Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 28 februari 2002
gepubliceerd op 30 maart 2002

Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2002027315
pub.
30/03/2002
prom.
28/02/2002
ELI
eli/besluit/2002/02/28/2002027315/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

28 FEBRUARI 2002. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;

Gelet op het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 6 december 1984 betreffende de scholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 augustus 2001;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 27 september 2001;

Gelet op de beraadslaging van de Regering over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen uiterlijk één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 32313/4, gegeven op 16 januari 2002;

Op de voordracht van de Minister van Tewerkstelling en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemeen

Artikel 1.Dit besluit regelt, overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid bedoeld in artikel 127, § 1, daarvan. Het is van toepassing in het Franse taalgebied.

Art. 2.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « decreet » : het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;2° « Minister » : de Minister tot wiens bevoegdheden de Beroepsopleiding behoort;3° « bestuur » : de Afdeling Tewerkstelling en Beroepsopleiding van het Directoraat-generaal Economie en Tewerkstelling van het Ministerie van het Waalse Gewest;4° « bevoegde ambtenaar » : de attaché bij de buurtdiensten van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest. HOOFDSTUK II. - Inhoud van de opleidingen

Art. 3.§ 1. De in artikel 3, § 1, van het decreet bedoeld basisvorming bevat : 1° cursussen landbouwtechnieken van het type A, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, van het decreet, waarvan het programma minstens vijfenzeventig uur moet bedragen en met name op de volgende vakken betrekking moet hebben : a) biologie;b) chemie;c) plantkunde;d) natuurwetenschappen;e) bemesting;f) genetica;g) economie;h) teelt;i) plantenteelt;j) veehouderij;k) landelijke genie;l) de algemene vakken die nodig zijn voor de verwerking van de bovenvermelde vakken. Deze cursussen moeten minstens 3 uur per dag bedragen. 2° cursussen van het type B, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, van het decreet, waarvan het programma minstens negentig uur moet bedragen over onderwerpen m.b.t. elk van de vier volgende groepen onderwerpen : a) de economische, financiële, juridische, fiscale en sociale aspecten van de overname van een landbouwbedrijf;b) de kostenraming, de analyse en het beheer van minstens één type landbouwbedrijf;c) het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het Investeringsfonds voor de landbouw en de milieuaspecten in de landbouw;d) de openbare diensten en de economische operatoren die zich met de landbouw bezighouden. Deze cursussen moeten minstens 3 uur per dag bedragen.

In de zin van artikel 3, § 1, 2°, van het decreet wordt verstaan onder : 1° « landbouwgericht diploma van het hoger secundair onderwijs » : een getuigschrift of een diploma van het secundair technisch of beroepsonderwijs van de sector landbouwkunde (CQ6 of CQ7);2° « nuttige ervaring » : een beroepservaring van minstens drie jaar voor het verwerven van de beroepsbekwaamheid die nodig is voor de overname en het beheer van een landbouwbedrijf in de zin van de artikelen 2 en 3 van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 1997 betreffende steun aan de landbouw. Deze beroepservaring wordt geacht verworven te zijn wanneer de deelnemer tijdens de bovenvermelde periode het sociale statuut van helper, van meewerkende echtgenoot of van werknemer in de landbouw heeft genoten. 3° C-cursussen zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, van het decreet, waarvan het programma minstens twintig uur moet bedragen over één of meer technische, economische of juridische problemen van het bedrijf i.v.m. het multifunctionele aspect van de landbouw, de diversificatie van de economische landbouwbasis en de integratie van nieuwe technologieën alsmede het streven naar de beste kwaliteit in deze sector. Deze cursussen moeten minstens twee uur per dag bedragen en de A- en B-cursussen aanvullen; 4° stages zoals bedoeld in hoofdstuk III van dit besluit. De A-, B- en C-cursussen moeten minstens door zes deelnemers gevolgd worden.

Op voorstel van de commissie kan de Minister de vakken van de in § 1, 1° tot 3° bedoelde A-, B- en C-cursussen wijzigen. § 2. De in artikel 3, § 2, van het decreet bedoelde vaste vorming bevat : 1° afstandscursussen, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 1°, van het decreet, waarvan het programma en de toelatingsregels gelijk zijn aan die voorzien voor de A- of C-cursussen naar gelang van het type cursussen; Deze cursussen moeten de volgende voorwaarden vervullen : a) een exemplaar van de lessen moeten aan het bestuur en aan de bevoegde ambtenaar overgemaakt worden;b) de organisator moet te allen tijde alle inlichtingen kunnen verstrekken over de werking en het verloop van de cursussen en moet een register van de taken van de deelnemers bijhouden;c) de verbeterde antwoorden moeten binnen vijftien dagen teruggestuurd worden aan de deelnemers;d) de bevoegde ambtenaar moet uitgenodigd worden om het mondelinge examen bij te wonen;e) het mondelinge examen moet voorafgegaan worden door minstens twee studiesessies. De afstandscursussen kunnen op elektronische wijze worden gegeven; 2° studiesessies, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 2°, van het decreet, die betrekking hebben op een sociaal, juridisch, technisch, economisch, ecologisch landbouwthema of gebonden zijn aan de integratie van nieuwe technologieën of het streven naar de beste kwaliteit onder de leiding van een gekwalificeerde persoon en die bestaan uit een uiteenzetting en een discussie met een gehele duur van minstens twee uur;3° lezingen, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 2°, van het decreet, die bestaan uit vergaderingen van minstens één uur met een uiteenzetting en een discussie onder de leiding van een gekwalificeerde spreker;4° rondleidingen, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 2°, van het decreet, van minstens één uur met een niet-commercieel en vormend karakter onder de leiding van een vormingswerker of van een gekwalificeerde spreker in een landbouwbedrijf, in een instelling voor onderzoek of om zich op de hoogte te stellen van de verwezenlijkingen in de landbouwsector aangevuld door een korte uiteenzetting en een discussie ter plaatse;5° contactdagen, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 2°, van het decreet, die bestaan uit vergaderingen van minstens twee uur gegeven door afgevaardigden verantwoordelijk voor plaatselijke afdelingen die afhangen van een erkend scholingscentrum met als doel de voorbereiding van de beroepsopleiding op plaatselijk niveau en de aanpassing van deze opleiding aan de werkelijke behoeften van de deelnemers;6° stages zoals bedoeld in hoofdstuk III van dit besluit. De in 2° en 4° bedoelde activiteiten kunnen beroepsopleidingsactiveiten of een deel van het programma op zich uitmaken. § 3. De opleiding van de vormingswerkers bevat bijscholingsdagen die bestaan uit vergaderingen van minstens drie uur voorbehouden aan de vormingswerkers, sprekers en aan de personen van de erkende bijscholingscentra waar onderwerpen en problemen betreffende de vorming worden behandeld. Studiesessies, lezingen, rondleidingen, contact- of bijscholingsdagen moeten minstens zes deelnemers tellen.

Art. 4.Om de examens af te leggen, moet de deelnemer de cursussen tegen een ratio van minstens 80 % van de uren van de volledige cyclus gevolgd hebben. De Minister kan evenwel afwijken van deze regel voor de behoorlijk gerechtvaardigde individuele overmachtgevallen (ziekte, onbekwaamheid).

De deelnemers die voor het laatste examen van een A-, B-, of C-cursus geslaagd zijn, ontvangen een niet-gehomologeerd getuigschrift voor landbouwersberoepsopleiding waarvan het model door de Minister wordt bepaald, op advies van het bestuur. Deze getuigschriften worden door de Minister getekend. Voor elk examen worden de bevoegde ambtenaar en een vertegenwoordiger van het bestuur uitgenodigd.

Art. 5.De opleiding van de liefhebbers in de zin van artikel 2, eerste lid, 3°, van het decreet bevat lezingen met minstens tien deelnemers die bestaan uit vergaderingen van minstens één uur met een uiteenzetting en een discussie onder de leiding van een gekwalificeerde spreker. HOOFDSTUK III. - Stages

Art. 6.De in artikel 3, § 1, 4° en § 2, 3°, van het decreet bedoelde stage moet aan de volgende doelstellingen voldoen : 1° vergelijking met sociale en culturele contexten die verschillend zijn van de omgeving van de stagiair;2° globale aanpak van een bedrijf;3° ontwikkeling in de werkomgeving van de persoonlijke en relationele bekwaamheden gebonden aan de uitoefening van het beroep van verantwoordelijke van een landbouwbedrijf;4° samenwerking aan de uitwerking van de beslissingen en aan de leiding van het landbouwbedrijf;5° professionalisering van de vakkennis van de stagiair.

Art. 7.De stage die minstens drie maanden duurt, kan in twee periodes van ten minste één maand gesplitst worden.

De stage in een landbouwbedrijf moet op internaat en buiten het ouderlijke bedrijf plaatsvinden.

Een van de periodes kan in een onderneming of een instelling in contact met de landbouwsector uitgeoefend worden. De hele stage of een gedeelte ervan kan in het buitenland gevolgd worden.

Tot de stage worden toegelaten, de houders van het getuigschrift afgegeven aan het einde van de B-cursussen of van een landbouwgericht getuigschrift van minstens het niveau van het hoger secundair onderwijs.

De stage wordt afgesloten met de overlegging van een eindestageverslag van de stagiair en van een evaluatieverslag van de stagebegeleider, waarvan de modellen door de Minister worden bepaald.

Art. 8.§ 1. Wanneer in een landbouwbedrijf stage wordt gelopen, moet de verantwoordelijke voor dit bedrijf die de hoedanigheid van stagebegeleider heeft en die na advies van de Commissie door de Minister wordt erkend, de volgende voorwaarden vervullen : 1° sinds meer dan vier jaar een bedrijf runnen;2° in een landbouwbedrijf werken, dat bevredigende onthaal-, werk-, hygiëne- en veiligheidsvoorwaarden biedt;3° bekwaam zijn om de technieken van het beroep en de beginselen van het bedrijfsbeheer uit te leggen;4° niet werken met verschillende stagiairs tegelijkertijd. § 2. Wanneer de stage in een onderneming of in een instelling in contact met de landbouwsector plaatsvindt, moet de stagebegeleider die na advies van de Commissie door de Minister wordt erkend, de volgende voorwaarden vervullen : 1° in de onderneming of in de instelling in contact met de landbouwsector functies bekleden waarmee hij kan voldoen aan de in artikel 6 bedoelde stagedoelstellingen;2° in een onderneming werken, die bevredigende onthaal-, werk-, hygiëne- en veiligheidsvoorwaarden biedt;3° bekwaam zijn om de technieken van het beroep uit te leggen;4° niet werken met verschillende stagiairs tegelijkertijd, behoudens afwijking van de Minister op advies van de Commissie.

Art. 9.De identificatie van de kandidaturen voor de functie van stagebegeleider en de organisatie van het bestand van de stagebegeleider worden door de erkende bijscholingscentra verzorgd, volgens de door de Minister bepaalde modaliteiten.

Het scholingscentrum maakt de aanvraag om erkenning als stagebegeleider aan het bestuur over, dat ze voor advies aan de Commissie voorlegt. Deze aanvraag stemt overeen met het model dat door de Commissie voorgesteld wordt en door de Minister goedgekeurd.

Het bestuur bericht ontvangst van de aanvragen binnen vijftien dagen na ontvangst ervan. De Minister neemt binnen vijftien dagen een beslissing over de aanvraag. Zijn beslissing wordt binnen tien dagen door het bestuur medegedeeld.

De getekende erkenning wordt voor drie jaar verleend en kan verlengd worden.

De aanvragen om hernieuwing van de erkenning worden volgens de bovenvermelde modaliteiten behandeld.

Als één of meer van deze voorwaarden niet vervuld zijn, kan de Minister de erkenning intrekken na onderzoek van de bevoegde ambtenaar en van het bestuur en op advies van de Commissie.

De betrokkene wordt eerst door de Commissie gehoord.

Art. 10.Het scholingscentrum moet zorgen voor : 1° de informatie en de oriëntering van alle stagiairs;2° het zoeken naar of de hulp voor het zoeken naar een stagebegeleider in een bedrijf, een onderneming of een instelling in contact met de landbouwsector;3° het opmaken met de stagiair van een aan de persoon aangepast doelstellingencontract;4° het opmaken van een overeenkomst tussen de stagiair, de stagebegeleider, de onderneming of de instelling in contact met de landbouwsector en het scholingscentrum;5° het sluiten van een verzekeringscontract tegen ongevallen die gedurende de stage en op de weg naar de stageplaats voorkomen.Dit contract biedt bij ongevallen dezelfde voordelen als die bedoeld in de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen; 6° de individuele opvolging van de stagiair en de evaluatie van de stage;7° de overmaking aan de Commissie van een jaarlijks verslag over het verloop van de stages volgens de door de Minister bepaalde modaliteiten.

Art. 11.De Minister bepaalt het model van het attest voor de opvolging van de stage alsmede het model voor de evaluatie van de stages door het scholingscentrum. Na advies van de Commissie wordt het attest getekend door de Minister en afgegeven door het scholingscentrum.

Art. 12.Als een erkende stagebegeleider een stagiair ontvangt, heeft hij recht op honoraria waarvan het bedrag in artikel 20 worden bepaald. HOOFDSTUK IV. - Erkenning van de bijscholingscentra, van de liefhebbersverenigingen, van de vormingswerkers, van de sprekers en van de onderwijsinstellingen

Art. 13.De erkenning van de bijscholingscentra, liefhebbersverenigingen, de vormingswerkers, de sprekers en van de onderwijsinstellingen wordt verleend door de Minister of de afgevaardigde ambtenaar.

Art. 14.De aanvraag om erkenning van een centrum of een liefhebbersvereniging moet ingediend worden samen met, met name, de volgende documenten en gegevens : 1° de benaming van het centrum of van de liefhebbersvereniging;2° de rechtstoestand ervan en in voorkomend geval, een afschrift van de statuten;3° een beschrijving van de geplande beroepsopleidingsactiviteiten;4° de provincies waarin de activiteiten zullen plaatsvinden;5° voor de centra van het type A, een lijst van het permanente personeel met voor ieder personeelslid de vermelding van de verwezenlijkte studies overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, § 1, 5° van het decreet;6° voor de centra van het type A, het attest betreffende de naleving van de verplichting bedoeld in artikel 6, § 1, 6°, van het decreet;7° de aanwijzing van de gewestelijke of plaatselijke secties die lid zijn van de liefhebbersvereniging. De aanvragen om erkenning moeten aan het bestuur gestuurd worden zes maanden vóór de datum waarop het scholingscentrum met zijn activiteiten wil beginnen.

Het bestuur geeft een ontvangstbericht van de aanvraag binnen vijftien dagen na ontvangst ervan af.

Het centrum of de liefhebbersvereniging delen op verzoek van het bestuur elke bijkomende informatie betreffende de behandelde aanvraag mede.

Art. 15.Om als vormingswerker of spreker te worden erkend, moeten de volgende voorwaarden worden vervuld : 1° een bepaalde groep van te onderrichten onderwerpen vaststellen;2° voor de technische, juridische, economische en sociale onderwerpen : a) ofwel minstens een diploma of een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of van het hoger onderwijs in verband met de bovenvermelde onderwerpen hebben;b) ofwel een nuttige ervaring hebben in verband met de bovenvermelde onderwerpen en bekwaam zijn om deze mede te delen;3° voor de lessen praktijk : a) ofwel houder zijn van minstens een kwalificatiegetuigschrift afgegeven aan het einde van het zesde of zevende jaar van het technisch of beroepsonderwijs;b) ofwel een nuttige ervaring hebben en bekwaam zijn om deze mede te delen;4° een pedagogische bekwaamheid vertonen op grond van titels of van een nuttige ervaring;5° op de hoogte zijn van de in 1° bedoelde onderwerpen of bijscholingsdagen volgen. Bij gebrek aan bewijs van de in 2° tot 4° bedoelde nuttige ervaring kan de Minister op behoorlijk met redenen omkleed verzoek van de centra afwijken van de bovenvermelde voorwaarden.

Art. 16.De erkende bijscholingscentra leggen de lijst van de onderwijsinstellingen voor erkenning aan de Minister voor, namelijk de plaatsen waarin de in artikel 3, § 1, 1° tot 3° bedoelde activiteiten zullen plaatsvinden, met uitzondering van de onderwijsinstellingen waar het onderwijs erkend of gesubsidieerd wordt door de Franse Gemeenschap, door bijscholingscentra van de « FOREm » (Gemeenschaps- en Gewestdienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling) en door centra opgericht door de « FOREm » krachtens het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 12 mei 1987 betreffende de beroepsopleiding.

De onderwijsinstellingen kunnen gelegen zijn in de infrastructuren van de centra van het type A of B. De eerste keer dat een onderwijsinstelling voor de beroepsopleiding inzake de landbouw wordt gebruikt, zal het erkende scholingscentrum een duidelijke beschrijving geven van de lokalen en van de didactische uitrusting om te kunnen vaststellen of de installaties geschikt zijn voor de geplande beroepsopleidingsactiviteiten.

Alle onderwijsinstellingen moeten beschikken over : 1° een bord en accessoires of van gelijkwaardig materiaal;2° een zodanig meubilair dat de deelnemers de uiteenzettingen gemakkelijk kunnen volgen en tegelijkertijd aantekeningen maken;3° in voorkomend geval computermateriaal en over een internetaansluiting.De aanwezigheid van dit type uitrusting zal worden vereist naar gelang van de opleiding.

Ze moeten de mogelijkheid bieden om : 1° dia's of films te vertonen;2° tentoonstellingen van documentatie of didactisch materiaal te organiseren;3° het gebruik van de informatie- en communicatietechnologieën te bevorderen;4° de activiteiten rustig en zonder stoornis te volgen. De voor de lessen praktijk erkende onderwijsinstellingen moeten of moeten kunnen beschikken, wanneer het nodig is, over het levende materiaal en over de specifieke uitrusting die nodig zijn voor de verstrekte opleiding.

In elke onderwijsinstelling moet een verantwoordelijke, die niet de vormingswerker, noch de spreker is, ter plaatse zijn wanneer de activiteiten worden uitgeoefend of moet hij gemakkelijk bereikbaar zijn. HOOFDSTUK V. - Voorwaarden voor de toekenning van de toelagen

Art. 17.Elk scholingscentrum of elke liefhebbersvereniging maakt uiterlijk vóór 15 juni een jaarlijks programma van de vooruitzichten van de gedurende het volgende vormingsjaar georganiseerde activiteiten aan het bestuur over. Het vormingsjaar begint op 1 september en eindigt op 31 augustus.

Uiterlijk tegen 15 oktober vóór het begrotingsjaar moet het bestuur dit programma onderwerpen aan de goedkeuring van de Minister met inachtneming van de in artikel 3 bedoelde regels en van de begrotingsmiddelen.

Art. 18.Om in aanmerking te komen voor een vergoeding of een toelage, moet het scholingscentrum bij elke activiteit een aanvraag om goedkeuring indienen aan de hand van het gepaste formulier. Deze aanvraag moet minstens twee weken vóór het begin van de activiteit aan het bestuur worden gestuurd.

Het formulier moet door de verantwoordelijke voor het scholingscentrum ingevuld, gedateerd en getekend worden. Als de verantwoordelijke niet aanwezig kan zijn, wordt de naam en het adres van de plaatselijke verantwoordelijke op het formulier vermeld.

Het bestuur keurt de aanvraag goed of weigert deze goed te keuren naargelang van de bepalingen van dit besluit.

Geen enkele beroepsopleidingsactiviteit met publicitaire of commerciële doeleinden mag goedgekeurd worden. HOOFDSTUK VI. - Bedrag van de toelagen

Art. 19.§ 1. De bezoldigingen, honoraria en vergoedingen van de vormingswerkers en sprekers worden vastgesteld als volgt : 1° voor de cursussen, studiesessies, contactdagen : a) als ze houder zijn van een universitair diploma of van een diploma van het niet-universitair hoger onderwijs van het lange type : 32,62 euro per uur;b) als ze houder zijn van een diploma van het niet-universitair hoger onderwijs van het korte type : 27,86 euro per uur;c) als ze houder zijn van een diploma van het hoger secundair onderwijs : 23,08 euro per uur;2° voor de lezingen : het in 1° bedoelde tarief aangezien de toelage wordt beperkt tot het tarief voor een lezing per organisator op dezelfde dag en gegeven door dezelfde spreker voor hetzelfde publiek;3° voor een rondleiding door de vormingswerker of door de spreker : de voor de sprekers vastgestelde vergoedingen aangezien de toelage wordt beperkt tot maximum vier uur per dag alsmede een vergoeding van 4,91 euro per uur voor de reiskosten;4° voor de bijscholingsdagen : a) als ze houder zijn van een universitair diploma of van een diploma van het niet-universitair hoger onderwijs van het lange type : forfaitair bedrag van 110,00 euro voor minimum drie uur;b) als ze houder zijn van een diploma van het niet-universitair hoger onderwijs van het korte type : forfaitair bedrag van 100,00 euro voor minimum drie uur;c) vergoedingen voor de reiskosten : forfaitair bedrag van 23,92 euro. § 2. De vormingswerker of de spreker die een nuttige ervaring heeft zonder een diploma van het niet-universitair hoger onderwijs te bezitten, geniet de vergoedingen en de bezoldigingen die voorzien zijn voor de houders van titels van het hoger secundair onderwijs.

Art. 20.Voor de overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van dit besluit georganiseerde stages worden de honoraria van de stagebegeleider en de werkings- en organisatietoelagen per stagiair forfaitair vastgesteld als volgt : 1° 337,14 euro als stagevergoeding;2° 105,36 euro als werkingstoelage;3° 779,63 euro als organisatietoelage. Als de stage in twee delen bij twee stagebegeleiders wordt gesplitst, worden de honoraria en de werkingstoelagen tussen beide stagebegeleiders verdeeld naar verhouding tot de duur van de periode waarin de stagiair stage loopt.

Art. 21.De andere werkingstoelagen dan die bedoeld in de artikelen 19 en 22, met name de bezoldigingen, honoraria en vergoedingen van de vormingswerkers, sprekers en stagebegeleiders alsmede de toelagen die toegekend worden aan de vormingscentra om de kosten van de onderwijsinstellingen geheel of gedeeltelijk te dekken, worden vastgesteld als volgt : 1° voor de erkende onderwijsinstellingen waar beroepsopleidingsactiviteiten van het type A, B, C plaatsvinden, worden ze vastgesteld door de Minister of de afgevaardigde ambtenaar met een maximum van 39,86 euro per lesuur met inachtneming van de in artikel 19, § 1, bedoelde beperkingen;2° voor de voor de afstandscursussen erkende bijscholingscentra : 2,45 euro per verbeterd en aan een leerling teruggezonden huiswerk;3° voor de andere activiteiten : 11,97 euro voor een uur en 15,99 euro voor twee uur met inachtneming van de in artikel 19, § 1, bedoelde beperkingen.

Art. 22.De andere organisatietoelagen voor de opleidingsactiviteiten dan die bedoeld in artikel 19 met name de toelagen die toegekend worden aan de erkende vormingscentra om de kosten gebonden aan de organisatie van de cursussen geheel of gedeeltelijk te dekken, worden vastgesteld als volgt : § 1. Het A-centrum ontvangt 39,86 euro per uur voor de eerste 1 500 uur van zijn programma en 27,07 euro per uur vanaf het 1 501ste uur.

Voor de mondelinge cursussen en de bijscholingsdagen wordt dit tarief volledig toegepast naargelang van de werkelijke duur van de activiteiten.

Een uur examen wordt gelijkgesteld met een lesuur met een maximum van vier uur per examendag.

Voor de afstandscursussen wordt de gelijkwaardigheid van de organisatietoelagen per cursus door de Minister vastgesteld.

Voor de andere activiteiten wordt rekening gehouden met een forfaitaire duur van twee uur voor de studiesessies en de contactdagen en met een uur voor de lezingen.

Als verschillende van deze activiteiten op dezelfde dag, in hetzelfde lokaal of voor hetzelfde publiek plaatsvinden, wordt de organisatietoelage berekend met een maximum van vier uur per dag. Voor de rondleidingen wordt rekening gehouden met een maximum van vier uur per dag.

De vóór de inwerkingtreding van dit decreet erkende A-centra, ontvangen, zodra ze hun activiteiten hebben samengevoegd, 39,86 euro per uur voor de eerste 3 000 uren van hun gehele programma, 27,07 euro per uur vanaf het 3 001ste uur voor de in het eerste lid bedoelde cursussen en activiteiten. § 2. De B-centra ontvangen voor de A-, B- en C-cursussen en voor de bijscholingsdagen : 15,99 euro per uur.

Voor de afstandscursussen ontvangen ze het equivalent van de organisatietoelagen dat door de Minister per cursus wordt bepaald.

Voor de andere activiteiten dan de A-, B- en C-cursussen die ze overeenkomstig artikel 6, § 2, van het decreet kunnen organiseren, ontvangen ze 11,97 euro per uur met inachtneming van de in § 1 vermelde beperkingen. § 3. De liefhebbersverenigingen ontvangen 11,97 euro voor een of meer lezingen georganiseerd door dezelfde organisator en gegeven op dezelfde dag en in hetzelfde lokaal voor zover minstens 70 % van de deelnemers aan de definitie van liefhebbers zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, 3°, van het decreet voldoen.

Art. 23.De vergoedingen voor de deelnemers aan de beroepsopleidingsactiviteiten worden vastgesteld als volgt : 1° voor de vormingswerkers die aan de bijscholingsdag deelnemen : 23,92 euro per dag en per persoon;2° voor de deelnemers aan een contactdag bestemd voor de plaatselijke verantwoordelijken voor de landbouwberoepsverenigingen : 11,97 euro per dag en per deelnemer. De leden van het permanente personeel van de erkende bijscholingscentra alsmede de personeelsleden van de openbare besturen mogen de bovenvermelde vergoedingen niet genieten.

Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de stagiairs een forfaitaire vergoeding van 150,00 euro per maand stage en dit alleen gedurende de eerste drie maanden.

Deze vergoedingen worden aan de beroepsopleidingscentra gestort.

Als het gaat om stagiairs bedoeld in artikel 2, eerste lid, 4°, van het decreet, genieten ze, wanneer ze cursussen bedoeld in artikel 3 volgen, de voordelen bepaald in de artikelen 2, 4 en 5 van het besluit van de Waalse Regering van 8 februari 2002 betreffende het toekennen van bepaalde voordelen aan de stagiairs die een beroepsopleiding krijgen.

Art. 24.De in hoofdstuk VI bepaalde bedragen worden jaarlijks op 1 januari aangepast. Deze aanpassing gebeurt door een coëfficiënt die telkens door de Minister naar gelang van de begrotingsmiddelen wordt vastgesteld, toe te passen op de bedragen die van kracht zijn op 1 januari van het voorafgaande jaar. HOOFDSTUK VII. - Betaling van de toelagen

Art. 25.De bezoldigingen, honoraria, toelagen en vergoedingen die overeenkomstig dit besluit worden toegekend, worden volledig gestort aan de erkende bijscholingscentra en aan de erkende liefhebbersorganisaties; deze zijn verantwoordelijk voor hun reglementaire verdeling tussen de verschillende rechthebbenden en begunstigden.

Art. 26.§ 1. Binnen drie maanden na het einde van de activiteit en uiterlijk tegen 15 september stuurt het scholingscentrum een samenvattend verslag met een aangifte van schuldvorderingen en presentielijsten aan het bestuur.

Dit verslag vermeldt : 1° de naam, het adres en het erkenningsnummer van elke vormingswerker, het aantal gegeven uren, de vergoedingen en toelagen die verschuldigd zijn voor de periodes van 1 september tot 31 december en van 1 januari tot het einde van het vormingsjaar;2° de algemene totalen van de lesuren en van de vergoedingen die verdeeld worden overeenkomstig punt 1°. § 2. Het scholingscentrum maakt de documenten die nodig zijn voor de vergoeding van de deelnemers samen met de andere betalingsdocumenten op. § 3. Wat betreft de lezingen, studiesessie, rondleidingen, contact- en bijscholingsdagen stuurt het scholingscentrum elk kwartaal een aangifte van schuldvorderingen en een lijst van de beëindigde activiteitengroepen met de volgende gegevens : 1° datum en goedkeuringsnummer;2° bedrag per goedgekeurde aanvraag. § 4. Wat betreft de in hoofdstuk III van dit besluit bedoelde stages, stuurt het erkende scholingscentrum binnen drie maanden na het einde van de stage een dossier met vermelding van : 1° het erkenningsnummer van de stagebegeleider;2° een aangifte van schuldvorderingen samen met een afschrift van de in artikel 9, 4°, bedoelde overeenkomst.

Art. 27.De bijscholingscentra maken uiterlijk op 31 december een verslag, waarvan het model door de Minister wordt bepaald, over de vormingsprogramma's die gedurende het afgelopen schooljaar zijn gegeven, aan het bestuur over. HOOFDSTUK VIII. - Controle en sancties

Art. 28.De erkenning als scholingscentrum, als liefhebbersvereniging of als vormingswerkers bedoeld in artikel 5, § 2, 4°, van het decreet kan op voorafgaand advies van de Commissie geschorst of ingetrokken worden door de Minister als de voorwaarden van het decreet en van dit besluit niet meer worden vervuld en overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling III, van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit.

Vóór het advies van de Commissie deelt het bestuur bij aangetekend schrijven de redenen van de intrekking of van de schorsing van de erkenning en de eventuele sancties aan het scholingscentrum, aan de liefhebbersvereniging of aan de vormingswerker mede.

Het scholingscentrum, de liefhebbersvereniging of de vormingswerker worden gehoord door de Commissie om in voorkomend geval hun opmerkingen te gelde te maken.

De beslissing van de Minister wordt door het bestuur betekend.

Er wordt overgegaan tot de inning van de bezoldigingen, honoraria, toelagen en vergoedingen die ten onrechte zijn verleend, overeenkomstig artikel 57 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit. HOOFDSTUK IX. - Opheffings- en overgangsbepalingen

Art. 29.Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 6 december 1984 betreffende de scholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn, wordt opgeheven.

Art. 30.Overeenkomstig artikel 10, tweede lid, van het decreet blijven de bijscholingscentra en de liefhebbersverenigingen die erkend zijn krachtens het decreet van 10 juli 1984 over de beroepsvorming van personen die in de landbouw werken en bovenvermeld besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 6 december 1984, erkend op voorwaarde dat ze : 1° een afschrift van de erkenning binnen een termijn van zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit aan de Minister of de afgevaardigde ambtenaar overmaken;2° ofwel een afschrift van de statuten van een vereniging zonder winstoogmerk die de beroepsvorming van de personen die in de landbouw werken als maatschappelijk doel heeft en waarvan de maatschappelijke zetel in het Franse taalgebied is gelegen, ofwel haar openbaar statuut en de wetgeving met bepaling van haar opdrachten binnen dezelfde termijn overmaken. In geval van fusie van de twee A-centra die vóór de inwerkingtreding van het decreet erkend zijn, binnen de zes eerste maanden na de inwerkingtreding van dit besluit en voor zover het aldus opgerichte nieuwe vormingscentrum aan de in artikel 14, 1°, 3° tot 7° van dit besluit bedoelde voorwaarden voldoet en voor zover het de erkenningsnummers van de Centra die zich verenigen mededeelt, wordt niet rekening gehouden met de in 1° en 2° van het eerste lid bedoelde voorwaarden.

Art. 31.Het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw en dit besluit treden in werking op 1 januari 2002.

Art. 32.De Minister van Vorming is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 28 februari 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Tewerkstelling en Vorming Mevr. M. ARENA

^