Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 15 december 2000
gepubliceerd op 10 februari 2001

Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999 waarbij toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw worden verleend

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2001027065
pub.
10/02/2001
prom.
15/12/2000
ELI
eli/besluit/2000/12/15/2001027065/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 DECEMBER 2000. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999 waarbij toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw worden verleend


De Waalse Regering, Gelet op het verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, ondertekend te Rome en goedgekeurd bij de wet van 2 december 1957, inzonderheid op de artikelen 42 en 43;

Gelet op de verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en opheffing van een aantal verordeningen;

Gelet op de verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Europese Commissie van 23 juli 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL);

Gelet op de verordening (EG) nr. 2603/1999 van de Commissie van 9 december 1999 tot vaststelling van overgangsbepalingen inzake de steun voor plattelandsontwikkeling voorzien bij verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad;

Gelet op de goedkeuring door de Europese Commissie van het Waals plan voor plattelandsontwikkeling de dato 25 september 2000;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999 waarbij toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw worden verleend;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 6 december 2000;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting van 15 december 2000;

Gelet op het overleg voorzien bij de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, op artikel 6, § 3bis, 5°, ingevoegd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de Waalse Regering op 3 januari 2000 zijn ontwerp-plan voor plattelandsontwikkeling voor het Waalse Gewest bij de Europese Commissie heeft ingediend, waarbij meer bepaald de maatregelen beoogd voor de uitvoering van het plan worden omschreven;

Overwegende dat de uiteindelijke versie van het plan voor plattelandsontwikkeling na onderhandelingen tussen de Commissie en de Waalse overheid op 1 augustus 2000 overgemaakt werd aan de Europese Commissie;

Overwegende dat de Europese Commissie het plan voor plattelandsontwikkeling op 25 september 2000 goedgekeurd heeft;

Overwegende dat het derhalve dwingend is de heersende Waalse regelgeving wat betreft de toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw onverwijld aan te passen om conform te zijn met de regelgeving van de Europese Commissie;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw en Rurale Aangelegenheden, Besluit :

Artikel 1.In artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999 waarbij toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw worden verleend, worden de punten 5°, 6°, 7°, 8° en 9° respectievelijk vervangen door volgende bepalingen : A. « 5° Gewest : het Waalse Gewest ».

B. « 6° landbouwuitbater : natuurlijke persoon of rechtspersoon die een landbouw-, tuinbouw- of veeteeltbedrijf uitbaat en die activiteit als hoofdberoep of deeltijds uitoefent. » C. « 7° uitbater onder aanvullende of bijkomende titel : natuurlijke persoon of rechtspersoon die een landbouw-, tuinbouw- of veeteeltbedrijf uitbaat maar wiens inkomsten uit het bedrijf een aandeel in diens globale inkomsten vormen dat niet hoger ligt dan 50 %, die niet noodzakelijk meer dan 50 % van zijn spendeert aan de beoefening van die activiteit en die in die hoedanigheid over een producentennummer en BTW-nummer beschikt en bij een sociale verzekeringskas is aangesloten. » D. « 8° akkerbouwteelt : teelt waarvan het areaal aangegeven is onder een andere code dan 61, 611, 612 of 62, 621, 622 in de oppervlakteaangifte Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in de drie van de vijf laatste jaren voorafgaande aan de aanvraag. » E. « 9° waterloop : water in beweging dat gewoonlijk continu en in een vaste, natuurlijke of kunstmatige bedding loopt. Als de bedding kunstmatig is, moet ze rechtstreeks verbonden zijn met het natuurlijke hydrografische net. »

Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen doorgevoerd : A. het eerste lid, punt 1°, wordt vervangen door volgende bepaling : « 1° laattijdig begrazen of maaien »; B. punt b) van het eerste lid van punt 1° wordt opgeheven;

C. leden 4, 5 en 6 worden toegevoegd : « Voor methode 2 moet voor elke deelmethode afzonderlijk elke strook 200 meter beslaan. Voor methode 3 mogen de verschillende afstanden bekomen worden door de stroken voor de verschillende deelmethodes bij elkaar op te tellen. » « In de tabel in bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van de compatibiliteit van verschillende maatregelen die op één enkel perceel worden toegepast. » « De toelagen in verband met methodes 4 en 5 worden enkel toegekend indien de aanvragers eveneens eigenaar van de dieren en sanitair verantwoordelijk zijn. Die beperking is echter niet van toepassing indien de eigenaar van de dieren binnen een onverdeeld productiebedrijf vennoot is van de sanitair verantwoordelijke of indien beide de bedrijfsleiding waarnemen. »

Art. 3.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen doorgevoerd : A. nummer 5° van paragraaf 1 wordt aangevuld als volgt : « 5° hetzij binnen, naast of op minder dan 50 meter van erkende natuurreservaten in de zin van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 17 juli 1986 betreffende de erkenning van natuurreservaten, van domaniale natuurreservaten in de zin van de wet op het natuurbehoud van 12 juli 1973 of van vochtige gebieden met een biologische waarde in de zin van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 8 juni 1989 betreffende de bescherming van vochtige gebieden met een biologisch belang of ondergrondse holten van wetenschappelijk belang in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 26 januari 1995 tot bescherming van de ondergrondse holten van wetenschappelijk belang. » B. paragraaf 3 wordt vervangen door volgende bepaling : « § 3. In afwijking van de paragrafen 1 en 2 kunnen alle methodes voor een milieuvriendelijke landbouw worden toegepast op de percelen ongeacht hun statuut. Voor het krijgen van een toelage voor de toepassing van de methodes 6 tot en met 10 buiten de prioriatire gebieden bedoeld in paragraaf 1 is er evenwel een technisch advies nodig van het bestuur over de relevantie van de gebruikte methode ten opzichte van de milieucontext van het bedrijf, evenals over de gelijktijdige toepassing van minstens drie productiemethodes zoals bedoeld in artikel 2 van het besluit van 11 maart 1999. » C. een paragraaf 4 wordt toegevoegd dat luidt als volgt : « De aanvragers kunnen op vrijwillige basis een beheersplan voor een milieuvriendelijke uitbating van hun bedrijf uitvoeren. Dat plan houdt in dat gestreefd wordt naar een verbetering van de globale milieu-impact van het bedrijf. Dat betekent dus dat het bedrijf gerund moet worden volgens de principes voor een milieuvriendelijke landbouw.

Voor het uitvoeren van een beheersplan kunnen de premies voor het toepassen van milieuvriendelijke landbouwmaatregelen met hoogstens 5 % verhoogd kunnen worden, met inachtneming van de maximumbedragen bepaald in artikel 6 van hetzelfde besluit.

Het beheersplan houdt in dat de mogelijkheden voor de verbetering van de landbouwmethoden onderzocht worden op basis van volgende rubrieken : 1° de toepassing van de code van goede landbouwpraktijken; 2° de toepassing van nieuwe teelttechnieken en de verbetering van de bestaande technieken (gelokaliseerde toepassingen, mechanische onkruidbestrijding, biologische en geïntegreerde bestrijding, enz.); 3° fytosanitaire bestrijding op grond van berichten en met inachtneming van interventiedrempels;4° een regelmatige controle van het strooi- en verstuivingsmaterieel; 5° aanpassing van de bemestingsperiodes en van de hoeveelheden meststoffen gebruikt op grond van balansen (voorraden in de bodem, voorzienbare uitvoer,...), m.i.v. het opmaken van een bemestingsplan en bijhouden van een bemestingsboekje; 6° opslag van dierlijke meststoffen en regels voor het beheer ervan : aanpassing van de opslagcapaciteit of medewerking aan mestbanken, mestmengsels, voldoende koolstoftoevoer (stro, schaafkrullen,...) en mestcompostering,...; 7° maatregelen voor landschapsintegratie (eventuele plantsoenen, zaaien van « bloemen » op keerstroken, verven of zandstralen van gebouwen, aanbouw en uitzicht van nieuwe gebouwen,...), voor de bescherming of de restauratie van het klein patrimonium en de biodiversiteit (poelen en vochtige gebieden, heggen, enz...) en voor de eventuele zuivering (geurbestrijding, aanleg van waterbekkens voor afvalwater, enz...).

Art. 4.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen doorgevoerd : A. paragraaf 3 wordt vervangen door volgende bepaling : « § 3. Indien de toelagegerechtigde tijdens het verbintenistijdperk zijn verbintenissen niet meer naleeft, noch de verplichtingen die eraan verbonden zijn aangaande één of verschillende percelen die hij al dan niet blijft uitbaten, wordt onverminderd de bepalingen voorzien bij de paragrafen 2 tot en met 5 van de artikelen 10 en 11 van dit besluit de terugbetaling van de uitbetaalde tegemoetkomingen geëist.

Onverminderd bepaalde omstandigheden waarmee in individuele gevallen rekening dient te worden gehouden, wordt bedoelde terugbetaling echter niet geëist indien volgende gevallen van overmacht zich voordoen : 1° overlijden van de landbouwuitbater;2° langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwuitbater;3° onteigening van een groot gedeelte van het bedrijf indien die onteigening niet te voorzien was op de dag waarop de verbintenis aangegaan werd;4° ernstige natuurramp waardoor het landbouwareaal van het bedrijf blijvende schade heeft geleden;5° het door een ongeluk tenietgaan van de bedrijfsgebouwen voor veeteelt;6° een epizoötie waardoor de veestapel van de landbouwuitbater geheel of gedeeltelijk aangetast is. De gevallen voorzien onder 5° en 6° kunnen slechts in overweging worden genomen indien ze verband houden met de methodes 4 en 5 bedoeld in artikel 2 van het besluit van 11 maart 1999.

Landbouwuitbaters of, desgevallend, de rechthebbenden die een geval van overmacht inroepen, moeten het bestuur daar schriftelijk van in kennis stellen uiterlijk met het indienen van de jaarlijkse schuldvorderingsaangifte. » B. paragraaf 6 wordt gewijzigd als volgt : « § 6. De omzetting van een verbintenis in een andere verbintenis krachtens verordening 2078/92 en, vanaf 1 januari 2000, krachtens verordening 1257/99, is tijdens het verbintenistijdperk toegelaten op voorwaarde dat : - die omzetting onbetwiste voordelen oplevert voor het milieu; - de bestaande verbintenis aanzienlijk versterkt wordt. »

Art. 5.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt aangevuld door volgende leden : « De percelen waarop de maatregelen bedoeld onder artikel 2 van het besluit van 11 maart 1999 van toepassing zijn en waarvoor een subsidie werd aangevraagd, moeten in het Waalse Gewest liggen.

Percelen die evenwel buiten het Waalse Gewest liggen, maar op een afstand die minder bedraagt dan dertig kilometer ten opzichte van de bedrijfszetel, kunnen wel voor de berekening van de veebezetting in aanmerking komen, zonder dat zij aanleiding geven tot een premie.

Alle percelen waarvan sprake hierboven moeten worden vermeld in de jaarlijkse aangifte van oppervlakte die de aanvrager moet indienen overeenkomstig de verordening (EEG) 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992.

De bedrijfszetel van de aanvragers moet in Wallonië gelegen zijn.

Indien het bedrijf uitgebaat wordt door een vereniging, heeft elk lid dat het statuut van landbouwer heeft, voor zover het de voorwaarden vervult om voor de toelagen in aanmerking te komen, het recht om die tegemoetkomingen aan te vragen.

Indien het bedrijf uitgebaat wordt door een vennootschap, heeft elke bestuurder die het statuut van landbouwer heeft, voor zover hij de voorwaarden vervult om voor de toelagen in aanmerking te komen, het recht om die tegemoetkomingen aan te vragen. »

Art. 6.In artikel 6, paragrafen 1 en 2, worden de bepalingen vervangen door respectievelijk volgende bepalingen : « § 1. In overeenstemming met de doelstellingen van de verordening (EG) nr. 1257/99 van de Raad kan een afstemming van de maatregelen voor een milieuvriendelijke landbouw op de beschikbare middelen worden voorgesteld. » « § 2. De samengetelde bedragen van de verschillende toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw die door de Europese Unie medegefinancierd worden, worden tot maximumbedragen beperkt van 600 euro (24 204 BF) per hectare en per jaar voor de eenjarige teelt, van 900 euro (36 306 BF) voor de gespecialiseerde meerjarige teelt en van 450 euro (18 153 BF) voor een ander gebruik van de gronden. »

Art. 7.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling : «

Artikel 7.De toelage moet bij het bestuur aangevraagd worden aan de hand van een formulier waarvan het model door de Minister wordt bepaald.

Het aanvraagdossier bevat meer bepaald : 1° een afschrift van de plattegrond van het bedrijf (op 1/10 000) dat gebruikt werd voor de jaarlijkse aangifte van de oppervlakte of, bij gebrek aan aangifte, een plattegrond op 1/10 000;de lineaire oppervlakten en structuren waarvoor een subsidie werd aangevraagd, worden op de stukken aangegeven; 2° elk document waaruit het sociaal statuut van de aanvrager kan worden afgeleid;3° een afschrift van de oppervlakteaangifte, behalve als de verbintenis gegrond is op artikel 2, 5°;4° een afschrift van de laatste stalinventaris opgemaakt door de federatie voor de bestrijding van veeziekten als de verbintenis op artikel 2, 4° gegrond is;5° een afschrift van de documenten voor de dierenidentificatie als de verbintenis op artikel 2, 5° gegrond is. Voor de methodes 2B, 6 tot en met 8, en 11B die niet verbonden zijn met een perceel voor een verbintenis van vijf jaar moet een plattegrond van het bedrijf op 1/10 000e met situering van de percelen en een inventaris waarin de oppervlakte van elk perceel wordt aangegeven, jaarlijks bij het bestuur worden ingediend, bij voorkeur gelijk met de indiening van de jaarlijkse schuldvorderingsaangifte en uiterlijk bij het inzaaien van het gewas.

De verantwoordelijke van het landbouwdistrict meldt de ontvangst van elke aanvraag binnen een termijn van tien werkdagen. Die termijn loopt vanaf het ogenblik waarop het aanvraagdossier volledig is. Onvolledige dossiers worden binnen de tien dagen vanaf ontvangst op het landbouwdistrict naar de aanvrager teruggestuurd, met de vermelding van de ontbrekende stukken.

Art. 8.In artikel 9 van hetzelfde besluit wordt punt 2 vervangen als volgt : « 2°) keurt de regels voor de toepassing, de opvolgings- en controleregels van het beheersplan goed. Die regels worden door het bestuur bepaald. »

Art. 9.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling : «

Artikel 10.De kennisgeving van de toekenning impliceert dat de aangegane verbintenissen worden nageleefd en houdt in dat de aanvrager : 1° geen enkele verbintenis reduceert;2° alle voorwaarden naleeft die met de toegepaste methode(s) verbonden zijn;3° zich onderwerpt aan de controle op de naleving van de aangegane verbintenissen.Bedoelde controle houdt de meting van de lengtes en de oppervlaktes, desbetreffend de telling van de dieren in, evenals de naleving van de voorwaarden verbonden met de toegepaste methodes.

Daarvoor maakt de aanvrager de toegang tot de verschillende percelen en de Sanitel-gegevens mogelijk, evenals hij de dieren vertoont die aanleiding geven tot de premie; 4° aanvaardt om als referentie te dienen voor andere landbouwexploitanten;5° alle technische en financiële gegevens ter beschikking van het Gewest stelt zodat de aangegane verbintenissen in een economische en milieubalans opgenomen kunnen worden. De verbintenis gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op het toesturen van de ontvangstmelding onder het voorbehoud dat het centrale bestuur kennis geeft van de aanvaarding van het dossier.

Bedoelde kennisgeving van de beslissing van het bestuur moet de kennisgeving, de datum van de kennisgeving en de toekenning van de toelagen bevestigen dan wel ongedaan maken. »

Art. 10.In artikel 12 van hetzelfde besluit worden de paragrafen 1 en 6 respectievelijk vervangen door volgende bepalingen : « § 1. Jaarlijks wordt er in toepassing van de modaliteiten van de verordening (EEG) nr. 3887/92 en de diverse wijzigingsverordeningen een georganiseerde controle doorgevoerd. Afhankelijk van het resultaat van de individuele controles zijn de bepalingen voorzien bij de paragrafen 2 tot en met 5 van toepassing. » « § 6. Onverminderd de bepalingen voorzien bij de paragrafen 2 tot en met 5 resulteert de in dat geval vastgestelde niet-naleving van de voorwaarden in de opheffing van de tegemoetkomingen en de terugbetaling van de uitbetaalde tegemoetkomingen. » De paragrafen 7 en 8 van hetzelfde artikel 12 worden opgeheven.

Art. 11.In hetzelfde besluit wordt een artikel 12bis ingevoegd : «

Art. 12bis.§ 1. De bepalingen voorzien bij de paragrafen 2 tot en met 5 van artikel 12 van het besluit van 11 maart 1999 zijn van toepassing indien buiten elke georganiseerde controle om vastgesteld wordt dat in de verbintenis een grotere oppervlakte of lengte dan wel een groter aantal dieren opgegeven werd dan de werkelijk vastgestelde oppervlakte of lengte dan wel het werkelijke aantal aanwezige dieren.

Indien de één of andere voorwaarde die in de verbintenis voorzien is, niet wordt nageleefd, worden de tegemoetkomingen opgeheven en de uitbetaalde tegemoetkomingen teruggevorderd. § 2. Onverminderd de artikelen 55 tot en met 58 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, wordt de betrokken landbouwexploitant in geval van een niet-verschuldigde betaling verplicht tot de terugbetaling van de bedoelde bedragen vermeerderd met de wettelijke interest berekend volgens de termijn tussen de uitbetaling en de terugbetaling van de toelagen.

Er wordt geen enkele interest verrekend voor niet-verschuldigde betalingen die het gevolg zijn van bestuurlijke vergissingen.

Bedragen die teruggevorderd dienen te worden, kunnen evenwel altijd in mindering worden gebracht van elke betaling waarop de toelagegerechtigde aanspraak kan maken na de datum van de beslissing en na kennisgeving van de terugbetaling. Er wordt geen enkele interest meer verrekend nadat de toelagegerechtigde op de hoogte werd gesteld van de ongerechtigde betaling. § 3. Landbouwexploitanten die opzettelijk of door grove nalatigheid valse aangiften indienen, hebben geen enkel recht meer op tegemoetkomingen voor een milieuvriendelijke landbouw. Zij mogen pas na een termijn van twee jaar een nieuwe verbintenis voor de beoefening van een milieuvriendelijke landbouw indienen. § 4. Als de landbouwexploitant tijdens het verbintenistijdperk of binnen de vierentwintig maanden die daarop volgen definitief veroordeeld werd wegens het overtreden van de wetgeving in milieuzaken of inzake natuurbehoud, dient hij de uitbetaalde toelagen terug te betalen. § 5. Bij betwisting moet de toelagegerechtigde zijn aanvraag tot herziening van het dossier binnen de maand die volgt op de kennisgeving, indienen.

Art. 12.In hetzelfde besluit wordt een artikel 14bis ingevoegd : «

Artikel 14bis.De wijzigingen van dit besluit zijn van toepassing op de dossiers waarvan de verbintenisdatum na 30 juli 1999 ligt. De nieuwe bedragen zijn evenwel enkel van toepassing op de dossiers met een verbintenisdatum die na 1 januari 2000 ligt.

De opheffing of de wijziging van een maatregel die bepaalt of de landbouwexploitant voor andere maatregelen in aanmerking komt, kan voor de dossiers waarvoor een ontvangstmelding aan de aanvrager werd opgestuurd vóór de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, onmogelijk de weigering van het aanvraagdossier tot gevolg hebben voor de maatregelen die verbonden zijn met de opgeheven of gewijzigde maatregel. »

Art. 13.Bijlage 1 van ditzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 2 bij dit besluit.

Art. 14.De minister bevoegd voor Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 15 december 2000.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw en Rurale Aangelegenheden, J. HAPPART

Bijlage 1 Overzichtstabel cumulatie premies voor een milieuvriendelijke landbouw in het Waalse Gewest Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 15 december 2000 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999 waarbij toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw worden verleend.

Namen, 15 december 2000.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE e Minister van Landbouw en Rurale Aangelegenheden, J. HAPPART

Bijlage 2 Voorwaarden voor productiemethoden die verenigbaar zijn met milieubeschermingsnormen METHODE 1. Laattijdig maaien of laattijdige begrazing Voor laattijdig maaien of laattijdige begrazing kan een subsidie van 125 euro (5 042 BF) per hectare en per jaar worden verleend, onder de volgende voorwaarden : 1. Begrazing en maaien zijn in het perceel niet toegelaten vóór 20 juni (vroege zone) of 1 juli (late zone).2. Matige bemesting is aanbevolen om een goede biodiversiteit te vrijwaren, namelijk niet meer dan 40 eenheden stikstof per hectare en per jaar, of 20 ton mest of compost. Een bloemenlijst moet een minimale hoeveelheid indicatorplanten in extensieve maailanden helpen lokaliseren. 3. Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, behalve voor de plaatselijke bestrijding van distel en zuring.4. Voor zover mogelijk moeten niet gemaaide stroken worden behouden. METHODE 2. Behoudsperceelsranden en extensieve graslandstroken A. Omzetting van een landbouwteelt in een extensieve graslandstrook of in een met gras bezaaide perceelsrand voor een periode van vijf jaar.

Die omzetting kan jaarlijks recht geven op een subsidie van 72 euro (2 904 BF) voor een met gras bezaaide minimumoppervlakte van 800 m2 (d.i. 200 bij 4 meter, d.w.z. een invloed op 1 ha [= « equivalentie »]); dat bedrag van 72 euro (2 904 BF) wordt op 100 euro (4 034 BF) gebracht langs waterlopen en bij afvloeiing door erosie. Voor oppervlaktes die de minimumoppervlakte overschrijden wordt slechts rekening gehouden met bijkomende eenheden van 200 m2, die recht geven op een subsidie van 18 euro (726 BF) verhoogd tot 25 euro (1 008 BF) langs waterlopen en bij afvloeiing door erosie.

Aan de volgende voorwaarden moet voldaan worden : De graslandstrook of de met gras bezaaide perceelsranden zijn minstens 200 meter lang en vier tot twintig meter breed. De oppervlakte van die stroken mag in geen geval de oppervlakte van de aangrenzende akkerbouwteelt van dezelfde exploitant overschrijden, noch 8 % van de bebouwde grond van het hele bedrijf overschrijden.

De graslandstrook aan de rand van de akker ook wendakker/keerstrook of perceelsrand genoemd) wordt bij voorkeur aangelegd langs een waterloop of in een vochtig gebied. Zij mag ook worden aangelegd bij bosranden, langs heggen, taluds, paden, kavels en woningen.

Langs waterlopen en bij afvloeiing door erosie moet ze minstens acht meter breed zijn.

Ze wordt ingezaaid met een gevarieerde mengeling waarvan de samenstelling aan het bestuur wordt meegedeeld. De lijst van de voorgestelde soorten wordt hieronder afgedrukt Voor de samenstelling van de megeling wordt de keuze overgelaten aan de landbouwer zover hij volgende voorwaarden naleeft : 1. basisgramineeën : - het (gewicht)percentage van de zaden ligt tussen 50 en 95 % van de mengeling; - de niet-meerjarige of zeer intensieve soorten zoals gekruist Italiaans of Westerwoldraaigras, alsook de geteelde dravikken zijn uitgesloten; - het Engelse raaigras, het doddegras en de beemdlangbloem vertegenwoordigen elk maximum 30 % van de mengeling; 2. basispeulvruchten : - het (gewicht)percentage van de zaden ligt tussen 15 en 40 % van de mengeling; - ten minste drie soorten zijn aanwezig, elk naar rato van minimum 5 % van de mengeling; - in afwijking van dit principe moet de mengeling niet noodzakelijk peulvruchten bevatten als ze ten minste 5 andere dicotylen (zie 3° hieronder) bevat, elk naar rato van 1 % van de mengeling. 3. andere dicotylen : in de mengeling kunnen andere dicotylen toegevoegd worden om het esthetisch, landschappelijk of honiggevend effect ervan te verhogen, voor zover geen enkele soort 4 % van de mengeling overstijgt.5. Er wordt geen bemesting verricht.6. Er wordt geen enkel gewasbeschermingsmiddel gebruikt;het plaatselijk bestrijden van netel, rumex en distel met specifieke herbiciden is evenwel toegelaten. 7. Er wordt geen beweiding toegestaan.8. Er wordt pas na 1 juli in de vroege zone en na 15 juli in de late zone gemaaid.Het afgemaaide gras wordt van het perceel weggehaald. 9. De strook is niet toegankelijk voor gemotoriseerde voertuigen die voor recreatieve doeleinden worden gebruikt.De strook mag niet gebruikt worden voor de doorgang van voertuigen of als weg. De strook mag geen enkele mest of bodemverbeteraar krijgen.

B. Extensieve perceelsrand De aanleg van een extensieve perceelsrand op ten minste vijf jaar kan recht geven op een jaarlijkse toelage van 36 euro (1.452 BF) voor een oppervlakte van 800 m2 (namelijk 200 bij 4 meter, namelijk een invloed op 1 hectare [= « equivalentie »]). De oppervlakten die groter zijn dan de minimumoppervlakte worden enkel in overweging genomen per eenheden van 200 m2 die aanleiding geven op een subsidie van 9 euro (364 BF). Volgende voorwaarden moeten nageleefd worden : 1. De extensieve perceelsrand is vier tot twintig meter breed.In geen enkel geval mag de oppervlakte van die perceelsranden groter zijn dan de helft van de perceelsoppervlakte of dan 8 % van het totaal bebouwde areaal. 2. De extensieve perceelsrand wordt ingezaaid en geteeld zoals gebruikelijk.3. De strook wordt aangelegd aan bosranden, langs heggen, taluds, paden, kavels en woningen, stroken die aangrenzen aan andere bebouwde stroken uitgesloten (behalve als op het aangrenzend perceel eveneens een strook is aangelegd of indien de uitbater van die strook zijn schriftelijke toestemming geeft).4. Er wordt geen gewasbeschermingsmiddel gebruikt.5. Gewasbestrijdingsmiddelen zijn in beperkte mate toegelaten (zie maatregel 6 a en b voor graangewassen, zie maatregel 7 voor maïs;bij bietenteelt zijn enkel schimmelwerende behandelingen toegelaten, terwijl bij aardappelteelt enkel behandelingen tegen meeldauw toegelaten zijn). 6. Voor deze maatregel worden geen subsidies verleend als voor het perceel tegemoetkomingen verleend worden in verband met perceelsranden bezaaid met gras of biolandbouw. C. Extensieve graslandstrook Als een intensieve graslandstrook of grasland rondom een boomgaard met laagstammen wordt omgezet in een extensieve graslandstrook, kan een jaarlijkse subsidie van 100 euro (4 034 BF) voor een oppervlak van 1 600 m2 extensieve graslandstrook verleend worden (namelijk 200 bij 8 meter, namelijk een invloed op 1 hectare [= « equivalentie »]).

Oppervlakten die die eenheid overstijgen worden enkel in overweging genomen per bijkomende eenheid van 200 m2, die aanleiding geeft tot een subsidie van 12,5 euro (1 008 BF). Volgende voorwaarden moeten worden nageleefd : 1. in geval van intensief grasland wordt de graslandstrook aangelegd langs een waterloop of -vlak, of in één van de gebieden bedoeld in artikel 3, § 1, 5°;in een boomgaard met laagstammen ligt de extensieve graslandstrook rondom de boomgaard; 2. ze is minimum 200 meter lang en 8 tot 20 meter breed;3. ze wordt niet bemest, noch met gewasbeschermingsmiddelen behandeld, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van netel, rumex en distel;4. ze wordt pas na 1 juli in vroege zone en na 15 juli in late zone gemaaid.Het afgemaaide gras wordt van het perceel weggehaald; 5. ze wordt niet beweid vóór die data en met minder dan 2 GVE per hectare op het beweide perceel.Het vee heeft geen rechtstreekse toegang tot de oevers en de bedding van de waterloop, behalve op drenkplaatsen; 6. ze is niet toegankelijk voor motorvoertuigen die voor recreatieve doeleinden worden gebruikt;bovendien worden bemesting en bodemverbeteraars op die strook niet toegelaten; 7. Het vee wordt in geen enkel geval in de weide gevoederd ;8. deze methode mag niet gelijktijdig met methode 1 (laattijdig maaien) toegepast worden. METHODE 3. - Behoud en onderhoud van de landschaps- en biodiversiteitselementen, zoals heggen en houtsingels, poelen en oude hoogstammige vruchtbomen in weiden.

De exploitanten die zich verbinden tot het behoud van bovenbedoelde elementen en, voor zover mogelijk, tot de verbetering van het ecologische net van hun bedrijf, komen in aanmerking voor de volgende toelagen : - 50 euro (2 017 BF) per jaar voor ten minste 200 m heg of het equivalent daarvan, namelijk een invloed op 1 ha en meer; - 125 euro (5 042 BF) per jaar voor ten minste 500 m heg of het equivalent daarvan, namelijk een invloed op 2,5 ha en meer; - 250 euro (10 085 BF) per jaar voor ten minste 1 000 m heg of het equivalent daarvan, namelijk een invloed op 5 ha en meer; - 500 euro (20 170 BF) per jaar voor ten minste 2 000 m heg of het equivalent daarvan, namelijk een invloed op 10 ha en meer; - 750 euro (30 225 BF) per jaar voor ten minste 3 000 m heg of het equivalent daarvan, namelijk een invloed op 15 ha en meer. - 1000 euro (40 340 BF) per jaar voor ten minste 4 000 m heg of het equivalent daarvan, namelijk een invloed op 20 ha en meer.

Er moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden : A. Heggen, rijen bomen en houtsingels 1. In het kader van dit besluit mogen bos- of woudranden of hun voortschrijden op landbouwpercelen als heggen of houtsingels worden beschouwd.2. De heggen zijn doorlopende stroken met inheemse bomen of struiken, rijen inheemse bomen op landbouwpercelen, behalve monospecifieke beplantingen of rijen populieren;voor rijen bomen moet elke rij ten minste 10 bomen tellen, met een afstand van maximum 10 meter tussen de bomen. 3. De exploitant verbindt zich ertoe geen heg te vernietigen of, zo nodig, een nieuwe heg te planten over een lengte die ten minste gelijk is aan de lengte van de beschadigde heg.4. Hij zorgt voor het behoud, de heraanleg of de verbetering van de bemazing van heggen op zijn bedrijf en voor het handhaven van een voldoende dichtheid.5. Hij gebruikt geen bemestings- en gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van de heg, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van netel, rumex en distel.6. De onderhoudswerken (snoeien) worden niet uitgevoerd tussen 15 april en 1 juli.Die werken betreffen het volgende : a) gesnoeide heg : één snoeiing per jaar;b) bosrijke heg en knotwilgen : de koppen worden op twee meter geknot om de twee à vijftien jaar;c) vrije heg : occasionele zijdelingse snoei en kortsnoeiing zodat ze weelderig blijft en om te voorkomen dat zij zich ten koste van aangrenzende terreinen uitbreidt;d) windschermheg en houtsingels : eventuele zijdelingse snoei en gedeeltelijk en facultatief knotten om de acht à vijftienjaar om te voorkomen dat het onderste deel te dun wordt. B. Behoud van oude hoogstammige vruchtbomen in de weiden 1. De in aanmerking komende hoogstammige vruchtbomen zijn ten minste dertig jaar oud en gelegen in landbouwpercelen met een vaste grazige ondergrond die regelmatig gemaaid en/of beweid wordt.2. De exploitant verbindt zich ertoe geen hoogstammige vruchtboom om te hakken op zijn bedrijf.3. Hij beperkt de gewasbeschermende behandelingen van zijn bomen;hij onthoudt zich meer bepaald van elke behandeling met synthetische insecticiden. 4. Indien de verbintenis enkel het behoud van oude fruitbomen betreft met uitzondering van het behoud en het onderhoud van de heggen, rijen bomen en houtsingels met uitzondering van poelen, wordt de jaarlijkse subsidie pas verleend vanaf veertig bomen.De subsidie wordt beperkt tot maximum 200 bomen per bedrijf. Elke boom wordt gelijkgesteld met vijf meter heg of een invloed van 2,5 aren.

C. Poelen 1. De poelen zijn vaste stilstaande watervlakken die op landbouwpercelen gelegen zijn en waarvan de oppervlakte minimum 10 m2 bedraagt.2. Een strook van ten minste twee meter breed rondom de poel mag niet beploegd worden en is niet toegankelijk voor het vee;er kan evenwel voorzien worden in een drenkplaats op voorwaarde dat het toegankelijke gedeelte niet meer bedraagt dan 10 % van de oppervlakte en dan 25 % van de omtrek van de poel. 3. Het is verboden te strooien en te verstuiven op minder dan tien meter van de boorden.4. De exploitant zorgt voor de instandhouding of de verbetering van de kwaliteit van het drinkwaterpunt als landschaps- en biodiversiteitselement;hij moet het water vrij houden van afval, producten of stoffen die schadelijk zouden zijn voor de biodiversiteit en voor de vissen. Ophoging is uitgesloten; bij dicht- of aanslibbing moet de exploitant het drinkwaterpunt eenmaal ruimen in de loop van de vijf jaar en ten minste 25 % van de omtrek zacht glooiend houden. 5. Elk drinkwaterpunt dat aan deze voorwaarden voldoet, wordt geacht een invloed te hebben op een gemiddelde oppervlakte van 50 aren;bij de berekening van de premie wordt elke poel of elk drinkwaterpunt derhalve gelijkgesteld met 100 meter heg.

METHODE 4. - Handhaving van een lage veebezetting Als de veebezetting gehandhaafd wordt tussen 0,6 en 1,4 GVE (grofvee-eenheden) per hectare voederoppervlakte, kan een jaarlijkse toelage van 50 euro (2 017 BF) per hectare weiland verleend worden voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1. ten minste 90 % van de voederoppervlakte bestaat uit weiden;2. deze weiden worden hetzij één keer per jaar gemaaid, hetzij twee maanden per jaar geweid.Het afgemaaide of geweide gras is uitsluitend bestemd voor de veestapel van het bedrijf; 3. de exploitant verbindt zich ertoe de oppervlakte van de vaste weiden van zijn bedrijf niet te verminderen;4. hij verbindt zich ertoe de eventuele heggen en waterpunten van zijn bedrijf te beschermen en, voor zover mogelijk, in stand te houden.5. deze toelage mag niet gecumuleerd worden met een toelage voor biologische omschakeling; 6. De verspreiding van organische stoffen mag het equivalent van het mest van 1,4 UGB/ha niet overschrijden, d.w.z. een gemiddelde van maximum 125 kg stikstof per hectare en per jaar.

Het aantal GVE wordt berekend als volgt : - runderen van twee jaar en ouder, paarden ouder dan 6 maanden : 1 GVE; - runderen tussen 6 maanden en 2 jaar : 0,6 GVE; - ooien of volwassen geiten : 0,15 GVE. METHODE 5. - Fokken van dieren van een bedreigd plaatselijk ras De exploitanten die zich ertoe verbinden gedurende ten minste vijf jaar dieren van een bedreigd plaatselijk ras te houden die opgenomen zijn in de hieronder afgedrukte lijst van de bedreigde rassen, kunnen een jaarlijkse toelage van 20 euro (807 BF) per dier van het schapenras en 120 euro (4 841 BF) per dier van de andere rassen verkrijgen als de dieren aan de volgende normen voldoen : 1. beantwoorden aan de oorspronkelijke standaard van het als bedreigd erkende ras;2. opgenomen zijn in het erkende stamboek van het ras of op een gelijkwaardige lijst;3. minstens zes jaar oud zijn voor schapenrassen, minstens twee jaar oud voor andere rassen;4. de landbouwer moet zich bovendien ertoe verbinden gedurende vijf jaar ten minste drie dieren te houden waarvoor een toelage wordt verleend. Die premie wordt voor elk ras verminderd als het aantal in het stamboek opgenomen wijfjesdieren het bestand van 5 250 eenheden in schapenrassen en 3 500 voor andere rassen overstijgt. De premie wordt verleend tegen : - 100 % tot 3 500 koeien en 5 250 ooien; - 75 % boven dat maximumbestand; - 50 % boven 4 000 merries of koeien en 6 000 ooien; - 25 % boven 4 500 merries of koeien en 6 750 ooien; - 0 % boven 5 000 merries of koeien en 7 500 ooien.

De lijst van de bedreigde plaatselijke rassen waarvoor het Gewest een toelage verleent in het kader van de maatregelen voor milieuvriendelijke landbouwmethoden, is vastgelegd als volgt : Runderenrassen : - Rouge de Belgique Schapenrassen : - Belgisch melkschaap - « Entre Sambre et Meuse »-schaap - Houtlandschaap - Voskop - Mergellandschaap.

Die lijst kan door de Minister bevoegd voor Landbouw gewijzigd worden, overeenkomstig de Europese bepalingen op dat gebied.

METHODE 6. - Verminderd gebruik van biociden en meststoffen op graangewassen A. Vermindering van de zaaidichtheid De exploitant die zich ertoe verbindt de dichtheid van de gezaaide graangewassen te verminderen, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 90 euro (3 631 BF) per hectare voor zover hij de volgende voorwaarden vervult : 1. De dichtheid bedraagt maximum 200 zaden per m2.2. De stikstofmest wordt matig gebruikt op basis van het bestaande overschot en van de mogelijke uitvoer.3. Er wordt maar één behandeling met schimmelwerende middelen toegelaten.4. Er wordt geen groeiregelingsbehandeling toegepast. B. Afschaffing van de herbiciden De exploitant die zich ertoe verbindt geen synthetische herbiciden op graangewassen te gebruiken, komt in aanmerking voor een jaarlijkse premie van 90 euro (3 631 BF) per hectare. Specifieke behandelingen van kleefkruid en winde en plaatselijke behandelingen van netel, distel en rumex zijn echter toegelaten indien ze woekeren. De toelagen betreffende de onder A of B vermelde verbintenissen zijn cumuleerbaar.

METHODE 7. - Vermindering en lokalisatie van het gebruik van herbiciden op maïs door mechanisatie van de onkruidbestrijding en onderzaaiing A. Mechanische onkruidbestrijding en gelokaliseerde behandeling De exploitant die zich, wat maïsteelt betreft, ertoe verbindt synthetische herbiciden enkel te gebruiken voor een gelokaliseerde behandeling in de maïsrij, met uitsluiting van triabenzenen, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 150 euro (6 051 BF) per hectare.

De mechanisch behandelde tussenrij moet minimum 40 cm breed zijn.

B. Onderzaaiing De exploitant die zich ertoe verbindt de tussenrijen maïs doeltreffend te bedekken (80 % bedekking van de 40 cm tussenrij in september) d.m.v. een tussengewas, ondergezaaid en behouden tot ten minste 1 januari, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 150 euro (6 051 BF) per hectare.

De onder A en B vermelde verbintenissen houden in dat geen toelagen voor extensieve perceelsranden of biologische landbouw worden verleend wat de betrokken oppervlakten betreft.

De toelagen betreffende de onder A en B vermelde verbintenissen zijn cumuleerbaar tot 180 EURO (7 261 BF).

METHODE 8. - Plantendek tijdens de tussenteelt De exploitant die zich ertoe verbindt zo spoedig mogelijk na de oogst, hoe dan ook vóór 15 september, een plantendek te zaaien, komt in aanmerking voor een toelage van 100 euro (4 034 BF) per hectare voor zover hij het niet vernietigt vóór 1 januari.

Die tussenteelt moet gevolgd worden door een lenteteelt of door braakland.

Ze mag niet bestaan uit meer dan 50 % peulvruchten.

In afwijking van het eerste lid mag na een late oogst (maïs, aardappel,...) rogge gebruikt worden als plantendek als zij vóór 1 november gezaaid en tussen 1 maart en 15 mei vernietigd wordt.

Het gebruik van minerale stikstofmest is enkel toegelaten bij het inzaaien van het dek.

De gesubsidieerde oppervlakten mogen niet beschouwd worden als extensieve perceelsranden, braakland of biologische landbouw.

METHODE 9. - Zeer laat maaien met beperkt gebruik van biociden en meststoffen Voor zeer laat maaien kan een jaarlijkse toelage van 250 euro (10 085 BF) per hectare worden verleend als de volgende voorwaarden vervuld worden : 1. tijdens het maaien moeten de dieren het perceel kunnen verlaten; daartoe moet, worden voorzien in vluchtstroken van binnen naar buiten en voor zover mogelijk, aan de rand van het perceel; 2. het perceel mag noch beweid noch bezaaid worden, vóór 1 juli in vroege zone, vóór 15 juli in late zone;3. na die data mag het nagras gemaaid of het perceel beweid worden met een veebestand onder 2 GVE per hectare;4. de aanvoer van meststoffen wordt per jaar beperkt tot 20 ton mest of compost, of tot 20 m3 gier per hectare;5. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en minerale meststoffen is verboden;6. afwateringswerken zijn verboden maar de bestaande afwateringsbuizen en grachten kunnen onderhouden worden op een wijze die weinig schade toebrengt aan fauna en flora; 7. deze maatregel mag niet gelijktijdig toegepast worden met methode 1 (laattijdig maaien) of 2.c. (extensieve graslandstrook); 8. In geen geval mag het vee in de weide gevoederd worden. METHODE 10. - Behoudsmaatregelen in vochtige gebieden Exploitanten die vochtige weiden extensief beheren, komen in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 50 euro (2 017 BF) als ze de volgende voorwaarden vervullen : 1. ze mogen niet ploegen, uitbaggeren of draineren;2. het gebruik van grondverrijkende middelen, meststoffen of gewasbeschermingsmiddelen is verboden;3. ze moeten de percelen onderhouden door ze te maaien en/of te beweiden;4. alleen laattijdig maaien is toegelaten;5. de percelen mogen nooit beweid worden door een bestand boven 2 GVE per hectare; 6. die maatregel mag niet gelijktijdig toegepast worden met methode 2.c. (extensieve graslandstrook); 7. In geen geval mag het vee in de weide gevoederd worden. METHODE 11. - Teelt van oude soorten of variëteiten A. Aanplanting van oude hoogstammige fruitbomen Exploitanten die oude hoogstammige fruitbomen planten, komen in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 120 euro (4 841 BF) per 20 bomen. Bijkomende bomen worden per eenheid van vijf bomen gesubsidieerd, ter hoogte van 30 euro (1 210 BF) per eenheid. De lijst van de in aanmerking komende boomsoorten wordt door het bestuur opgesteld.

Volgende voorwaarden moeten worden vervuld : 1. een minimumaantal van 20 bomen moet worden geplant op een afstand van 10 meter van elkaar ongeacht de richting elke boom wordt geacht een invloed te hebben over een oppervlakte van 250 m2; 2. zorgen voor de evenwichtige ontwikkeling daarvan (bescherming tegen het vee, vormingssnoei,...), alsook voor het regelmatige onderhoud van een grazige ondergrond.

B. Traditionele streekteelten 1. Wat graangewassen betreft, komt de exploitant die oude variëteiten (opgenomen sinds meer dan vijftien jaar) teelt, alsook boekweit of, in een benadeeld gebied, spelt, eventueel in aanmerking voor een toelage van 100 euro (4 034 BF) per hectare voor zover hij de minerale stikstofbemesting beperkt tot maximum 70 eenheden en de schimmelwerende middelen, zoals herbiciden, tot één behandeling beperkt en dat hij de insecticiden en elke groeiregelingsbehandeling afschaft.Deze toelage mag niet gelijktijdig verleend worden met die voor biologische landbouw. 2. Wat aardappelen betreft, komt de landbouwer die oude variëteiten (Corne de gattes, Plate de Florenville of Rosa, Ratte des Ardennes, Vitelotte) teelt, eventueel in aanmerking voor een toelage van 300 euro (12 012 BF) per hectare. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van 15 december 2000 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 11 maart 1999 waarbij toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw worden verleend Namen, 15 december 2000.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw en Rurale Aangelegenheden, J. HAPPART

^