Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 23 juli 1998
gepubliceerd op 10 september 1998

Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998035981
pub.
10/09/1998
prom.
23/07/1998
ELI
eli/besluit/1998/07/23/1998035981/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 JULI 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, inzonderheid op de artikelen 9, 13, 14, 15, 16, 21, 22, 23, 30, 37, 38, 39, 40 en 47;

Gelet op het advies van de Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud, gegeven op 25/11/1997;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 10 maart 1998;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering op 10 maart 1998 betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 19 mei 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : HOOFDSTUK I. - Definities 1° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het natuurbehoud;2° decreet : het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;3° afdeling : de afdeling Natuur van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;4° belanghebbende : a) voor de toepassing van het hoofdstuk IV van dit besluit : elke natuurlijke of rechtspersoon die tengevolge van een vergunningsplichtige activiteit tot wijziging van vegetatie en/of kleine landschapselementen rechtstreekse hinder kan ondervinden, alsook elke rechtspersoon die zich de bescherming tot doel heeft gesteld van de natuur die door deze hinder kan worden getroffen en erkend zijn als regionale vereniging of optreden namens een streekvereniging conform het decreet van 29 april 1991 tot instelling van een milieu- en natuurraad van Vlaanderen en tot vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en de subsidiering van de milieu- en natuurverenigingen.b) voor de toepassing van het hoofdstuk V van dit besluit : de eigenaars, erfpachthouders, opstalhouders, vruchtgebruikers, huurders en pachters;5° vroeger perceel : een perceel van een belanghebbende als bedoeld in 4°, b vóór de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen;6° nieuw perceel : een perceel van een belanghebbende als bedoeld in 4° b na de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen en vanaf de datum van de ingebruikneming, vastgesteld in de natuurinrichtingsakte, bepaald in het artikel 42 van dit besluit;7° projectcomité : het natuurinrichtingsprojectcomité, bepaald in het artikel 20 van dit besluit;8° projectcommissie : de natuurinrichtingsprojectcommissie bepaald in artikel 22 van dit besluit;9° Commissie voor Landinrichting :de commissie bepaald in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting;10° natuurinrichtingsmaatregelen : de inrichtingswerkzaamheden nodig om de doelstellingen van het natuurinrichtingsproject te realiseren, in het bijzonder de maatregelen bepaald in artikel 47 van het decreet;11° Afdeling Bos en Groen : de afdeling Bos en Groen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.12° Huiskavel : het kadastraal perceel ofwel horend bij de vergunde woning ofwel kadastrale percelen die deel uitmaken van de bedrijfsvoering van het desbetreffend bedrijf en er een ononderbroken ruimtelijk geheel van uitmaken.13° Cultuurgewas : een gewas dat verbouwd wordt voor economische doeleinden inclusief braakgronden kaderend in het Europees Landbouwbeleid met uitzondering van het historisch permanent grasland en van bossen conform het bosdecreet.14° Historisch permanent grasland : een half natuurlijke vegetatie bestaande uit grasland gekenmerkt door het langdurige grondgebruik als graasweide, hooiland of wisselweide met ofwel cultuurhistorische waarde, ofwel een soortenrijke vegetatie van kruiden en grassoorten waarbij het milieu wordt gekenmerkt door aanwezigheid van sloten, greppels, poelen, uitgesproken microreliëf, bronnen of kwelzones, zoals nader aangegeven in bijlage 4. 15° A.W.Z. : de administratie Waterwegen en Zeewezen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. HOOFDSTUK II. - Afbakening van het VEN en het IVON

Art. 2.Voor de procedure tot voorlopige vaststelling van het ontwerp van een afbakeningsplan als bedoeld in de artikelen 21, 23 en 30 van het decreet gelden de volgende nadere regels : Na de beslissing van de Vlaamse regering tot opmaken van het ontwerp van afbakeningsplan, belast de minister de Afdeling met het opmaken van het ontwerp van afbakeningsplan.

De Afdeling kan zich hiervoor door het Instituut en de VLM laten bijstaan; zowel het Instituut als de VLM nemen de kosten voor deze geleverde bijstand, ieder voor wat hen betreft, ten hunnen laste.

Het ontwerp van het afbakeningsplan wordt opgemaakt op een ondergrond van een plan van aanleg met de bijhorende toelichting op schaal 1/25.000, opgemaakt met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996 of van andere uitvoeringsplannen in het kader van de wetgeving inzake ruimtelijke ordening.

De afbakening van het VEN en het IVON wordt op het ontwerp van afbakeningsplan aangeduid met de symbolen, vastgesteld in de bijlage I bij dit besluit.

De adviezen bedoeld in van het artikel 21, § 3 van het decreet worden door de minister ingewonnen op basis van het overeenkomstig het tweede lid opgemaakte ontwerpplan.

De voorlopige vaststelling door de Vlaamse regering van het ontwerp van het afbakeningsplan gebeurt op basis van een ontwerpplan met de bijhorende toelichting op schaal 1/25.000 opgemaakt overeenkomstig het tweede lid.

Art. 3.§ 1. Voor de procedure tot definitieve vaststelling van een afbakeningsplan als bedoeld in de artikelen 21 en 30 van het decreet gelden de volgende nadere regels.

Overeenkomstig het artikel 22 van het decreet wordt door de afdeling over het voorlopig vastgestelde ontwerp van het afbakeningsplan het advies ingewonnen van : 1° de SERV;2° de MINA-raad;3° de bestendige deputatie(s);4° de betrokken gemeenteraden;5° de betrokken polders en/of wateringen;6° de Raad;7° het Instituut;8° de volgende administraties en instellingen : a) de afdeling Land van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;b) de afdeling Bos en Groen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;c) de afdeling Water van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;d) de afdeling Ruimtelijk Planning van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;e) de afdeling Monumenten en Landschappen van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;f) de ALT;g) de watervoorzieningsmaatschappij waarvan : - ofwel, een waterwinning gelegen is binnen het voorlopig vastgestelde ontwerp van het afbakeningsplan; - ofwel, de activiteit van een waterwinning een rechtstreekse hydrologische invloed heeft op gebieden binnen het voorlopig vastgestelde ontwerp van het afbakeningsplan; h) de Vlaamse Hoge Bosraad. Het definitief vastgestelde afbakeningsplan wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt op schaal 1/25.000. § 2. Voor de procedure tot definitieve vaststelling van een afbakeningsplan als bedoeld in artikel 23 van het decreet gelden de volgende nadere regels.

Overeenkomstig artikel 23 van het decreet wordt door de Gouverneur van de betrokken provincies over het voorlopig vastgestelde ontwerp van het afbakeningsplan het advies ingewonnen van : 1° de SERV;2° de MINA-raad;3° de betrokken gemeenteraden;4° de Raad;5° de Vlaamse Hoge Bosraad;6° het Instituut;7° de volgende administraties en instellingen : a) de afdeling Land van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;b) de afdeling Bos en Groen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;c) de afdeling Water van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;d) de afdeling Ruimtelijk Planning van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;e) de afdeling Monumenten en Landschappen van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;f) de ALT;g) de watervoorzieningsmaatschappij waarvan : - ofwel, een waterwinning gelegen is binnen het voorlopig vastgestelde ontwerp van het afbakeningsplan; - ofwel, de activiteit van een waterwinning een rechtstreekse hydrologische invloed heeft op gebieden binnen het voorlopig vastgestelde ontwerp van het afbakeningsplan; h) de Vlaamse Land- en Tuinbouwraad. Het definitief vastgestelde afbakeningsplan wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt op schaal 1/25.000.

Art. 4.Met toepassing van de artikelen 25, § 3, laatste lid en 26, § 3, laatste lid van het decreet wordt, onverminderd de toepassing van de artikelen 18 en 19 van het decreet, voor de bestaande vergunde drinkwaterwinningen, en de bijhorende vergunde capaciteit, gelegen binnen een GEN of GENO, een algemene ontheffing verleend op de verbodsbepalingen inzake het uitvoeren van werkzaamheden die rechtstreeks of onrechtstreeks het grondwaterpeil verlagen. Deze ontheffing geldt tot de datum waarop de in het artikel 19 van het decreet voorziene effectgerichte maatregelen en afstemming van de invloeden op de aanwezige en potentiële natuurelementen in voege moeten treden zoals deze is bepaald in het natuurrichtplan voor het desbetreffende GEN of GENO. HOOFDSTUK III. - Recht van voorkoop

Art. 5.De Vlaamse regering machtigt de VLM om in haar naam en voor haar rekening binnen de haar daartoe toegekende budgettaire perken het recht van voorkoop van de Vlaamse regering bedoeld in de artikelen 37, 38 en 39 van het decreet uit te oefenen.

Art. 6.De in artikel 5 bedoelde machtiging is onderworpen aan de volgende voorwaarden.

Voor de uitoefening van het recht van voorkoop van de Vlaamse regering geeft de instrumenterende ambtenaar kennis zoals bedoeld in art. 37, § 2 en § 3 van het decreet bij ter post aangetekend schrijven of bij gerechtsdeurwaardersexploot aan de VLM. Deze kennisgeving geldt als kennisgeving aan de Vlaamse regering en het Vlaamse Gewest.

De VLM wint over elke kennisgeving van recht van voorkoop het advies in van de afdeling alsook van de ALT wanneer beroepslandbouw aanwezig is en dit op gronden die verpacht zijn en waarop de ontheffing conform het artikel 25, § 3, 2°, 1) of het artikel 26, § 3, 2°, 1) van het decreet van toepassing is en de AWZ voor zover het gronden betreft binnen de maritieme duinstreek.

Voormelde afdeling verleent haar advies aan de VLM binnen een termijn van 14 kalenderdagen; indien geen advies binnen deze termijn is uitgebracht, wordt het advies geacht gunstig te zijn.

Op basis van een gunstig advies van de afdeling neemt de VLM een met reden omklede beslissing over de uitoefening van het voorkooprecht.

De onroerende goederen, aangekocht door het recht van voorkoop van de Vlaamse regering, vormen een patrimonium van het Vlaamse Gewest dat gescheiden is van het eigen patrimonium van de VLM en van andere patrimonia die de VLM in het kader van haar opdrachten beheert.

De VLM beheert de eigendomsrechten van deze onroerende goederen namens de Vlaamse regering.

De VLM wijst, in de mate dat deze gronden vrij van gebruik zijn, de gebruiksrechten van onroerende goederen, aangekocht door het recht van voorkoop van de Vlaamse regering, behoudens in de gevallen bedoeld in het volgende lid toe aan de afdeling.

De VLM kan evenwel, op voorstel van de afdeling en mits akkoord van de betrokken instanties, deze gebruiksrechten van onroerende goederen, aangekocht via het recht van voorkoop van de Vlaamse regering toewijzen aan de afdeling Bos en Groen, de AWZ voor zover het gronden betreft binnen de maritieme duinstreek, aan een openbaar bestuur of aan een erkende terreinbeherende natuurvereniging.

De VLM kan daartoe, na gunstig advies van de afdeling, een overeenkomst sluiten met één van de voormelde partijen.

Deze overeenkomst omvat bepalingen over : 1° het voorwerp van de overeenkomst;2° de duur van de overeenkomst;3° de voorwaarden waaronder het gebruiksrecht wordt toegewezen;4° het toezicht op de naleving van de voorwaarden;5° de regeling voor wanprestaties. HOOFDSTUK IV. - Voorwaarden voor het wijzigen van vegetatie en van kleine landschapselementen Afdeling 1. - Verbodsbepalingen

Art. 7.§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 9 van het decreet is het wijzigen van de volgende kleine landschapselementen en vegetaties verboden : 1° holle wegen;2° graften;3° bronnen;4° historisch permanent grasland en poelen gelegen in groengebieden, parkgebieden, buffergebieden en bosgebieden;5° vennen en heiden;6° moerassen en waterrijke gebieden;7° duinvegetaties. De onder punten 5°, 6°, en 7° vermelde vegetaties worden nader aangegeven in bijlage V. § 2. Voor zover uitdrukkelijk voldaan is aan de zorgplicht opgelegd door artikel 14 van het decreet, geldt het in § 1 bedoelde verbod niet wanneer de activiteiten tot wijziging van kleine landschapselementen en vegetaties : 1° hetzij worden uitgevoerd op huiskavels van een vergunde woning en/of bedrijfsgebouw en gelegen binnen een straal van maximum 100 meters rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw voor zover ze respectievelijk bewoond of in gebruik zijn.Deze straal wordt beperkt tot 50 meter als groengebied, parkgebied, buffergebied of bosgebied bestreken wordt.

Voor zover gelegen binnen groengebieden, parkgebieden, buffergebieden en bosgebieden wordt dit beperkt tot het kadastraal perceel van de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw met een maximale straal van 50 meter rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw. 2° hetzij worden uitgevoerd op basis van een regelmatige bouwvergunning afgeleverd met toepassing van de wetgeving op de ruimtelijke ordening na advies van de afdeling en voor zover uitdrukkelijk is voldaan aan de bepalingen van artikel 16 van het decreet inzake het tegengaan van vermijdbare schade;3° hetzij zijn geregeld in : a) een beheersplan voor natuurreservaten goedgekeurd met toepassing van de wetgeving op het natuurbehoud;b) een beheersplan goedgekeurd met toepassing van het Bosdecreet van 13 juni 1990;c) in een inrichtingsplan goedgekeurd met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en inzoverre zij zijn uit te voeren in opdracht van het landinrichtingscomité;d) een kavelplan goedgekeurd met toepassing van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen en inzoverre zij zijn uit te voeren in opdracht van het ruilverkavelingscomité;e) een goedgekeurd natuurinrichtingsproject;f) een beheersplan goedgekeurd met toepassing van het decreet van 16 april 1996 houdende bescherming van landschappen;4° hetzij normale onderhoudswerken betreffen. Voor de plannen en projecten bedoeld in het eerste lid 3° die na de inwerkingtreding van dit besluit worden goedgekeurd, geldt de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van de verbodsbepalingen enkel voor de activiteiten die als dusdanig expliciet zijn opgenomen in het plan of het project.

Art. 8.§ 1. De minister kan bij gemotiveerd besluit individuele afwijkingen toestaan op de verbodsbepalingen van artikel 7, mits de aanvrager de zorgplicht opgelegd door artikel 14 van het decreet naleeft. § 2. De in § 1 bedoelde afwijking moet schriftelijk worden aangevraagd en moet volgende elementen bevatten : 1° de omschrijving van de beoogde wijziging;2° een door de aanvrager ondertekende situatietekening op een kopie van een stratenplan met vermelding van de straatnaam of van de gangbare plaatsnaam en van de kadastrale gegevens;3° de technische redenen die de afwijking motiveren;4° een voorstel van maatregelen ter naleving van de zorgplicht opgelegd door artikel 14 van het decreet;5° een voorstel van compenserende maatregelen voor natuurherstel of -ontwikkeling zodanig dat de natuur in kwantiteit en kwaliteit niet vermindert.De aanvrager kan hieromtrent garanties geven via een derde. § 3. De minister doet binnen een termijn van drie maanden na de indiening ervan, uitspraak over de afwijkingsaanvraag.

Voorafgaand aan deze uitspraak wint de minister het advies in van de afdeling.

Wordt de afwijking toegestaan, dan kunnen voorwaarden worden opgelegd met het oog op de naleving van de zorgplicht opgelegd door de artikelen 14 en 16 van het decreet. Ingeval er geen uitspraak is binnen de voormelde termijn van drie maanden, dan is wordt de afwijkingsaanvraag geacht te zijn afgewezen. Afdeling 2. - Vergunningsplichtige wijzigingen

Onderafdeling A. - Natuurvergunningsplicht voor wijziging van vegetatie

Art. 9.De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de wijziging van vegetatie gelegen in de volgende gebieden en zones : 1° in de gebieden die vallen onder de hiernavolgende bestemmingen zoals aangewezen met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996 : a) de groengebieden;b) de parkgebieden;c) de buffergebieden;d) de bosgebieden;e) de valleigebieden;f) de brongebieden;g) de agrarische gebieden met ecologisch belang;h) de agrarische gebieden met bijzondere waarde;i) de natuurontwikkelingsgebieden;2° binnen de speciale beschermingszones aangeduid in het artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand;3° in de watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als watervogelhabitat, aangeduid bij koninklijk besluit van 27 september 1984 en besluit van de Vlaamse regering van 27 mei 1987 volgens het verdrag van Ramsar 1971, goedgekeurd bij wet van 22 februari 1979;4° in de beschermde duingebieden aangeduid krachtens artikel 52 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud toegevoegd bij decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen;5° in de zones aangeduid als gebied van communautair belang in de zin van de EG-Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

Art. 10.§ 1.Onverminderd de bepalingen van het artikel 9 van het decreet zijn de volgende activiteiten tot wijziging van vegetatie verboden behoudens voorafgaande en uitdrukkelijke schriftelijke vergunning : 1° van het College van Burgemeester en Schepenen, in zoverre deze activiteiten door natuurlijke personen of rechtspersonen andere dan rechtspersonen met publiekrechtelijk statuut worden uitgevoerd : a) het afbranden;b) het vernietigen, beschadigen of doen afsterven van vegetatie, met uitsluiting van percelen met cultuurgewassen, met mechanische of chemische middelen;c) het wijzigen van historisch permanent grasland met inbegrip van het microreliëf gelegen in valleigebieden, brongebieden, natuurontwikkelingsgebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of agrarische gebieden met bijzondere waarde alsook binnen de perimeter van de gebieden afgebakend volgens of in uitvoering van internationale verdragen, overeenkomsten en richtlijnen inzoverre het historisch permanent grasland binnen deze perimeter als habitat is opgenomen;d) het aanplanten op de plaatsen met vegetatie respectievelijk het geheel of gedeeltelijk rooien van bosjes;e) het wijzigen van het reliëf met inbegrip van nivellering van het microreliëf;f) het rechtstreeks of onrechtstreeks wijzigen van de waterhuishouding door drainage, ontwatering, dichten alsook het wijzigen van het overstromingsregime van vegetatie;2° van de Bestendige Deputatie van de provincieraad : de activiteiten genoemd in 1°, die door rechtspersonen met publiekrechtelijk statuut worden uitgevoerd. § 2. Voor zover uitdrukkelijk voldaan is aan de zorgplicht opgelegd door artikel 14 van het decreet, geldt de in § 1 bedoelde vergunningsplicht niet wanneer de activiteiten tot wijziging van vegetatie : 1° hetzij worden uitgevoerd op huiskavels van een vergunde woning en/of bedrijfsgebouw en gelegen binnen een straal van maximum 100 meters rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw voor zover ze respectievelijk bewoond of in gebruik zijn.Deze straal wordt beperkt tot 50 meter als groengebied, parkgebied, buffergebied of bosgebied bestreken wordt.

Voor zover gelegen binnen groengebieden, parkgebieden, buffergebieden en bosgebieden wordt dit beperkt tot het kadastraal perceel van de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw met een maximale straal van 50 meter rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw. 2° hetzij worden uitgevoerd op basis van een regelmatige bouwvergunning afgeleverd met toepassing van de wetgeving op de ruimtelijke ordening na advies van de afdeling en voor zover uitdrukkelijk is voldaan aan de bepalingen van artikel 16 van het decreet inzake het tegengaan van vermijdbare schade;3° hetzij zijn geregeld in : a) een beheersplan voor natuurreservaten goedgekeurd met toepassing van de wetgeving op het natuurbehoud;b) een beheersplan goedgekeurd met toepassing van het Bosdecreet van 13 juni 1990;c) in een inrichtingsplan goedgekeurd met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting, en inzoverre zij zijn uit te voeren in opdracht van het landinrichtingscomité;d) een kavelplan goedgekeurd met toepassing van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen, en inzoverre zij zijn uit te voeren in opdracht van het ruilverkavelingscomité;e) een goedgekeurd natuurinrichtingsproject;f) een beheersplan goedgekeurd met toepassing van het decreet van 16 april 1996 houdende bescherming van landschappen;4° hetzij normale onderhoudswerken betreffen. Voor de plannen en projecten bedoeld in 3°, die na de inwerkingtreding van dit besluit worden goedgekeurd, geldt de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van vergunningsplicht enkel voor de activiteiten die als dusdanig expliciet zijn opgenomen in het plan of het project.

Onderafdeling B. - Natuurvergunningsplicht voor wijziging van kleine landschapselementen

Art. 11.§ 1. Onverminderd de bepalingen van het artikel 9 van het decreet zijn in de gebieden en zones bedoeld in het artikel 9 van dit besluit waarbij voor de vogelrichtlijngebieden in dit artikel uitgegaan wordt van de perimeter alsook in de gebieden van het IVON en de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden aangewezen met toepassing van de wetgeving op de ruimtelijke ordening, de volgende activiteiten tot wijziging van kleine landschapselementen verboden zonder voorafgaande en uitdrukkelijke schriftelijke vergunning : 1° van het College van Burgemeester en Schepenen, in zoverre deze activiteiten door natuurlijke personen of rechtspersonen andere dan rechtspersonen met publiekrechtelijk statuut worden uitgevoerd : a) het rooien of anderszins verwijderen en het beschadigen van houtachtige beplantingen op weg-, waterweg- of spoorwegbermen of op het talud van holle wegen, van houtachtige beplantingen langs waterlopen, dijken of taluds, van heggen, hagen, houtkanten, houtwallen, bomenrijen en hoogstamboomgaarden; b het wijzigen van de vegetatie horende bij de kleine landschapselementen met inbegrip van het wijzigen van vegetatie (afbranden en het vernietigen, beschadigen of doen afsterven van de vegetatie met mechanische of chemische middelen) van perceelsrandbegroeiingen en sloten; c) het uitgraven, verbreden, rechttrekken, dichten van stilstaande waters, poelen of waterlopen.2° van de Bestendige Deputatie van de provincieraad : de activiteiten genoemd in 1°, die door rechtspersonen met publiekrechtelijk statuut worden uitgevoerd. § 2. Voor zover uitdrukkelijk voldaan is aan de zorgplicht opgelegd door artikel 14 van het decreet, geldt de in § 1 bedoelde vergunningsplicht niet wanneer de activiteiten tot wijziging van vegetatie : 1° hetzij worden uitgevoerd op huiskavels van een vergunde woning en/of bedrijfsgebouw en gelegen binnen een straal van maximum 100 meters rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw voor zover ze respectievelijk bewoond of in gebruik zijn.Deze straal wordt beperkt tot 50 meter als groengebied, parkgebied, buffergebied of bosgebied bestreken wordt.

Voor zover gelegen binnen groengebieden, parkgebieden, buffergebieden en bosgebieden wordt dit beperkt tot het kadastraal perceel van de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw met een maximale straal van 50 meter rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw. 2° hetzij worden uitgevoerd op basis van een regelmatige bouwvergunning afgeleverd met toepassing van de wetgeving op de ruimtelijke ordening na advies van de afdeling en voor zover uitdrukkelijk is voldaan aan de bepalingen van artikel 16 van het decreet van inzake het tegengaan van vermijdbare schade;3° hetzij zijn geregeld in : a) een beheersplan voor natuurreservaten goedgekeurd met toepassing van de wetgeving op het natuurbehoud;b) een beheersplan goedgekeurd met toepassing van het Bosdecreet van 13 juni 1990;c) in een inrichtingsplan goedgekeurd met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting, en inzoverre zij zijn uit te voeren in opdracht van het landinrichtingscomité;d) een kavelplan goedgekeurd met toepassing van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen, en inzoverre, zij zijn uit te voeren in opdracht van het ruilverkavelingscomité;e) een goedgekeurd natuurinrichtingsproject;f) een beheersplan goedgekeurd met toepassing van het decreet van 16 april 1996 houdende bescherming van landschappen;4° hetzij normale onderhoudswerken betreffen. Voor de plannen en projecten bedoeld in het eerste lid, 3° die na de inwerkingtreding van dit besluit worden goedgekeurd, geldt de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van vergunningsplicht enkel voor de activiteiten die als dusdanig expliciet zijn opgenomen in het plan of het project.

Onderafdeling C. - Procedure Natuurvergunningsaanvragen

Art. 12.Om als volledig te worden beschouwd, moet de aanvraag voor de in de artikelen 10, § 1 en 11, § 1 van dit besluit bedoelde natuurvergunningen de volgende documenten bevatten : 1° een vergunningsaanvraag in drievoud, gesteld op een formulier waarvan het model is vastgesteld in bijlage II bij dit besluit, waarin de beoogde activiteiten zijn aangegeven die een wijziging van vegetatie of kleine landschapselementen tot gevolg hebben, met aanduiding van de volgende gegevens : a) een typering van de bestaande vegetatie en/of van de kleine landschapselementen; b de aard der bedoelde handelingen; c) de oppervlakte van de wijziging van vegetatie en/of van de kleine landschapselementen;d) de periode van de uitvoering;e) de toestand die door de uitvoering van de werken zal worden geschapen;f) de compenserende maatregelen voor natuurherstel of -ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 8, § 2, 5°;2° een door de aanvrager ondertekende situatietekening, opgesteld in drievoud, op een kopie van een stratenplan met vermelding van de straatnaam of van de gangbare plaatsnaam en van de kadastrale gegevens.

Art. 13.§ 1.Voor de natuurvergunningsaanvragen voor activiteiten bedoeld in de artikelen 10, § 1, 1° en 11, § 1, 1° verloopt de procedure als vastgesteld in dit artikel. § 2. Het college van burgemeester en schepenen of de door hem gemachtigde ambtenaar van de gemeente onderzoekt de vergunningsaanvraag op haar ontvankelijkheid en volledigheid overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 10, 11 en 12.

Wordt de aanvraag onontvankelijk bevonden, dan wordt de aanvrager binnen 14 kalenderdagen na de indiening van de vergunningsaanvraag hiervan door het College of de in het eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar, schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding van de reden van de onontvankelijkheid en gebeurlijk met vermelding van de overheid die bevoegd geacht wordt kennis te nemen van de vergunningsaanvraag.

Wordt de aanvraag onvolledig bevonden, dan wordt de aanvrager binnen 14 kalenderdagen na de indiening van de vergunningsaanvraag hiervan door het College of de in het eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar, schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding van de gegevens en/of documenten die ontbreken of nadere toelichting vereisen.

Wordt de aanvraag ontvankelijk en volledig bevonden, dan wordt de aanvrager binnen 14 kalenderdagen na de indiening van de vergunningsaanvraag hiervan door het College of de in het eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar, bij ter post aangetekende brief hiervan in kennis gesteld; de behandelingstermijn vangt aan op de datum van verzending van voormelde brief.

Indien het College of de in het eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar geen schriftelijke kennisgeving uiterlijk 14 kalenderdagen na de indiening van de vergunningsaanvraag aan de aanvrager heeft verzonden, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk en volledig te zijn. § 3. Met het oog op het openbaar onderzoek beveelt de burgemeester dat het dossier met betrekking tot de vergunningsaanvraag gedurende 30 kalenderdagen ter inzage wordt gelegd bij de diensten van het gemeentebestuur.

Op bevel van de Burgemeester wordt de bekendmaking van de vergunningsaanvraag gedurende 30 kalenderdagen aangeplakt op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten. In deze bekendmaking worden vermeld : 1° het onderwerp van de aanvraag, met een korte beschrijving van de handeling;2° de diensten van het gemeentebestuur waar gedurende de periode van 30 kalenderdagen van bekendmaking het dossier kan worden ingezien;3° de mededeling dat gedurende die periode bezwaren en opmerkingen aan het College schriftelijk kunnen worden gericht of mondeling kunnen worden meegedeeld aan de Burgemeester of aan een door hem aangewezen gemeentelijke ambtenaar. Bij het afsluiten van het openbaar onderzoek wordt door de Burgemeester een dossier samengesteld dat de volgende elementen omvat : 1° het bewijs van de aanplakking;2° het proces-verbaal houdende de tijdens het openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge bezwaren en opmerkingen; § 4. Wat de adviesverlening betreft, zendt de Burgemeester of de in § 2, eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar op de dag van de verzending van de in § 2, vierde lid bedoelde brief, een exemplaar van het volledige vergunningsaanvraagdossier aan : 1° de dienst van de gemeente die met het onderzoek van natuurdossiers is gelast met verzoek om advies;2° de afdeling; De dienst van de gemeente die met het onderzoek van natuurdossiers is gelast alsook de afdeling brengen hun advies uit binnen een termijn van 30 kalenderdagen na ontvangst van het dossier. Bij onstentenis van advies binnen de gestelde termijn kan de behandeling van het dossier worden voortgezet. § 5. Binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van de in § 2, vierde lid bedoelde brief doet het College uitspraak over de natuurvergunningsaanvraag. Het College kan de vergunning verlenen, weigeren, beperken en aan voorwaarden onderwerpen met inbegrip van het opleggen van compensatiemaatregelen voor natuurherstel of -ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 8, § 2, 5°.

Het College houdt daarbij rekening met de volgende beoordelingscriteria : 1° de bestaande toestand van de natuur ongeacht de bestemming van het gebied;2° de huidige toestand van de vegetaties of de kleine landschapselementen;3° de maatregelen tot herstel en ontwikkeling van habitats en ecosystemen;4° de abiotische elementen; De beslissing wordt met redenen omkleed. Indien ze gunstig is, wordt er steeds in bepaald dat de aanvrager de activiteiten niet mag aanvangen vooraleer de in onderafdeling D van deze afdeling bedoelde beroepstermijnen zijn verstreken. § 6. De beslissing over de natuurvergunningsaanvraag wordt bekendgemaakt als volgt : 1° op bevel van de Burgemeester wordt de beslissing bij uittreksel gedurende een periode van 30 kalenderdagen aangeplakt op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten;2° de Burgemeester zendt dezelfde dag als tot aanplakking van de bekendmaking bedoeld in 1° wordt overgegaan, per ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs, een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing ter kennisgeving aan : a) de aanvrager;b) de Gouverneur van de betrokken provincie;c) de afdeling;3° de Burgemeester verleent op eenvoudige vraag eveneens een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing aan elke belanghebbende die hierom vraagt. § 7. Indien de beslissing over de vergunningsaanvraag niet binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van de in § 2, vierde lid bedoelde brief, aan de aanvrager is toegezonden, wordt overeenkomstig het artikel 15 van het decreet de aangevraagde vergunning geacht te zijn verleend.

Op bevel van de Burgemeester wordt een bericht van vaststelling van stilzwijgende vergunning bij uittreksel gedurende een periode van 30 kalenderdagen aangeplakt op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten.

De Burgemeester zendt dezelfde dag als tot aanplakking van de bekendmaking wordt overgegaan, per ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs, een voor eensluidend verklaard afschrift van het bericht van vaststelling van stilzwijgende vergunning ter kennisgeving aan : a) de aanvrager;b) de Gouverneur van de betrokken provincie;c) de afdeling; De Burgemeester verleent op eenvoudige vraag eveneens een voor eensluidend verklaard afschrift van het bericht van stilzwijgende vergunning aan elke belanghebbende die hierom vraagt;.

Art. 14.§ 1. Voor de natuurvergunningsaanvragen voor activiteiten bedoeld in de artikelen 10, § 1, 2° en 11, § 1, 2° verloopt de procedure als volgt vastgesteld in dit artikel. § 2. Wat het onderzoek ontvankelijkheid en volledigheid betreft, onderzoekt de Bestendige Deputatie van de provincieraad of de door haar daartoe gemachtigde ambtenaar onderzoektde vergunningsaanvraag op haar ontvankelijkheid en volledigheid overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 10, 11 en 12.

Wordt de aanvraag onontvankelijk bevonden, dan wordt de aanvrager binnen 14 kalenderdagen na de indiening van de vergunningsaanvraag hiervan door de Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in het eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar, schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding van de reden van de onontvankelijkheid en gebeurlijk met vermelding van de overheid die bevoegd geacht wordt kennis te nemen van de vergunningsaanvraag.

Wordt de aanvraag onvolledig bevonden, dan wordt de aanvrager binnen 14 kalenderdagen na de indiening van de vergunningsaanvraag hiervan door de Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in het eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar, schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding van de gegevens en/of documenten die ontbreken of nadere toelichting vereisen.

Wordt de aanvraag ontvankelijk en volledig bevonden, dan wordt de aanvrager binnen 14 kalenderdagen na de indiening van de vergunningsaanvraag hiervan door de Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in het eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar, bij ter post aangetekende brief hiervan in kennis gesteld; de behandelingstermijn vangt aan op de datum van verzending van voormelde brief.

Indien de Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in het eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar geen schriftelijke kennisgeving uiterlijk 14 kalenderdagen na de indiening van de vergunningsaanvraag aan de aanvrager heeft verzonden, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk en volledig te zijn. § 3. Wat het openbaar onderzoek betreft, zendt de Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in § 2, eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar op de dag van verzending van de in § 2, vierde lid bedoelde brief één exemplaar van de vergunningsaanvraag aan de Burgemeester met de opdracht tot het instellen van een openbaar onderzoek.

Op bevel van de Burgemeester wordt de vergunningsaanvraag gedurende 30 kalenderdagen ter inzage gelegd bij de diensten van het gemeentebestuur;

Op bevel van de Burgemeester wordt de bekendmaking van de vergunningsaanvraag gedurende een periode van 30 kalenderdagen aangeplakt op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten. In deze bekendmaking worden vermeld : 1° het onderwerp van de aanvraag met een korte beschrijving van de handeling;2° de diensten van het gemeentebestuur waar gedurende de periode van 30 kalenderdagen van bekendmaking het dossier kan worden ingezien;3° de mededeling dat gedurende die periode bezwaren en opmerkingen aan het College schriftelijk kunnen worden gericht of mondeling kunnen worden meegedeeld aan de Burgemeester of aan een door hem aangewezen gemeentelijke ambtenaar. Bij het afsluiten van het openbaar onderzoek wordt door de Burgemeester een dossier samengesteld dat de volgende elementen omvat : 1° het bewijs van de aanplakking;2° het proces-verbaal houdende de tijdens het openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge bezwaren en opmerkingen. Het in het vierde lid bedoelde dossier wordt door de burgemeester binnen een termijn van tien kalenderdagen na het verstrijken van de termijn van dertig kalenderdagen van het openbaar onderzoek, verzonden aan de Bestendige Deputatie van de provincieraad.; § 4. De Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in § 2, eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar zendt op de dag van de verzending van de in § 2, in vierde lid bedoelde brief, een exemplaar van het volledige vergunningsaanvraagdossier aan : 1° aan het College;2° aan de afdeling. Het College van burgemeester en schepenen alsook de afdeling brengen hun advies uit binnen een termijn van 30 kalenderdagen na ontvangst van het dossier. Bij onstentenis van advies binnen de gestelde termijn kan de behandeling van het dossier worden voortgezet. § 5. Binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van de in § 2, vierde lid bedoelde brief doet de Bestendige Deputatie van de provincieraad uitspraak over de natuurvergunningsaanvraag.;

De Bestendige Deputatie van de provincieraad kan de vergunning verlenen, weigeren, beperken en aan voorwaarden onderwerpen met inbegrip van het opleggen van compensatiemaatregelen voor natuurherstel of -ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 8, § 2, 5°. De Bestendige Deputatie van de provincieraad houdt daarbij rekening met de volgende beoordelingscriteria : 1° de bestaande toestand van de natuur ongeacht de bestemming van het gebied;2° de huidige toestand van de vegetaties of de kleine landschapselementen;3° de maatregelen tot herstel en ontwikkeling van habitats en ecosystemen;4° de abiotiek. De beslissing wordt met redenen omkleed. Indien ze gunstig is, wordt er steeds in bepaald dat de aanvrager de activiteiten niet mag aanvangen vooraleer de in onderafdeling D van deze afdeling bedoelde beroepstermijnen zijn verstreken. § 6. De Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in § 2, eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar zendt binnen een termijn van 15 kalenderdagen na de datum van beslissing per ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs, een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing ter kennisgeving aan : 1° de Burgemeester met de opdracht tot bekendmaking ervan;2° de aanvrager;3° de afdeling;b) Op bevel van de Burgemeester wordt de beslissing bij uittreksel gedurende een periode van 30 kalenderdagen aangeplakt op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten.c) De Burgemeester verleent op eenvoudige vraag eveneens een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing aan elke belanghebbende die hierom vraagt. § 7. Indien de beslissing over de vergunningsaanvraag niet binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van de in § 2, vierde lid bedoelde brief, aan de aanvrager is toegezonden, wordt overeenkomstig het artikel 15 van het decreet de aangevraagde vergunning geacht te zijn verleend. De Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in § 2, eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar zendt binnen een termijn van 15 kalenderdagen na de dag van de stilzwijgende vergunning per ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs, een voor eensluidend verklaard afschrift van een bericht van vaststelling van stilzwijgende vergunning ter kennisgeving aan : 1° de Burgemeester met de opdracht tot bekendmaking ervan;2° de aanvrager;3° de afdeling; b Op bevel van de Burgemeester wordt het bericht van vaststelling van stilzwijgende vergunning bij uittreksel gedurende een periode van 30 kalenderdagen aangeplakt op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten. c) De Burgemeester verleent op eenvoudige vraag eveneens een voor eensluidend verklaard afschrift van het bericht van vaststelling van stilzwijgende vergunning aan elke belanghebbende die hierom vraagt. Onderafdeling 4. - Beroepen

Art. 15.§ 1. Tegen elke beslissing van het College van burgemeester en schepenen over een vergunningsaanvraag bedoeld in de artikelen 10, § 1, 1° en 11, § 1, 1° alsook tegen elke stilzwijgende vergunning bedoeld in artikel 13, § 7 kan beroep worden ingediend bij de Bestendige Deputatie van de provincieraad door : 1° de aanvrager van de vergunning;2° de buitendienst van de afdeling;3° de belanghebbenden. Het beroep dient bij de Bestendige Deputatie van de provincieraad ingediend bij ter post aangetekend schrijven binnen een termijn van dertig kalenderdagen : 1° voor de in het eerste lid, 1° en 2° bedoelde personen, na de dag van verzending of afgifte van het voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, § 6;2° voor de in het eerste lid, 3° bedoelde belanghebbenden, na de dag dat tot de in artikel 13, § 6 bedoelde aanplakking van de bekendmaking is overgegaan;3° voor de in het eerste lid, 1° en 2° bedoelde personen en in het eerste lid, 3°, bedoelde belanghebbende, na de dag dat tot de in artikel 13, § 7, bedoelde aanplakking van de bekendmaking is overgegaan. Bij het beroepsschrift in toepassing van artikel 15 § 1, tweede lid, 1° en 2° dient een kopie gevoegd van de beslissing waartegen beroep wordt aangetekend. Bij het beroepsschrift in toepassing van artikel 15 § 1, tweede lid, 3° dient een kopie van het bericht van vaststelling van de stilzwijgende vergunning waartegen beroep wordt aangetekend gevoegd. § 2. Tegen elke beslissing van de Bestendige Deputatie van de provincieraad over een vergunningsaanvraag bedoeld in de artikelen 10, § 1, 2° en 11, § 1, 2° alsook tegen elke stilzwijgende vergunning bedoeld in artikel 14, § 7, kan beroep worden ingediend bij de minister door : 1° de aanvrager van de vergunning;2° de buitendienst van de afdeling;3° de belanghebbenden. Het beroep dient ingediend bij ter post aangetekend schrijven, gericht aan de minister op het adres van de afdeling of van het kabinet van de minister, binnen een termijn van dertig kalenderdagen : 1° voor de in het eerste lid, 1° en 2° bedoelde personen, na de dag van verzending of afgifte van het voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, § 6, 2° voor de in het eerste lid, 3° bedoelde belanghebbenden, na de dag dat tot de in artikel 14, § 6, bedoelde aanplakking van de bekendmaking is overgegaan;3° voor de in het eerste lid, 1° en 2° bedoelde personen en in het eerste lid, 3°, bedoelde belanghebbende, na de dag dat tot de in artikel 14, § 7 bedoelde aanplakking van de bekendmaking is overgegaan. Bij het beroepsschrift in toepassing van artikel 15, § 2, tweede lid, 1° en 2° dient een kopie gevoegd van de beslissing waartegen beroep wordt aangetekend. Bij het beroepsschrift in toepassing van artikel 15, § 2, tweede lid, 3° dient een kopie van het bericht van vaststelling van de stilzwijgende vergunning waartegen beroep wordt aangetekend gevoegd. § 3. Ingeval de afdeling beroep instelt, wordt de beslissing of stilzwijgende vergunning waartegen beroep wordt ingediend, geschorst.

De afdeling stelt onmiddellijk de aanvrager, het College en de Bestendige Deputatie van de provincieraad bij aangetekende brief in kennis van het ingestelde beroep en van de schorsing.

Art. 16.§ 1. Het in artikel 15, § 1 bedoelde beroep wordt bekendgemaakt en behandeld als beschreven in dit artikel. § 2. De Bestendige Deputatie van de provincieraad of de door haar daartoe gemachtigde ambtenaar onderzoekt het beroep op zijn ontvankelijkheid.

Wordt het beroep onontvankelijk bevonden, dan wordt de indiener van het beroep door de Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in het eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar, binnen 14 kalenderdagen na het verstrijken van de periode van bekendmaking bedoeld in artikel 13, § 6 hiervan per ter post aangetekend schrijven in kennis gesteld.

De procedure voor het niet ontvankelijk bevonden beroep is hiermee beëindigd.

Wordt het beroep ontvankelijk bevonden, dan wordt de indiener van het beroep door de Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in het eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar, binnen 14 kalenderdagen na het verstrijken van de periode van bekendmaking bedoeld in artikel 13, § 6 hiervan per ter post aangetekend schrijven in kennis gesteld.

Inzoverre het beroep niet door de aanvrager van de natuurvergunning is ingediend, wordt deze laatste binnen dezelfde termijn door voormelde Deputatie of gemachtigde ambtenaar per ter post aangetekend schrijven kennis gegeven van het ontvankelijk beroep. § 3. De Bestendige Deputatie van de provincieraad of de sub 1, in § 2, eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar zendt op de dag van de verzending van het in § 2, derde lid bedoelde schrijven een voor eensluidend verklaard afschrift van het ontvankelijk beroep aan het College. De Burgemeester maakt binnen een termijn van tien kalenderdagen, na ontvangst van voormeld schrijven, één exemplaar van het volledige vergunningsdossier dat het voorwerp van het beroep uitmaakt over aan de Bestendige Deputatie.

De Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in § 2, eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar zendt op de dag van de verzending van het in § 2, derde lid bedoelde schrijven een voor eensluidend verklaard afschrift van het ontvankelijk beroep aan de afdeling met verzoek om advies.

De afdeling brengt haar advies uit binnen een termijn van 30 kalenderdagen na ontvangst van het dossier. Bij onstentenis van advies binnen de gestelde termijn kan de behandeling van het beroep worden voortgezet. § 4. Binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het beroep door de Bestendige Deputatie van de provincieraad doet deze laatste uitspraak over het beroep. Deze uitspraak omvat een gemotiveerde beslissing over de aanspraken of bezwaren die door de indiener(s) van het beroep werd(en) gesteld. § 5. De Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in § 2, eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar zendt binnen een termijn van 10 kalenderdagen na de datum van de beslissing, deze beslissing of een voor eensluidend verklaard afschrift ervan, per ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs aan : 1° de Burgemeester met de opdracht tot bekendmaking ervan;2° de aanvrager;3° de afdeling;4° de beroepindiener(s). Op bevel van de Burgemeester wordt de beslissing bij uittreksel gedurende een periode van 30 kalenderdagen aangeplakt op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten.

De Burgemeester verleent op eenvoudige vraag eveneens een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing aan elke belanghebbende die hierom vraagt. § 6. Indien binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het beroep door de Bestendige Deputatie van de provincieraad door deze laatste geen uitspraak is gedaan, wordt de aangevraagde vergunning geacht te zijn bekomen.

De Bestendige Deputatie van de provincieraad of de in § 2, eerste lid vermelde gemachtigde ambtenaar licht binnen een termijn van tien kalenderdagen na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn de aanvrager in over voormelde stilzwijgende vergunning met de mededeling dat mag overgegaan worden tot het uitvoeren van de aangevraagde activiteiten tot wijziging mits hij zich schikt naar de aanvraag zoals hij die heeft ingediend en uitdrukkelijk de zorgplicht overeenkomstig het artikel 14 van het decreet naleeft.

Art. 17.§ 1. Het in artikel 15, § 2 bedoelde beroep wordt bekendgemaakt en behandeld op de wijze vastgesteld in dit artikel. § 2. Het afdelingshoofd van de afdeling onderzoekt het beroep op zijn ontvankelijkheid.

Wordt het beroep onontvankelijk bevonden, dan wordt de indiener van het beroep door het afdelingshoofd van de afdeling, binnen 14 kalenderdagen na het verstrijken van de periode van bekendmaking bedoeld in artikel 14, § 6 hiervan per ter post aangetekend schrijven in kennis gesteld; de procedure voor het niet ontvankelijk bevonden beroep is hiermee beëindigd.

Wordt het beroep ontvankelijk bevonden, dan wordt de indiener van het beroep door het afdelingshoofd van de afdeling, binnen 14 kalenderdagen na het verstrijken van de periode van bekendmaking bedoeld in artikel 14, § 6 hiervan per ter post aangetekend schrijven in kennis gesteld. Inzoverre het beroep niet door de aanvrager van de natuurvergunning is ingediend, wordt deze laatste binnen dezelfde termijn door het afdelingshoofd van de afdeling per ter post aangetekend schrijven kennis gegeven van het ontvankelijk beroep. § 3.Het afdelingshoofd van de afdeling zendt op de dag van de verzending van het in § 2, derde lid bedoelde schrijven een voor eensluidend verklaard afschrift van het ontvankelijk beroep aan de bevoegde Bestendige Deputatie van de provincieraad alsmede aan de Burgemeester. De Bestendige Deputatie van de provincieraad maakt binnen een termijn van tien kalenderdagen, na ontvangst van voormeld schrijven, één exemplaar van het volledige vergunningsdossier dat het voorwerp van het berooep uitmaakt over aan de afdeling.

Het afdelingshoofd van de afdeling zendt op de dag van de verzending van het in § 2, derde lid bedoelde schrijven een voor eensluidend verklaard afschrift van het ontvankelijk beroep aan de afdeling met verzoek om advies.

De afdeling brengt haar advies uit binnen een termijn van 30 kalenderdagen na ontvangst van het dossier. Bij ontstentenis van advies binnen de gestelde termijn kan de behandeling van het beroep worden voortgezet. § 4. Binnen een termijn van vijf maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het beroep door de minister doet deze laatste uitspraak over het beroep. Deze uitspraak omvat een gemotiveerde beslissing over de aanspraken of bezwaren die door de indiener(s) van het beroep werd(en) gesteld. § 5. Het afdelingshoofd van de afdeling zendt binnen een termijn van 10 kalenderdagen na de datum van de beslissing, deze beslissing of een voor eensluidend verklaard afschrift ervan, per ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs aan : 1° de Burgemeester met de opdracht tot bekendmaking ervan;2° de aanvrager;3° de afdeling;4° de beroepindiener(s). Op bevel van de Burgemeester wordt de beslissing bij uittreksel gedurende een periode van 30 kalenderdagen aangeplakt op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten.

De Burgemeester verleent op eenvoudige vraag eveneens een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing aan elke belanghebbende die hierom vraagt. § 6. Indien de beslissing over het beroep niet binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het beroep aan de aanvrager is toegezonden, wordt overeenkomstig het artikel 15 van het decreet de aangevraagde vergunning geacht te zijn verleend.

Door de aanvrager mag overgegaan worden tot het uitvoeren van de aangevraagde activiteiten tot wijziging mits hij zich gedraagt naar de aanvraag zoals hij die heeft ingediend en uitdrukkelijk de zorgplicht overeenkomstig het artikel 14 van het decreet naleeft. afdeling 3. - Meldingsplichtige wijzigingen

Art. 18.§ 1. De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing in de volgende gebieden en zones : 1° gebieden van het IVON;2° landschappelijke waardevolle agrarische gebieden;3° deze bedoeld in het artikel 9 van dit besluit;4° woongebieden;5° industriegebieden; § 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 9 van het decreet zijn de volgende activiteiten tot wijziging van vegetatie en/of kleine landschapselementen verboden zonder voorafgaande en uitdrukkelijke schriftelijke melding ervan aan het College van burgemeester en schepenen : 1° het rooien of anderszins verwijderen en het beschadigen van struwelen, loofbossen, houtachtige beplantingen op weg-, waterweg- of spoorwegbermen of op het talud van holle wegen, van houtachtige beplantingen langs waterlopen, dijken of taluds, van heggen, hagen, houtkanten, houtwallen, bomenrijen en hoogstamboomgaarden;2° het uitgraven, verbreden, rechttrekken, dichten van stilstaande waters, poelen of beken. § 3. Voor zover uitdrukkelijk voldaan is aan de zorgplicht opgelegd door artikel 14 van het decreet, geldt de in § 2 bedoelde meldingsplicht niet wanneer de activiteiten tot wijziging van vegetatie en/of van kleine landschapselementen : 1° hetzij worden uitgevoerd op huiskavels van een vergunde woning en/of bedrijfsgebouw en gelegen binnen een straal van maximum 100 meters rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw voor zover ze respectievelijk bewoond of in gebruik zijn.Deze straal wordt beperkt tot 50 meter als groengebied, parkgebied, buffergebied of bosgebied bestreken wordt.

Voor zover gelegen binnen groengebieden, parkgebieden, buffergebieden en bosgebieden wordt dit beperkt tot het kadastraal perceel van de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw met een maximale straal van 50 meter rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw. 2° hetzij worden uitgevoerd op basis van een regelmatige bouwvergunning afgeleverd met toepassing van de wetgeving op de ruimtelijke ordening na advies van de afdeling en voor zover uitdrukkelijk is voldaan aan de bepalingen van artikel 16 van het decreet inzake het tegengaan van vermijdbare schade;3° hetzij zijn geregeld in : a) een beheersplan voor natuurreservaten goedgekeurd met toepassing van de wetgeving op het natuurbehoud; b een beheersplan goedgekeurd met toepassing van het Bosdecreet van 13 juni 1990; c) in een inrichtingsplan goedgekeurd met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en inzoverre zij zijn uit te voeren in opdracht van het landinrichtingscomité;d) een kavelplan goedgekeurd met toepassing van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen en inzoverre zij zijn uit te voeren in opdracht van het ruilverkavelingscomité;e) een goedgekeurd natuurinrichtingsproject;f) een beheersplan goedgekeurd met toepassing van het decreet van 16 april 1996 houdende bescherming van landschappen;4° hetzij normale onderhoudswerken betreffen. Voor de plannen en projecten bedoeld in het eerste lid, 3°, die na de inwerkingtreding van dit besluit worden goedgekeurd, geldt de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van meldingsplicht enkel voor de activiteiten die als dusdanig expliciet zijn opgenomen in het plan of het project.

Art. 19.§ 1. De in artikel 18, § 2 bedoelde melding aan het College van burgemeester en schepenen dient te gebeuren bij ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs. § 2. De melding dient volgende documenten te bevatten : 1° een meldingsformulier waarvan het model is vastgesteld in bijlage III bij dit besluit en waarin de beoogde activiteiten zijn aangegeven die een wijziging van vegetatie en/of kleine landschapselementen tot gevolg hebben, met aanduiding van de volgende gegevens : a) een typering van de bestaande vegetatie en/of van de kleine landschapselementen;b) de aard der bedoelde handelingen;c) de oppervlakte van de wijziging van vegetatie en/of van de kleine landschapselementen;d) de periode van de uitvoering;e) de toestand die door de uitvoering van de werken zal worden geschapen;f) een opgave van de maatregelen in het kader van de zorgplicht om schade te voorkomen, te beperken of te herstellen in toepassing van artikel 14 van het decreet.2° een door de kennisgever ondertekende situatietekening op een kopie van een stratenplan met vermelding van de straatnaam of van de gangbare plaatsnaam en van de kadastrale gegevens. § 3. Het College neemt akte van de melding wanneer geen vermijdbare schade aan de natuur kan ontstaan. In het andere geval deelt ze dit bij post aangetekend en gemotiveerd schrijven binnen een termijn van 30 dagen mee. De burgemeester schrijft de ontvangen meldingen in een register dat ter inzage van belanghebbenden wordt gelegd. § 4. De gemelde activiteit mag worden aangevat 31 dagen na de datum dat de melding met alle vereiste gegevens conform de §§ 1 en 2 werd gedaan. HOOFDSTUK V. - Natuurinrichtingsprojecten Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Onderafdeling A. - Projectcomité

Art. 20.§ 1. Voor elk natuurinrichtingsproject dat door de Vlaamse regering overeenkomstig het artikel 47 van het decreet is ingesteld, wordt een natuurinrichtingsprojectcomité opgericht, dat belast is met de volgende taken : 1° de minister adviseren omtrent de maatregelen die binnen het ingestelde natuurinrichtingsproject van toepassing dienen gesteld;2° de uitvoering van het natuurinrichtingsproject. § 2. Het projectcomité is samengesteld uit de volgende effectieve leden : 1° twee vertegenwoordigers van de afdeling, waarvan één het voorzitterschap verzekert;2° één vertegenwoordiger van de VLM, die het secretariaat verzekert;3° één vertegenwoordiger van elke afdeling van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, waarvan de bevoegdheid bij het project is betrokken, voorgedragen door de voor deze materie bevoegde minister;4° één vertegenwoordiger van de provincie, voorgedragen door de Bestendige Deputatie van de betrokken provincieraad;5° één vertegenwoordiger van de betrokken gemeente, voorgedragen door de Burgemeester van deze gemeente;6° één vertegenwoordiger van de natuurverenigingen indien voorgedragen door de MINA-raad;7° één vertegenwoordiger van de Provinciale Landbouwkamers indien voorgedragen door de Landbouwkamer van de betrokken provincie;8° één vertegenwoordiger van de Koninklijke Federatie van de Belgische Notarissen indien voorgedragen door de Vlaamse afdeling van deze Federatie;9° één vertegenwoordiger van elke erkende terreinbeherende natuurvereniging die als eigenaar of beheerder van erkende natuurreservaten bij het natuurinrichtingsproject is betrokken;10° één vertegenwoordiger van de watervoorzieningsmaatschappij waarvan een waterwinning gelegen is binnen het desbetreffende natuurinrichtingsproject of waarvan de activiteit van een waterwinning een rechtstreekse hydrologische invloed heeft op gebieden binnen het desbetreffende natuurinrichtingsproject. Voor elk van de in het eerste lid vermelde effectieve leden worden op dezelfde wijze plaatsvervangende leden voorgedragen.

De minister benoemt de effectieve en plaatsvervangende leden.

Elk ministerieel besluit houdende de benoeming van de effectieve en de plaatsvervangende leden van een projectcomité wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 21.§ 1. De administratieve zetel van het projectcomité bedoeld in artikel 20 is gevestigd op de buitendienst van de VLM waarin het grootste deel van het projectgebied van het natuurinrichtingsproject is gelegen. § 2. Het projectcomité beslist geldig bij aanwezigheid van de meerderheid van de leden.

Bij afwezigheid van de meerderheid van de leden, wordt het projectcomité opnieuw samengeroepen om ongeacht het aantal aanwezigen te beraadslagen en te beslissen over dezelfde agendapunten.

Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Onderafdeling B. - Projectcommissie

Art. 22.§ 1. Voor elk natuurinrichtingsproject dat door de Vlaamse regering overeenkomstig artikel 47 van het decreet is ingesteld, wordt een natuurinrichtingsprojectcommissie opgericht die het projectcomité bedoeld in artikel 20 van dit besluit adviseert. § 2. De projectcommissie is samengesteld uit de volgende effectieve leden : 1° twee leden, gekozen uit een dubbele lijst voorgedragen door de erkende terreinbeherende natuurverenigingen die als eigenaar, gebruiker, vruchtgebruiker of beheerder van onroerende goederen bij het natuurinrichtingsproject zijn betrokken;2° twee leden van de erkende gewestelijke natuur- en milieuverenigingen en/of de natuur- en milieuverenigingen uit de streek, gekozen uit een dubbele lijst voorgedragen door de Raad;3° twee leden, gekozen uit de eigenaars, gebruikers, vruchtgebruikers of beheerders van onroerende goederen die bij het natuurinrichtingsproject zijn betrokken;4° twee leden uit de streek, die deskundig zijn op het vlak van natuurbehoud en natuurlijk milieu en die niet als eigenaar, gebruiker, vruchtgebruiker of beheerder van onroerende goederen bij het natuurinrichtingsproject zijn betrokken op voordracht op een dubbele lijst van de Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud;5° twee leden uit de streek die deskundig zijn op het vlak van de landbouw en die niet als eigenaar, gebruiker, vruchtgebruiker of beheerder van onroerende goederen bij het natuurinrichtingsproject zijn betrokken op voordracht op een dubbele lijst van de Vlaamse Land -en Tuinbouwraad.6° twee leden, die niet als eigenaar, gebruiker, vruchtgebruiker of beheerder van onroerende goederen bij het natuurinrichtingsproject zijn betrokken, op voordracht van de Vlaamse Hoge Bosraad, gekozen uit een dubbele lijst voorgedragen door deze Raad, voor zover bos in toepassing van het Bosdecreet van 13 juni 1990 voorkomt in het gebied van het natuurinrichtingsproject;7° één vertegenwoordiger van de watervoorzieningsmaatschappij waarvan een waterwinning gelegen is binnen het desbetreffende natuurinrichtingsproject of waarvan de activiteit van een waterwinning een rechtstreekse hydrologische invloed heeft op gebieden binnen het desbetreffende natuurinrichtingsproject. Voor elk van voormelde effectieve leden worden op dezelfde wijze plaatsvervangende leden voorgedragen.

De minister benoemt de effectieve en plaatsvervangende leden.

Elk ministerieel besluit houdende de benoeming van de effectieve en de plaatsvervangende leden van een projectcommissie wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 3. De voorzitter en de secretaris van het overeenkomstige projectcomité of hun plaatsvervangers nemen het voorzitterschap, respectievelijk het secretariaat van de projectcommissie waar.

Art. 23.§ 1. De administratieve zetel van de projectcommissie bedoeld in artikel 22 is gevestigd op de buitendienst van de VLM waarin het grootste deel van het projectgebied van het natuurinrichtingsproject is gelegen. § 2. De projectcommissie is verplicht om op vraag van het projectcomité binnen dertig dagen na de aanvraag advies uit te brengen over de voorgelegde onderwerpen. Tussen de maanden juli en augustus wordt deze termijn verdubbeld.

Als het projectcomité het advies binnen die termijn niet heeft ontvangen, kan de behandeling van de zaak worden voorgezet.

Ingeval dit besluit het advies van de commissie oplegt, dient het comité elke afwijking van dat advies met redenen te omkleden. § 3. De projectcommissie adviseert geldig bij aanwezigheid van de meerderheid van de leden.

Bij afwezigheid van de meerderheid van de leden, wordt de projectcommissie opnieuw samengeroepen om ongeacht het aantal aanwezigen te beraadslagen en te beslissen over dezelfde agendapunten.

Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Onderafdeling C. - Projectrapport

Art. 24.§ 1. Voor elk natuurinrichtingsproject dat door de Vlaamse regering overeenkomstig het artikel 47 van het decreet is ingesteld, stelt de afdeling een projectrapport op met betrekking tot : 1° de maatregelen die binnen het ingestelde natuurinrichtingsproject van toepassing zouden dienen gesteld;2° de nadere uitvoeringsmodaliteiten. De afdeling kan zich hiervoor laten bijstaan door het Instituut, door de VLM of door externe deskundigen. § 2. Het in § 1 bedoelde projectrapport omvat ten minste : 1° administratieve gegevens : a) een aanduiding van het juridische kader en het beleidskader dat geldt in het vastgestelde gebied;b) een nominatieve lijst van de vermoedelijke belanghebbenden in het vastgestelde gebied, opgemaakt op grond van kadastrale en andere beschikbare gegevens;2° beleidsgegevens : a) indien er voor het vastgestelde gebied of voor een deel ervan geen natuurrichtplan, bepaald in artikel 48 of 50 van het decreet, is vastgesteld, een voorstel voor de natuurdoeltypes, de natuurstreefbeelden, de doelsystemen en de doelsoorten van het project;b) een voorstel voor de bij de verdere uitvoering van het project te betrekken bevoegdheden;c) een raming van de kosten voor de uitvoering van het project;d) een aanduiding van de impact van de ingrepen en de mogelijke disproportionele gevolgen hiervan buiten het natuurinrichtingsproject;3° een voorstel van de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen maatregelen;4° een voorstel van modaliteiten tot uitvoering van het natuurinrichtingsproject. § 3. Het in § 1 bedoelde projectrapport dient door de afdeling uiterlijk binnen een termijn van zes maanden na de instelling van het project bezorgd aan : 1° de minister;2° het natuurinrichtingsprojectcomité, met verzoek tot uitbrengen van het advies bedoeld in artikel 26;3° de projectcommissie;bedoeld in dit artikel; 4° de Gouverneur van de betrokken provincie;5° de Burgemeester van de betrokken gemeente, met verzoek tot uitvoering van heet openbaar onderzoek bedoeld in artikel 25. Afdeling 2. - Vaststelling van de maatregelen binnen het

natuurinrichtingsproject en van de uitvoeringsmodaliteiten

Art. 25.§ 1. De Burgemeester van de betrokken gemeente stelt na ontvangst van het in artikel 24 bedoelde projectrapport alsook na ontvangst van de in artikel 28 bedoelde nominatieve lijst van de belanghebbenden een openbaar onderzoek in over : 1° de in het projectrapport opgenomen voorstellen van : a) de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen maatregelen;b) de modaliteiten tot uitvoering van het natuurinrichtingsproject;2° de nominatieve lijst van de belanghebbenden. § 2. Het in § 1 bedoelde openbaar onderzoek omvat : 1° het op bevel van de Burgemeester ter inzage leggen van het projectrapport, en de lijst van de belanghebbenden gedurende 30 kalenderdagen bij de diensten van het gemeentebestuur;2° het op bevel van de Burgemeester bekendmaken van het projectrapport samen met de lijst van de belanghebbenden door aanplakking van een bericht gedurende een periode van 30 kalenderdagen op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten;3° de bekendmaking van het openbaar onderzoek over het projectrapport in ten minste drie lokale dag- en/of weekbladen. In het bericht, bedoeld in het eerste lid, 2°, komen de volgende vermeldingen voor : 1° het voorwerp van het projectrapport en de lijst van de belanghebbenden in relatie tot het natuurinrichtingsproject;2° de diensten van het gemeentebestuur waar gedurende de periode van 30 kalenderdagen van bekendmaking het dossier kan worden ingezien;3° de mededeling dat gedurende die periode bezwaren en opmerkingen aan het College schriftelijk kunnen worden gericht of mondeling kunnen worden meegedeeld aan de Burgemeester of aan een door hem aangewezen gemeentelijke ambtenaar; Bij het afsluiten van het openbaar onderzoek wordt door de Burgemeester een dossier samengesteld dat omvat : 1° het bewijs van de aanplakking;2° het proces-verbaal houdende de tijdens het openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge bezwaren en opmerkingen. Het dossier bedoeld in het tweede lid, 3° wordt door de Burgemeester binnen een termijn van tien kalenderdagen na het verstrijken van de termijn van dertig kalenderdagen van het openbaar onderzoek, verzonden aan het projectcomité;

Art. 26.§ 1. Het projectcomité verleent advies aan de minister uiterlijk 6 maanden na ontvangst van het in artikel 25 bedoelde projectrapport, over de in dit projectrapport opgenomen voorstellen van : 1° de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen maatregelen;2° de modaliteiten tot uitvoering van het natuurinrichtingsproject. § 2. Het projectcomité kan het advies van de projectcommissie vragen over de in het projectrapport opgenomen voorstellen van de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen maatregelen en uitvoeringsmodaliteiten. Het vraagt dit advies in elk geval wanneer deze voorstellen één of meer van de volgende maatregelen omvatten : 1° kavelruil;2° aanpassing van wegen of van het wegenpatroon;3° opleggen van tijdelijke erfdienstbaarheden;4° waterhuishoudingswerken met een invloed op de bedrijfsvoering van de belanghebbenden;5° grondwerken met een invloed op de bedrijfsvoering van de belanghebbenden.

Art. 27.Na ontvangst van het in artikel 26 bedoelde advies, stelt de Vlaamse regering de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen maatregelen vast alsook de modaliteiten tot uitvoering van het natuurinrichtingsproject.

Zij houdt daarbij rekening met de voorstellen opgenomen in het projectrapport, het advies hieromtrent uitgebracht door het natuurinrichtingsprojectcomité, alsook met de tijdens het openbaar onderzoek ingediende opmerkingen en bezwaren. Afdeling 3. - Uitvoering van natuurinrichtingsprojecten

Onderafdeling A. - Nominatieve lijst van de belanghebbenden

Art. 28.§ 1. Het projectcomité maakt op basis van de in het projectrapport opgenomen lijst van vermoedelijke belanghebbenden, na raadpleging van de projectcommissie, een nominatieve lijst van de belanghebbenden op. Deze lijst vermeldt voor de onroerende goederen van het projectgebied de naam en het adres van de eigenaar, van de vruchtgebruiker, van de gebruiker, van de beheerder en van de andere houders van zakelijke rechten.

De belanghebbenden verstrekken, met het oog op de opstelling van de in het eerste lid bedoelde lijst, desgevraagd de gegevens die het projectcomité vraagt binnen een termijn van vijftien kalenderdagen. § 2. De VLM staat het projectcomité bij voor het opmaken van de in § 1 bedoelde lijst van de belanghebbenden. § 3. Het projectcomité bezorgt uiterlijk binnen een termijn van drie maanden na de instelling van het project de in § 1 bedoelde lijst van de belanghebbenden aan de Burgemeester van de betrokken gemeente.

Art. 29.§ 1. Het projectcomité vraagt het advies van de projectcommissie over de tijdens het openbaar onderzoek ingediende opmerkingen en bezwaren. § 2. Na de ontvangst van het advies van de projectcommissie moet het projectcomité belanghebbenden oproepen om te horen, wanneer het niet akkoord gaat met een advies van de projectcommissie over een bezwaar van die belanghebbende. Verschijnt de belanghebbende niet na de oproep, dan kan het projectcomité zonder verder uitstel beslissen. § 3. Indien het projectcomité geen belanghebbenden oproept om gehoord te worden, beslist het binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van het advies van de projectcommissie over de nodige wijzigingen aan de lijst van de belanghebbenden. § 4. Na het onderzoek over de lijst van de belanghebbenden stelt het projectcomité de lijst van de belanghebbenden vast. § 5. Het projectcomité legt de vastgestelde lijst van de belanghebbenden tijdens de hele duur van het natuurinrichtingsproject ter inzage op zijn zetel.

Onderafdeling B. - Het projectuitvoeringsplan

Art. 30.§ 1. Na de vaststelling door de Vlaamse regering van de binnen het natuurinrichtingsproject te treffen maatregelen en van de modaliteiten tot uitvoering van het natuurinrichtingsproject, maakt het projectcomité een projectuitvoeringsplan op voor bedoeld natuurinrichtingsproject. § 2. Het projectcomité raadpleegt de projectcommissie over de opmaak van het in § 1 bedoelde projectuitvoeringsplan, met inbegrip van het hierin opgenomen financieringsplan.

Art. 31.§ 1. Het in artikel 30 bedoelde projectuitvoeringsplan omvat : 1° inventarisatieplannen met ten minste : a) de bestaande perceelsstructuur en het bestaande grondgebruik;b) de bestaande wegen-, waterlopen-, kavel-, nuts- en recreatieve infrastructuur;c) de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en agrarische structuur;d) de bestaande natuurlijke structuur;2° indien er voor het projectgebied of voor een deel van het projectgebied geen natuurrichtplan, bepaald in het artikel 48 of 50 van het decreet, is vastgesteld, een visieplan met de natuurdoeltypes, de natuurstreefbeelden, de doelsystemen en de doelsoorten voor het project;3° technische plannen met ten minste : a) de technische uitwerking van de natuurinrichtingsmaatregelen; b een uitvoeringsprogramma dat de verantwoordelijke actoren en het tijdsschema voor het uitvoeren van de natuurinrichtingsmaatregelen bepaalt; 4° een financieringsplan. § 2. Wanneer de door de Vlaamse regering vastgestelde binnen het natuurinrichtingsproject te treffen maatregelen één of meer van de volgende maatregelen omvatten : - kavelruil; - aanpassing van wegen of van het wegenpatroon; - opleggen van tijdelijke erfdienstbaarheden; - waterhuishoudingswerken met een invloed op de bedrijfsvoering van de belanghebbenden; - grondwerken met een invloed op de bedrijfsvoering van de belanghebbenden; wordt het in artikel 31 bedoelde projectuitvoeringsplan vervolledigd met de volgende plannen en lijsten : 1° een plan met : a) de perceelsstructuur na de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen;b) de toestand na de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen;c) de toewijzing van de eigendoms- en de gebruiksrechten van de onroerende goederen na de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen;2° een classificatieplan met de waardeklasse van de bodemtypes;3° een lijst met per eigenaar, per vruchtgebruiker of per gebruiker, de vroegere percelen, de oppervlakte ervan, de totale oppervlakte ervan, het oppervlakte-aandeel ervan in elke waardeklasse van het classificatieplan, de bedrijfs- en cultuurwaarde ervan, de meer- en minderwaarde ervan en de totale waarde ervan;4° een lijst met per eigenaar, per vruchtgebruiker of per gebruiker, de nieuwe percelen, de oppervlakte ervan, de totale oppervlakte ervan, het oppervlakte-aandeel ervan in elke waardeklasse van het classificatieplan, de bedrijfs- en cultuurwaarde ervan, de meer- en minderwaarde ervan en de totale waarde ervan;5° een lijst met een financiële afrekening per eigenaar;6° een lijst met de regeling van het gebruik van de nieuwe percelen voor andere belanghebbenden dan de eigenaar. Voor het opmaken van het classificatieplan bedoeld in het eerste lid, 2° en de lijsten bedoeld in het eerste lid, 3°, 4°, 5° en 6° gebruikt het projectcomité de gegevens van de vastgestelde lijst van de belanghebbenden. § 3. Het projectuitvoeringsplan omvat grafische informatie en tekstuele beschrijvingen. De grafische informatie wordt in de regel weergegeven op grond van kadastrale percelen. § 4. De VLM staat het projectcomité bij voor het opmaken van het projectuitvoeringsplan met inbegrip van het hierin opgenomen financieringsplan.

Art. 32.§ 1. Voor het opmaken van het classificatieplan, bedoeld in artikel 31, § 2, eerste lid, 2° bepaalt het projectcomité de cultuur- en de bedrijfswaarde van de bodemtypes en groepeert de bodemtypes met een vergelijkbare cultuur- en bedrijfswaarde in waardeklassen. § 2. Het comité bepaalt de meer- en minderwaarde bedoeld in artikel 31, § 2,eerste lid, 3° en 4°. Deze meer- of minderwaarde van percelen vloeit voort uit onder meer de aanwezigheid van gebouwen, afsluitingen of erfdienstbaarheden. § 3. De totale waarde bedoeld in artikel 31, § 2, eerste lid, 3° en 4° is gelijk aan de som van de bedrijfs- en cultuurwaarde van alle percelen van de eigenaar, vruchtgebruiker of gebruiker, vermeerderd met de som van de meerwaarde van alle percelen en verminderd met de som van de minwaarde van alle percelen. § 4. De financiële afrekening, bedoeld in artikel 31, § 2, eerste lid, 5° bepaalt het bedrag dat een eigenaar ontvangt of betaalt na de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen. Dit bedrag is gelijk aan het verschil tussen de totale waarde van de vroegere percelen en de totale waarde van de nieuwe percelen van de eigenaar.

De eigenaar ontvangt het bedrag van de financiële afrekening wanneer het verschil tussen de totale waarde van de vroegere percelen en de totale waarde van de nieuwe percelen ten minste drie procent bedraagt. § 5. De regeling van het gebruik, bedoeld in artikel 31, § 2, eerste lid, 6° bepaalt de voorwaarden voor het gebruik van de nieuwe percelen.

De regeling bepaalt in het bijzonder : 1° de eventuele wijzigingen aan de pacht, zoals de toewijzing van een verpachter aan een pachter en de wijzigingen aan de pachtvergoeding en aan de duur van de pacht;2° de eventuele vergoedingen die de pachter ontvangt op grond van de pachtwet, zoals vergoedingen voor aanplantingen. Het projectcomité maakt de regeling van het gebruik van de nieuwe percelen op na raadpleging van de belanghebbenden. Het projectcomité moet de belanghebbenden hiervoor oproepen.

Voor de regeling van het gebruik van de nieuwe percelen houdt het projectcomité rekening met de cultuur- en bedrijfswaarde en met de respectieve meer- of minderwaarde van de vroegere en de nieuwe percelen.

Art. 33.Het overeenkomstig de artikelen 30, 31 en 32 van dit besluit opgestelde projectuitvoeringsplan wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek. Dit openbaar onderzoek omvat : 1° het openen van het openbaar onderzoek door de voorzitter en de secretaris van het projectcomité;waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt; 2° het op bevel van de voorzitter en secretaris van het natuurinrichtingsprojectcomité gedurende dertig dagen op de administratieve zetel van het natuurinrichtingsprojectcomité ter inzage leggen van het projectuitvoeringsplan;3° de schriftelijke kennisgeving door de voorzitter en secretaris van het natuurinrichtingsprojectcomité, bij ter post aangetekende zending tegen ontvangstbewijs, van het openbaar onderzoek aan alle belanghebbenden;4° het, ingevolge verzoek van de voorzitter en secretaris van het natuurinrichtingsprojectcomité, op bevel van de Burgemeester van de betrokken gemeente gedurende een periode van 30 kalenderdagen aanplakken van de bekendmaking van het openbaar onderzoek op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten;5° het sluiten van het openbaar onderzoek door de voorzitter en de secretaris van het projectcomité. De kennisgeving bedoeld in het eerste lid, 3° vermeldt de plaats waar het projectuitvoeringsplan gedurende de periode van 30 kalenderdagen van bekendmaking kan worden ingezien alsook de wijze waarop de belanghebbenden hun opmerkingen en bezwaren bij het projectcomité kunnen indienen; in het voorkomende geval bevat de kennisgeving ook een uittreksel uit de gegevens bedoeld in artikel 31, § 2, 3°, 4°, 5° en 6° van dit besluit.

In deze bekendmaking bedoeld in het eerste lid, 4° worden vermeld : a) het voorwerp van het projectuitvoeringsplan in relatie tot het natuurinrichtingsproject; b de plaats waar het projectuitvoeringsplan gedurende de periode van 30 kalenderdagen van bekendmaking kan worden ingezien; c) de mededeling dat gedurende die periode bezwaren en opmerkingen aan het natuurinrichtingsprojectcomité schriftelijk kunnen worden gericht. Bij het afsluiten van de bekendmaking wordt door de Burgemeester een bewijs van de aanplakking opgesteld; dit bewijs wordt door de Burgemeester binnen een termijn van tien kalenderdagen na het verstrijken van de termijn van dertig kalenderdagen van de bekendmaking, verzonden aan de secretaris van het projectcomité.

Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt; de schriftelijk ingediende opmerkingen en bezwaren worden in het proces-verbaal bedoeld in het eerste lid, 5° vermeld en blijven eraan gehecht.

Art. 34.§ 1. Na afsluiting van het openbaar onderzoek bedoeld in artikel 33 vraagt het projectcomité het advies van de projectcommissie over het projectuitvoeringsplan en de hieromtrent tijdens het openbaar onderzoek ingediende opmerkingen en bezwaren. § 2. De projectcommissie brengt het gevraagde advies uit binnen drie maanden na de aanvraag. § 3. Na de ontvangst van het advies van de projectcommissie kan het projectcomité belanghebbenden die opmerkingen of bezwaren tijdens het openbaar onderzoek hebben ingediend oproepen om gehoord te worden.

Verschijnt een belanghebbende niet na deze oproep, dan kan het projectcomité zonder verder uitstel beslissen.

Het projectcomité stelt vervolgens het projectuitvoeringsplan vast. § 4. Het projectcomité legt het vastgestelde projectuitvoeringsplan tijdens de hele duur van de uitvoering van het natuurinrichtingsproject ter inzage op zijn administratieve zetel.

Onderafdeling C. - Betwistingen

Art. 35.§ 1. Bij betwisting voor de bevoegde Rechtbank van de vastgestelde cultuur- en bedrijfswaarde, van de vastgestelde meer- of minderwaarde, van de vastgestelde oppervlakte van zijn vroegere of nieuwe percelen of van de regeling van het gebruik van zijn nieuwe percelen, stelt de belanghebbende het projectcomité ervan in kennis dat hij een vordering bij de bevoegde rechtbank inleidt.

Onverminderd de ter zake van toepassing zijnde rechtsbepalingen, dient de in het eerste lid bedoelde kennisgeving te gebeuren bij ter post aangetekende zending tegen ontvangstbewijs binnen dertig kalenderdagen na de in artikel 33, eerste lid, 3° van dit besluit bedoelde kennisgeving. § 2. In voorkomend geval brengt het projectcomité in het betreffende projectuitvoeringsplan en de lijst van de belanghebbenden de wijzigingen aan die voortkomen uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak.

Onderafdeling D. - Uitvoering

Art. 36.§ 1. Het projectcomité coördineert de uitvoering van het natuurinrichtingsproject op basis van het vastgestelde projectuitvoeringsplan. § 2. De VLM en de verantwoordelijke actoren vastgesteld in het projectuitvoeringsplan worden belast met de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen. § 3. Niemand mag zich tegen de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen verzetten of de afpaling van percelen hinderen. Voor de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen kan het projectcomité voor bepaalde onroerende goederen tijdelijke erfdienstbaarheden opleggen, zoals : 1° het doorgang verlenen aan personen, voertuigen en machines;2° het toelaten van de plaatsing van materialen, gereedschappen en werktuigen;3° het toelaten van het storten en uitspreiden van specie uit aanpalende waterlopen;4° het toelaten van de tijdelijke wijziging van het waterpeil. Het projectcomité bepaalt de vergoeding die de eigenaar of gebruiker ontvangt als gevolg van cultuurschade aan gewassen als gevolg van deze tijdelijke erfdienstbaarheden. § 4. De VLM staat het projectcomité bij voor het uitoefenen van controle op de verrichtingen van de ontwerpers, aannemers en technici die het Vlaamse Gewest of de VLM heeft belast met studies, werken of opdrachten voor natuurinrichting.

Art. 37.§ 1. Voor de uitvoering van de natuurinrichtingsmaatregelen kan de VLM, optredend voor het Vlaamse Gewest, onroerende goederen verwerven via aankoop in der minne of, na machtiging door de Vlaamse regering, via onteigening ten algemenen nutte.

De aldus aangekochte onroerende goederen vormen een patrimonium dat gescheiden is van het eigen patrimonium van de VLM en van andere patrimonia die de VLM in het kader van haar opdrachten beheert.

De VLM beheert de eigendomsrechten van deze onroerende goederen namens de Vlaamse regering. § 2. De VLM wijst de gebruiksrechten van de in § 1 bedoelde onroerende goederen in de regel toe aan de afdeling.

De VLM kan evenwel, na advies van de afdeling en in overeenstemming met de voor het bedoelde natuurinrichtingsproject vastgestelde natuurinrichtingsmaatregelen en uitvoeringsmodaliteiten, de gebruiksrechten van deze onroerende goederen toewijzen aan de afdeling Bos en Groen, aan een openbaar bestuur of aan een erkende terreinbeherende natuurvereniging. De VLM kan daartoe, na advies van de afdeling, een overeenkomst sluiten met één van de voormelde partijen. Deze overeenkomst omvat bepalingen over : 1° het voorwerp van de overeenkomst;2° de duur van de overeenkomst;3° de voorwaarden waaronder het gebruiksrecht wordt toegewezen;4° de reglementeringsbevoegdheid van het Vlaamse Gewest;5° het toezicht op de naleving van de voorwaarden;6° de regeling voor wanprestaties. Onderafdeling E. - Bedrijfsverplaatsing

Art. 38.§ 1. Bij bedrijfsverplaatsing wordt, in het belang van de natuurinrichting, een bestaand bedrijfsgebouw met bestaande bedrijfswoning en onmiddellijke aanhorigheden, van een ecologisch kwetsbaar gebied overgebracht naar een gebied waar de toekomstgerichte bedrijfsstructuren economisch en ecologisch verantwoord kunnen ontwikkelen. § 2. De bedrijfsverplaatsing heeft betrekking op het ter beschikking stellen van : 1° et bestaande bedrijf door de eigenaar aan de VLM, optredend namens het Vlaamse Gewest;2° een nieuw bedrijf door nieuwbouw of verbouwing door de VLM, optredend namens het Vlaamse Gewest, aan de belanghebbenden.

Art. 39.§ 1. Het projectcomité start op grond van het projectuitvoeringsplan, of op vraag van de eigenaar ingediend voor de definitieve vaststelling van het projectuitvoeringsplan, een onderzoek naar bedrijfsverplaatsing. § 2. Het projectcomité onderzoekt : 1° de noodzaak om het bedrijf te verplaatsen omwille van ecologische redenen;2° de noodzaak om het bedrijf te verplaatsen omwille van socio-economische redenen;3° de mogelijkheid van tussenkomst van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds voor de investeringen op de nieuwe vestigingsplaats;4° de haalbaarheid van de bedrijfsverplaatsing op het vlak van vergunningen;5° de juridische problemen, de liquiditeit en de solvabiliteit, en de inkomensverwachting van de eigenaar;6° de kostenraming en raming van de financieringslasten ten laste van de begroting van het Vlaamse Gewest. Het projectcomité kan hiervoor een beroep doen op de VLM. § 3. Het projectcomité vraagt het advies van : 1° de gemachtigde ambtenaar van stedenbouw;2° de afdeling Milieuvergunningen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer;3° de afdeling Land van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer;4° de administratie Land- en Tuinbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;5° de afdeling Mestbank van de VLM;6° de afdeling bodemsanering van de OVAM.

Art. 40.§ 1. Op basis van de resultaten van het onderzoek en de adviezen beslist het projectcomité de procedure voor bedrijfsverplaatsing al of niet te starten. In bevestigend geval legt het projectcomité de vraag tot bedrijfsverplaatsing voor aan de minister voor principiële goedkeuring. Deze vraag voor principiële goedkeuring omvat : 1° in voorkomende geval, een kopie van de aanvraag van de eigenaar;2° een overzichtsplan met de gegevens van het gewestplan en met aanduiding van de eigendoms- en gebruikstoestand van het bedrijf;3° een uittreksel uit het projectuitvoeringsplan, met aanduiding van de plaats van de nieuwe bedrijfszetel;4° een plan van erfbeplanting;5° een nota ter motivering van de aanvraag;6° een kostenraming en een raming van de financieringslasten, die ten laste van de begroting van het Vlaamse Gewest zullen vallen. § 2. Na principiële goedkeuring door de minister, maakt de VLM, optredend namens het Vlaamse Gewest, een ontwerp van overeenkomst op met de belanghebbende.

Het ontwerp van overeenkomst omvat ten minste bepalingen met betrekking tot : 1° de vergoeding en overname voor het bestaande bedrijf en het nieuwe bedrijf : de uitbetaling en terugbetaling van krediet, de financiering, de uitvoering van de werken door de belanghebbende, de schuldsaldoverzekering en brandverzekering, de hypothecaire inschrijving, de erfbeplanting en het beheer;2° het aanvragen van de vereiste vergunningen, inzonderheid de bouw- en de milieuvergunning, voor het nieuwe bedrijfsgebouw. § 3. De VLM legt vervolgens de bedrijfsverplaatsing voor definitieve goedkeuring voor aan de minister. Deze vraag voor definitieve goedkeuring omvat : 1° een eensluidend verklaard afschrift van het ontwerp van overeenkomst ondertekend door de eigenaar;2° de plannen, bescheiden en bestekken;3° een eensluidend verklaard afschrift van de bouwvergunning, van de milieuvergunning en van eventuele andere vereiste vergunningen;4° een verslag met de motivering van het project en een uitvoeringsplan;5° de kostenraming en de raming van de financieringslasten die ten laste van de begroting van het Vlaamse Gewest zullen vallen. § 4. Na definitieve goedkeuring van de bedrijfsverplaatsing door de minister, kan ook de VLM de overeenkomst bedoeld in § 3, 1° onderschrijven. § 5. In voorkomend geval legt de eigenaar de aanvraag voor de opening van een krediet ter goedkeuring voor aan de VLM. Deze aanvraag voor de opening van een krediet omvat : 1° het financieringsplan;2° een afschrift van de definitieve goedkeuring van de minister;3° een eensluidend verklaard afschrift van de overeenkomst tussen de VLM en de eigenaar. § 6. Na goedkeuring van de aanvraag door de VLM worden de akte van de aankoop van het bestaande bedrijf en van de kredietverlening voor het nieuwe bedrijf door een instrumenterende ambtenaar verleden. De gronden en gebouwen dienen als hypothecaire waarborg.

Onderafdeling F. - De natuurinrichtingsakte

Art. 41.§ 1. Indien de Vlaamse regering voor het natuurinrichtingsproject één of meer van de volgende natuurinrichtingsmaatregelen heeft vastgesteld : 1° kavelruil;2° aanpassing van wegen of van het wegenpatroon;3° waterhuishoudingswerken met een invloed op de bedrijfsvoering van de belanghebbenden;4° grondwerken met een invloed op de bedrijfsvoering van de belanghebbenden; laat het natuurinrichtingsprojectcomité, optredend namens het Vlaamse Gewest, de instrumenterende ambtenaar een natuurinrichtingsakte opmaken. § 2. De in § 1 bedoelde natuurinrichtingsakte omvat de vaststelling van : 1° de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het projectuitvoeringsplan;2° de tijdstippen en de voorwaarden van ingebruikneming van de nieuwe percelen;3° de termijnen voor de vereffening van de afrekening, bedoeld in het artikel 31, § 2, 5° van dit besluit;4° de termijnen voor de betaling van de vergoedingen bepaald in de regeling van het gebruik van de nieuwe percelen, bedoeld in het artikel 35, § 2, van dit besluit. De plannen en de lijsten bedoeld in artikel 31, § 2 en de rechterlijke beslissingen waarvan sprake in artikel 35, § 2 worden aan de natuurinrichtingsakte gehecht. § 2. De akte geldt als titel van eigendom, de zakelijke rechten en de financiële afrekening die erin worden geregeld. § 3. Na de hypothecaire overschrijving, bezorgt de instrumenterende ambtenaar een eensluidend verklaard uittreksel uit de natuurinrichtingsakte en uit de bijlagen erbij aan de belanghebbenden en alle andere betrokken partijen.

De bepalingen van de artikelen 12 en 13 van de wet van 10 oktober 1913 tot wijziging van de hypotheekwet zijn van toepassing op de natuurinrichtingsakte. § 4. De ingebruikneming van de nieuwe percelen heeft plaats op de tijdstippen en onder de voorwaarden bepaald in de akte.

Onderafdeling G. - Financiering en financiële regelingen

Art. 42.Alle kosten verbonden aan de uitvoering van het natuurinrichtingsproject vallen ten laste van het Vlaamse Gewest.

Aldus wordt ook het totale bedrag van de uitgaven van de werken die door de VLM of de verantwoordelijke actoren overeenkomstig het projectuitvoeringsplan worden uitgevoerd overeenkomstig het projectuitvoeringsplan, betaald door het Vlaamse Gewest.

Art. 43.De VLM is rekenplichtige voor de betalingen van de uitgaven alsook voor de inning van de ontvangsten die voortvloeien uit de uitvoering van het natuurinrichtingsproject. Ze opent hiervoor een rekening per natuurinrichtingsproject.

Het saldo per natuurinrichtingsproject komt ten goede of ten laste van het Vlaamse Gewest.

Onderafdeling G. - Verkorte procedure

Art. 44.§ 1. Het natuurinrichtingsproject kan worden uitgewerkt via de verkorte procedure voorzien in § 2 indien : 1° ofwel ten minste 80 % van de oppervlakte van het projectgebied eigendom is van het Vlaamse Gewest en de eventuele andere belanghebbenden bij het projectgebied instemmen met het natuurinrichtingsproject en instemmen met de verkorte procedure;2° ofwel ten minste 80 % van de oppervlakte van het projectgebied eigendom is van openbare besturen die samen met de eventuele andere belanghebbenden bij het projectgebied instemmen met het natuurinrichtingsproject en instemmen met de verkorte procedure;3° ofwel ten minste 80 % van de oppervlakte van het projectgebied eigendom is van erkende terreinbeherende natuurverenigingen die samen met de eventuele andere belanghebbenden bij het projectgebied instemmen met het natuurinrichtingsproject en instemmen met de verkorte procedure;4° ofwel ten minste 80 % van de oppervlakte van het projectgebied eigendom is van ten hoogste vijf eigenaars die samen met de eventuele andere belanghebbenden bij het projectgebied instemmen met het natuurinrichtingsproject en instemmen met de verkorte procedure;5° ofwel ten minste 80 % van de oppervlakte van het projectgebied eigendom is van twee of meer van de in 1° tot en met 4° genoemde partijen die samen met de eventuele andere belanghebbenden bij het projectgebied instemmen met het natuurinrichtingsproject en instemmen met de verkorte procedure. § 2. Voor de verkorte procedure gelden de bepalingen van de afdeling 3 met uitzondering van de bepalingen van artikel 22, artikel 23, artikel 24, § 3, 3°, artikel 26, § 2, artikel 28, artikel 29, artikel 30, § 2, artikel 31, § 1, 4° en artikel 34, § 1, § 2 en § 3, eerste lid. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 45.Het besluit van de Vlaamse regering van 16 juli 1996 tot instelling van een vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie en van lijn- en puntvormige elementen wordt opgeheven.

Art. 46.§ 1. De vergunningsaanvragen die met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 16 juli 1996 tot instelling van een vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie en van lijn- en puntvormige elementen zijn ingediend, worden afgehandeld overeenkomstig de procedure vastgesteld door voormeld besluit. § 2. De vergunningen afgeleverd met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 16 juli 1996 tot instelling van een vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie en van lijn- en puntvormige elementen blijven onverminderd gelden.

Art. 47.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad voor wat betreft de hoofdstukken I, II, III, V en VI en de tiende dag na publicatie in het Belgisch Staatsblad voor wat betreft hoofdstuk IV.

Art. 48.De Vlaamse minister, bevoegd voor het natuurbehoud is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 23 juli 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

BIJLAGE I. - Symbolen voor de cartografische aanduiding van het VEN en het IVON op de afbakeningsplannen op schaal 1/25.000 Enig artikel. Voor de cartografische aanduiding op schaal 1/25.000 van het VEN en IVON op de afbakeningsplannen, bedoeld in de artikelen 21, § 2, 23, § 1 en 30 van het decreet, gelden de volgende symbolen : 1° grens van de afbakening van de Grote Eenheden Natuur, de Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling, de natuurverwevingsgebieden en de natuurverbindingsgebieden : volle zwarte lijn met een lijndikte van 0,3 mm;2° inkleuring van de Grote Eenheden Natuur van het VEN : arcering met horizontale lijnen met een lijndikte van 0,2 mm en een lijnafstand van 2 mm;3° inkleuring van de Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling : verticale arcering, met zwarte lijnen met een lijndikte van 0,2 mm en een lijnafstand van 2 mm;4° inkleuring natuurverwevingsgebieden van het IVON : arcering met zwarte lijnen 45° rechts met een lijndikte van 0,2 mm en een lijnafstand van 2 mm;5° inkleuring natuuurverbindingsgebieden van het IVON : arcering met zwarte lijnen 45° links met een lijndikte van 0,2 mm en een lijnafstand van 2 mm. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.

Brussel, 23 juli 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

BIJLAGE II NATUURVERGUNNINGSAANVRAAGFORMULIER Aanvraag tot vergunning voor wijziging van vegetatie of/en tot wijziging van kleine landschapselementen (in drie exemplaren in te dienen) Ondergetekende (naam, voornaam) :.............................................................. wonende te : (eventueel) telefoonnummer krachtens enig recht bevoegd om de daden te stellen waarvoor deze aanvraag wordt gedaan, vraagt, met toepassing van de bepalingen van het hoofdstuk IV van het besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, vergunning om : in een hierna aangeduid gebied, bestemd zoals aangewezen in toepassing van de wetgeving op de ruimtelijke ordening en de stedenbouw (aankruisen wat past) : - natuurgebied met wetenschappelijke waarde; - natuurreservaat; - natuurgebied; - bosgebied; - bosgebied met ecologische waarde; - parkgebied; - valleigebied; - vallei- of brongebied; - agrarisch gebied met ecologische belang; - agrarisch gebied met bijzondere waarde; - landschappelijk waardevol agrarisch gebied; of/en in een hierna aangeduid gebied (aankruisen wat past) : - speciale beschermingszone voor het behoud van de vogelstand (besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988); - watervogelhabitatgebied; - IVON; - beschermd duingebied; - voor de duinen belangrijk landbouwgebied (duinendecreet); over te gaan tot de wijziging van : - historisch permanent grasland; - vegetatie, andere dan historisch permanent grasland; - kleine landschapselementen. die zal gebeuren op de volgende wijze (aankruisen wat past) : ° het egaliseren, het opvoeren van grond of anderszins het wijzigen van het reliëf of de nivellering van microreliëf : - van grasland of hooiland; - van duinen; ° het afbranden, het omzetten of het scheuren van de zode : - van grasland; - van weg-, waterweg-, en spoorwegbermen of dijken; - van taluds van holle wegen of verlaten spoorwegbermen; - van heiden; ° de ontwatering, de drainage, of het anderszins wijzigen van de waterhuishouding ten aanzien van : - grasland; - stilstaand water; - een moeras; - duinen, slikken of schorren; - sloten, beken, waterlopen of waterwegen met begroeiing; - poelen; ° het wijzigen van de duur of de frequentie van overstromingen : - van grasland of hooiland; ° het uitvoeren van beplantingen met bomen : - op grasland of hooiland; - op niet aangeplante struwelen; - op een weg-, waterweg- of spoorwegberm; - op een talud van een holle weg; - op een dijk; ° het rooien of anderszins verwijderen : - van loofbos; - van houtachtige beplantingen op een weg-, waterweg- of spoorwegberm of op het talud van een holle weg; - van houtachtige beplantingen langs een waterloop of een waterweg, op een dijk of op een talud; - van een oude heg, haag, houtkant of houtwal; - van een bomenrij; - van een hoogstamboomgaard; ° het wijzigen van waterwegen en waterlopen, sloten, waterlopen en van stilstaande waters en poelen door : - het uitgraven of uitdiepen; - het verstevigen of het verharden van een oever; - het verbreden, rechttrekken of wijzigen van de loop of de bedding; - het dempen; - het droogleggen; °(Eventueel) nadere omschrijving van de handelingen die vegetatie of/en kleine landschapselementen wijzigen : voor de oppervlakte van.................................... vierkante meter of voor de totale lengte van...................................... meter.

De wijziging van vegetatie en/of van kleine landschapselementen zal plaatshebben in (aanduiding van maand en jaartal)............................ voor het perceel of de percelen gelegen te......................................... (gemeente met deelgemeente) met volgende kadastrale gegevens (sektie)................ (nrs.).............................

De ondergetekende voegt hierbij : -. een situatietekening, opgesteld in drievoud, op een kopie van een stratenplan met vermelding van de plaatsnaam, van de plaatsnaam, de gangbare plaatsnaam en de kadastrale gegevens; -. een beschrijving en typering van de bestaande vegetatie en/of van de kleine landschapselementen; -. een beschrijving van de toestand die door de uitvoering van de werken zal worden geschapen; -. een opgave van de maatregelen in het kader van de zorgplicht om schade aan natuur te voorkomen te beperken of te herstellen, in (toepassing van artikel 14 van het decreet).

Naam aanvrager, Handtekening aanvrager, Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 houdende nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, Brussel, 23 juli 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

BIJLAGE III NATUURMELDINGSFORMULIER Melding van een wijziging van vegetatie of/en tot wijziging van kleine landschapselementen Ondergetekende (naam, voornaam) :.............................................................. wonende te :............................................................................................................................ (eventueel) telefoonnummer.............................................................. krachtens enig recht bevoegd om de daden te stellen waarvoor deze aanvraag wordt gedaan, meldt, met toepassing van de bepalingen van het hoofdstuk IV van het besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, over te gaan tot de wijziging van : ° kleine landschapselementen. die zal gebeuren op de volgende wijze (aankruisen wat past) : ° het afbranden, het omzetten of het scheuren van de zode : - van weg-, waterweg-, en spoorwegbermen of dijken; - van taluds van holle wegen of verlaten spoorwegbermen; ° het rooien of anderszins verwijderen en het beschadigen van struwelen, loofbossen, houtachtige beplantingen op weg-, waterweg- of spoorwegbermen of op het talud van holle wegen, van houtachtige beplantingen langs waterlopen, dijken of taluds, van heggen, hagen, houtkanten, houtwallen, bomenrijen en hoogstamboomgaarden; ° het uitvoeren van beplantingen met bomen : - op grasland of hooiland; - op een weg-, waterweg- of spoorwegberm; - op een talud van een holle weg; - op een dijk; - op een berm; ° (Eventueel) nadere omschrijving van de handelingen die kleine landschapselementen wijzigen : voor de oppervlakte van.................................... vierkante meter of voor de totale lengte van...................................... meter.

De wijziging van kleine landschapselementen zal plaatshebben in (aanduiding van maand en jaartal)............................ voor het perceel of de percelen gelegen te......................................... (gemeente met deelgemeente) met volgende kadastrale gegevens (sektie)................ (nrs.).............................

De ondergetekende voegt hierbij : -. een situatietekening, opgesteld in drievoud, op een kopie van een stratenplan met vermelding van de plaatsnaam, de gangbare plaatsnaam en de kadastrale gegevens; -. een typering van de bestaande vegetatie en/of van kleine landschapselementen; -. een beschrijving van de toestand die door de uitvoering van de werken zal worden geschapen; -. een opgave van de maatregelen in het kader van de zorgplicht om de schade te voorkomen, te beperken of te herstellen in toepassing van artikel 14 van het decreet.

Naam kennisgever, Handtekening kennisgever, Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 houdende nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.

Brussel, 23 juli 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

BIJLAGE IV GRASLANDEN Voor de definitie van historisch permanente graslanden wordt indicatief verwezen naar de volgende karteringseenheden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het gaat hier over de karteringseenheden zoals wordt aangegeven in het project "digitale lokalisatie en beheer van gronden met een natuurfunctie, actualisering van de biologische waarderingskaart".

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 houdende nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.

Brussel, 23 juli 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

BIJLAGE V VEGETATIES GENOEMD IN ART. 7, §1, 5°, 6° en 7° Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 houdende nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.

Brussel, 23 juli 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

^