gepubliceerd op 31 maart 1999
Besluit van de Waalse Regering waarbij toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw worden verleend
11 MAART 1999. - Besluit van de Waalse Regering waarbij toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw worden verleend
De Waalse Regering, Gelet op het verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, ondertekend te Rome en goedgekeurd bij de wet van 2 december 1957, inzonderheid op de artikelen 42 en 43;
Gelet op de verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen (EEG) nr. 2078/92 van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende het natuurbeheer;
Gelet op de verordening EG/746/96 van de Europese Gemeenschap van 24 april 1996, gewijzigd bij de verordening 435/97 van 6 maart 1997;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 7 april 1998;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 27 april 1998;
Gelet op het overleg bedoeld in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 6, § 3bis, 5°, ingevoegd bij de speciale wet van 16 juli 1993;
Gelet op de beslissing van de Europese Gemeenschap van 18 december 1998 tot goedkeuring van de wijzigingen aangebracht in het programma van milieuvriendelijke landbouwmethoden voor het Waalse Gewest;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat zo spoedig mogelijk maatregelen moeten worden genomen om te voldoen aan de reglementering van de Europese Commissie;
Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Minister : de Minister van Landbouw;2° bestuur : het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest;3° vroege zone : het hele Waalse Gewest, behalve de benadeelde zones, met name de agrarische leem- en zandleemstreken, de Henegouwse Kempen, de Condroz en een deel van de Luikse weidestreek ("Land van Herve");4° late zone : het deel van het Waalse Gewest gelegen in de benadeelde zone in de zin van de Richtlijnen (EEG) 75/268 en 75/269, zoals bepaald in bijlage I bij het ministerieel besluit van 4 september 1990, met name de agrarische streken van de Famenne, de Ardennen, de Hoge Ardennen, de Jurastreek, de weidestreek (Venen) en een deel van de Luikse weidestreek ("Luikse Ardennen");5° bewaringshoeve : bedrijf waar dieren van ten minste twee bedreigde plaatselijke rassen worden gefokt overeenkomstig de methode 5 bedoeld in de bijlage en waar oude soorten of variëteiten worden geteeld overeenkomstig de methode 11 bedoeld in de bijlage;6° landbouwexploitant : natuurlijke persoon of rechtspersoon die een landbouw-, tuinbouw- of veeteeltbedrijf uitbaat en die activiteit als hoofdberoep of deeltijds uitoefent;de personen die toelagen genieten, moeten hun bedrijfszetel in het Waalse Gewest vestigen en bij een sociale verzekeringskas aangesloten zijn; * de landbouw wordt als hoofdberoep beschouwd als de natuurlijke persoon verantwoordelijk is voor het bestuur en het beheer van een landbouw-, tuinbouw- of veeteeltbedrijf, er 50% of meer van zijn gezamenlijk inkomen uit haalt en minder dan 50 % van zijn totale arbeidstijd aan activiteiten buiten het bedrijf besteedt; * de rechtspersoon als landbouwexploitant : rechtspersoon waarvan de statuten de exploitatie van een landbouw-, tuinbouw- of veeteeltbedrijf als hoofddoel hebben, alsook de afzet van de op het bedrijf voortgebrachte producten, en die bovendien voldoet aan één van de volgende vereisten : 1° opgericht zijn in één van de vormen bedoeld in het Wetboek van Koophandel, boek I, titel IX, sectie 2, artikel 2, en de volgende voorwaarden vervullen : a) de aandelen of deelbewijzen moeten op naam zijn;b) meer dan 50 % van de aandelen of deelbewijzen van de vennootschap moet in handen zijn van de bestuurders of de zaakvoerders;c) de bestuurders of de zaakvoerders moeten onder de vennoten aangewezen worden;d) de bestuurders of de zaakvoerders van de vennootschap moeten meer dan 50 % van hun tijd besteden aan landbouwactiviteiten binnen de vennootschap en meer dan 50 % van hun gezamenlijk inkomen uit die activiteit halen;2° opgericht zijn in de vorm van een landbouwvennootschap, zoals bedoeld in de wet van 12 juli 1979; * de landbouw wordt als deeltijdse activiteit beschouwd als de landbouwer ten minste 50 % van zijn gezamenlijk inkomen uit activiteiten haalt die hij op zijn bedrijf uitoefent i.v.m. landbouw, bosbouw, toerisme, pedagogie en ambachtsnijverheid of uit door de overheid gesubsidieerde activiteiten voor landschapsbescherming. Het deel van het inkomen dat rechtstreeks voortkomt uit de landbouwactiviteit op het bedrijf, mag evenwel niet minder bedragen dan 25 % van het totale inkomen van het bedrijfshoofd en de activiteiten buiten het bedrijf mogen niet meer dan de helft van de totale arbeidstijd van het bedrijfshoofd in beslag nemen; 7° exploitant onder bijkomende titel : natuurlijke persoon of rechtspersoon die een landbouw-, tuinbouw- of veeteeltbedrijf uitbaat, in die hoedanigheid over een producenten- en een BTW-nummer beschikt en bij een sociale verzekeringskas aangesloten is.8° akkerbouwteelt : teelt waarvan de landbouwoppervlakte in de loop van de drie jaren voorafgaande aan de aanvraag aangegeven is onder een andere code dan 61 of 62 in de oppervlakteaangifte Gemeenschappelijk Landbouwbeleid;gedurende de verbintenisperiode wordt de oppervlakte opgenomen in de landbouwoppervlakte die onder een andere code dan 61 aangegeven is. Bij gebrek aan oppervlakteaangifte, moet de landbouwexploitant door elk rechtsmiddel aantonen, ook aan de hand van zijn aangifte aan het NIS i.v.m. landbouwtelling, dat bedoelde landbouwoppervlakte tijdens de drie jaren voorafgaande aan de aanvraag en tijdens de verbintenisperiode, gebruikt werd voor een akkerproductie die beantwoordt aan bovenvermelde codes; 9° waterloop : water in beweging, continu of bij tussenpozen, ongeacht de herkomst ervan (bron-, regenwater,...) en stromend in een vaste natuurlijke of kunstmatige bedding. Als de bedding kunstmatig is, moet ze met het natuurlijke net verbonden zijn.
Art. 2.Het Gewest verleent toelagen voor milieuvriendelijke landbouwmethoden aan landbouwers die zich ertoe verbinden één of meer van de onderstaande productiemethoden toe te passen met inachtneming van de voorschriften bedoeld in de bijlage : 1° a) laattijdig maaien b) zaaidiversificatie en laattijdig maaien op tijdelijke weiden;2° bewaringsperceelsranden en extensieve graslandstroken aanleggen;3° de landschapselementen en de biodiversiteit behouden en onderhouden, zoals heggen en houtsingels, oude hoogstammige fruitbomen of poelen op landbouwoppervlakten;4° het veebestand laag houden;5° dieren van bedreigde plaatselijke rassen houden;6° het gebruik van biociden en meststoffen op graangewassen verminderen;7° het gebruik van herbiciden op maïs verminderen en lokaliseren door de mechanisatie van de onkruidbestrijding en onderzaaiïng;8° plantendek tijdens de tussenteelt;9° zeer laat maaien en beperking van het gebruik van biociden en meststoffen;10° behoudsmaatregelen nemen in "vochtige gebieden";11° oude soorten of variëteiten telen. De maatregelen 3° en 5° zijn toepasselijk op exploitanten onder bijkomende titel.
De methoden bedoeld in het eerste lid onder 1°, 4° en 6° tot 11° worden toegepast op een oppervlakte van minimum 50 aren, terwijl de methoden bedoeld onder 2° en 3° worden toegepast over een lengte van minimum 200 meter.
Art. 3.§ 1. De toelagen betreffende de productiemethoden bedoeld in artikel 2, 6° tot 8°, worden verleend voor percelen die gelegen zijn : 1° hetzij in een grondwaterbeschermingsgebied in de zin van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 14 november 1991 betreffende de grondwaterwinningen, de waterwinningsgebieden, de voorkomingsgebieden en de toezichtsgebieden en de kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen;2° hetzij in een kwetsbaar gebied in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 5 mei 1994;3° hetzij in een natuurparkgebied dat onder het decreet van 16 juli 1985 valt;4° hetzij in gebieden die onder de Europese verordening EEG/79/409 van 2 april 1979 betreffende de vogelbescherming vallen, of onder de verordening EEG/92/43 van 21 mei 1992 betreffende het woonbehoud;5° hetzij binnen, naast of op minder dan 50 meter van erkende natuurreservaten in de zin van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 17 juli 1986 betreffende de erkenning van natuurreservaten, van domaniale natuurreservaten in de zin van de wet op het natuurbehoud van 12 juli 1973 of van vochtige gebieden met een biologische waarde in de zin van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 8 juni 1989 betreffende de bescherming van vochtige gebieden met een biologisch belang. § 2. De toelagen betreffende de productiemethoden bedoeld in artikel 2, 9° en 10°, zijn bestemd voor de percelen bedoeld in § 1, 3°, 4° en 5°. § 3. In afwijking van § 1 en § 2, hebben de uitbaters van behoudsboerderijen en de exploitanten die ten minste drie van de in artikel 2 bedoelde productiemethoden toepassen, ongeacht hun geografische ligging, recht op alle toelagen inzake milieuvriendelijke landbouw in het kader van een milieubeheersplan voor het bedrijf, opgemaakt door het bestuur in nauwe samenwerking met het bedrijfshoofd.
Het beheersplan, opgemaakt met inachtneming van de beschikbare kredieten, voorziet in een technische bijstand en in begeleidingsmaatregelen tot verbetering van het globale milieu-effect van het bedrijf.
De goedkeuring van het plan houdt in dat het bedrijf beheerd wordt met inachtneming van het milieu.
Het plan bevat : - een plaatsbeschrijving; - doelstellingen op één jaar; - doelstellingen op vijf jaar; - doelstellingen op langere termijn.
Jaarlijks wordt een balans opgemaakt door het bedrijfshoofd en het bestuur. Die balans dient om de jaarlijkse doelstellingen te bepalen en om de doelstellingen op vijf jaar of meer eventueel te herzien naar gelang van de gevoerde acties en de ondervonden moeilijkheden. De balansen worden geacht noodzakelijk deel uit te maken van het beheersplan.
Het beheersplan voorziet in een onderzoek naar mogelijkheden om de landbouwmethoden te verbeteren, met name door : 1° de toepassing van een gedragscode voor de landbouw; 2° de toepassing van nieuwe teelttechnieken en de verbetering van de bestaande technieken (gelokaliseerde toepassingen, mechanische onkruidbestrijding, biologische en geïntegreerde bestrijding, enz.); 3° fytosanitaire bestrijding op grond van berichten en met inachtneming van tussenkomstdrempels;4° een regelmatige controle van het strooi- en verstuivingsmaterieel; 5° aanpassing van de bemestingsperiodes en van de hoeveelheden meststoffen gebruikt op grond van balansen (voorraden in de bodem, voorzienbare uitvoer,...), opmaken van een bemestingsplan en bijhouden van een bemestingsboekje; 6° opslag van dierlijk mest en regels voor het beheer ervan : aanpassing van de opslagcapaciteit of medewerking aan gierbanken, giermengsel, voldoende koolstofinbreng (stro, schaafkrullen,...) en compostering van mesten,...; 7° maatregelen voor landschapsintegratie (eventuele beplantingen, « bloemen » zaaien op perceelsranden, verven of zandstralen van gebouwen, vestiging en uitzicht van nieuwe gebouwen,...), voor de bescherming of de restauratie van het klein patrimonium en de biodiversiteit (poelen en vochtige gebieden, heggen, enz...) en voor de eventuele zuivering (geurbestrijding, aanleg van waterbekkens voor afvalwater, enz...).
Art. 4.§ 1. Elke verbintenis loopt over een periode van vijf jaar.
Als de begunstigde tijdens de duur van de verbintenis zijn bedrijf geheel of gedeeltelijk overdraagt aan een andere persoon, mag deze laatste de verbintenis overnemen voor de resterende periode. Als zulks niet het geval is, moet de begunstigde de ontvangen toelagen terugbetalen. De terugbetaling wordt niet vereist bij overmacht en als de verbintenis onmogelijk overgenomen kan worden na de definitieve stopzetting van de landbouwactiviteiten van een begunstigde die zijn verbintenis reeds drie jaar is nagekomen. § 2. Als de begunstigde de aangegane verbintenissen niet kan blijven nakomen omdat zijn bedrijf aan een ruilverkaveling onderworpen is, worden de verbintenissen aangepast aan de nieuwe toestand van het bedrijf. Als zulks onmogelijk is, eindigt de verbintenis zonder dat een terugbetaling wordt geëist voor de effectieve verbintenisduur. § 3. Onverminderd concrete omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden in individuele gevallen, wordt de terugbetaling niet geëist in de volgende gevallen van overmacht : 1) het overlijden van de exploitant;2) de langdurige arbeidsongeschiktheid van de exploitant;3) de onteigening van een belangrijk gedeelte van het bedrijf als die onteigening niet te voorzien was de dag waarop de verbintenis werd aangegaan;4) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf aanzienlijke schade heeft toegebracht;5) de aan een ongeluk te wijten vernietiging van de voor veeteelt bestemde bedrijfsgebouwen;6) een epizoötie waardoor het geheel of een gedeelte van de veestapel van de exploitant is getroffen. Zodra het mogelijk is, moet de exploitant de gevallen van overmacht en de desbetreffende bewijzen binnen tien werkdagen schriftelijk meedelen aan het bestuur. § 4. Als de begunstigde de landbouwoppervlakte uitbreidt tijdens de verbintenisduur, mag elke verbintenis die betrekking had op het geheel van de landbouwoppervlakte uitgebreid worden met de bijkomende oppervlakte voor de resterende verbintenisduur, op voorwaarde dat die uitbreiding : - ongetwijfeld voordelen meebrengt voor het milieu; - verantwoord is, rekening houdend met de verbintenis, de duur van de resterende verbintenisperiode en de bijkomende oppervlakte, die aanzienlijk kleiner moet zijn dan de aanvankelijke oppervlakte of maximum twee hectaren mag bedragen; - geen rem is op de doeltreffendheid van het onderzoek naar de conformiteit met de voorwaarden waaronder toelagen worden verleend. § 5. Als de aan een verbintenis onderworpen oppervlakte tijdens de verbintenisperiode uitgebreid wordt binnen het bedrijf, mag de aanvankelijke verbintenis van de begunstigde worden vervangen door een nieuwe verbintenis voor het geheel van de bedoelde oppervlakte, onder voorwaarden die even strikt zijn als voor de aanvankelijke verbintenis. § 6. De omzetting van een verbintenis in een nieuwe verbintenis krachtens verordening 2078/92 is tijdens de verbintenisperiode toegelaten op voorwaarde dat : - die omzetting ongetwijfeld voordelen meebrengt voor het milieu; - de bestaande verbintenis aanzienlijk versterkt wordt.
Art. 5.Er mogen geen toelagen verleend worden voor oppervlakten die onderworpen zijn aan de communautaire regeling inzake het uit productie nemen van landbouwgrond die gebruikt wordt voor de productie van non-voedingsstoffen.
Art. 6.§ 1. Het totaalbedrag van de krachtens dit besluit verleende toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw, mag niet hoger zijn dan 400.000 BEF (9.915,74 euro) per jaar en per bedrijf. - Als de exploitant een vereniging is, kan dat maximumbedrag vermenigvuldigd worden met het aantal landbouwers waaruit die vereniging bestaat. - Als de exploitant een vennootschap is, kan dat maximumbedrag vermenigvuldigd worden met het aantal bestuurders of zaakvoerders die het statuut van landbouwer hebben. § 2. Onverminderd de beperkingen bedoeld in § 1 van dit artikel en in de bijlage bij dit besluit, mogen de gecumuleerde bedragen van de door de Europese Unie medefinancierde toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw niet hoger zijn dan : 1) 7.200 BEF (178,48 euro) per hectare en per jaar voor de teelten waarvoor een premie per hectare wordt verleend overeenkomstig de bepalingen van de regelingen betreffende de gemeenschappelijke afzetorganisaties; 2) 12.000 BEF (297,47 euro) per hectare en per jaar voor de andere jaarlijkse teelten en de weiden.
Het maximumbedrag bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt verhoogd tot 17.000 BEF (421,42 euro) per hectare en per jaar voor « behoudsboerderijen » en bedrijven die biologische productiemethoden toepassen, overeenkomstig het koninklijk besluit van 17 april 1992.
Art. 7.De toelage moet bij het bestuur aangevraagd worden aan de hand van een formulier waarvan het model door de Minister wordt bepaald.
Het aanvraagdossier bevat : 1° een afschrift van het bedrijfsplan (op 1/10.000) dat gebruikt werd voor de jaarlijkse aangifte van de oppervlakte of, bij gebrek aan aangifte, een bedrijfsplan op 1/10.000; 2° het bewijs van het statuut van exploitant, zoals bedoeld in dit besluit;3° een afschrift van de oppervlakteaangifte, behalve als de verbintenis gegrond is op artikel 2, 5°;4° een afschrift van de laatste stalinventaris opgemaakt door de federatie voor de bestrijding van veeziekten als de verbintenis op artikel 2, 4° gegrond is;5° een afschrift van de documenten voor de dierenidentificatie als de verbintenis op artikel 2, 5° gegrond is. Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, worden de oppervlakten waarvoor een toelage wordt aangevraagd, en de lineaire structuren in de documenten vermeld.
Wat betreft de productiemethoden bedoeld in artikel 2, 6° tot 8°, moeten jaarlijks uiterlijk bij de teeltinrichting een plan op 1/10.000 met de lokalisatie van de percelen en een inventaris met hun oppervlakte bij het bestuur ingediend worden.
Van elke aanvraag wordt ontvangst bericht binnen een termijn van 10 werkdagen. Onvolledige dossiers worden binnen dezelfde termijn teruggestuurd met vermelding van de ontbrekende stukken.
Art. 8.De leidend ambtenaar van het bestuur maakt elk ander document i.v.m. administratieve voorschriften op en, meer bepaald, i.v.m. de controle op de nakoming van de verbintenissen, overeenkomstig hoofdstuk III van de verordening 746/96.
In buitengewone omstandigheden kan hij de nodige afwijkingsbepalingen nemen.
Art. 9.De leidend ambtenaar van het bestuur : 1) beslist over elke aanvraag om toelage;2) ondertekent het beheersplan.
Art. 10.De kennisgeving van de toekenning legt de inachtneming van de aangegane verbintenissen op en houdt in dat de aanvrager : 1° zich moet onderwerpen aan de controle op de nakoming van de aangegane verbintenissen, met name door toegang te verlenen tot de verschillende percelen en tot de Sanitel-gegevens, door de dieren te tonen waarvoor toelagen worden verleend en door jaarlijks een afschrift van de oppervlakteaangifte over te leggen;2° moet aanvaarden als referentie te dienen voor andere landbouwexploitanten;3° de nodige technische en financiële gegevens ter beschikking moet stellen van het Gewest voor het opmaken van een economisch- ecologische balans van de aangegane verbintenissen. Onder voorbehoud van de kennisgeving begint de verbintenis te lopen vanaf de dag waarop het bestaan en de gegrondheid van de maatregelen waarvoor de toelagen worden gevraagd, door het bestuut worden vastgesteld.
Art. 11.De eerste jaarlijkse schijf van de toelage is betaalbaar binnen vijftien maanden na het begin van de verbintenis.
De vier volgende schijven worden betaald op grond van een jaarlijkse aanvraag om betaling en, in voorkomend geval, van een aangifte met de aangebrachte of geplande wijzigingen.
Art. 12.§ 1. Onverminderd de artikelen 55 tot 58 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, moet de betrokken exploitant in geval van onterechte betaling de geïnde bedragen terugbetalen, verhoogd met een rente berekend tegen de wettelijke koers en naar gelang van de tijdsduur tussen de betaling en de terugbetaling.
Er wordt geen rente aangerekend in geval van onterechte betaling die aan een vergissing van het bestuur te wijten is.
Het in te vorderen bedrag kan echter afgetrokken worden van de eerste betaling aan de betrokken exploitant, die plaatsvindt na de dag waarop de beslissing tot terugbetaling is genomen. Er wordt geen rente aangerekend nadat de begunstigde in kennis is gesteld van de onterechte betaling. § 2. Als vastgesteld wordt dat de in een verbintenis aangegeven oppervlakte of lengte de bij de controle vastgestelde oppervlakte of lengte overschrijdt, wordt het toelagebedrag berekend op grond van de in aanmerking komende oppervlakte of lengte die daadwerkelijk is vastgesteld bij de controle. Behoudens overmacht, wordt de in aanmerking komende oppervlakte of lengte echter verminderd met twee keer het vastgestelde overschot als dit laatste hoger is dan 3 % of 2 hectaren en gelijk is aan maximum 20 % van de in aanmerking komende bepaalde oppervlakte.
Als het vastgestelde overschot hoger is dan 20 % van de in aanmerking komende oppervlakte of lengte, wordt geen toelage verleend i.v.m. de oppervlakte en moeten de verleende toelagen terugbetaald worden.
Bovenbedoelde verminderingen worden niet toegepast als de exploitant, voor de bepaling van de in aanmerking komende oppervlakte, het bewijs levert dat hij is uitgegaan van door het bestuur erkende gegevens. § 3. Als bij het verlenen van toelagen voor vee wordt vastgesteld dat het in een verbintenis aangegeven dierenbestand niet overeenstemt met het bestand dat bij de controle is vastgesteld, wordt het toelagebedrag berekend op grond van het aantal in aanmerking komende eenheden dat daadwerkelijk is vastgesteld bij de controle. Behoudens overmacht, wordt dat aantal echter verminderd met twee keer het vastgestelde verschil als dit laatste meer bedraagt dan twee dieren of 5 % en gelijk is aan maximum 20 % van het vastgestelde aantal eenheden die in aanmerking komen.
Als het vastgestelde verschil meer bedraagt dan 4 dieren of 20 % van het vastgestelde aantal eenheden die in aanmerking komen, wordt geen enkele toelage voor vee verleend en moeten de verleende toelagen terugbetaald worden.
Bovenbedoelde verminderingen worden niet toegepast als de exploitant, voor de bepaling van het aantal in aanmerking komende eenheden, het bewijs levert dat hij is uitgegaan van door het bestuur erkende gegevens. § 4. Als voor de toekenning van toelagen i.v.m. het veebestand wordt vastgesteld dat het bij de controle bepaalde aantal Grootvee-Eenheden (GVE) hoger is dan het aantal dat toegelaten is op grond van de beschikbare voederoppervlakte, wordt het toelagebedrag, behoudens overmacht, verminderd met twee keer het overschrijdingspercentage als de vastgestelde overschrijding hoger is dan 3 % en gelijk is aan maximum 20 % van het toegelaten aantal GVE. De exploitant moet orde op zaken stellen binnen tien werkdagen, op straffe van afschaffing en terugbetaling van de gezamenlijke toelagen.
Als de vastgestelde overschrijding hoger is dan 20 %, mag geen toelage verleend worden en moeten de verleende toelagen terugbetaald worden. § 5. De toelagen worden verleend met inachtneming van bepaalde data.
Als die data niet in acht worden genomen, worden de toelagen niet verleend voor het betrokken jaar. Als de niet-inachtneming van de data zich herhaalt of langer duurt dan twee weken, wordt elke toelage afgeschaft en moeten de verleende toelagen terugbetaald worden. § 6. Een exploitant die opzettelijk of door grove nalatigheid een valse aangifte indient, heeft geen recht meer op toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw. Hij mag pas na twee jaar een nieuwe verbintenis aangaan. § 7. De verleende toelagen moeten worden terugbetaald als de exploitant tijdens de verbintenisperiode of in de loop van de daaropvolgende vierentwintig maanden definitief veroordeeld is wegens overtreding van de wetgeving inzake leefmilieu of natuurbehoud. § 8. In geval van betwisting moet de begunstigde zijn aanvraag om herziening van het dossier binnen de maand na de kennisgeving indienen.
Art. 13.Het besluit van de Waalse Regering van 8 december 1994 betreffende de toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw, wordt opgeheven.
Art. 14.De toelagen verleend overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 8 december 1994 betreffende de toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw, kunnen voor de komende jaren aangepast worden aan de voorschriften van dit besluit. Daartoe moet de begunstigde een aanvraag om herziening indienen.
Art. 15.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het ondertekend wordt.
Art. 16.De Minister van Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 11 maart 1999.
De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN
Bijlage Voorwaarden voor de productiemethoden die verenigbaar zijn met de milieubeschermingsnormen METHODE 1. - Laattijdig maaien en zaaidiversificatie op tijdelijke weiden A. Laattijdig maaien Voor laattijdig maaien kan een premie van 5.000 BEF (123,95 euro) per ha en per jaar verleend worden onder de volgende voorwaarden : 1. het perceel mag niet beweid en gemaaid worden vóór 20 juni in vroege zone of vóór 1 juli in late zone;2. matige bemesting (om een goede biologische diversiteit te vrijwaren is het aangewezen niet meer dan 60 eenheden stikstof per ha en per jaar te gebruiken, of 40 ton mest of compost, of 2 x 20 m;gier).
Een door het bestuur opgestelde bloemenlijst moet een minimale hoeveelheid indicatorplanten in extensieve maailanden helpen lokaliseren; 3. er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, behalve voor de plaatselijke bestrijding van distel en zuring. B. Zaaidiversificatie op tijdelijke weiden Voor zaaidiversificatie op tijdelijke weiden kan tijdens het inzaaijaar een extrapremie van 3.000 BEF (74,37 BEF) per ha verleend worden onder de volgende voorwaarden : 1. de samenstelling van de gezaaide mengeling wordt overgemaakt aan het bestuur en alles wordt in het werk gesteld om de floradiversiteit te behouden;2. de extrapremie wordt slechts éénmaal om de vijf jaar verleend en houdt in dat de regeling « laattijdig maaien » aangenomen wordt voor vijf jaar;3. een aanzienlijk deel van de gezaaide soorten en indicatorplanten moet gelokaliseerd kunnen worden aan de hand van een door het bestuur opgestelde bloemenlijst;4. de lijst van de voorgestelde soorten wordt hierna weergegeven.De landbouwer mag de samenstelling van de mengeling zelf bepalen voor zover hij de volgende normen in acht neemt : 1. basisgramineeën : - het (gewicht)percentage van de zaden ligt tussen 50 en 95 % van de mengeling; - de niet overblijvende of de zeer intensieve soorten zoals gekruist Italiaans of Westerwoldraaigras, alsook de geteelde dravikken zijn uitgesloten; - het Engelse raaigras, het doddegras en de beemdlangbloem vertegenwoordigen elk maximum 30 % van de mengeling; 2. basispeulvruchten : - het (gewicht)percentage van de zaden ligt tussen 15 en 40 % van de mengeling; - ten minste drie soorten zijn aanwezig, elk naar rato van minimum 5 % van de mengeling; - in afwijking van dit principe moet de mengeling niet noodzakelijk peulvruchten bevatten als ze ten minste 5 andere dicotylen bevat (zie 3° hierna), elk naar rato van minimum 1 % van de mengeling.3. andere dicotylen : in de mengeling kunnen andere dicotylen toegevoegd worden om het esthetisch, landschappelijk en honinggevend effect ervan te verhogen, voor zover geen enkel soort meer dan 4 % van de mengeling vertegenwoordigt. Lijst van soorten voorgesteld voor met gras ingezaaide stroken of perceelsranden en voor zaaidiversificatie op tijdelijke weiden Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (*) Voor vochtige gronden METHODE 2. - Behoudperceelsranden en extensieve graslandstroken A. Omzetting van een landbouwteelt in een extensieve graslandstrook of in een met gras bezaaide perceelsrand aangelegd voor 5 jaar Die omzetting kan recht geven op een jaarlijkse toelage van 3.000 BEF (74,37 euro) voor een met gras bezaaide grondoppervlakte van 800 m2 (d.i. 200 meter op 4 meter, d.w.z. een invloed op 1 ha (= « equivalentie »); de toelage bedraagt 4.000 BEF (99,16 euro) langs waterlopen. Voor de berekening van de premie worden de oppervlakten boven 800 m2 slechts per bijkomende schijf van 200 m2 in aanmerking genomen.
Er moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden : 1. de graslandstrook of met gras bezaaide perceelsranden is minimum 200 meter lang en vier à twintig meter breed.De oppervlakte van die stroken mag in geen geval groter zijn dan de oppervlakte van de aangrenzende akkerbouwteelt van dezelfde exploitant of dan 8 % van de landbouwoppervlakte van het bedrijf; 2. de graslandstrook aan de rand van de akker (ook wendakker of perceelsrand genoemd) wordt bij voorkeur aangelegd langs een waterloop of in een vochtig gebied.Zij kan ook aangelegd worden aan bosranden, langs heggen, taluds, paden, kavels en woningen. Zij mag slechts aangelegd worden langs een andere akkerbouw als aan de andere kant van de perceelsgrens eveneens een behoudperceelsrand ligt, of met het schriftelijk akkoord van de uitbater van het aanpalende perceel; 3. langs waterlopen is zij ten minste acht meter breed;4. ze wordt ingezaaid met een gevarieerde mengeling (zie 1B) waarvan de samenstelling aan het bestuur wordt overgemaakt;5. ze wordt niet bemest;6. ze wordt met geen enkel gewasbeschermingsmiddel behandeld;het plaatselijk bestrijden van netel, rumex en distel met specifieke herbiciden is evenwel toegelaten; 7. ze wordt niet beweid;8. ze wordt pas na 1 juli in vroege zone en na 15 juli in late zone gemaaid.Het afgemaaide product wordt van het perceel weggehaald; 9. ze is niet toegankelijk voor gemotoriseerde voertuigen die voor recreatieve doeleinden worden gebruikt. B. Extensieve perceelsrand De aanleg van een extensieve perceelsrand op ten minste vijf jaar kan recht geven op een jaarlijkse toelage van 1.500 BEF (37,18 euro) voor een oppervlakte van 800 m2 (namelijk 200 op 4 meter, d.i. een invloed op 1 ha (= « gelijkwaardigheid »)). De grotere oppervlakten worden slechts per bijkomende schijf van 200 m2 in aanmerking genomen. Er moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden : 1. de extensieve perceelsrand is vier à twintig meter breed.De oppervlakte van die perceelsranden mag in geen geval groter zijn dan de helft van de perceelsoppervlakte of dan 8 % van de landbouwoppervlakte van het bedrijf; 2. de extensieve perceelsrand wordt ingezaaid en geteeld zoals gebruikelijk;3. hij wordt aangelegd aan bosranden, langs heggen, taluds, paden, kavels en woningen, met uitsluiting van de grenslijn met een andere akkerbouw (behalve als op het aangrenzend perceel eveneens een perceelsrand is aangelegd, of mits schriftelijk akkoord van de uitbater);4. hij wordt niet bemest;5. gewasbestrijdingsmiddelen zijn in beperkte mate toegelaten (zie maatregel 6 a en b voor graangewassen, maatregel 7 voor maïs;voor bieten zijn alleen schimmelwerende behandelingen en voor aardappels alleen behandelingen tegen meeldauw toegelaten); 6. voor deze maatregel worden geen toelagen verleend als het perceel reeds in aanmerking komt voor toelagen voor met gras bezaaide perceelsranden of biologische landbouw. C. Extensieve graslandstrook Als een intensief grasland of een grasland rondom een boomgaard met laagstammen wordt omgezet in een extensieve graslandstrook, kan een jaarlijkse toelage van 4.000 BEF (99,16 euro) verleend worden voor een oppervlakte van 1.600 m2 extensieve graslandstrook (namelijk 200 meter op 8, d.i. een invloed op 1 ha = « gelijkwaardigheid »). De hogere oppervlakten worden slechts per bijkomende schijf van 200 m2 in aanmerking genomen. Er moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden : 1. in geval van intensief grasland wordt de graslandstrook aangelegd langs een waterloop of -vlak, of in één van de gebieden bedoeld in artikel 3, § 1, 5°; in het geval van een boomgaard met laagstammen ligt de extensieve graslandstrook aan de rand van het perceel; 2. ze is minimum 200 meter lang en 8 à 20 meter breed;3. ze wordt niet bemest, noch met gewasbeschermingsmiddelen behandeld, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van netel, rumex en distel;4. ze wordt pas na 1 juli in vroege zone en na 15 juli in late zone gemaaid.Het afgemaaide product wordt van het perceel weggehaald; 5. ze wordt niet beweid vóór die data en met minder dan 2 GVE per hectare op het beweide perceel.Het vee heeft geen rechtstreekse toegang tot de oevers en de bedding van de waterloop, behalve op drinkplaatsen; 6. ze is niet toegankelijk voor motorvoertuigen die voor recreatieve doeleinden worden gebruikt;7. deze methode mag niet gelijktijdig met methode 1 (laat maaien) toegepast worden. METHODE 3. - Behoud en onderhoud van de landschaps- en biodiversiteitselementen, zoals heggen en houtsingels, oude hoogstammige vruchtbomen in weiden of poelen De exploitanten die zich verbinden tot het behoud van bovenbedoelde elementen en, voor zover mogelijk, tot de verbetering van het ecologische net van hun bedrijf, komen in aanmerking voor de volgende toelagen : 1. 2.000 BEF (49,58 euro) per jaar voor ten minste 200 m heg of het equivalent daarvan, namelijk een invloed op 1 ha en meer; 2. 5.000 BEF (123,95 euro) per jaar voor ten minste 500 m heg of het equivalent daarvan, namelijk een invloed op 2,5 ha en meer; 3. 10.000 BEF (247,89 euro) per jaar voor ten minste 1.000 m heg of het equivalent daarvan, namelijk een invloed op 5 ha en meer; 4. 20.000 BEF (495,79 euro) per jaar voor ten minste 2.000 m heg of het equivalent daarvan, namelijk een invloed op 10 ha en meer; 5. 40.000 BEF (991,57 euro) per jaar voor ten minste 4.000 m heg of het equivalent daarvan, namelijk een invloed op 20 ha en meer.
De landschaps- en biodiversiteitselementen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden : A. Heggen, rijen bomen en houtsingels 1. De heggen zijn doorlopende stroken met inheemse bomen of struiken, rijen inheemse bomen op landbouwpercelen, behalve monospecifieke beplantingen of rijen populieren;in geval van rijen bomen, moet elke rij ten minste 10 bomen tellen, met een afstand van maximum 10 meter tussen de bomen; 2. de exploitant verbindt zich ertoe geen heg te vernietigen of, zo nodig, een nieuwe heg te planten over een lengte die ten minste gelijk is aan de lengte van de beschadigde heg, mits instemming van het bestuur;3. hij zorgt voor het behoud, de restauratie of de verbetering van het maaswerk van de heggen op zijn bedrijf en voor het handhaven van een voldoende dichtheid daarvan;4. hij gebruikt geen bemestings- en gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van de heg, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van netel, rumex en distel;5. de onderhoudswerken (snoeien) worden niet uitgevoerd tussen 15 april en 1 juli.Die werken betreffen het volgende : a) gesnoeide heg : één snoeiing per jaar;b) bosrijke heg en knotwilgen : de koppen worden geknot om de 2 à 15 jaar;c) vrije heg : occasionele zijdelingse snoei en kortsnoeiing zodat ze weelderig blijft en om te voorkomen dat zij zich ten koste van aangrenzende terreinen uitbreidt;d) windschermheg en houtsingels : eventuele zijdelingse snoei en gedeeltelijk en facultatief knotten om de 8 à 15 jaar om te voorkomen dat het onderste deel te dun wordt. B. Behoud van oude hoogstammige vruchtbomen in de weiden 1. De in aanmerking komende hoogstammige vruchtbomen zijn ten minste dertig jaar oud en gelegen in landbouwpercelen met een vaste grazige ondergrond die regelmatig gemaaid en/of beweid wordt.2. De exploitant verbindt zich ertoe geen hoogstammige vruchtboom om te hakken op zijn bedrijf.3. Hij beperkt de fytofarmaceutische behandelingen van zijn bomen;hij onthoudt zich meer bepaald van elke behandeling met synthetische insecticiden. 4. De premie wordt pas verleend vanaf 10 vruchtbomen en voor maximum 200 vruchtbomen per bedrijf;elke boom wordt gelijkgesteld met 5 meter heg of met een invloed op 2,5 aren.
C. Poelen en drinkwaterpunten 1. De poelen en drinkwaterpunten zijn vaste stilstaande watervlakken die op landbouwpercelen gelegen zijn en waarvan de oppervlakte minimum 10 m5 bedraagt.2. Een strook van ten minste twee meter breed rondom de poel mag niet geploegd worden en is niet toegankelijk voor het vee;er kan evenwel voorzien worden in een drinkplaats op voorwaarde dat het toegankelijke gedeelte niet meer bedraagt dan 10 % van de oppervlakte en dan 25 % van de omtrek van de poel. 3. Het is verboden te strooien en te verstuiven op minder dan tien meter van de oevers.4. De exploitant zorgt voor de instandhouding of de verbetering van de kwaliteit van het drinkwaterpunt als landschaps- en biodiversiteitselement;hij moet het water vrij houden van afval, producten of stoffen, alsook van vissen. Ophoging is uitgesloten; in geval van dicht- of aanslibbing moet de exploitant het drinkwaterpunt eenmaal ruimen in de loop van de vijf jaar en ten minste 25 % van de omtrek zacht glooiend houden. 5. Elk drinkwaterpunt dat aan deze voorwaarden voldoet, wordt geacht een invloed te hebben op een gemiddelde oppervlakte van 50 aren;bij de berekening van de premie wordt elke poel of elk drinkwaterpunt derhalve gelijkgesteld met 100 meter heg.
METHODE 4. - Handhaving van een laag veebestand Als het veebestand gehandhaafd wordt tussen 0,6 en 1,4 GVE (grofvee-eenheden) per hectare voederoppervlakte, kan een jaarlijkse toelage van 2.000 BEF (49,58 euro) per hectare weiland verleend worden voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1. ten minste 90 % van de voederoppervlakte bestaat uit weiden;2. deze weiden worden hetzij één keer per jaar gemaaid, hetzij twee maanden per jaar geweid.Het afgemaaide of geweide product is uitsluitend bestemd voor de veestapel van het bedrijf; 3. de exploitant verbindt zich ertoe de oppervlakte van de vaste weiden van zijn bedrijf niet te verminderen;4. hij verbindt zich ertoe de eventuele heggen en drinkwaterpunten van zijn bedrijf te beschermen en, voor zover mogelijk, in stand te houden. Het aantal GVE wordt berekend als volgt : - runderen van twee jaar en ouder, paarden ouder dan 6 maanden : 1 GVE; - runderen tussen 6 maanden en 2 jaar : 0,6 GVE; - ooien of volwassen geiten : 0,15 GVE; 5. deze toelage mag niet gecumuleerd worden met een toelage voor biologische omschakeling. METHODE 5. - Fokken van dieren van een bedreigd plaatselijk ras De exploitanten die zich ertoe verbinden gedurende ten minste vijf jaar dieren van een bedreigd plaatselijk ras te houden die opgenomen zijn in de communautaire inventaris van de bedreigde rassen en op de onderstaande lijst, kunnen een jaarlijkse toelage van 4.800 BEF (118,99 euro) per paard of runder en 700 BEF (17,35 euro) per schaap verkrijgen als de dieren aan de volgende normen voldoen : 1. beantwoorden aan de oorspronkelijke standaard van het als bedreigd erkende ras;2. opgenomen zijn in het erkende stamboek van het ras of op een gelijkwaardige lijst;3. merries en runderen moeten ten minste 2 jaar oud zijn en schaperassen 6 maanden.Hengsten moeten 3 jaar oud zijn en moeten kunnen deelnemen aan de voortplanting.
Wat de runder- en schaperassen betreft, moet de landbouwer zich bovendien ertoe verbinden gedurende vijf jaar ten minste drie dieren te houden waarvoor een toelage wordt verleend.
Die premie wordt voor elk ras verminderd als het aantal in het stamboek opgenomen wijfjesdieren het maximumbestand nadert dat in aanmerking wordt genomen voor de erkenning als bedreigd plaatselijk ras, namelijk 5.000 voor paarden en runderen en 7.500 voor schapen. De premie wordt verleend tegen : - 100 % tot 3.500 merries of koeien en 5.250 ooien; - 75 % boven dat maximumbestand; - 50 % boven 4.000 merries of koeien en 6.000 ooien; - 25 % boven 4.500 merries of koeien en 6.750 ooien; - 0 % boven 5.000 merries of koeien en 7.500 ooien.
De lijst van de bedreigde plaatselijke rassen waarvoor het Gewest een toelage verleent in het kader van de maatregelen voor milieuvriendelijke landbouwmethoden, is vastgelegd als volgt : Paardenrassen : - Belgisch trekpaard; - Ardenner Runderenrassen : - Blanc-Bleu mixte; - Rouge de Belgique Schaperassen : - Belgisch melkschaap - « Entre Sambre et Meuse »-schaap - Houtlandschaap - Voskop - Mergellandschaap.
METHODE 6. - Verminderd gebruik van biociden en meststoffen op graangewassen A. Vermindering van de zaaidichtheid De exploitant die zich ertoe verbindt de dichtheid van de gezaaide graangewassen te verminderen, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 3.600 BEF (89,24 euro) per hectare voor zover hij de volgende voorwaarden vervult : 1. De dichtheid bedraagt maximum 200 zaden per m2.2. De stikstofmest wordt matig gebruikt op basis van het bestaande overschot en van de mogelijke uitvoer.3. Er wordt maar één behandeling met schimmelwerende middelen toegelaten.4. Er wordt geen groeiregelingsbehandeling toegepast. B. Afschaffing van de herbiciden De exploitant die zich ertoe verbindt geen synthetische herbiciden op graangewassen te gebruiken, komt in aanmerking voor een jaarlijkse premie van 3.600 BEF (89,24 euro) per hectare. Specifieke behandelingen van kleefkruid en winde en plaatselijke behandelingen van netel, distel en rumex zijn echter toegelaten in geval van belangrijke besmetting.
De onder A en B vermelde verbintenissen houden in dat geen toelagen mogen worden verleend voor extensieve perceelsranden, biologische landbouw of teelten van oude soorten of variëteiten wat de betrokken oppervlakten betreft.
De toelagen betreffende de onder A of B vermelde verbintenissen zijn cumuleerbaar.
METHODE 7. - Vermindering en lokalisatie van het gebruik van herbiciden op maïs door mechanisatie van de onkruidbestrijding en onderzaaiing A. Mechanische onkruidbestrijding en gelokaliseerde behandeling De exploitant die zich, wat maïsteelt betreft, ertoe verbindt synthetische herbiciden enkel te gebruiken voor een gelokaliseerde behandeling in de maïsrij, met uitsluiting van triabenzenen, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 6.000 BEF (148,74 euro) per hectare.
De mechanisch behandelde tussenrij moet minimum 40 cm breed zijn.
B. Onderzaaiing De exploitant die zich ertoe verbindt de tussenrijen maïs doeltreffend te bedekken (80 % bedekking van de 40 cm tussenrij in september) d.m.v. een tussengewas, ondergezaaid en behouden tot ten minste 1 januari, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 6.000 BEF (148,74 euro) per hectare.
De onder A en B vermelde verbintenissen houden in dat geen toelagen voor extensieve perceelsranden of biologische landbouw worden verleend wat de betrokken oppervlakten betreft.
De toelagen betreffende de onder A en B vermelde verbintenissen zijn cumuleerbaar tot 7.200 BEF (178,48 euro).
METHODE 8. - Plantendek tijdens de tussenteelt De exploitant die zich ertoe verbindt zo spoedig mogelijk na de oogst, hoe dan ook vóór 15 september, een plantendek te zaaien, komt in aanmerking voor een toelage van 4.000 BEF (99,16 euro) per hectare voor zover hij het niet vernietigt vóór 1 januari.
Die tussenteelt moet gevolgd worden door een lenteteelt of door braakland.
Ze mag niet bestaan uit meer dan 50 % peulvruchten.
In afwijking van het eerste lid mag na een late oogst (maïs, aardappel,...) rogge gebruikt worden als plantendek als zij vóór 1 november gezaaid en tussen 1 maart en 15 mei vernietigd wordt.
De gesubsidieerde oppervlakten mogen niet beschouwd worden als extensieve perceelsranden, braakland of biologische landbouw.
METHODE 9. - Zeer laat maaien met beperkt gebruik van biociden en meststoffen Voor zeer laat maaien kan een jaarlijkse toelage van 10.000 BEF (247,89 euro) per hectare worden verleend als de volgende voorwaarden vervuld worden : 1. tijdens het maaien moeten de dieren het perceel kunnen verlaten; daartoe moet, voor zover mogelijk, worden voorzien in « vluchtstroken » aan de rand van het perceel; 2. het perceel mag noch beweid noch bezaaid worden, vóór 1 juli in vroege zone, vóór 15 juli in late zone;3. na die data mag het nagras gemaaid of het perceel beweid worden met een veebestand onder 2 GVE per hectare;4. de aanvoer van meststoffen wordt per jaar beperkt tot 20 ton mest of compost, of tot 20 m;gier per hectare; 5. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en minerale meststoffen is verboden;6. afwateringswerken zijn verboden maar de bestaande afwateringsbuizen en grachten kunnen onderhouden worden op een wijze die weinig schade toebrengt aan fauna en flora; 7. deze maatregel mag niet gelijktijdig toegepast worden met methode 1 (laat maaien) of 2.c. (extensieve graslandstrook).
METHODE 10. - Behoudsmaatregelen in vochtige gebieden Exploitanten die vochtige weiden extensief beheren, komen in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 2.000 BEF (49,58 euro) als ze de volgende voorwaarden vervullen : 1. ze mogen niet ploegen, uitbaggeren of draineren;2. het gebruik van grondverrijkende middelen, meststoffen of gewasbeschermingsmiddelen is verboden;3. ze moeten de percelen onderhouden door ze te maaien en/of te beweiden;4. alleen laattijdig maaien is toegelaten;5. de percelen mogen nooit beweid worden door een bestand boven 2 GVE per hectare; 6. die maatregel mag niet gelijktijdig toegepast worden met methode 2.c. (extensieve graslandstrook).
METHODE 11. - Teelt van oude soorten of variëteiten A. Aanplanting van oude hoogstammige fruitbomen Exploitanten die oude hoogstammige fruitbomen planten, komen tijdens vijf jaar in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 10.000 BEF (247,89 euro) per hectare als ze de volgende voorwaarden vervullen : 1. tussen 40 en 80 bomen per hectare planten; 2. zorgen voor de evenwichtige ontwikkeling daarvan (bescherming tegen het vee, vormingssnoei,... ), alsook voor het regelmatige onderhoud van een grazige ondergrond.
B. Traditionele streekteelten 1. Wat graangewassen betreft, komt de exploitant die oude variëteiten (opgenomen sinds meer dan vijftien jaar) teelt, alsook boekweit of, in een benadeeld gebied, spelt, eventueel in aanmerking voor een toelage van 4.000 BEF (99,16 euro) per hectare voor zover hij de minerale stikstofbemesting beperkt tot maximum 70 eenheden en de schimmelwerende middelen, zoals herbiciden, tot één behandeling, en dat hij de insecticiden en elke groeiregelingsbehandeling afschaft.
Deze toelage mag niet gelijktijdig verleend worden met die voor biologische landbouw. 2. Wat aardappelen betreft, komt de landbouwer die oude variëteiten (Corne de gattes, Plate de Florenville of Rosa, Ratte des Ardennes, Vitelotte) teelt, eventueel in aanmerking voor een toelage van 12.000 BEF (297,47 euro) per hectare.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999 waarbij toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw worden verleend Namen, 11 maart 1999.
De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN