Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 21 april 2023
gepubliceerd op 30 mei 2023

Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

bron
vlaamse overheid
numac
2023042393
pub.
30/05/2023
prom.
21/04/2023
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 APRIL 2023. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid


Rechtsgrond Dit besluit is gebaseerd op: - het decreet van 28 juni 2013Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/06/2013 pub. 19/07/2013 numac 2013035646 bron vlaamse overheid Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het Protocol dat op 20 oktober 2010 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden werd ondertekend tot wijziging van het Verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ter uitvoering van artikel 4, § 4, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten type decreet prom. 28/06/2013 pub. 12/09/2013 numac 2013204905 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het landbouw- en visserijbeleid sluiten betreffende het landbouw- en visserijbeleid, artikel 4, 1°, a), ingevoegd bij het decreet van 26 april 2019 en artikel 44, tweede lid.

Vormvereisten De volgende vormvereisten zijn vervuld: - De Europese Commissie heeft het Vlaams Strategisch Plan voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2023 - 2027 goedgekeurd op 5 december 2022. - De Inspectie van Financiën heeft advies gegeven op 3 december 2022. - De Vlaamse Toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens heeft op 21 maart 2023 advies nr. 2023/034 gegeven. - De Gegevensbeschermingsautoriteit heeft advies nr. 71/2023 gegeven op 21 maart 2023; - De Raad van State heeft advies 73.205/1 gegeven op 7 april 2023, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

Initiatiefnemer Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale Economie en Landbouw.

Na beraadslaging, DE VLAAMSE REGERING BESLUIT: HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° basisinkomenssteun: de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, vermeld in artikel 16, lid 2, a), van verordening (EU) 2021/2115;2° berm: een strook grond, meestal een grasstrook, die de scheiding vormt tussen weginfrastructuur, zoals wegen, spoorwegen, fietspaden of trottoirs, aan de ene kant en een andere vaste grens, zoals een waterloop, een talud of een eigendomsgrens, aan de andere kant;3° besluit van 24 oktober 2014: het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 24/10/2014 pub. 08/12/2014 numac 2014036845 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid sluiten tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;4° besluit van 29 oktober 2021: het besluit van de Vlaamse Regering van 29 oktober 2021Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 10/06/2022 numac 2022041385 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 23/06/2022 numac 2022032282 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 08/07/2022 numac 2022032313 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 20 december 2007 tot bepaling van de modaliteiten van de vereenvoudigde administratieve procedure van betaling van geldboetes ingesteld door de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 30/06/2022 numac 2022032326 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer sluiten0 over de biologische productie en de etikettering van biologische producten;5° besluit van 21 april 2023: het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor subsidies voor de uitvoering van maatregelen met een gunstig effect op het milieu, het klimaat en de biodiversiteit;6° bevoegde entiteit: het Departement Landbouw en Visserij, vermeld in artikel 26, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 03/06/2005 pub. 22/09/2005 numac 2005036144 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie sluiten met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;7° blijvende teelten: de teelten van gewassen die geen blijvend grasland zijn en die niet in de vruchtwisseling zijn opgenomen. Blijvende teelten nemen het land gedurende ten minste vijf jaar in beslag. Blijvende teelten zijn teelten die geregeld een oogst kunnen opleveren, met inbegrip van producten van kwekerijen en hakhout met korte omlooptijd; 8° blijvend grasland: land dat wordt gebruikt voor een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen en dat minimaal vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen;9° bomenrij: een lijnvormig vrijstaand landschapselement dat bestaat uit minstens drie bomen in één rij met maximaal twintig meter tussen de stammen;10° bouwland: a) land dat niet voldoet aan de definitie van blijvende teelten of blijvend grasland en dat voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of dat daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt;b) land dat is braakgelegd overeenkomstig artikel 31 of 70 van verordening (EU) 2021/2115 of de GLMC-norm 8, vermeld in bijlage III bij verordening (EU) 2021/2115;11° braakliggend land: bouwland waarop geen landbouwproductie plaatsvindt, maar waarop een spontane vegetatie tot ontwikkeling komt of een maatregel wordt genomen om de biodiversiteitsvoordelen te vergroten en waarbij geen landbouwproducten worden geoogst;12° bufferstroken en akkerranden: onder bufferstroken en akkerranden vallen alle bufferstroken en akkerranden, met inbegrip van de bufferstroken langs waterlopen die vereist zijn in het kader van GLMC 4, RBE 1, RBE 2 of RBE 7 als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EU) nr.2021/2115, en de akkerranden die beschermd zijn in het kader van GLMC 8, RBE 3 of RBE 4 als bedoeld in die bijlage, met een minimumbreedte van minstens 1 meter. Bufferstroken en akkerranden moeten ofwel bedekt zijn door de ontwikkeling van een spontane vegetatie, ofwel door de inzaai van een gewas, zonder dat er landbouwproductie op mag plaatsvinden. Als de bufferstroken of akkerranden kunnen worden onderscheiden van de aangrenzende teelt, mogen ze worden begraasd of gemaaid; 13° conditionaliteit: beheerseisen die voortvloeien uit Europese verordeningen en richtlijnen over klimaat en milieu, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn, en normen voor het in goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) houden van landbouwgrond volgens de thema's klimaatverandering, water, bodem, biodiversiteit en landschap, vermeld in bijlage III van verordening (EU) 2021/2115;14° controleorgaan biologische productie en etikettering biologische producten: het controleorgaan dat erkend is conform artikel 24 en 25 van het besluit van 29 oktober 2021;15° decreet van 21 oktober 1997Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/10/1997 pub. 10/01/1998 numac 1997036441 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu sluiten: het decreet van 21 oktober 1997Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/10/1997 pub. 10/01/1998 numac 1997036441 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu sluiten betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;16° e-loket: het elektronische loket dat wordt ontwikkeld en beheerd door de bevoegde entiteit;17° e-loketgebruiker: de fysieke persoon die als landbouwer, als persoon die deel uitmaakt van de landbouwer of als gevolmachtigde van de landbouwer het e-loket gebruikt;18° gedelegeerde verordening (EU) 2022/126: gedelegeerde Verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC);19° gedelegeerde verordening (EU) 2022/1172: gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1172 van de Commissie van 4 mei 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de toepassing en berekening van administratieve conditionaliteitssancties;20° grassen of andere kruidachtige voedergewassen: alle kruidachtige planten die in België traditioneel in natuurlijk grasland voorkomen of normaliter in zaadmengsels voor grasland worden opgenomen, ongeacht of het grasland in kwestie voor het weiden van dieren wordt gebruikt;21° groep van bomen: bomen in groep met overlappende kruinen en vrijstaand.Een groep van bomen heeft een maximale oppervlakte van 0,30 hectare; 22° haag of heg: een rij bomen of struiken die vlak naast elkaar staan en aaneengesloten zijn.Een haag of heg is overal minder dan twee meter breed; 23° hakhout met korte omlooptijd: meerjarige dicht bij elkaar staande houtgewassen van boomsoorten van de gecombineerde nomenclatuurcode van de Europese Unie GN-code 0602 90 41, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 10 van verordening (EEG) nr.2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, waarvan de wortelstokken of stronken na de oogst in de grond blijven en die in het daaropvolgende seizoen nieuwe scheuten vormen. Hakhout met korte omlooptijd heeft een maximale omlooptijd van acht jaar; 24° herverdelende inkomenssteun: de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid, vermeld in artikel 29 van Verordening (EU) 2021/2115;25° hoofdteelt: de teelt die volgens de gangbare teeltpraktijk op een perceel overwegend aanwezig is van 15 mei tot en met 31 augustus;26° hoogstamboomgaard: een perceel landbouwgrond met hoogstamfruitbomen;27° houtkant: een uitgestrekte en aaneengesloten vegetatiestrook, vrijstaand van andere landschapselementen, die bestaat uit struiken of uit bomen.Een houtkant is maximaal tien meter breed; 28° kleibodem: bodem die op grond van de bodemkaart gekarakteriseerd wordt met de codes U (zware klei) of E (klei), zoals vermeld in het Compendium voor de monsterneming, meting en analyse in het kader van bodembescherming, goedgekeurd bij het ministerieel besluit van 12 oktober 2017Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 12/10/2017 pub. 20/11/2017 numac 2017040791 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit houdende vaststelling van nadere regels voor de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lokale besturen worden uitgevoerd sluiten houdende de goedkeuring van het compendium voor de monsterneming, meting en analyse in het kader van bodembescherming (BOC), versie 2.1, of vergelijkbare bodems in de zeepolders of in de bodemstaalanalyse met de codes 50 (klei), 60 (lichte polder) of 70 (polder); 29° koninklijk besluit van 20 mei 2022Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 10/06/2022 numac 2022041385 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 23/06/2022 numac 2022032282 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 08/07/2022 numac 2022032313 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 20 december 2007 tot bepaling van de modaliteiten van de vereenvoudigde administratieve procedure van betaling van geldboetes ingesteld door de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 30/06/2022 numac 2022032326 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer sluiten: het koninklijk besluit van 20 mei 2022Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 10/06/2022 numac 2022041385 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 23/06/2022 numac 2022032282 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 08/07/2022 numac 2022032313 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 20 december 2007 tot bepaling van de modaliteiten van de vereenvoudigde administratieve procedure van betaling van geldboetes ingesteld door de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 30/06/2022 numac 2022032326 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer sluiten betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels;30° kwekerijen: arealen met jonge houtachtige planten in de openlucht bestemd om later te worden verplant voor de kweek van: a) wijnstokken en moederplanten;b) vruchtbomen en kleinfruitgewassen;c) siergewassen;d) voor de verkoop bestemde bosplanten, exclusief de bosboomkwekerijen die in het bos liggen en die bestemd zijn om aan de eigen behoefte van het bedrijf te voldoen;e) bomen en heesters om tuinen, parken, straten en bermen te beplanten, namelijk haagplanten, rozen en andere sierheesters, sierconiferen en ook onderstammen en jonge zaailingen ervan;31° landbouwactiviteit: a) het telen van landbouwproducten en de eerste verwerking hiervan tot landbouwproduct;b) het melken van dieren en de eerste verwerking hiervan tot landbouwproduct;c) het fokken van dieren voor landbouwdoeleinden;d) het houden van dieren voor landbouwdoeleinden, exclusief paarden voor sport -en recreatiedoeleinden;e) onderhoud van landbouwareaal als vermeld in artikel 6;32° landbouwareaal: areaal van bouwland, blijvend grasland en blijvende teelten ook als boslandbouwsystemen zich op dat areaal bevinden als vermeld in artikel 2, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor subsidies voor de aanplant en het onderhoud van boslandbouwsystemen;33° landbouwer: een landbouwer als vermeld in artikel 3, 1), van verordening (EU) 2021/2115;34° landbouwperceel: een landbouwperceel is een door de landbouwer aangegeven stuk grond dat aaneengesloten is en niet meer dan één enkele teelt omvat en indien van toepassing, dat wordt begrensd door een agromilieu- en klimaatmaatregel of beheerovereenkomst of ecoregeling;35° landbouwproducten: de producten, vermeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van Europese Unie, met inbegrip van katoen en hakhout met korte omlooptijd, exclusief visserijproducten;36° landschapselement: een lijn- of puntvormig element in het landschap zoals gedefinieerd in artikel 2, 6° van het decreet van 21 oktober 1997Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/10/1997 pub. 10/01/1998 numac 1997036441 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu sluiten; 37° leembodem: bodem die op grond van de bodemkaart gekarakteriseerd wordt met de codes A (leem), zoals vermeld in het Compendium voor de monsterneming, meting en analyse in het kader van bodembescherming, goedgekeurd bij het ministerieel besluit van 12 oktober 2017Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 12/10/2017 pub. 20/11/2017 numac 2017040791 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit houdende vaststelling van nadere regels voor de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lokale besturen worden uitgevoerd sluiten houdende goedkeuring van het compendium voor de monsterneming, meting en analyse in het kader van bodembescherming (BOC), versie 2.1, of in de bodemstaalanalyse met de codes 35 (lichte leem), 40 (leem) of 45 (zware leem), of een combinatie van code U, E, A; 38° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw;39° ministerieel besluit van 13 juli 2015Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 13/07/2015 pub. 19/08/2015 numac 2015035999 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit houdende uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat betreft de specifieke regels voor vergroening binnen de rechtstreekse betalingen sluiten: het ministerieel besluit van 13 juli 2015Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 13/07/2015 pub. 19/08/2015 numac 2015035999 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit houdende uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat betreft de specifieke regels voor vergroening binnen de rechtstreekse betalingen sluiten houdende uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 24/10/2014 pub. 08/12/2014 numac 2014036845 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid sluiten tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat betreft de specifieke regels voor vergroening binnen de rechtstreekse betalingen;40° nateelt: de teelt die na de hoofdteelt op hetzelfde perceel en in hetzelfde kalenderjaar ingezaaid wordt;41° Natura 2000-gebied: een gebied dat als speciale beschermingszone is aangeduid conform artikel 36bis van het decreet van 21 oktober 1997Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/10/1997 pub. 10/01/1998 numac 1997036441 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu sluiten;42° natuurlijke graslanden: gronden met ruige grassen, grassen met een belangrijke aanwezigheid van mossen, kruidachtige gewassen of andere weinig voedzame grassoorten, of ouder weidegras met een zekere graad van spontane ontwikkeling van kruidachtige gewassen;43° overmacht en uitzonderlijke omstandigheden: de gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden, vermeld in artikel 3 van verordening (EU) 2021/2116;44° poel: een geïsoleerd watervlak in een natuurlijke laagte of in een uitgraving dat het grootste deel van het jaar met water gevuld is en niet verbonden is met waterlopen.Een poel heeft een maximale oppervlakte van 0,10 hectare; 45° reserve: de enveloppe die conform artikel 26 van verordening (EU) 2021/2115 als regionale reserve beschikbaar is voor toewijzing aan de landbouwers;46° sloot: een waterloop in een natuurlijke of aangelegde laagte, van maximaal zes meter breed en geschikt voor afvoer van water.Waterlopen met uitsluitend betonnen wanden worden niet als sloot beschouwd; 47° subsidiabele hectare: een subsidiale hectare vermeld in artikel 5;48° uiterste indieningsdatum: de uiterste indieningsdatum van de verzamelaanvraag;49° uiterste wijzigingsdatum: de uiterste wijzigingsdatum van de verzamelaanvraag;50° uitvoeringsverordening (EU) 2022/1317: uitvoeringsverordening (EU) 2022/1317 van de Commissie van 27 juli 2022 tot vaststelling van afwijkingen van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepassing van de normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond (GLMC-normen) 7 en 8 voor claimjaar 2023;51° verordening (EU) nr.1307/2013: verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) 73/2009 van de Raad; 52° verordening (EU) 2021/2115: verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr.1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013; 53° verordening (EU) 2021/2116: verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr.1306/2013; 54° verzamelaanvraag: aanvraagsysteem dat het geospatiale en diergebonden aanvraagsysteem omvat, vermeld in artikel 65, lid 4, a), van verordening (EU) 2021/2116;55° werkdag: een dag die geen zaterdag, zondag, wettelijke of Vlaamse decretale feestdag is. Afdeling 2. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 2.Berichten ter uitvoering van dit besluit worden op elektronische wijze uitgewisseld. De bevoegde entiteit bepaalt de te volgen elektronische procedure en maakt die bekend. De bevoegde entiteit kan daarbij beperkingen en technische eisen opleggen.

Het tijdstip van verzending en ontvangst van berichten die op elektronische wijze worden uitgewisseld, wordt bepaald conform artikel II.23 van het Bestuurs decreet van 7 december 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 07/12/2018 pub. 19/12/2018 numac 2018032457 bron vlaamse overheid Bestuursdecreet sluiten.

Als voor bepaalde berichten, als bedoeld in het eerste lid, bepaald is dat ze voor een bepaalde datum meegedeeld of ingediend moeten worden bij de bevoegde entiteit, moeten de berichten uiterlijk op die datum ontvangen zijn door de bevoegde entiteit, waarbij het tijdstip wordt bepaald zoals vastgelegd in het tweede lid.

Voor elektronische verzendingen uitgaande van de bevoegde entiteit geldt de dag na de dag van verzending als aanvangspunt van de termijnen die worden opgelegd in het kader van procedures in uitvoering van dit besluit.

In afwijking van het eerste lid mogen de bezwaren, vermeld in artikel 97, ook op papier ingediend worden. Terugvorderingen worden ook op papier verstuurd door de bevoegde entiteit. Bij verzendingen op papier die uitgaan van de bevoegde entiteit, geldt de dag na de dag van verzending als startdatum van de termijnen die worden opgelegd in het kader van de procedures ter uitvoering van dit besluit.

De minister kan bepalen in welke andere gevallen uitwisseling op papier mogelijk is en welk tijdstip daarbij als tijdstip van ontvangst geldt.

Art. 3.De steunaanvragen en betalingsaanvragen die in het kader van dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan worden ingediend, verlopen via de verzamelaanvraag met inachtneming van de regels over de werking van de verzamelaanvraag, vermeld in hoofdstuk 5, afdeling 2. De steunaanvraag geldt als betalingsaanvraag. De aanvraag, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend door de landbouwer die de percelen in eigen gebruik heeft en over een genotrecht voor de percelen in kwestie beschikt zoals bedoeld in artikel 20 en als vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid. De landbouwer geeft alle percelen van zijn landbouwareaal aan in de aanvraag.

Bij de verzamelaanvraag worden de gevraagde bewijsstukken gevoegd die aantonen dat de voorwaarden van de interventies, vermeld in dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan, zijn vervuld. Afdeling 3. - Actieve landbouwer

Art. 4.§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder: 1° btw-verkoophandeling: de levering van goederen en het verrichten van diensten, die belastbare handelingen zijn conform hoofdstuk III van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde;2° erkende terreinbeherende natuurvereniging: de organisaties conform artikel 2, punt 16° van het decreet van 21 oktober 1997Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/10/1997 pub. 10/01/1998 numac 1997036441 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu sluiten;3° factorinkomen: het verschil tussen de totale opbrengsten, inclusief premies, en de non-factorkosten, inclusief afschrijvingen, ten gevolge van de landbouwactiviteit.Het is de vergoeding voor alle ingezette productiefactoren, grond, bedrijfskapitaal en arbeid, ongeacht of die extern of eigen zijn aan het bedrijf; 4° instromer: een landbouwer waarvan het enige bedrijfshoofd zich in het lopende kalenderjaar of in de voorbije twee kalenderjaren voor het eerst gevestigd heeft of waarvan alle zaakvoerders, bestuurders, vennoten en leden zich in het lopende kalenderjaar of in de voorbije twee kalenderjaren voor het eerst gevestigd hebben;5° landbouwer met biologische productie: de landbouwer die op de uiterste indieningsdatum voldoet aan al de volgende voorwaarden: a) de landbouwer is aangesloten bij een controleorgaan biologische productie en etikettering biologische producten;b) de landbouwer heeft zijn activiteit gemeld bij de bevoegde entiteit conform artikel 13 van het besluit van 29 oktober 2021; 6° overheidsinstelling: de instellingen, vermeld in artikel I.3 van het Bestuurs decreet van 7 december 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 07/12/2018 pub. 19/12/2018 numac 2018032457 bron vlaamse overheid Bestuursdecreet sluiten; 7° standaardverdiencapaciteit: de modelmatige berekening van het factorinkomen, gebaseerd op dier- en perceelgegevens van de landbouwer;8° verbonden onderneming: de ondernemingen, vermeld in artikel 3, lid 3, van bijlage 1 bij verordening (EU) nr.651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard. § 2. Rechtstreekse betalingen kunnen uitsluitend toegekend worden aan actieve landbouwers, ongeacht het bedrag aan rechtstreekse betalingen dat de landbouwer het voorgaande jaar ontvangen heeft. De landbouwer die aan al de volgende voorwaarden voldoet, wordt beschouwd als actieve landbouwer: 1° de landbouwer is geregistreerd met een ondernemingsnummer in de Kruispuntbank van Ondernemingen van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en heeft een NACEBEL-code voor de btw-activiteiten die betrekking heeft op een landbouwactiviteit; 2° de verhouding tussen de btw-verkoophandelingen als gevolg van de landbouwactiviteit ten opzichte van de btw-verkoophandelingen van alle economische activiteiten van de betrokken onderneming, zonder rekening te houden met de met de actieve landbouwer verbonden ondernemingen, is groter dan of gelijk aan een één derde; 3° de landbouwer heeft een standaardverdiencapaciteit die groter is dan of gelijk is aan het minimaal factorinkomen van 7.500 euro; 4° de landbouwer of een aan de landbouwer verbonden onderneming is geen overheidsinstelling, erkende terreinbeherende natuurvereniging, hogeschool of universiteit;5° binnen de landbouwer is er minstens één bedrijfshoofd, zaakvoerder, lid, vennoot of bestuurder dat of die geen rustpensioen ontvangt. De minister bepaalt de nadere regels voor de voorwaarde bepaald in het eerste lid, punt 5° en de inwerkingtreding ervan.

De minister kan: 1° voor de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1° : a) bepalen welke NACEBEL-codes in aanmerking komen om te voldoen aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1° ;b) het gebruik van andere gegevensbronnen voor de identificatie en registratie van ondernemingen toestaan;c) nadere regels bepalen voor de controle van de voorwaarden;2° voor de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2° : a) de procedure vastleggen om de verhouding te bepalen;b) nadere regels bepalen voor de btw-verkoophandelingen, die in rekening worden gebracht als gevolg van de landbouwactiviteit en als gevolg van alle economische activiteiten van de onderneming in kwestie;c) nadere regels bepalen voor het leveren van tegenbewijs met betrekking tot de voorwaarden;d) voorzien in een vrijstelling voor: 1) landbouwers die opteren voor een door de minister bepaalde bijzondere regeling;2) landbouwers die enkel onderhoud op landbouwareaal als landbouwactiviteit uitvoeren, op ten minste 75% van hun totale landbouwareaal;3) landbouwers waarvan de btw-verkoopshandelingen niet gekend zijn omdat ze recent gestart zijn ;3° voor de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 3° : a) nadere regels bepalen om de standaardverdiencapaciteit vast te stellen;b) nadere regels bepalen voor de procedures die de landbouwer kan volgen als zijn standaardverdiencapaciteit lager is dan het vereiste minimale factorinkomen;c) voorzien in een afwijkende regeling voor wat betreft de minima aan factorinkomens voor instromers en voor landbouwers met biologische productie;d) nadere regels bepalen voor de eerste vestiging bij instromers;4° voor de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 4°, nadere regels bepalen voor het te leveren tegenbewijs voor de voorwaarden;5° bepalen welk bewijs geleverd moet worden aan de bevoegde entiteit om de hoedanigheid van actieve landbouwer als vermeld in § 2, eerste lid, aan te tonen en nadere regels bepalen voor het te leveren tegenbewijs in het geval de bevoegde entiteit oordeelt dat de voorwaarden niet nageleefd werden;6° nadere regels bepalen voor de controle van de ondernemingen die met de actieve landbouwer, vermeld in § 2, eerste lid, verbonden zijn. Afdeling 4. - Subsidiabiliteit

Art. 5.Onder subsidiabele hectare wordt verstaan: arealen van de landbouwer die bestaan uit: 1° landbouwareaal van het bedrijf dat in de loop van het jaar waarvoor de steun wordt aangevraagd, wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit, of landbouwareaal van het bedrijf dat ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, op voorwaarde dat de uitoefening van de landbouwactiviteit geen noemenswaardige hinder ondervindt van de intensiteit, de aard, de duur en de planning van de niet-landbouwactiviteiten;2° areaal van het bedrijf als vermeld in artikel 4, lid 4, b), i), ii) en iii), van verordening (EU) 2021/2115;3° areaal van het bedrijf dat recht gaf op betalingen op grond van titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 2, van verordening (EU) 2021/2115, of op grond van de basisbetalingsregeling of de regeling over een enkele areaalbetaling, vermeld in titel III van verordening (EU) nr.1307/2013, en dat geen subsidiabele hectare is op basis van punt 1° en 2° : a) als gevolg van de toepassing van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, en richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand of richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid op dat areaal;b) als gevolg van op grond van verordening (EU) 2021/2115 vastgestelde areaalgebonden interventies die onder het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, vermeld in titel IV, hoofdstuk II, van verordening (EU) 2021/2116 vallen en die de productie van producten die niet vermeld zijn in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, door middel van natte teelten mogelijk maken;c) voor de looptijd van een bebossingsverbintenis van de landbouwer, op grond van artikel 31 van verordening (EG) nr.1257/1999, artikel 43 van verordening (EG) nr. 1698/2005, artikel 22 van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad; d) voor de looptijd van, in voorkomend geval, een tot braaklegging van het areaal leidende verbintenis van de landbouwer, vermeld in artikel 70 van verordening (EU) 2021/2115. Niet-landbouwgerelateerde activiteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, 1°, op een subsidiabel landbouwperceel of een deel ervan, wijzigen de subsidiabiliteit van het perceel niet als de activiteiten op het perceel tijdelijk van aard zijn en in totaal, al dan niet aansluitend, niet langer dan drie maanden van het kalenderjaar in kwestie duren.

Arealen worden alleen als subsidiabele hectare beschouwd als ze gedurende het volledige kalenderjaar voldoen aan de voorwaarden, vermeld in dit artikel, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

De minister bepaalt de boomsoorten voor de toepassing van de definitie van hakhout met korte omlooptijd en de minimale plantdichtheid.

Art. 6.Onderhoud van braakliggend land bestaat uit het beperken van opslag van houtige planten en verruiging zodat beweiding of teelt mogelijk is zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan het gebruik van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines. Braakliggend land wordt jaarlijks gemaaid voor 1 oktober van het campagnejaar in kwestie, waarbij het maaisel ter plaatse blijft liggen.

Onderhoud van natuurlijke graslanden bestaat uit het beperken van verruiging zodat beweiding of maaien mogelijk is zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan het gebruik van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines. Het onderhoud bestaat uit een van de volgende maatregelen: 1° het jaarlijks maaien voor 1 oktober van het campagnejaar in kwestie;2° het laten begrazen van de percelen. Onderhoud van percelen met blijvende teelten bestaat uit het beperken van verruiging en het gewas in een toestand houden die voor productie geschikt is. Het onderhoud op gronden met blijvende teelten bestaat uit volgende maatregelen: 1° in geval van houtige teelt: deze houtige planten onderhouden om verruiging tegen te gaan;2° het gras tussen de rijen maaien, indien van toepassing;3° het beperken van opslag van houtige planten. In afwijking van het eerste lid geldt een tweejaarlijkse maaiverplichting op braakliggend land waarop vrijwillige maatregelen worden genomen om de biodiversiteitsvoordelen te vergroten, zoals de inzaai van wildebloemenzaadmengsels.

In afwijking van het tweede lid is op natuurlijke graslanden waarop een beheerovereenkomst van toepassing is de uiterste maaidatum 31 december.

Art. 7.Alleen de teelt van gewassen in volle grond kan subsidiabel zijn. Substraatteelt en containerteelt zijn niet subsidiabel.

Art. 8.De minister bepaalt de minimumoppervlakte vanaf wanneer een landbouwperceel moet worden aangegeven.

Art. 9.Een landbouwperceel met geïsoleerde bomen wordt als subsidiabel areaal aangemerkt als aan al de volgende voorwaarden voldaan is: 1° de landbouwactiviteiten kunnen worden verricht op een wijze die vergelijkbaar is met de landbouwactiviteiten op percelen zonder bomen die in hetzelfde gebied liggen;2° het maximale aantal geïsoleerde bomen op een subsidiabele hectare is gelijk aan tweehonderd.Een uitzondering op dit maximum geldt voor percelen waarvoor een afwijking van dit maximum werd goedgekeurd bij de toekenning van de subsidie voor de aanleg van boslandbouwsystemen, vermeld in artikel 2, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de aanplant en het onderhoud van boslandbouwsystemen.

Geïsoleerde fruitbomen die geregeld een oogst opleveren, en begraasbare geïsoleerde bomen op graslanden worden ook als subsidiabel areaal aangemerkt zonder dat aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, voldaan moet zijn.

Art. 10.De volgende gronden en elementen worden niet beschouwd als eenheden die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt, en komen niet in aanmerking voor gebruik in een bedrijf als vermeld in artikel 3, 2), van verordening (EU) 2021/2115: 1° tuinen;2° gazons;3° niet-begraasde dijken;4° niet-begraasde bermen;5° niet-begraasde parken;6° niet-begraasde openbare plaatsen;7° gronden die op basis van hun ligging, historische achtergrond, beperkte beschikbaarheid voor landbouwactiviteiten of de aanwezigheid van vaste inrichtingen onmiskenbaar en blijvend voor andere primaire doelstellingen gebruikt worden dan de landbouwactiviteit.Die primaire doelstelling sluit niet noodzakelijk uit dat landbouwers op die gronden bepaalde onderhoudswerkzaamheden of landbouwgerelateerde nevenactiviteiten uitvoeren; 8° brandgangen;9° geïsoleerde watervlakken met een oppervlakte van meer dan 0,1 hectare die meer dan zes maanden per jaar water bevatten;10° waterlopen met een breedte van meer dan zes meter;11° houtkanten met een breedte van meer dan tien meter.

Art. 11.De minister kan bepalen: 1° welke gronden, die hoofdzakelijk gebruikt worden voor niet-landbouwactiviteiten, maar voldoen aan de beschrijving, vermeld in artikel 5, als niet subsidiabel worden beschouwd;2° welke gronden beschouwd worden als geen deel uitmakend van het landbouwareaal;3° welke landschapselementen die op subsidiabel areaal liggen worden beschouwd als deel uitmakend van dat subsidiabele areaal en de toegestane afmetingen van die subsidiabele landschapselementen bepalen.

Art. 12.§ 1. De teelt van hennep is onderworpen aan een voorafgaande vergunning, hierna de teelttoestemming voor hennep genoemd. De teelttoestemming voor hennep is alleen geldig voor het teeltseizoen waarvoor de toestemming wordt aangevraagd en voor het ras dat in de aanvraag is vermeld. Alleen de teelt van rassen als vermeld in artikel 2 van gedelegeerde verordening (EU) 2022/126, is toegestaan. § 2. De minister bepaalt: 1° de wijze waarop de teelttoestemming wordt aangevraagd, de inhoud van de aanvraag en de vereiste bewijsstukken;2° het uiterste tijdstip waarop de aanvraag van teelttoestemming voor een teeltseizoen moet worden ingediend;3° de wijze waarop de teelttoestemming wordt gegeven;4° de regels over de bezorging van de officiële etiketten van de zaaizaden. De minister kan de formulieren voor de aanvraag van de teelttoestemming voor hennep en de vorm ervan vastleggen. § 3. De teelt van hennep wordt gecontroleerd conform artikel 3 van gedelegeerde verordening (EU) 2022/126. De minister kan de aanvullende voorwaarden voor de controle bepalen. HOOFDSTUK 2. - Ontkoppelde rechtstreekse betalingen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 13.Er worden geen rechtstreekse betalingen uitgekeerd als vermeld in artikel 16, lid 2, van verordening (EU) 2021/2115, aan de actieve landbouwers, vermeld in artikel 4, § 2, eerste lid, voor wie het totaal van de rechtstreekse betalingen die zijn aangevraagd of zijn toe te kennen in een bepaald kalenderjaar vóór de toepassing van verlagingen of uitsluitingen als vermeld in artikel 85, lid 1, van verordening (EU) 2021/2116, minder dan 400 euro bedraagt.

Art. 14.De volgende percentages van de jaarlijkse toewijzing voor rechtstreekse betalingen worden overgeheveld naar de ELFPO-toewijzing: 1° 10% in kalenderjaar 2023;2° 11% in kalenderjaar 2024 en 2025;3° 12% in kalenderjaar 2026. In het eerste lid wordt verstaan onder ELFPO-toewijzing: de toewijzing aan het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling.

Art. 15.In dit artikel wordt verstaan onder ecoregelingen: de maatregelen voor het klimaat, het milieu en het dierenwelzijn, vermeld in artikel 31 van verordening (EU) 2021/2115 en het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023.

De indicatieve financiële allocatie voor de ecoregelingen voor elk kalenderjaar bedraagt 25% van de toewijzingen voor rechtstreekse betalingen na overheveling als vermeld in artikel 14. Afdeling 2. - Basisinkomenssteun

Onderafdeling 1. - Financiële bepalingen

Art. 16.Het deel van de basisinkomenssteun dat hoger is dan 100.000 euro, wordt met 100% verminderd. Het deel tussen de 60.000 en 100.000 euro wordt met 85% verminderd.

De minister legt de gemiddelde minimumbedragen, de gemiddelde maximumbedragen en de indicatieve gemiddelde eenheidsbedragen voor de basisinkomenssteun vast volgens de bepaalde enveloppe en zoals bepaald in de herverdelingsflexibiliteit, vermeld in artikel 102 van verordening (EU) 2021/2115.

De bevoegde entiteit kent de basisinkomenssteun toe op basis van betalingsrechten, vermeld in artikel 23 van verordening (EU) 2021/2115.

Onderafdeling 2. - Waarde van betalingsrechten en convergentie

Art. 17.De gemiddelde eenheidswaarde van betalingsrechten voor kalenderjaar 2026 wordt berekend door de enveloppe voor basisinkomenssteun in 2026 te delen door het aantal bestaande rechten gekend op 31 december van 2022.

Art. 18.De maximumeenheidswaarde van een betalingsrecht in 2026, vermeld in artikel 24, lid 3, van verordening (EU) 2021/2115, bedraagt 1500 euro.

Alle betalingsrechten met een eenheidswaarde lager dan 85 % van de gemiddelde eenheidswaarde in 2026, worden opgehoogd tot 85 % van de gemiddelde eenheidswaarde in 2026. De financiering van de verhoging van de eenheidswaarde van deze betalingsrechten zal gebeuren door een proportionele vermindering toe te passen op het deel van de rechten dat zich boven die gemiddelde waarde bevindt en door de toepassing van de maximumwaarde.

Het convergentiemechanisme als vermeld in het vorige lid zal uitgevoerd worden in vier stappen waarvan de eerste plaatsvindt in 2023. De minister kan nadere regels inzake het convergentiemechanisme vastleggen.

Art. 19.Individuele aanpassingen van het aantal betalingsrechten of de waarde ervan mogen niet leiden tot een systematische herberekening van de overige betalingsrechten.

De minister kan nadere regels vastleggen om de waarde van de betalingsrechten te berekenen.

Onderafdeling 3. - Activering, aangifte en overdracht van betalingsrechten en overdracht van landbouwbedrijven

Art. 20.Een actieve landbouwer als vermeld in artikel 4, § 2, kan betalingsrechten activeren via de verzamelaanvraag door aangifte van subsidiabele hectaren die hij in eigen gebruik heeft en waarover hij het genotrecht heeft conform artikel 3, tweede lid.

Art. 21.De minister bepaalt in welke periode de aangegeven landbouwpercelen ter beschikking van de landbouwer moeten staan en kan bepalen wat de voorwaarden zijn opdat de percelen worden geacht in eigen gebruik te zijn.

Art. 22.In deze onderafdeling wordt verstaan onder: 1° overdracht: verhuur of verkoop of feitelijke of verwachte vererving van betalingsrechten of productie-eenheden.Het terugvallen van betalingsrechten bij het verstrijken van een huurcontract valt daar niet onder; 2° (ver)huur: (ver)huurovereenkomst en een daarmee vergelijkbare tijdelijke transactie;3° verkoop: de verkoop of elke andere definitieve overdracht van de eigendom van betalingsrechten.

Art. 23.De minimumoppervlakte van een landbouwperceel waarvoor betalingsrechten aangevraagd en geactiveerd kunnen worden, is 0,01 hectare.

Art. 24.Betalingsrechten kunnen alleen worden geactiveerd op percelen die in het Vlaamse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest liggen.

De minister bepaalt op welk moment de landbouwer de betalingsrechten in gebruik moet hebben en ook de bijkomende voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om de uitbetaling te verkrijgen.

Art. 25.Als een landbouwer verschillende fracties van betalingsrechten met dezelfde eenheidswaarde bezit, kunnen die fracties samengevoegd worden.

Art. 26.De overdracht van betalingsrechten, vermeld in artikel 27, lid 1, van verordening (EU) 2021/2115, mag op elk moment van het jaar plaatsvinden.

Indien een landbouwer een deel van een recht overdraagt, wordt de waarde van dat deel evenredig berekend voor elk betrokken resterend jaar van de uitvoeringsperiode van de basisbetaling.

De overdrager van betalingsrechten brengt de bevoegde entiteit van de overdracht van betalingsrechten op de hoogte op een uiterste datum, die de minister bepaalt, om de betalingsrechten nog in hetzelfde kalenderjaar te kunnen activeren.

De overdracht van betalingsrechten, vermeld in artikel 27, lid 1, van verordening (EU) 2021/2115, gebeurt conform de melding, vermeld in het eerste lid, tenzij de bevoegde entiteit bezwaar aantekent tegen de overdracht. De bevoegde entiteit kan alleen bezwaar aantekenen tegen een overdracht als de overdracht niet in overeenstemming is met artikel 27 van verordening (EU) 2021/2115 en met dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan.

Art. 27.De minister kan: 1° de verdere regeling, de procedure en de voorwaarden voor de activering, aangifte en overdracht van betalingsrechten bepalen;2° bepalen welke bewijzen de aanvrager van de overdracht moet aanleveren aan de bevoegde entiteit;3° de regels voor de aangifte van landbouwpercelen in de verzamelaanvraag bepalen. Onderafdeling 5. - Reserve

Art. 28.De reserve voor betalingsrechten dient voor de volgende landbouwers: 1° actieve landbouwers als vermeld in artikel 4, § 2, waarbinnen zich minstens één jonge landbouwer, zoals vermeld in artikel 37, eerste lid, gevestigd heeft;2° actieve landbouwers als vermeld in artikel 4, § 2, waarbinnen zich uitsluitend nieuwe landbouwers gevestigd hebben;3° actieve landbouwers als vermeld in artikel 4, § 2, die landbouwers met biologische productie zijn. De reserve worden eerst aangewend voor de actieve landbouwers vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, gevolgd door de actieve landbouwers, vermeld in het eerste lid, 3°.

In het eerste lid, 2° wordt verstaan onder nieuwe landbouwer de natuurlijke persoon die voldoet aan al de volgende voorwaarden: 1° hij is geen jonge landbouwer als vermeld in artikel 37, eerste lid;2° hij beschikt over de vereiste vakbekwaamheid;3° hij vestigde zich in het lopende kalenderjaar, voor de uiterste indieningsdatum, of in de voorbije twee kalenderjaren voor het eerst als bedrijfshoofd, lid, zaakvoerder, bestuurder of vennoot van de landbouwer en vestigde zich nooit eerder als bedrijfshoofd, lid, zaakvoerder, bestuurder of vennoot van een landbouwer. De minister legt nadere regels vast over de eerste vestiging en over de vakbekwaamheid. De minister bepaalt welke bewijzen geleverd moeten worden aan de bevoegde entiteit om te bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden over de eerste vestiging en de vakbekwaamheid.

Art. 29.De reserve wordt gevormd door in het kalenderjaar 2023 een lineaire procentuele verlaging toe te passen op de enveloppes van de basisinkomenssteun.

De minister legt de percentages van de lineaire verlaging, vermeld in het eerste lid, vast.

De reserve wordt naast de procentuele verlaging, vermeld in het eerste lid, aangevuld met: 1° het aantal niet-gebruikte betalingsrechten en de overeenkomstige waarde ervan.Dat aantal is gelijk aan het totale aantal betalingsrechten dat gedurende twee opeenvolgende jaren niet door landbouwers geactiveerd is overeenkomstig artikel 20, tenzij de activatie is verhinderd door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden; 2° het aantal betalingsrechten en de overeenkomstige waarde ervan die gedurende twee opeenvolgende jaren geen recht op betaling geven doordat de voorwaarden, vermeld in artikel 4, niet zijn vervuld of door de toepassing van artikel 13;3° betalingsrechten en de overeenkomstige waarde ervan waarvan vrijwillig afstand wordt gedaan;4° ten onrechte toegekende betalingsrechten en de overeenkomstige waarde ervan. De reserve kan naast de procentuele verlaging, vermeld in het eerste lid, aangevuld worden door de bevoegde entiteit in de volgende jaren via een lineaire verlaging van de waarde van betalingsrechten indien onvoldoende middelen voor de reserve ter beschikking zijn.

De minister kan bepalen in welke volgorde de betalingsrechten, vermeld in het derde lid, vervallen.

Art. 30.De actieve landbouwer, vermeld in artikel 28, eerste lid, 3°, kan eenmalig een aanvraag indienen om één betalingsrecht, met een oppervlakte-equivalent van maximum 1 hectare en gelimiteerd tot het aantal subsidiabele hectaren waarover hij beschikt, uit de reserve toegewezen te krijgen, als hij voldoet aan al de volgende voorwaarden: 1° hij is op de uiterste indieningsdatum aangesloten bij een controleorgaan biologische productie en etikettering biologische producten;2° hij heeft op de uiterste indieningsdatum zijn activiteit gemeld bij de bevoegde entiteit conform artikel 13 van het besluit van 29 oktober 2021;3° hij beschikt op de uiterste indieningsdatum over minstens één perceel dat in het Vlaamse Gewest of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt, waarvan de omschakelingsperiode afgelopen is;4° hij heeft geen betalingsrechten in eigendom of in gebruik. Het perceel waarvoor het betalingsrecht wordt aangevraagd, vermeld in het eerste lid, 3°, is niet gedeclasseerd als gevolg van een inbreuk tijdens de hoofdteelt.

De uiterste datum voor de aanvraag tot toewijzing van betalingsrechten uit de reserve, en ook voor de verhoging uit de reserve, is gelijk aan de uiterste wijzigingsdatum van de verzamelaanvraag, op voorwaarde dat de verzamelaanvraag is ingediend op de uiterste indieningsdatum en met inachtneming van artikel 74.

De minister kan de nadere regels bepalen voor de aanvraagprocedure, de inhoud van de aanvraag, de bewijzen die de aanvrager moet leveren aan de bevoegde entiteit, en de aanvullende voorwaarden waaraan de actieve landbouwer, vermeld in artikel 28, eerste lid, 3°, moet voldoen om aanspraak te kunnen maken op rechten uit de reserve of op een verhoging van de bestaande betalingsrechten.

Art. 31.De actieve landbouwer, vermeld in artikel 28, eerste lid, 1° en 2°, dient een aanvraag in om nieuwe betalingsrechten of een verhoging van bestaande betalingsrechten uit de reserve toegewezen te krijgen.

Actieve landbouwers als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, kunnen jaarlijks gedurende vijf jaar na de eerste vestiging van de jonge landbouwer vermeld in artikel 38 een aanvraag indienen om betalingsrechten te verkrijgen uit de reserve. Ze krijgen die in de vorm van nieuwe betalingsrechten of door bestaande rechten te verhogen. Actieve landbouwers als vermeld in artikel 28, eerste lid, 2°, kunnen de voormelde aanvraag één keer indienen. De voormelde aanvraag wordt ingediend binnen twee jaar na het jaar van de eerste vestiging.

De uiterste datum voor de aanvraag tot toewijzing van betalingsrechten uit de reserve, en ook voor de verhoging uit de reserve, is gelijk aan de uiterste wijzigingsdatum van de verzamelaanvraag, op voorwaarde dat de verzamelaanvraag is ingediend op de uiterste indieningsdatum en met inachtneming van artikel 74.

De minister kan de nadere regels bepalen voor de aanvraagprocedure, de inhoud van de aanvraag, de bewijzen die de aanvrager moet leveren aan de bevoegde entiteit, en de aanvullende voorwaarden waaraan de actieve landbouwer moet voldoen om aanspraak te kunnen maken op rechten uit de reserve of op een verhoging van de bestaande betalingsrechten.

Art. 32.De waarde van betalingsrechten toegekend uit de reserve in een bepaald jaar stemt overeen met de gemiddelde waarde van de betalingsrechten, vermeld in artikel 26, lid 8, van verordening (EU) 2021/2115, welke bepaald wordt door de som van de waarden van alle betalingsrechten te delen door het aantal betalingsrechten in dat jaar. De waarde van bestaande rechten na verhoging wordt op dezelfde manier bepaald.

Art. 33.Als de actieve landbouwers, vermeld in artikel 28, eerste lid, 1° en 2°, betalingsrechten aanvragen uit de reserve terwijl ze geen betalingsrechten in eigendom of gebruik hebben, ontvangen ze een aantal betalingsrechten dat gelijk is aan het aantal subsidiabele hectaren waarover ze op de vastgestelde uiterste datum voor de indiening van de aanvraag voor toewijzing beschikken. Als de actieve landbouwers, vermeld in artikel 28, eerste lid, 1° en 2°, wel al betalingsrechten in eigendom of gebruik hebben, ontvangen ze aanvullend een aantal betalingsrechten dat gelijk is aan het aantal subsidiabele hectaren waarover ze op de vastgestelde uiterste datum voor de indiening van de aanvraag tot toewijzing beschikken waarvoor ze geen betalingsrechten in eigendom of gebruik hebben.

Als de betalingsrechten die de actieve landbouwer, vermeld in het eerste lid, in eigendom en gebruik heeft, minder waard zijn dan het gemiddelde, wordt de jaarlijkse waarde per eenheid van die betalingsrechten verhoogd tot het gemiddelde van dat jaar.

Art. 34.De minister bepaalt welke overdrachten van rechten uit de reserve niet toegelaten zijn gedurende de vijf jaren die volgen op het jaar van de toekenning. Afdeling 3. - Herverdelende inkomenssteun

Art. 35.De bevoegde entiteit verstrekt herverdelende inkomenssteun aan de actieve landbouwer, met uitsluiting van de mogelijkheid vermeld in artikel 29, lid 6, van verordening (EU) 2021/2115.

De actieve landbouwer heeft minstens een betalingsrecht geactiveerd overeenkomstig artikel 20 van dit besluit.

De actieve landbouwer ontvangt de herverdelende inkomenssteun voor de eerste 30 subsidiabele hectaren.

De aanvraag voor de herverdelende inkomenssteun wordt jaarlijks ingediend via de verzamelaanvraag. De uiterste datum voor de aanvraag is gelijk aan de uiterste wijzigingsdatum van de verzamelaanvraag, op voorwaarde dat de verzamelaanvraag is ingediend op de uiterste indieningsdatum en met inachtneming van artikel 74. De minister kan nadere regels bepalen voor de aanvraag en de aanvraagprocedure.

Art. 36.Met behoud van de toepassing van artikel 87, lid 3, van verordening (EU) 2021/2115 bedraagt de indicatieve financiële allocatie voor de herverdelende inkomenssteun voor elk kalenderjaar 10% van de toewijzingen voor rechtstreekse betalingen na overheveling als vermeld in artikel 14.

De minister legt de maximumbedragen en de indicatieve eenheidsbedragen vast volgens de bepaalde indicatieve financiële allocatie, vermeld in artikel 101 van verordening (EU) 2021/2115, en zoals bepaald in de herverdelingsflexibiliteit, vermeld in artikel 102 van verordening (EU) 2021/2115. Afdeling 4. - Jonge landbouwer

Art. 37.Een jonge landbouwer is de natuurlijke persoon die aan al de volgende voorwaarden voldoet: 1° hij vervult binnen de actieve landbouwer, vermeld in artikel 4, § 2, de functie van bedrijfshoofd door het uitoefenen van daadwerkelijk en langdurig zeggenschap als: a) natuurlijke persoon, of;b) lid, zaakvoerder of vennoot binnen de maatschap of de feitelijke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die over een ondernemingsnummmer moet beschikken;c) zaakvoerder, lid, bestuurder of vennoot binnen de rechtspersoon, die voor de controleerbaarheid van deze voorwaarde verplicht over een aandelenregister moet beschikken;2° hij is niet ouder dan veertig jaar in het kalenderjaar van de eerste steunaanvraag;3° hij beschikt over de vereiste vakbekwaamheid. De minister legt nadere regels vast over de daadwerkelijke en langdurige zeggenschap en over de vakbekwaamheid. De minister bepaalt welke bewijzen geleverd moeten worden aan de bevoegde entiteit om aan te tonen dat voldaan is aan de voorwaarden over de daadwerkelijke en langdurige zeggenschap en de vakbekwaamheid.

Art. 38.De steun, vermeld in artikel 30 van verordening (EU) 2021/2115, kan alleen aangevraagd worden door de actieve landbouwer, vermeld in artikel 4, § 2, waarbinnen de jonge landbouwer, vermeld in artikel 37, eerste lid, zich voor het eerst vestigde. De steun wordt voor de eerste keer aangevraagd binnen vijf jaar na de eerste vestiging van de jonge landbouwer, inclusief het kalenderjaar waarin die termijn verloopt. Als de actieve landbouwer, vermeld in artikel 4, § 2, al eerder bestond, maar de jonge landbouwer, vermeld in artikel 37, eerste lid, later is toegetreden, wordt als jaar van eerste vestiging het jaar genomen waarin de jonge landbouwer, vermeld in artikel 37, eerste lid, bedrijfshoofd, zaakvoerder, lid, bestuurder of vennoot is geworden binnen de actieve landbouwer.

Per actieve landbouwer als vermeld in artikel 4, § 2, waarin meerdere jonge landbouwers, vermeld in artikel 37, eerste lid, zich gevestigd hebben wordt het maximum aantal hectaren zoals bedoeld in artikel 41, zo veel keer toegepast als er gevestigde jonge landbouwers, vermeld in artikel 37, eerste lid, zijn binnen de actieve landbouwer, vermeld in artikel 4, § 2. Voor elke hectare kan jaarlijks maar een keer de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers, vermeld in artikel 37, eerste lid, toegekend worden.

De landbouwer heeft minstens een betalingsrecht geactiveerd overeenkomstig artikel 20 van dit besluit.

De minister legt nadere regels vast over de eerste vestiging. De minister bepaalt welke bewijzen geleverd moeten worden aan de bevoegde entiteit om te bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden over de eerste vestiging.

De aanvraag, vermeld in het eerste lid, wordt jaarlijks ingediend via de verzamelaanvraag. De uiterste datum voor de aanvraag is gelijk aan de uiterste wijzigingsdatum van de verzamelaanvraag, op voorwaarde dat de verzamelaanvraag is ingediend op de uiterste indieningsdatum en met inachtneming van artikel 74. De minister kan nadere regels bepalen voor de aanvraag en de aanvraagprocedure.

Art. 39.De aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers kan per jonge landbouwer, vermeld in artikel 37, eerste lid, die in de actieve landbouwer, vermeld in artikel 4, § 2, gevestigd is, gedurende vijf opeenvolgende jaren verleend worden, desgevallend onder de voorwaarden die door het rechtskader inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat van toepassing is voor de periode na 2027, worden vastgesteld als de voormelde looptijd van vijf jaar doorloopt tot na 2027.

Art. 40.Aan landbouwers die op basis van artikel 50 van verordening (EU) nr. 1307/2013 steun hebben ontvangen, wordt de steunverlening gedurende de rest van de periode, vermeld in artikel 50, lid 5, van de voormelde verordening voortgezet, rekening houdend met de definitie van jonge landbouwer vermeld in artikel 1, 17° van het besluit van 24 oktober 2014 en de uitvoeringsbesluiten ervan.

Art. 41.De aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers, vermeld in artikel 37, eerste lid, wordt betaald aan de actieve landbouwer, vermeld in artikel 4, § 2, en per subsidiabele hectare.

De minister legt nadere regels vast over het maximale aantal subsidiabele hectaren waarvoor de steunaanvraag kan worden ingediend.

Art. 42.De indicatieve financiële allocatie voor de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers, vermeld in artikel 37, eerste lid, voor elk kalenderjaar bedraagt 3% van de toewijzingen voor rechtstreekse betalingen na overheveling als vermeld in artikel 14.

De minister legt de maximumbedragen en de indicatieve eenheidsbedragen vast volgens de bepaalde enveloppe en zoals bepaald in de herverdelingsflexibiliteit, vermeld in artikel 102 van verordening (EU) 2021/2115. HOOFDSTUK 3. - Gekoppelde inkomenssteun Afdeling 1. - Algemene bepalingen en definities

Art. 43.Dit hoofdstuk is van toepassing op actieve landbouwers, vermeld in artikel 4, § 2, met een actief beslag voor runderen waarvan het adres in het Vlaamse Gewest of in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ligt.

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° beslag: het beslag, vermeld in artikel 2, § 2, 12°, van het koninklijk besluit van 20 mei 2022Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 10/06/2022 numac 2022041385 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 23/06/2022 numac 2022032282 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 08/07/2022 numac 2022032313 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 20 december 2007 tot bepaling van de modaliteiten van de vereenvoudigde administratieve procedure van betaling van geldboetes ingesteld door de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 30/06/2022 numac 2022032326 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer sluiten;2° runderen van het rastype vlees: runderen van superieure tot goede bevleesdheid;3° zoogkoe: een vrouwelijk rund van het rastype vlees dat een kalf heeft voortgebracht van het rastype vlees. Afdeling 2. - Subsidiabiliteitsvoorwaarden

Art. 44.Aan landbouwers die op hun bedrijf zoogkoeien houden, kan een subsidie worden toegekend voor het behoud van de duurzame zoogkoeienhouderij. De subsidie wordt per jaar en per zoogkoe toegekend.

Art. 45.Een landbouwer die voldoet aan de twee volgende instapvoorwaarden voor duurzame bedrijfsvoering, komt in aanmerking voor de subsidieregeling, vermeld in artikel 44: 1° het blijvende grasland op de percelen gelegen in het Vlaamse Gewest of in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in stand houden;2° een areaal voor graslandbeheer en voederproductie en -diversificatie aanhouden op de percelen gelegen in het Vlaamse Gewest of in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Voor de instapvoorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, blijven de percelen blijvend grasland die in gebruik waren in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, in het jaar van de aanvraag blijvend grasland op het bedrijf.

Een landbouwer die samen minstens 20 punten behaalt op de criteria graslandbeheer en voederproductie en -diversificatie, voldoet aan de instapvoorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°.

De minister bepaalt de nadere regels voor de instapvoorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°.

Art. 46.Er kunnen het equivalent van maximaal 100.000 zoogkoeien per jaar in aanmerking komen voor de subsidie, vermeld in artikel 44.

Als het totale aantal subsidiabele dieren in een bepaald jaar het maximale aantal, vermeld in het eerste lid, overschrijdt, wordt het totale aantal subsidiabele dieren voor het jaar in kwestie verminderd tot het maximum is bereikt. Daarbij wordt het overtal ten opzichte van het maximum, vermeld in het eerste lid, procentueel in mindering gebracht op het aantal subsidiabele dieren voor elke landbouwer.

De minister kan: 1° aanvullende voorwaarden opleggen waaraan de landbouwer moet voldoen om voor de subsidieregeling in aanmerking te komen;2° aanvullende voorwaarden opleggen waaraan de zoogkoeien en het beslag moeten voldoen om voor de subsidieregeling in aanmerking te komen;

Art. 47.De subsidie, vermeld in artikel 44, bestaat uit een eenheidsbedrag per subsidiabel dier. Daarbij wordt een degressief systeem gehanteerd, waarbij binnen een beslag telkens een lager steunbedrag voor de volgende aantallen subsidiabele dieren wordt toegekend: 1° van 1 tot en met 50 dieren;2° van 51 tot en met 100 dieren;3° meer dan 100 dieren.

Art. 48.De indicatieve financiële allocatie voor de gekoppelde inkomenssteun voor elk kalenderjaar bedraagt 8% van de toewijzingen voor rechtstreekse betalingen na overheveling als vermeld in artikel 14.

De minister: 1° legt de minimumbedragen, de maximumbedragen en de indicatieve eenheidsbedragen per dier vast volgens de bepaalde enveloppe en zoals bepaald in de herverdelingsflexibiliteit, vermeld in artikel 102 van verordening (EU) 2021/2115;2° kan nadere regels bepalen op basis waarvan het uiteindelijke eenheidsbedrag wordt vastgesteld. HOOFDSTUK 4. - Conditionaliteit Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 49.De conditionaliteit bestaat uit de GLMC-normen zoals bepaald in dit hoofdstuk en uit de uit het Unierecht voortvloeiende beheerseisen, vermeld in artikel 12, vierde lid, van verordening (EU) 2021/2115. Als de beheerseisen strengere regels bepalen dan deze bepaald door de GLMC-normen dan zijn deze strengere regels van toepassing. Afdeling 2. - GLMC-normen

Onderafdeling 1. - Behoud van blijvend grasland op basis van een verhouding blijvend grasland ten opzichte van het landbouwareaal

Art. 50.In geval van overschrijding van een 3%-tolerantie ten opzichte van het referentieaandeel, vermeld en bepaald in artikel 48, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2022/126, zal de minister een verbod op het omzetten van blijvend grasland opleggen in het lopende kalenderjaar en een verplichting tot herinzaaien van percelen die in de voorgaande kalenderjaren blijvend grasland waren maar in het lopende kalenderjaar geen blijvend grasland meer zijn.

De bevoegde entiteit staat in voor de verdere uitvoering en opvolging van het verbod of de verplichting, vermeld in het eerste lid. De minister kan in een vrijstelling voorzien op het verbod of de verplichting, vermeld in het eerste lid, voor percelen waarop agromilieu- en klimaatmaatregelen, of gelijkaardige verbintenissen, plaatsvinden. Hij bepaalt ook het aantal kalenderjaren dat teruggekeken wordt voor de verplichting van herinzaai van percelen, vermeld in het eerste lid met het oog op het terugdringen van de overschrijding onder de 3%-tolerantie.

Art. 51.De heromgezette grond wordt met ingang van de eerste dag van de heromzetting als blijvend grasland beschouwd.

Onderafdeling 2. - Bescherming van wetlands en veengebieden

Art. 52.§ 1. Graslanden gelegen in wetlands en veengebieden mogen niet omgezet, niet geploegd en niet gedraineerd worden. Het is ook niet toegelaten in die gebieden om vegetatie te verbranden en turf te winnen. De drainage kan alleen vernieuwd worden in overeenstemming met artikel 8, § 1, 4°, van het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 23/07/1998 pub. 10/09/1998 numac 1998035981 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu sluiten tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/10/1997 pub. 10/01/1998 numac 1997036441 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu sluiten. § 2. Landbouwers leven het verbod, de vergunningsplicht en de voorwaarden om de vegetatie van wetlands en veengebieden te wijzigen, die ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/10/1997 pub. 10/01/1998 numac 1997036441 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu sluiten zijn bepaald, na. § 3. De blijvende graslanden die op basis van artikel 5, § 1, eerste lid, 1°, van het ministerieel besluit van 13 juli 2015Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 13/07/2015 pub. 19/08/2015 numac 2015035999 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit houdende uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat betreft de specifieke regels voor vergroening binnen de rechtstreekse betalingen sluiten als ecologisch kwetsbaar zijn aangewezen, blijven die status behouden.

De minister kan bijkomend blijvende graslanden aanwijzen als ecologisch kwetsbaar die in wetlands en veengebieden liggen binnen de zones, vermeld in richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna of richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand. § 4. De landbouwer wordt op de hoogte gebracht van de arealen die als ecologisch kwetsbaar blijvend grasland zijn aangewezen conform de procedure, vermeld in artikel 37, § 2/1, van het besluit van 24 oktober 2014.

Voor de procedure, vermeld in het eerste lid, kan de minister: 1° bijkomende procedurele bepalingen vastleggen om een aanvraag tot correctie vermeld in artikel 37, § 2/1, van het besluit van 24 oktober 2014 in te dienen en af te handelen;2° voor de opdracht, vermeld in artikel 37, § 2/1, van het besluit van 24 oktober 2014: a) de samenstelling van de verificatiecommissie wijzigen;b) nadere regels opleggen voor de werking van de verificatiecommissie. § 5. Het is verboden om wetlands en veengebieden die als ecologisch kwetsbaar blijvend grasland zijn aangewezen en die in Natura 2000-gebied liggen, om te zetten, te ploegen of te draineren. De minister kan dit verbod uitbreiden tot wetlands en veengebieden die in andere dan Natura 2000-gebied liggen. § 6. De minister kan voor andere landbouwpercelen dan blijvend grasland dat als ecologisch kwetsbaar is aangewezen, die in wetlands of veengebieden liggen, een gepast beschermingskader uitwerken dat gericht is op het behoud van die wetlands en veengebieden.

Onderafdeling 3. - Handhaving van organisch bodemmateriaal

Art. 53.Het is verboden om stoppels na het oogsten af te branden, behalve om fytosanitaire redenen.

Art. 54.De landbouwer laat de zuurtegraad en het organischekoolstofgehalte van een aantal van zijn percelen die geen grasland zijn of die geen permanente bedekking hebben, bepalen en hij kan de bijbehorende analyseresultaten voorleggen. Elk analyseresultaat is vijf jaar geldig vanaf de datum waarop de staalname is uitgevoerd.

Bij een te laag organischekoolstofgehalte volgt de landbouwer op de percelen in kwestie het advies dat is opgesteld op basis van de analyseresultaten. De landbouwer doet dat op een aantoonbare wijze.

Als uit de analyseresultaten blijkt dat bepaalde percelen een te lage zuurtegraad hebben, worden die bekalkt.

De minister kan nader invullen op welke manier het advies, vermeld in het tweede lid, als aantoonbaar gevolgd beschouwd wordt.

Afhankelijk van zijn totale areaal landbouwgrond exclusief grasland en percelen die voor een permanente bedekking zorgen, namelijk teelten die het jaar rond bedekking bieden, meerjarige teelten en teelten met een permanente overkapping, kan de landbouwer per begonnen schijf van vijf hectaren minstens één geldig analyseresultaat voorleggen.

Het vereiste minimumaantal geldige analyses wordt naast de wijze, vermeld in het vierde lid, bijkomend begrensd door het aantal percelen landbouwgrond die geen grasland zijn of geen permanente bedekking hebben die de landbouwer heeft aangegeven.

De monsternemingen, de analyses van het organischekoolstofgehalte, de pH, de bodemtextuur van het bodemstaal en de opmaak van een landbouwkundig advies worden uitgevoerd door een laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming dat conform artikel 6, 5°, c) van het VLAREL van 19 november 2010 erkend is voor de monsternemingen en analyses in kwestie.

Onderafdeling 4. - Het aanleggen van bufferstroken langs waterlopen

Art. 55.De norm voor het aanleggen van bufferstroken is van toepassing op alle landbouwers die over landbouwpercelen beschikken langs waterlopen die zijn opgenomen in de Vlaamse Hydrografische Atlas.

Art. 56.Langs waterlopen als vermeld in artikel 55, respecteren de landbouwers landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud al de volgende bufferstroken: 1° één meter teeltvrije strook waarop geen grondbewerking plaatsvindt;2° drie meter pesticidevrije strook;3° vijf meter bemestingsvrije strook;4° tien meter bemestingsvrije strook langs hellingen en in gebieden die behoren tot het Vlaams Ecologisch Netwerk, vermeld in artikel 17 van het decreet van 21 oktober 1997Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/10/1997 pub. 10/01/1998 numac 1997036441 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu sluiten. Bij de bemestingsvrije stroken, vermeld in het eerste lid, 3° en 4°, is bemesting verboden, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing.

Onderafdeling 5. - Bodembewerkingsbeheer

Art. 57.§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder Departement Omgeving: het departement, vermeld in artikel 29, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 03/06/2005 pub. 22/09/2005 numac 2005036144 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie sluiten met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie. § 2. De erosiegevoeligheid van een perceel wordt bepaald door de subentiteit van het Departement Omgeving, bevoegd voor bodembescherming.

Er zijn zes erosiegevoeligheidsklassen: 1° zeer hoog;2° hoog;3° medium;4° laag;5° zeer laag;6° verwaarloosbaar. De erosiegevoeligheid van een perceel wordt jaarlijks meegedeeld via de verzamelaanvraag.

Landbouwers die aan de hand van een analyse van een bodemstaal kunnen aantonen dat het organischekoolstofgehalte 1,7% of meer bedraagt en dat de pH zich in de optimale zone voor het bodemtype in kwestie bevindt overeenkomstig de Code van Goede Praktijk Bodembescherming, kunnen bij de bevoegde entiteit aanvragen om de erosiegevoeligheid van het perceel in kwestie dat geen blijvend grasland is, met één klasse te laten dalen. De monsterneming en analyse van het organischekoolstofgehalte, de pH en de bodemtextuur van het bodemstaal worden uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming als vermeld in artikel 6, 5°, c), van het VLAREL van 19 november 2010. De bodemanalyse heeft een geldigheidsduur van vijf jaar vanaf de datum waarop de staalname is uitgevoerd. De herklassering van een perceel loopt per kalenderjaar. De voormelde herklassering begint op 1 januari van het jaar waarin de aanvraag voor herklassering wordt goedgekeurd en eindigt op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de einddatum van de maximale geldigheidsduur van de bodemanalyse.

Als het perceel van vorm verandert, blijft de herklassering geldig als het perceel voor minstens 80% overlapt met het oorspronkelijke perceel waarop de staalname die de basis voor de herklassering vormde, is uitgevoerd.

De geldigheid van de analyse van een bodemstaal, vermeld in het vierde lid, vervalt als de subentiteit van het Departement Omgeving, bevoegd voor bodembescherming, kennis krijgt van een analyse die voldoet aan al de volgende voorwaarden: 1° de analyse is recenter dan de analyse die de landbouwer heeft ingediend;2° de bemonstering is uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming als vermeld in artikel 6, 5°, c), van het VLAREL van 19 november 2010 of door de subentiteit van het Departement Omgeving, bevoegd voor bodembescherming;3° de bemonsteringsdiepte is voor beide analyses gelijk;4° de analyse is uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming als vermeld in artikel 6, 5°, c), van het VLAREL van 19 november 2010;5° de analyse toont aan dat het organischekoolstofgehalte van het perceel in kwestie lager dan 1,7% is of dat de pH zich niet in de optimale zone voor het bodemtype in kwestie bevindt. De subentiteit van het Departement Omgeving, bevoegd voor bodembescherming, brengt de landbouwer die het perceel waarop de analyse betrekking heeft, in gebruik heeft, en de bevoegde entiteit ervan op de hoogte dat een analyse van een bodemstaal als vermeld in het vierde lid, niet meer geldig is. De herklassering van een perceel, gebaseerd op een analyse van een bodemstaal dat conform het zesde lid niet meer geldig is, eindigt op 31 december van het kalenderjaar waarin wordt meegedeeld dat de analyse in kwestie niet meer geldig is. § 3. Een landbouwer past de erosiebestrijdingsmaatregelen, vermeld in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd, toe op percelen met een zeer hoge erosiegevoeligheid. De erosiebestrijdingsmaatregelen die op percelen met een zeer hoge erosiegevoeligheid moeten worden toegepast, variëren volgens de verbouwde teelt. § 4. Een landbouwer past de erosiebestrijdingsmaatregelen, vermeld in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd, toe op percelen met een hoge erosiegevoeligheid. De erosiebestrijdingsmaatregelen die op een perceel met een hoge erosiegevoeligheid moeten worden toegepast, variëren volgens de verbouwde teelt. § 5. De landbouwer die in het kader van educatieve demonstraties of in het kader van wetenschappelijke proefnemingen erosiebestrijdende maatregelen wil toepassen die afwijken van de bepalingen die opgenomen zijn in bijlage 1 en 2, die bij dit besluit zijn gevoegd, dient daarvoor een gemotiveerde aanvraag in bij de bevoegde entiteit.

Een aanvraag als vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende gegevens: 1° de voor- en achternaam of de benaming van de aanvrager;2° de teelt en het perceel waarvoor de aanvrager de afwijking wil verkrijgen;3° de tijdsduur waarvoor de afwijking wordt aangevraagd;4° een omschrijving van de geplande educatieve demonstratie of wetenschappelijke proefneming, met aanduiding van de bepalingen van de bijlage 1 en 2, die bij dit besluit zijn gevoegd, waarvan de aanvrager wil afwijken. De aanvrager dient een aanvraag als vermeld in het eerste lid, in bij de bevoegde entiteit minimaal dertig werkdagen voor het begin van de periode waarvoor hij de afwijking wil verkrijgen. Als de aanvraag onvolledig is of onvoldoende informatie bevat, kan de bevoegde entiteit aanvullende gegevens opvragen.

De bevoegde entiteit kan voor een aanvraag als vermeld in het eerste lid, de toelating geven om van de bepalingen, die opgenomen zijn in bijlage 1 en 2, die bij dit besluit zijn gevoegd, af te wijken en beslist binnen twintig werkdagen nadat ze de voormelde aanvraag heeft ontvangen. Als de bevoegde entiteit bijkomende gegevens opvraagt conform het derde lid, wordt de lopende beslissingstermijn gestuit en begint een nieuwe beslissingstermijn te lopen vanaf de ontvangst van die bijkomende gegevens.

Onderafdeling 6. - Minimale bodembedekking

Art. 58.De landbouwer neemt op minstens 80% van het totale bouwlandareaal van het bedrijf een van de volgende maatregelen en houdt die minstens aan tot en met 31 januari: 1° als de hoofdteelt uiterlijk op 31 augustus is geoogst: uiterlijk op 15 september een groenbedekker inzaaien, tenzij er een nateelt wordt ingezaaid die voor een bedekking in de winter zorgt.Tot aan de inzaai ervan neemt de landbouwer een van de volgende maatregelen: a) de stoppels en opslag behouden;b) de plantenresten aan de oppervlakte laten liggen om voor een bedekking van de bodem te zorgen.2° als de hoofdteelt na 31 augustus geoogst wordt neemt de landbouwer een van de volgende maatregelen: a) een groenbedekker of een nateelt inzaaien.Tot aan de inzaai ervan worden de stoppels en de opslag behouden of blijven de plantenresten aan de oppervlakte liggen om voor een bedekking van de bodem te zorgen; b) de stoppels en de opslag behouden;c) de plantenresten aan de oppervlakte laten liggen om voor een bedekking van de bodem te zorgen.3° als de hoofdteelt op 1 december nog niet geoogst is: de teelt behouden of de plantenresten na de oogst laten liggen, tot de inzaai van de volgende teelt. Op percelen met een zware bodemtextuur, namelijk met een klei- of leembodem, is winter-voorploegen toegestaan vanaf 15 oktober op de kleigronden en vanaf 1 december op de leemgronden. Daarbij wordt de bodem na de oogst van de hoofdteelt tot de aanvang van het ploegen bedekt gehouden door een van de volgende acties te ondernemen: 1° een groenbedekker of een nateelt inzaaien;2° de stoppels en de opslag behouden;3° de plantenresten aan de oppervlakte laten liggen. Op percelen met een hoge en zeer hoge erosiegevoeligheid gelden de volgende verplichtingen in het kader van het basispakket, vermeld in bijlage 1 en 2 bij dit besluit, in combinatie met de verplichtingen op basis van de norm voor minimale bodembedekking, zoals bepaald in het eerste en het tweede lid: 1° als de hoofdteelt uiterlijk op 31 augustus geoogst wordt: uiterlijk op 15 september wordt een groenbedekker ingezaaid, tenzij er een nateelt wordt ingezaaid die voor een bedekking in de winter zorgt.Tot aan de inzaai ervan worden de stoppels en de opslag behouden of blijven de plantenresten aan de oppervlakte liggen; 2° als de hoofdteelt na 31 augustus maar vóór 15 oktober geoogst wordt, wordt er een groenbedekker of een nateelt ingezaaid vóór 1 december.Tot aan de inzaai ervan worden de stoppels en de opslag behouden of blijven de plantenresten aan de oppervlakte liggen; 3° als de hoofdteelt na 15 oktober geoogst wordt, wordt minstens een van de volgende maatregelen toegepast: a) een groenbedekker of een andere teelt wordt vóór 1 december ingezaaid, waarbij tot de inzaai ervan de stoppels en opslag behouden worden of de plantenresten aan de oppervlakte blijven liggen;b) de plantenresten aan de oppervlakte laten liggen;c) winter-voorploegen wordt toegepast op percelen met een leem- en kleibodem, op basis van de bodemkaart of bodemstaal.Daarbij wordt de bodem na de oogst van de hoofdteelt tot de aanvang van het ploegen bedekt gehouden door een van de volgende maatregelen te nemen: 1) na de oogst van de hoofdteelt een groenbedekker inzaaien, 2) de stoppels en de opslag behouden, 3) de plantenresten aan de oppervlakte laten liggen;4° als de hoofdteelt niet geoogst is op 1 december, minstens een van de volgende maatregelen nemen: a) tot de inzaai van de volgende teelt de teelt of de plantenresten behouden;b) winter-voorploegen toepassen op percelen met een leem- of een kleibodem.Daarbij wordt de bodem na de oogst van de hoofdteelt tot de aanvang van het ploegen bedekt gehouden door de stoppels te behouden en de plantenresten te laten liggen.

Onderafdeling 7. - Gewasrotatie op bouwland

Art. 59.In de volgende gevallen zijn landbouwbedrijven vrijgesteld van de norm voor gewasrotatie, vermeld in artikel 60: 1° meer dan 75% van het bouwland dat wordt gebruikt om grassen of andere kruidachtige voedergewassen te produceren, of voor de teelt van vlinderbloemige gewassen ligt braak of wordt gebruikt voor een combinatie daarvan;2° meer dan 75% van het subsidiabele landbouwareaal is blijvend grasland en wordt gebruikt om grassen of andere kruidachtige voedergewassen te produceren of wordt gedurende een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus beteeld met gewassen die onder water staan, of wordt gebruikt voor een combinatie daarvan. Ter uitvoering van artikel 1, lid 1, van uitvoeringsverordening (EU) 2022/1317 geldt in 2023 op bouwlandpercelen een vrijstelling van de norm voor gewasrotatie, vermeld in artikel 60, § 1, van dit besluit.

Percelen waarop de landbouwer zich ertoe verbindt een maatregel toe te passen als vermeld in artikel 3, 6° of 15°, van het besluit van 21 april 2023, komen niet in aanmerking voor de voormelde vrijstelling.

Art. 60.§ 1. De landbouwer past de volgende normen voor gewasrotatie toe door: 1° op bedrijfsniveau, elk jaar minimaal op een derde van zijn bouwlandareaal, met uitzondering van het areaal met meerjarige gewassen, grassen en andere kruidachtige voedergewassen of braakliggend land, gewasrotatie toepassen door een van de volgende maatregelen te nemen: a) een andere hoofdteelt telen dan het voorgaande jaar;b) na de hoofdteelt van het voorgaande jaar een nateelt aanhouden die minstens twaalf weken op het perceel aanwezig blijft en die tot een andere gewassoort behoort dan de hoofdteelt van het betrokken jaar;2° op perceelsniveau nooit vier jaar na elkaar dezelfde hoofdteelt aanhouden, tenzij die hoofdteelt behoort tot de meerjarige gewassen, grassen en andere kruidachtige voedergewassen of het om braakliggend land gaat. De landbouwers die aangesloten zijn bij een controleorgaan biologische productie en etikettering biologische producten, worden geacht te voldoen aan de norm voor gewasrotatie voor de percelen die onder controle van het voormelde controleorgaan staan en die niet gedeclasseerd zijn.

Voor de volgende percelen geldt ook een vrijstelling van de verplichting, vermeld in het eerste lid: 1° percelen met teelten in volle grond onder vaste overkapping;2° percelen met een vast irrigatiesysteem voor de teelt van knolbegonia;3° percelen die besmet zijn met knolcyperus (Cyperus esculentus) op een klei- en leembodem waarop het niet mogelijk is om een secundaire teelt in te zaaien na de oogst van de mais door het winterploegen waarbij mais na mais geteeld wordt met het oog op de bestrijding van knolcyperus, op voorwaarde dat het perceel in de verzamelaanvraag bekend is als een perceel dat besmet is met knolcyperus.De vrijstelling voor de voormelde percelen geldt tot het perceel vrij is van knolcyperus. § 2. De teelt van aardappelen kan niet in een rotatie die sneller is dan een op de drie jaar. Voor de teelt van gecertificeerd pootgoed geldt een rotatie van een op de vier jaar.

Art. 61.De minister bepaalt welke teelten beschouwd worden als een aparte gewasgroep om te voldoen aan de norm voor gewasrotatie, vermeld in artikel 60.

Onderafdeling 8. - Niet-productieve elementen en arealen ter verbetering van de biodiversiteit op landbouwbedrijven

Art. 62.In de volgende gevallen zijn landbouwbedrijven vrijgesteld van de norm voor niet-productieve elementen: 1° meer dan 75% van het bouwland dat wordt gebruikt om grassen of andere kruidachtige voedergewassen te produceren of voor de teelt van vlinderbloemige gewassen, ligt braak of wordt gebruikt wordt voor een combinatie daarvan;2° meer dan 75% van het subsidiabele landbouwareaal is blijvend grasland en wordt gebruikt om grassen of andere kruidachtige voedergewassen te produceren of wordt gedurende een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus beteeld met gewassen die onder water staan, of wordt gebruikt wordt voor een combinatie daarvan.

Art. 63.In de volgende gevallen is de norm voor niet-productieve elementen vervuld: 1° minstens 4% van het bouwland bestaat uit niet-productieve elementen en arealen, met inbegrip van braakliggend land;2° minstens 7% van het bouwland wordt enerzijds gebruikt voor vanggewassen die geteeld zijn zonder gebruik te maken van gewasbeschermingsmiddelen en bestaat anderzijds uit niet-productieve elementen en arealen, met inbegrip van braakliggend land, waarbij het aandeel van deze laatste groep minstens 3% moet bedragen.

Art. 64.§ 1. De volgende niet-productieve elementen en arealen komen in aanmerking om te voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 63: 1° bufferstroken en akkerranden;2° hagen en heggen, houtkanten, groepen van bomen en bomenrijen;3° braakliggend land;4° poelen;5° sloten. § 2. In uitvoering van artikel 1, eerste lid, van uitvoeringsverordening (EU) 2022/1317 mogen op percelen die in 2023 braak gelegd worden om te voldoen aan de norm, vermeld in artikel 63, groenten, aardappelen en graangewassen geteeld worden, tenzij de braak gelegde percelen: 1° liggen in groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden of in bestemmingsgebieden die vergelijkbaar zijn met die gebieden;2° aangewezen zijn als één van de gebieden vermeld in punt 1° op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen die van kracht zijn in de ruimtelijke ordening. Wanneer op braakliggend land conform het eerste lid groenten en graangewassen geteeld worden, kunnen voor die percelen geen verbintenissen afgesloten worden voor het toepassen van een maatregel zoals beschreven in artikel 3, 6° of 7° van het besluit van 21 april 2023.

Art. 65.De minister kan: 1° de vereiste minimale of maximale afmetingen bepalen van de elementen, vermeld in artikel 64, en ook handelingen die erop verboden zijn;2° specifieke regels bepalen voor de inzaai van vanggewassen, meer bepaald voor de inzaai- en aanhoudperiode;3° de afmetingen van en de toegestane activiteiten op bufferstroken en akkerranden bepalen;4° de omzettingsfactoren en wegingsfactoren bepalen voor het berekenen van het totale areaal aan niet-productieve elementen en arealen.

Art. 66.§ 1. Landbouwers moeten het verbod, de vergunningsplicht en de voorwaarden voor het wijzigen van landschapselementen naleven. § 2. Het is verboden hagen, heggen, houtkanten en bomen te snoeien tijdens het broedseizoen. § 3. In het kader van de preventie van de uitbreiding van plantensoorten die door hun overwoekerende karakter een bedreiging vormen voor de goede landbouw- en milieuconditie van de landbouwgrond, wordt de uitbreiding van knolcyperus (Cyperus esculentus) op bouwland voorkomen.

De landbouwer voorkomt de verdere verspreiding van knolcyperus op bouwland door het verbod op de teelt van knol-, bol- en wortelgewassen op met knolcyperus besmette percelen na te leven. Een perceel is besmet met knolcyperus wanneer de besmetting ten minste 10 vierkante meter van het perceel inneemt. Een vierkante meter is duidelijk besmet als er minimaal 10 planten knolcyperus per vierkante meter staan of als knolcyperus voor een minimale bodembedekking van 50% zorgt.

De Vlaamse regering kan desgewenst nog bijkomende soorten opnemen op basis van hun overwoekerende en exotische karakter na advies van het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek.

Onderafdeling 9. - Bescherming van ecologisch kwetsbaar blijvend grasland

Art. 67.De norm voor ecologisch kwetsbaar blijvend grasland is van toepassing op landbouwers met percelen die als ecologisch kwetsbaar blijvend grasland zijn aangewezen binnen en buiten Natura 2000-gebied.

Art. 68.De blijvende graslanden die als ecologisch kwetsbaar zijn aangewezen op basis van artikel 5, § 1, eerste lid, 2° tot en met 4°, en § 1/1, van het ministerieel besluit van 13 juli 2015Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 13/07/2015 pub. 19/08/2015 numac 2015035999 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit houdende uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat betreft de specifieke regels voor vergroening binnen de rechtstreekse betalingen sluiten houdende uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 24/10/2014 pub. 08/12/2014 numac 2014036845 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid sluiten, blijven die status behouden.

De Vlaamse regering kan naast de blijvende graslanden, vermeld in het eerste lid, bijkomende blijvende graslanden aanwijzen als ecologisch kwetsbaar. Het betreft de zones, vermeld in richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna of richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand, die beschermd moeten worden om de doelstellingen van de voormelde richtlijnen te verwezenlijken. De Vlaamse regering kan ook blijvend grasland aanwijzen als ecologisch kwetsbaar dat in andere gebieden dan Natura 2000-gebied ligt.

De landbouwer wordt op de hoogte gebracht van de arealen die als ecologisch kwetsbaar blijvend grasland zijn aangewezen conform de procedure, vermeld in artikel 37, § 2/1, van het besluit van 24 oktober 2014.

Voor de procedure, vermeld in het derde lid, kan de minister: 1° bijkomende procedurele bepalingen vastleggen om een aanvraag tot correctie vermeld in artikel 37, § 2/1 van het besluit van 24 oktober 2014, in te dienen en af te handelen;2° voor de opdracht, vermeld in artikel 37, § 2/1, van het besluit van 24 oktober 2014: a) de samenstelling van de verificatiecommissie wijzigen;b) nadere regels opleggen voor de werking van de verificatiecommissie;3° verdere regels bepalen om de ecologisch kwetsbare graslanden aan te wijzen.

Art. 69.Binnen en buiten Natura 2000-gebied is het verboden om ecologisch kwetsbaar blijvend grasland om te zetten of om te ploegen. HOOFDSTUK 5. - Geïntegreerd beheers- en controlesysteem Afdeling 1. - Identificatie van landbouwpercelen

Art. 70.In het systeem voor identificatie van landbouwpercelen, vermeld in artikel 68 van verordening (EU) 2021/2116, worden de aangegeven landbouwpercelen op betrouwbare wijze geïdentificeerd. Als dat nodig is, worden bij steunaanvragen bijkomende informatie of documenten gevoegd die de bevoegde entiteit specificeert en die de lokalisering en meting van elk landbouwperceel mogelijk maken.

Het subsidiabele maximumareaal per referentieperceel, vermeld in artikel 2 van gedelegeerde verordening (EU) 2022/1172, wordt correct gekwantificeerd binnen een marge van maximaal 2%, rekening houdend met de omtrek en conditie van het referentieperceel. Afdeling 2. - Regels voor de werking van de verzamelaanvraag

Art. 71.Het elektronische formulier van de verzamelaanvraag wordt ingediend via het e-loket. De minister kan voorzien in uitzonderingen waarin een papieren aanvraag mogelijk blijft.

Art. 72.Na de uiterste indieningsdatum en tot uiterlijk op de uiterste wijzigingsdatum kunnen individuele landbouwpercelen of individuele betalingsrechten worden toegevoegd of aangepast in de verzamelaanvraag, als aan de voorwaarden in het kader van de regelingen over rechtstreekse betalingen in kwestie is voldaan.

Voor individuele landbouwpercelen of betalingsrechten die al in de verzamelaanvraag zijn aangegeven, mogen onder dezelfde voorwaarden als bedoeld in het eerste lid wijzigingen worden aangebracht.

Art. 73.De minister bepaalt: 1° de uiterste indieningsdatum, de uiterste wijzigingsdatum en de uiterste datum voor de intrekking van de verzamelaanvraag;2° nadere regels voor de indiening van de verzamelaanvraag;3° nadere regels voor de wijziging van de verzamelaanvraag;4° nadere regels voor de vaststelling van het tijdstip waarop de ingediende verzamelaanvraag is ontvangen.

Art. 74.§ 1. Behalve bij overmacht en in uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 1, 43°, wordt bij de indiening van de verzamelaanvraag in het kader van dit besluit na de uiterste indieningsdatum een verlaging met 1% per werkdag toegepast op de bedragen waarop de begunstigde recht zou hebben gehad als de verzamelaanvraag tijdig en volledig was ingediend.

Als de verzamelaanvraag meer dan 25 dagen na de uiterste indieningsdatum ingediend wordt, wordt de verzamelaanvraag niet ontvankelijk geacht en wordt er geen steun aan de begunstigde verleend. § 2. Behalve bij overmacht en in uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 1, 43°, wordt bij de indiening van een aanvraag tot toewijzing of, in voorkomend geval, tot verhoging van de waarde van de betalingsrechten wanneer de verzamelaanvraag na de uiterste indieningsdatum wordt ingediend een verlaging met 1% per werkdag toegepast op de bedragen die in het jaar in kwestie betaald moeten worden voor de aan de begunstigde toe te wijzen betalingsrechten of, in voorkomend geval, op de verhoging van de waarde van de betalingsrechten.

Als de verzamelaanvraag meer dan 25 dagen na de uiterste indieningsdatum ingediend wordt, wordt de aanvraag, zoals bedoeld in het eerste lid, niet ontvankelijk geacht en worden aan de begunstigde geen betalingsrechten toegewezen of, in voorkomend geval, wordt er geen verhoging van de waarde van de betalingsrechten toegewezen. HOOFDSTUK 6. - E-loket

Art. 75.De landbouwer gebruikt het e-loket om via elektronische weg aan bepaalde van zijn administratieve verplichtingen te voldoen.

De minister bepaalt de mogelijkheden om het e-loket te gebruiken en de handelingen die via elektronische weg kunnen worden verricht. De minister bepaalt welke handelingen uitsluitend verricht kunnen worden via het e-loket en kan in dat geval ook de uitzonderlijke omstandigheden bepalen waarin een aangifte op papier mogelijk blijft.

Art. 76.Een e-loketgebruiker krijgt toegang tot het e-loket als hij aan al de volgende voorwaarden voldoet: 1° hij is meerderjarig en bij de bevoegde entiteit geregistreerd aan de hand van zijn rijksregisternummer of bisnummer voor niet-Belgen;2° hij beschikt over een digitale sleutel die de Belgische overheid heeft uitgereikt, en over de nodige infrastructuur om zich op het internet te begeven.Hij logt bij elke aanvraag tot toegang in met zijn eID; 3° hij verklaart zich akkoord met het gebruikersreglement van het e-loket en verbindt zich ertoe dit gebruikersreglement na te leven. Het voormelde gebruikersreglement kan op elk moment geconsulteerd worden in het e-loket.

In het eerste lid, 2°, wordt verstaan onder eID: de elektronische identiteitskaart, vermeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 betreffende de identiteitskaarten.

De bevoegde entiteit verleent de e-loketgebruiker toegang tot het e-loket als de e-loketgebruiker voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid.

Art. 77.§ 1. De bevoegde entiteit stelt digitale invulformulieren en elektronische aanvraagschermen ter beschikking in het e-loket, die de e-loketgebruiker kan invullen en indienen in overeenstemming met de richtlijnen die in die formulieren of aanvraagschermen zijn opgenomen.

Als datum van een elektronische aangifte geldt het tijdstip van de registratie in de databank die door de bevoegde instantie beheerd wordt en die aan het e-loket gekoppeld is. § 2. De bevoegde entiteit stelt aan de e-loketgebruiker in het e-loket de persoonlijke informatie en de bedrijfsinformatie waarvoor hij gevolmachtigd is, ter beschikking voor consultatie en aangifte.

Art. 78.De aangiften via het e-loket worden elektronisch ondertekend.

Voor de toepassing van deze bepaling voldoet aan het vereiste van een elektronische handtekening elke techniek of procedure die op een aantoonbare wijze, die is aangepast aan de omstandigheden, de authenticiteit en de integriteit van de gegevens waarborgt. De voormelde techniek of procedure wordt door de bevoegde entiteit zelf vastgesteld.

De bevoegde entiteit is verantwoordelijk voor het beheer, de bewaring en de verwerking van de gegevens die via het e-loket worden verkregen.

De e-loketgebruiker heeft het recht om inzage te krijgen in de eigen of gevolmachtigde gegevens die via het e-loket worden verwerkt. De e-loketgebruiker heeft het recht om de voormelde gegevens te verbeteren als dat nodig is.

Art. 79.Als er een tegenstrijdigheid bestaat tussen verrichtingen die uitgevoerd zijn via het e-loket, en verrichtingen die plaatsvinden door papieren formulieren in te dienen, is alleen de verrichting geldig die als eerste bij de bevoegde entiteit is ingediend. De tweede verrichting wordt niet beschouwd als een wijziging van de eerste. In afwijking daarvan is, als beide verrichtingen op dezelfde datum worden ingediend, alleen de verrichting geldig die via het e-loket uitgevoerd is. HOOFDSTUK 7. - Controles, sancties en opvolging via monitoring Afdeling 1. - Definities en algemene bepalingen

Art. 80.In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° aangegeven dieren: de dieren waarvoor in het kader van de gekoppelde inkomenssteun een steunaanvraag is ingediend;2° areaalgebonden interventies: de areaalgebonden rechtstreekse betalingen;3° geconstateerd dier: een dier waarvoor aan alle gestelde voorwaarden die gekoppeld zijn aan het dier, is voldaan;4° geconstateerd areaal: het areaal waarvoor aan alle subsidiabiliteitscriteria of andere verplichtingen die verband houden met de voorwaarden om de steun te verlenen, is voldaan, ongeacht het aantal betalingsrechten waarover de begunstigde beschikt;5° gewasgroep: een groep voor elk van de arealen die worden aangegeven voor de toepassing van een andere areaalgebonden interventie.Als hetzelfde areaal als basis voor een steunaanvraag in het kader van meer dan een areaalgebonden interventie dient, wordt dat areaal voor elk van die regelingen afzonderlijk in aanmerking genomen.

Art. 81.De bevoegde entiteit is verantwoordelijk voor de coördinatie en voor de uitvoering van de controles, vermeld in verordening (EU) 2021/2115, verordening (EU) 2021/2116 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen ervan.

De controles, vermeld in het eerste lid, bestaan uit administratieve controles, uit opvolging door monitoringstechnieken, met inbegrip van het areaalmonitoringssysteem vermeld in artikel 65, lid 4, b), van verordening (EU) 2021/2116 en uit controles ter plaatse.

De bevoegde entiteit controleert de subsidiabiliteitsvoorwaarden en de conditionaliteitsverplichtingen om de rechtstreekse betalingen te verkrijgen, vermeld in dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan en in verordening (EU) 2021/2115 en verordening (EU) 2021/2116 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen ervan, en doet de nodige vaststellingen over de nakoming van de voormelde subsidiabiliteitsvoorwaarden en de conditionaliteitsverplichtingen.

De bevoegde entiteit kan de uitvoering van de controles overdragen aan derden.

De bevoegde entiteit kan rekening houden met vaststellingen die andere bevoegde autoriteiten gedaan hebben bij de uitoefening van de opdrachten die hun wettelijk zijn toegewezen.

De minister kan beslissen voor welke controles de gegevens uit de jaarlijkse klantenlisting, zoals bedoeld in het koninklijk besluit nr. 23 van 9 december 2009 met betrekking tot de jaarlijkse lijst van de btw-plichtige afnemers, gebruikt kunnen worden. De minister kan bepalen op welke wijze dat gebeurt.

Art. 82.Als de bevoegde entiteit naar aanleiding van een controle vaststelt dat niet voldaan is aan een van de subsidiabiliteitsvoorwaarden vermeld in hoofdstuk 1, afdeling 4, neemt ze die vaststelling op bij de campagne waarvoor de controle is uitgevoerd, en, als de vaststelling daarvoor relevant is, ook bij de drie voorafgaande campagnes. Afdeling 2. - Bewijsstukken

Art. 83.De minister kan bepalen over welke bewijsstukken en informatie de landbouwer moet beschikken.

De bevoegde entiteit kan op elk ogenblik documenten, stukken en informatie, vermeld in het eerste lid, opvragen. In dat geval bezorgt de landbouwer de gevraagde stukken of informatie onmiddellijk aan de bevoegde entiteit.

De landbouwer houdt alle documenten en bewijsstukken op zijn bedrijf ter beschikking voor controle tot minimaal tien jaar na de laatste uitbetaling.

Als de landbouwer de gevraagde stukken of informatie niet of niet onmiddellijk bezorgt, of als de stukken of informatie onvolledig of foutief zijn, kan de bevoegde entiteit de steun volledig of gedeeltelijk weigeren. Afdeling 3. - Controles ter plaatse

Art. 84.Controles ter plaatse mogen worden aangekondigd op voorwaarde dat het doel of de doeltreffendheid ervan daardoor niet in het gedrang komt. De periode tussen de aankondiging en de controle wordt beperkt tot het noodzakelijke minimum en bedraagt niet meer dan veertien dagen.

Art. 85.In afwijking van artikel 84 bedraagt de periode tussen de aankondiging en de controle voor controles ter plaatse met betrekking tot de gekoppelde inkomenssteun, behalve in gemotiveerde gevallen, niet meer dan 48 uur.

Als de regelgeving voor eisen en normen die relevant zijn voor de conditionaliteit, voorschrijft dat controles ter plaatse onaangekondigd moeten worden uitgevoerd, zijn die voorschriften ook van toepassing in geval van controles ter plaatse op de naleving van de conditionaliteit.

Art. 86.De bevoegde entiteit voert de controles ter plaatse uit op basis van een steekproef uit de hele populatie van landbouwers die een aanvraag hebben ingediend.

Met behoud van toepassing van artikel 83, lid 6, d), iii) van verordening (EU) 2021/2116 bepaalt de bevoegde entiteit de te controleren groep van de totale begunstigden van de interventie of de groep van interventies. Het aantal te controleren begunstigden wordt bepaald op basis van een beoordeling van de grootte van de populatie begunstigden die bekend is op het ogenblik van de uiterste wijzigingsdatum.

Art. 87.Als een subsidiabiliteitsvoorwaarde of conditionaliteitsverplichting opgevolgd wordt via het areaalmonitoringsysteem, vermeld in artikel 65, lid 4, b), van verordening (EU) 2021/2116, verricht de bevoegde entiteit passende follow-upactiviteiten als dat nodig is en om te concluderen of voldaan is aan die voorwaarde of verplichting. Afdeling 4. - Administratieve sancties

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 88.§ 1. De bevoegde entiteit bepaalt de administratieve sancties, vermeld in verordening (EU) 2021/2115, verordening (EU) 2021/2116 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen ervan, en past ze toe. § 2. In de volgende gevallen kan de bevoegde entiteit een of meer administratieve sancties als vermeld in paragraaf 1, opleggen: 1° de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend, worden niet nageleefd;2° de landbouwer beschikt niet over de vereiste bewijsstukken, die correct en volledig moeten zijn, of bezorgt de gevraagde bewijsstukken of informatie niet of niet onmiddellijk aan de bevoegde entiteit;3° de controle wordt verhinderd;4° de landbouwer heeft valse informatie verstrekt of kunstmatig voorwaarden gecreëerd om steun te ontvangen;5° de steunaanvraag is onvolledig of niet tijdig ingediend;6° de aangegeven oppervlakte is groter dan de geconstateerde oppervlakte waardoor er sprake is van overaangifte;7° de aangegeven oppervlakte is kleiner dan de geconstateerde oppervlakte;8° de landbouwer heeft niet alle percelen die hij in eigen gebruik heeft in dat jaar, aangegeven in de verzamelaanvraag waardoor er sprake is van onderaangifte;9° de verzamelaanvraag is niet tijdig ingediend;10° het aangegeven aantal dieren is groter dan het geconstateerde aantal dieren;11° het aangevraagde subsidiebedrag is hoger dan het bedrag waarop de begunstigde recht heeft. § 3. De administratieve sancties, vermeld in paragraaf 1, kunnen een van de volgende vormen aannemen: 1° een vermindering van het aan steun uit te keren bedrag, al dan niet beperkt tot de steunvraag waarop de niet-naleving van toepassing is, of op volgende steunaanvragen, van zowel de subsidie waarop de niet-naleving betrekking heeft als van andere subsidies die de betrokken landbouwer van de bevoegde entiteit ontvangt;2° de schorsing of intrekking van een goedkeuring, erkenning of toelating;3° de uitsluiting van het recht om aan de interventie in kwestie of aan een andere interventie of maatregel deel te nemen, of om de steun voor de interventie te verkrijgen, in het jaar van de vaststelling en in het jaar nadien. Als de begunstigde geen recht heeft op de steun en als die steun al is uitbetaald, vordert de bevoegde entiteit de steun die al is uitbetaald, volledig of gedeeltelijk terug.

De ingevorderde bedragen worden binnen maximaal zestig dagen na het versturen van de invorderingsbrief terugbetaald, waarbij de betalingstermijn wordt opgenomen in de invorderingsbrief.

De rente over de bedragen, vermeld in het eerste lid, wordt berekend voor de periode tussen de datum waarop de betalingstermijn in de invorderingsbrief, vermeld in het tweede lid, verstrijkt, en de datum van de terugbetaling.

Voor de berekening van de rente, vermeld in het vierde lid, wordt de wettelijke rentevoet, vermeld in artikel 2 van de wet van 5 mei 1865Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/1865 pub. 06/09/2011 numac 2011000565 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de lening tegen intrest sluiten betreffende de lening tegen interest, toegepast. § 4. De administratieve sancties, vermeld in paragraaf 1, zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend en staan in verhouding tot de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving, conform artikel 59 van verordening (EU) 2021/2116, binnen de volgende grenzen: 1° het bedrag van de sanctie, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, 1°, is niet hoger dan 200% van het bedrag van de steunaanvraag.Als het bedrag van de sanctie meer dan 100% is, kan dat worden verrekend in het kalenderjaar van de vaststelling en in de drie kalenderjaren die daarop volgen. Als dat niet volledig verrekend kan worden, vervalt het saldo dat nog uitstaat; 2° de schorsing of intrekking vermeld in paragraaf 3, eerste lid, 2°, beslaat ten hoogste een periode van drie opeenvolgende jaren die in geval van een nieuwe niet-naleving kan worden verlengd. Conform artikel 85, lid 5, van verordening (EU) 2021/2116, wordt de ernst van de niet-naleving van de conditionaliteitsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 4, beoordeeld met inachtname van de mogelijke ernstige gevolgen voor het bereiken van de doelstelling van de eis of norm in kwestie en van het directe risico dat de niet-naleving vormt voor de volksgezondheid of de diergezondheid.

Art. 89.De bevoegde entiteit kan naast de sancties, vermeld in deze onderafdeling, administratieve sancties opleggen conform artikel 56 van het decreet van 28 juni 2013Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/06/2013 pub. 19/07/2013 numac 2013035646 bron vlaamse overheid Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het Protocol dat op 20 oktober 2010 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden werd ondertekend tot wijziging van het Verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ter uitvoering van artikel 4, § 4, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten type decreet prom. 28/06/2013 pub. 12/09/2013 numac 2013204905 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het landbouw- en visserijbeleid sluiten betreffende het landbouw en visserijbeleid als ze vaststelt dat een of meer verplichtingen, vermeld in dit besluit, niet of niet volledig worden nageleefd.

Onderafdeling 2. - Administratieve sancties in het kader van de conditionaliteit

Art. 90.Ter uitvoering van artikel 84, lid 2, a) van verordening (EU) 2021/2116 zijn de sancties in het kader van de conditionaliteit, opgenomen in diezelfde verordening, ook van toepassing wanneer grond in het betrokken kalenderjaar wordt overgedragen, wanneer de betrokken niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de persoon aan wie of door wie de landbouwgrond is overgedragen.

De in het eerste lid bedoelde sancties worden opgelegd aan de persoon aan wie het handelen of nalaten rechtstreeks kan worden toegeschreven als die persoon steun ontvangt in het kader van de artikel 83, lid 1 van verordening (EU) 2021/2116 bedoelde betalingen.

In afwijking daarvan, als die persoon geen steun ontvangt in het kader van de artikel 83, lid 1 van verordening (EU) 2021/2116 bedoelde betalingen, worden de sancties opgelegd aan de andere persoon.

Onderafdeling 3. - Berekening van steun en administratieve sancties in het kader van de areaalgebonden regelingen voor rechtstreekse betalingen bij te hoge en te lage aangifte

Art. 91.§ 1. Voor een steunaanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling, de herverdelingsbetaling en, in voorkomend geval, de regeling voor jonge landbouwers geldt het volgende: 1° als het aangegeven aantal betalingsrechten hoger is dan het aantal betalingsrechten waarover de begunstigde beschikt, worden de aangegeven betalingsrechten verlaagd tot het aantal betalingsrechten waarover de begunstigde beschikt;2° als er een verschil tussen het aangegeven aantal betalingsrechten en het aangegeven areaal bestaat, wordt het aangegeven areaal aangepast aan het kleinste getal. Om de steun in het kader van de basisbetalingsregeling te berekenen, wordt uitgegaan van het gemiddelde van de waarden van de verschillende betalingsrechten voor het aangegeven areaal in kwestie. § 2. Voor steunaanvragen in het kader van areaalgebonden interventies geldt, onverminderd de mogelijkheid om bijkomende administratieve sancties als vermeld in artikel 88, op te leggen, het volgende: 1° als het geconstateerde areaal van een gewasgroep groter blijkt dan het areaal dat in de steunaanvraag aangegeven is, wordt de steun berekend op basis van het aangegeven areaal;2° als het geconstateerde areaal van een gewasgroep kleiner blijkt dan het areaal dat in de steunaanvraag aangegeven is, wordt de steun berekend op basis van het areaal dat voor die gewasgroep geconstateerd is. § 3. Met behoud van de toepassing van paragraaf 2, 2°, wordt, als voor een gewasgroep het areaal dat in het kader van een areaalgebonden interventie is aangegeven, groter is dan het geconstateerde areaal, onverminderd de mogelijkheid om bijkomende administratieve sancties als vermeld in artikel 88, op te leggen, het steunbedrag als volgt berekend: 1° als het verschil tussen het geconstateerde areaal en het aangegeven areaal meer dan 3% of twee hectare is, maar niet meer dan 20% van het geconstateerde areaal is, wordt het steunbedrag berekend op basis van het geconstateerde areaal, dat verlaagd wordt met twee keer het verschil;2° als het verschil tussen het geconstateerde areaal en het aangegeven areaal meer dan 20% van het geconstateerde areaal bedraagt, wordt voor de gewasgroep geen areaalgebonden steun verleend;3° als het verschil tussen het geconstateerde areaal en het aangegeven areaal meer dan 50% van het geconstateerde areaal bedraagt, wordt bijkomend een sanctie opgelegd, die gelijk is aan het bedrag aan steun dat overeenstemt met het verschil tussen het aangegeven areaal en het geconstateerde areaal. De extra sanctie, vermeld in het eerste lid, punt 3°, wordt verrekend met alle betalingen waarop de landbouwer recht heeft in de drie kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar van de vaststelling. Als het bedrag niet verrekend kan worden, vervalt het.

Art. 92.In geval van niet-aangifte van alle arealen in de verzamelaanvraag als vermeld in artikel 88, § 2, 8°, en als het verschil tussen het totale aangegeven areaal enerzijds, en de som van het aangegeven areaal en het totale areaal van niet-aangegeven percelen anderzijds, groter dan 3% van het aangegeven areaal is, wordt de betaling voor alle areaalgebonden interventies, vermeld in dit besluit, die in dat jaar aan de landbouwer moeten worden betaald, verlaagd afhankelijk van de ernst van het verzuim: 1° met 3% als het verschil groter dan 20% is;2° met 2% als het verschil groter dan 10% is, maar kleiner is dan of gelijk is aan 20%;3° met 1% als het verschil groter dan 3% is, maar kleiner is dan of gelijk is aan 10%. Onderafdeling 4. - Berekening van steun en administratieve sancties voor gekoppelde inkomenssteun bij te hoge aangifte of niet-naleving van de voorwaarden

Art. 93.Als het aantal dieren dat in een steunaanvraag in het kader van de gekoppelde inkomenssteun aangegeven is, groter is dan het aantal dat geconstateerd is bij administratieve controles of controles ter plaatse, wordt, onverminderd de mogelijkheid om bijkomende administratieve sancties als vermeld in artikel 88, op te leggen, de steun berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.

De dieren die gedurende de campagne zijn overgebracht naar een andere plaats dan de plaats die is aangegeven in de laatste verzamelaanvraag van de landbouwer, worden toch als geconstateerd beschouwd als zij bij de controle ter plaatse onmiddellijk zijn gelokaliseerd op het bedrijf.

Art. 94.§ 1. Als een niet-naleving met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor runderen wordt vastgesteld, geldt het volgende: 1° een dier dat op het bedrijf aanwezig is en waarvan een van de twee identificatiemiddelen kwijtgeraakt of onleesbaar is, wordt als geconstateerd beschouwd als het nog duidelijk en individueel is geïdentificeerd door het tweede identificatiemiddel en alle andere middelen van de identificatie- en registratieregeling, vermeld in het koninklijk besluit van 20 mei 2022Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 10/06/2022 numac 2022041385 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 23/06/2022 numac 2022032282 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 08/07/2022 numac 2022032313 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 20 december 2007 tot bepaling van de modaliteiten van de vereenvoudigde administratieve procedure van betaling van geldboetes ingesteld door de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 30/06/2022 numac 2022032326 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer sluiten;2° een enkel dier dat op het bedrijf aanwezig is en waarvan beide identificatiemiddelen kwijtgeraakt of onleesbaar zijn, wordt als geconstateerd beschouwd als het nog duidelijk en individueel kan worden geïdentificeerd door alle andere middelen van de identificatie- en registratieregeling, vermeld in het koninklijk besluit van 20 mei 2022Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 10/06/2022 numac 2022041385 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 23/06/2022 numac 2022032282 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 08/07/2022 numac 2022032313 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 20 december 2007 tot bepaling van de modaliteiten van de vereenvoudigde administratieve procedure van betaling van geldboetes ingesteld door de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 30/06/2022 numac 2022032326 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer sluiten, en de landbouwer kan aantonen dat hij al vóór de aankondiging van de controle ter plaatse actie heeft ondernomen om de situatie te corrigeren;3° als het bij de vastgestelde niet-naleving om onjuiste vermeldingen in het register of Sanitel, zijnde het geautomatiseerde gegevensbestand, vermeld in artikel 2, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 20 mei 2022Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 10/06/2022 numac 2022041385 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 23/06/2022 numac 2022032282 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 08/07/2022 numac 2022032313 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 20 december 2007 tot bepaling van de modaliteiten van de vereenvoudigde administratieve procedure van betaling van geldboetes ingesteld door de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle type koninklijk besluit prom. 20/05/2022 pub. 30/06/2022 numac 2022032326 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer sluiten;4° gaat, die evenwel niet van belang zijn voor de naleving van de andere subsidiabiliteitsvoorwaarden in het kader van de maatregel in kwestie, wordt het dier in kwestie alleen als niet geconstateerd beschouwd als die onjuiste vermeldingen bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden vastgesteld.In alle overige gevallen worden de dieren in kwestie na de eerste vaststelling als niet geconstateerd beschouwd. § 2. Een niet-naleving met betrekking tot de identificatie- en registratieregeling voor runderen heeft geen gevolg voor de landbouwer, als het gaat om een kennelijke fout die de bevoegde entiteit heeft erkend op basis van een algemene beoordeling van het specifieke geval en als de landbouwer te goeder trouw heeft gehandeld.

Art. 95.§ 1. Het totale bedrag aan steun waarop de landbouwer in het kader van de gekoppelde inkomenssteun in de campagne in kwestie recht heeft, wordt bepaald op basis van het geconstateerde aantal dieren, op voorwaarde dat bij administratieve controles of controles ter plaatse voldaan is aan al de volgende voorwaarden: 1° er zijn niet meer dan drie dieren niet geconstateerd;2° de niet-geconstateerde runderen kunnen individueel worden geïdentificeerd aan de hand van middelen die in de identificatie- en registratieregeling voor die dieren vastgesteld zijn. § 2. Als er meer dan drie niet-geconstateerde dieren zijn of als de niet-geconstateerde runderen niet individueel geïdentificeerd kunnen worden aan de hand van middelen die in de identificatie- en registratieregeling voor die dieren vastgesteld zijn, wordt het totale bedrag aan steun waarop de landbouwer voor de campagne in kwestie recht heeft, bepaald op basis van het geconstateerde aantal dieren en verlaagd met: 1° het percentage, berekend overeenkomstig het tweede lid, als dat niet hoger is dan 20%;2° twee keer het percentage, berekend overeenkomstig het tweede lid, als dat hoger dan 20% is, maar niet hoger dan 30% is. Het percentage van de verlaging, vermeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt: het aantal dieren dat als niet geconstateerd wordt beschouwd, gedeeld door het aantal dieren dat is geconstateerd.

Als het overeenkomstig het tweede lid bepaalde percentage hoger dan 30% is, wordt de steun waarop de landbouwer voor de campagne in kwestie recht zou hebben gehad op grond van de interventie in kwestie niet verleend.

Als het overeenkomstig het tweede lid bepaalde percentage hoger dan 50% is, wordt de steun waarop de landbouwer voor de campagne in kwestie recht zou hebben gehad op grond van de interventie in kwestie niet verleend. Bovendien wordt aan de landbouwer een extra sanctie opgelegd waarvan de hoogte gelijk is aan het subsidiebedrag voor het aantal dieren dat overeenkomt met het verschil tussen het aantal aangegeven dieren en het geconstateerde aantal dieren. Als dat bedrag niet volledig kan worden verrekend gedurende de drie kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar van de bevinding, vervalt het saldo dat nog uitstaat.

Onderafdeling 5. - Volgorde van de sancties

Art. 96.§ 1. Als bij een landbouwer verschillende administratieve sancties als vermeld in artikel 88 worden toegepast, past de bevoegde entiteit de volgende volgorde toe; 1° de verlagingen en sancties, vermeld in artikel 91 en in de artikels 94 tot en met 96, worden toegepast in geval van niet naleving;2° het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt 1°, dient als basis voor de berekening van sancties, vermeld in artikel 88, § 3, eerste lid, 1° ;3° het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt 2°, dient als basis voor de berekening van verlagingen die overeenkomstig artikel 74 moeten worden toegepast in geval van te late indiening;4° het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt 3°, dient als basis voor de berekening van verlagingen die overeenkomstig artikel 92 moeten worden toegepast in geval van niet-aangifte van landbouwpercelen;5° het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt 4°, dient als basis voor de berekening van de intrekkingen, vermeld in artikel 88, § 3, eerste lid, 2°. § 2. Het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van paragraaf 1, 5°, dient als basis voor de toepassing van: 1° de verlagingen van de betalingen vermeld in artikel 16, eerste lid;2° het percentage van de lineaire verlaging, vastgesteld overeenkomstig artikel 87, § 1 van verordening (EU) nr.2021/2115; 3° het aanpassingspercentage, vermeld in artikel 17 van verordening (EU) nr.2021/2116. § 3. Het bedrag van de betaling dat voortvloeit uit de toepassing van paragraaf 2 dient als basis voor de berekening van de verlagingen die overeenkomstig artikel 85 van verordening (EU) 2021/2116 en hoofdstuk III van gedelegeerde verordening (EU) 2022/1172 wegens niet-naleving van de conditionaliteitsverplichtingen moeten worden toegepast. HOOFDSTUK 8. - Bezwaarprocedure

Art. 97.§ 1. De bevoegde entiteit behandelt bezwaren tegen beslissingen die rechtsgevolgen tot stand brengen ter uitvoering van dit besluit, de uitvoeringsbesluiten ervan, verordening (EU) 2021/2115 en (EU) 2021/2116 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen ervan. § 2. Het bezwaar wordt binnen dertig dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing ingediend bij de bevoegde entiteit, die over het bezwaar beslist. Het bezwaarschrift voldoet aan al de volgende ontvankelijkheidsvoorwaarden: 1° het wordt op schriftelijke wijze ingediend;2° het vermeldt de naam en de woonplaats van de indiener van het bezwaar.Als woonplaatskeuze wordt gedaan bij een raadsman, wordt dat in het bezwaarschrift aangegeven; 3° het is ondertekend door de indiener van het bezwaar of zijn raadsman.Een schriftelijke machtiging wordt bijgevoegd, tenzij de raadsman ingeschreven is als advocaat of advocaat-stagiair; 4° het vermeldt het voorwerp van het bezwaar, met een omschrijving van de ingeroepen argumenten. § 3. Als het bezwaar niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2, wordt het bezwaar onontvankelijk verklaard. § 4. De bezwaarindiener of zijn vertegenwoordiger wordt binnen honderdtwintig dagen op de hoogte gebracht van de beslissing van de bevoegde entiteit over het bezwaar. De voormelde termijn wordt gerekend vanaf de dag na de dag waarop de termijn voor de indiening van het bezwaar verstreken is. Tegen de voormelde beslissing staat geen nieuwe bezwaarmogelijkheid open.

De termijn, vermeld in het eerste lid, kan één keer verlengd worden met een nieuwe termijn van honderdtwintig dagen die begint op de dag nadat de eerste termijn, vermeld in het eerste lid, is verstreken. De bevoegde entiteit brengt de bezwaarindiener of zijn vertegenwoordiger op de hoogte van de voormelde verlenging voor de eerste termijn van honderdtwintig dagen is verstreken en vermeldt de reden of de redenen van de verlenging.

Als de bevoegde entiteit bij de bezwaarindiener of via derden informatie of bewijzen opvraagt, wordt de termijn van honderdtwintig dagen, vermeld in het eerste lid, geschorst tot op de datum dat de informatie of het bewijs ontvangen is. De bevoegde entiteit meldt de schorsing, die het gevolg is van het inwinnen van informatie of het opvragen van bewijzen bij derden, aan de bezwaarindiener of zijn vertegenwoordiger en vermeldt de reden van de schorsing. Om het bezwaar te behandelen, kan rekening gehouden worden met informatie die van derden verkregen is. HOOFDSTUK 9. - Verwerking van persoonsgegevens

Art. 98.De bevoegde entiteit is de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), voor alle verwerkingen van persoonsgegevens, vermeld in dit besluit en haar uitvoeringsbesluiten.

Van de volgende categorieën betrokkenen kunnen persoonsgegevens worden verwerkt: 1° de begunstigden van de rechtstreekse betalingen die worden toegekend op basis van dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan;2° de personen die de begunstigden, vermeld in punt 1°, kunnen vertegenwoordigen in het e-loket van de bevoegde entiteit. De volgende gegevens die direct of indirect gekoppeld zijn aan persoonsgegevens van de categorieën betrokkenen, vermeld in het tweede lid, kunnen voor de uitvoering van dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan worden verwerkt: 1° identificatiegegevens;2° contactgegevens;3° financiële gegevens;4° btw-gegevens;5° gegevens over vorming en onderwijs;6° perceelsgegevens;7° diergegevens;8° lidmaatschappen in ondernemingen. De persoonsgegevens, vermeld in het derde lid, worden verwerkt op basis van de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen, vermeld in artikel 6, lid 1, e), van de voormelde verordening.

De persoonsgegegevens, vermeld in het derde lid, worden verwerkt voor de volgende doelstellingen: 1° de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;2° het verlenen van rechtstreekse betalingen aan landbouwers. HOOFDSTUK 1 0. - Slotbepalingen

Art. 99.Het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 24/10/2014 pub. 08/12/2014 numac 2014036845 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid sluiten tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2022, wordt opgeheven op 1 januari 2023, met uitzondering van artikel 37, § 2/1, eerste tot en met achtste lid, en artikel 41.

Art. 100.Het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 24/10/2014 pub. 08/12/2014 numac 2014036845 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid sluiten tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zoals van kracht op 31 december 2022, blijft van toepassing op steunaanvragen die betrekking hebben op de campagnes die voorafgaan aan 1 januari 2023.

Art. 101.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2023, met uitzondering van artikel 4, § 2, eerste lid, 5°, waarvan de inwerkingtreding door de minister bepaald wordt.

Art. 102.De Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 21 april 2023.

De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale Economie en Landbouw, J. BROUNS

Bijlage 1. Erosiebestrijdingsmaatregelen als vermeld in artikel 57, § 3 1. In deze bijlage wordt verstaan onder: 1° basispakket: a) als de teelt geoogst wordt vóór 15 oktober, minstens één van de volgende maatregelen: i) het inzaaien van een groenbedekker voor 1 december; ii) het inzaaien van een andere teelt voor 1 december; b) als de teelt geoogst wordt na 15 oktober, minstens één van de volgende maatregelen: i) het inzaaien van een groenbedekker voor 1 december; ii) de bodem niet-kerend bewerken voor 1 december; iii) het inzaaien van een andere teelt voor 1 december; iv) het behouden van een bodembedekking door oogstresten bij korrelmais, spruiten en andere koolsoorten tot de inzaai van de volgende teelt; v) het toepassen van wintervoorploegen (`winterlabeur') voor percelen met een klei- of leembodem;c) als de teelt niet geoogst is op 1 december, minstens één van de volgende maatregelen: i) het behouden van de teelt of van de teeltresten tot de inzaai van de volgende teelt; ii) het toepassen van wintervoorploegen (`winterlabeur') voor percelen met een klei- of leembodem; 2° keuzepakket bufferstrook voor percelen met een zeer hoge erosiegevoeligheid: minstens één van de volgende maatregelen: a) het hebben of aanleggen van een grasbufferstrook van minstens 9 meter breed bij een perceel met een uniforme helling, in samenwerking met een bedrijfsplanner of een erosiecoördinator;b) het hebben of aanleggen van een grasgang van minstens 12 meter breed bij een perceel met een sonk of een droge vallei, in samenwerking met een bedrijfsplanner of een erosiecoördinator;c) het hebben of aanleggen van een graszone bij een perceel met een complexe topografie, in samenwerking met een bedrijfsplanner of een erosiecoördinator;d) het hebben of aanleggen van een dam uit plantaardige materialen bij een perceel met een complexe topografie, eventueel in combinatie met een grasbufferstrook, in samenwerking met een bedrijfsplanner of een erosiecoördinator;3° keuzepakket teelttechnische maatregelen voor percelen met een zeer hoge erosiegevoeligheid: minstens één van de volgende maatregelen uitvoeren: a) niet kerende bodembewerking toepassen voor de inzaai van de teelt;b) directe inzaai toepassen;c) strip-till toepassen bij de inzaai van de teelt;d) het aanleggen van drempeltjes bij niet-biologische aardappelen.Bij biologische aardappelteelt is schoffelen en wieden toegelaten als alternatief voor drempeltjes; e) het aanleggen van drempeltjes of toepassen van een diepe tandbewerking bij andere ruggenteelten dan aardappelen;4° keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken: minstens één van de volgende maatregelen uitvoeren: a) het hebben of aanleggen van een bufferende aarden dam met een erosiepoel, eventueel met geleidende aarden dam;b) het hebben of aanleggen van een bufferbekken, eventueel met geleidende aarden dam; De maatregelen zijn gebonden aan de volgende voorwaarden: a) de aanleg van de structurele erosiebestrijdingswerken voldoet aan de code goede praktijk voor erosiebestrijdingswerken en gebeurt verplicht onder coördinatie van een bedrijfsplanner of een erosiecoördinator.De aanleg van de maatregel moet goedgekeurd worden door de overheid of uitgevoerd worden in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 mei 2009 betreffende de erosiebestrijding, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2010, hierna het erosiebesluit genoemd; b) eerder aangelegde structurele erosiebestrijdingswerken komen in aanmerking nadat deze zijn goedgekeurd door de overheid of aangelegd werden in het kader van het erosiebesluit;c) de maatregel moet op een akkerbouwperceel, dat de landbouwer zelf gebruikt, aanwezig zijn.Maatregelen aanwezig op een openbaar domein komen niet in aanmerking; d) enkel het perceel waarop de maatregel is aangelegd voldoet aan het pakket structurele erosiebestrijdingswerken.Andere percelen waarvan water en sediment in de buffervoorziening terecht komt, voldoen niet aan het pakket structurele erosiebestrijdingswerken; 5° directe inzaai: het direct inzaaien in een voldoende bodembedekking.Om gunstige zaaicondities te creëren wordt bij directe inzaai toegestaan dat de bodem, vóór de insnijding van de zaaikouters, wordt geopend en verkruimeld. Concreet gaat het om schijven of een combinatie van schijven en tanden die werkzaam zijn in dezelfde lijn als de zaaikouter en met een werkbreedte per schijf van maximaal 3 cm; 6° strip-till: de techniek waarbij de teelt ingezaaid wordt op een strook bewerkte grond van maximaal 30 cm breed, terwijl de rest van het veld onbewerkt blijft en een voldoende bodembedekking heeft;7° drempeltjes: aanaardingen aangebracht dwars tussen de ruggen met een aangepaste machine.2. Afhankelijk van de teeltcategorie zijn de volgende maatregelen verplicht: 1° teelten die het jaar rond een volledige bedekking van de bodem bieden: a) het omzetten van blijvend grasland naar akkerland is verboden, met uitzondering van blijvend grasland aangelegd ter uitvoering van een vrijwillige regeling of beheersverbintenis die gunstig is voor het klimaat, het milieu of het dierenwelzijn, of een overeenkomst gesloten in het kader van het erosiebesluit;2° teelten ingezaaid vóór 1 januari: a) een maatregel toepassen uit het basispakket;b) een maatregel toepassen uit ofwel het keuzepakket bufferstroken, ofwel het keuzepakket teelttechnische maatregelen, ofwel het keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken;3° teelten ingezaaid na 1 januari: a) een maatregel toepassen uit het basispakket;b) een maatregel toepassen zowel uit het keuzepakket bufferstroken als uit het keuzepakket teelttechnische maatregelen, ofwel een maatregel uit het keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken;4° meerjarige teelten: er voor zorgen dat de bodem voor minstens 80 % bedekt is door de combinatie van enerzijds de teelt zelf en anderzijds gras of een andere waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen, ofwel een maatregel toepassen uit het keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Brussel, 21 april 2023.

De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale Economie en Landbouw, J. BROUNS

Bijlage 2. Erosiebestrijdingsmaatregelen als vermeld in artikel 57, § 4 1. In deze bijlage wordt verstaan onder: 1° basispakket: a) als de teelt geoogst wordt vóór 15 oktober, minstens één van de volgende maatregelen: i) het inzaaien van een groenbedekker voor 1 december; ii) het inzaaien van een andere teelt voor 1 december; b) als de teelt geoogst wordt na 15 oktober, minstens één van de volgende maatregelen: i) het inzaaien van een groenbedekker voor 1 december; ii) de bodem niet-kerend bewerken voor 1 december; iii) het inzaaien van een andere teelt voor 1 december; iv) het behouden van een bodembedekking door oogstresten bij korrelmais, spruiten en andere koolsoorten tot de inzaai van de volgende teelt; v) het toepassen van wintervoorploegen (`winterlabeur') voor percelen met een klei- of leembodem;c) als de teelt niet geoogst is op 1 december, minstens één van de volgende maatregelen: i) het behouden van de teelt of de teeltresten tot de inzaai van de volgende teelt; ii) het toepassen van wintervoorploegen (`winterlabeur') voor percelen met een klei- of leembodem; 2° keuzepakket bufferstrook voor percelen met een hoge erosiegevoeligheid: minstens één van de volgende maatregelen: a) het hebben of aanleggen van een grasbufferstrook van minstens 9 meter breed bij een perceel met een uniforme helling;b) het hebben of aanleggen van een grasgang van minstens 12 meter breed bij een perceel met een sonk of een droge vallei;c) het hebben of aanleggen van een graszone bij een perceel met een complexe topografie, in samenwerking met een bedrijfsplanner of een erosiecoördinator;d) het hebben of aanleggen van een dam uit plantaardige materialen bij een perceel met een complexe topografie, eventueel in combinatie met een grasbufferstrook, in samenwerking met een bedrijfsplanner of een erosiecoördinator;3° keuzepakket teelttechnische maatregelen voor percelen met een hoge erosiegevoeligheid: minstens één van de volgende maatregelen uitvoeren: a) niet kerende bodembewerking toepassen voor de inzaai van de teelt;b) directe inzaai toepassen;c) strip-till toepassen bij de inzaai van de teelt;d) zaaien volgens de hoogtelijnen bij andere dan ruggenteelten;e) het aanleggen van drempeltjes bij niet-biologische aardappelen.Bij biologische aardappelteelt is schoffelen en wieden toegelaten als alternatief voor drempeltjes; f) het aanleggen van drempeltjes of uitvoeren van een diepe tandbewerking bij andere ruggenteelten dan aardappelen;g) de kopakkers inzaaien met gras in de groeifase van de teelt.4° keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken: minstens één van de volgende maatregelen uitvoeren: a) het hebben of aanleggen van een bufferende aarden dam met een erosiepoel, eventueel met geleidende aarden dam;b) het hebben of aanleggen van een bufferbekken, eventueel met geleidende aarden dam; De maatregelen zijn gebonden aan de volgende voorwaarden: a) de aanleg van de structurele erosiebestrijdingswerken voldoet aan de code goede praktijk voor erosiebestrijdingswerken en gebeurt verplicht onder coördinatie van een bedrijfsplanner of een erosiecoördinator.De aanleg van de maatregel moet goedgekeurd worden door de overheid of uitgevoerd worden in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 mei 2009 betreffende de erosiebestrijding, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2010, hierna het erosiebesluit genoemd; b) eerder aangelegde structurele erosiebestrijdingswerken komen in aanmerking nadat deze zijn goedgekeurd door de overheid of aangelegd werden in het kader van het erosiebesluit;c) de maatregel moet op een akkerbouwperceel dat de landbouwer zelf gebruikt aanwezig zijn.Maatregelen aanwezig op een openbaar domein komen niet in aanmerking; d) enkel het perceel waarop de maatregel is aangelegd voldoet aan het pakket structurele erosiebestrijdingswerken.Andere percelen waarvan water en sediment in de buffervoorziening terecht komt, voldoen niet aan het pakket structurele erosiebestrijdingswerken; 5° directe inzaai: het direct inzaaien in een voldoende bodembedekking.Om gunstige zaaicondities te creëren wordt bij directe inzaai toegestaan dat de bodem, vóór de insnijding van de zaaikouters, wordt geopend en verkruimeld. Concreet gaat het om schijven of een combinatie van schijven en tanden die werkzaam zijn in dezelfde lijn als de zaaikouter en met een werkbreedte per schijf van maximaal 3 cm; 6° strip-till: de techniek waarbij de teelt ingezaaid wordt op een strook bewerkte grond van maximaal 30 cm breed, terwijl de rest van het veld onbewerkt blijft en een voldoende bodembedekking heeft;7° drempeltjes: aanaardingen aangebracht dwars tussen de ruggen met een aangepaste machine.2. Afhankelijk van de teeltcategorie zijn de volgende maatregelen verplicht: 1° teelten ingezaaid vóór 1 januari: ofwel een maatregel toepassen onder a) ofwel onder b) a) een maatregel toepassen uit het basispakket;b) minstens één maatregel toepassen uit een van de volgende keuzepakketten: i) het keuzepakket bufferstroken; ii) het keuzepakket teeltechnische maatregelen; iii) het keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken; 2° teelten ingezaaid na 1 januari: a) een maatregel toepassen uit het basispakket;b) een maatregel toepassen uit ofwel het keuzepakket bufferstroken, ofwel het keuzepakket teelttechnische maatregelen, ofwel het keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken.Indien een maatregel uit het keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken wordt toegepast, is het toepassen van een maatregel onder a) niet verplicht; 3° meerjarige teelten: ofwel een maatregel toepassen van a) ofwel van b): a) er voor zorgen dat de bodem voor minstens 80 % bedekt is door de combinatie van enerzijds de teelt zelf en anderzijds gras of een andere waterdoorlatende bodembedekking tussen de rijen;b) minstens één maatregel toepassen uit ofwel het keuzepakket bufferstroken ofwel het keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Brussel, 21 april 2023.

De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale Economie en Landbouw, J. BROUNS

^