of vrijetijdsprojecten, bijeenteelt, gecertificeerde producties,...).

Het actieplan bedoeld in het eerste lid, punt 1°, bevat de volgende elementen : 1° een milieudiagnose (plaatsbeschrijving) van het bedrijf.Die diagnose legt de nadruk op : - de prioritaire milieu-inzet van het grondgebied; - de sterke en zwakke punten wat betreft de toepassing van de goede landbouwpraktijken; - de specifieke sterke en zwakke punten van het bedrijf wat betreft de acties ter bevordering van een milieuvriendelijke landbouw die geïdentificeerd zijn volgens het patroon bedoeld in het eerste lid, 5°, met een bijzondere nadruk op die welke betrekking hebben op de prioritaire milieu-inzet over het hele grondgebied; 2° doelstellingen op korte (1 jaar), gemiddelde (5 jaar) en lange termijn (perspectieven) die in elk geval betrekking hebben op de zwakke punten en die de troeven verbonden met de prioritaire milieu-inzet van het grondgebied (prioritaire doelstellingen) valoriseren.De factoren die onverenigbaar zouden zijn met de goedkeuring van doelstellingen die inspelen op de ene of andere prioritaire inzet, moeten uitdrukkelijk worden geïdentificeerd en vermeld; 3° een lijst van precieze acties voor een milieuvriendelijke landbouw (aanneming van goede praktijken, van maatregelen voor een milieuvriendelijke landbouw of andere soorten acties die ertoe kunnen bijdragen problemen op te lossen en de geïdentificeerde sterke punten te valoriseren) zal worden opgesteld t.o.v. de aangenomen doelstellingen met drie verschillende termijnen. De acties betreffende de doelstellingen op korte en gemiddelde termijn zullen realistisch worden bepaald en gepland in een vooruitlopend uitvoeringskalender.

Het actieplan alsook elke update hiervan maken het voorwerp uit van een verslag dat medeondertekend is door de begeleidingsambtenaar van de Afdeling Beheer van de Landelijke Ruimte (IG4) en de betrokken producent.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 28 oktober 2004 betreffende de toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw.

Namen, 28 oktober 2004.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

Bijlage 2 Tabel van cumulaties en verenigbaarheden van de verschillende maatregelen en submaatregelen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 28 oktober 2004 betreffende de toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw.

Namen, 28 oktober 2004.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

Bijlage 3 Correspondentietabel tussen de verschillende maatregelen en submaatregelen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 28 oktober 2004 betreffende de toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw.

Namen, 28 oktober 2004.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^