gepubliceerd op 19 maart 2018
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten
2 FEBRUARI 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten
DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 12 oktober 2017;
Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 20 november 2017;
Gelet op het advies van de Strategische Adviesraad voor het Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid gegeven op 23 november 2017;
Gelet op advies 62.640/1 van de Raad van State, gegeven op 17 januari 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, en de Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° decreet van 25 april 2014: het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten;2° Departement WVG: het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van het Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;3° dienstverlening: de acties die in het kader van een activeringstraject, worden uitgevoerd;4° elektronische dossier: het digitale dossier van de kandidaat-deelnemer of de deelnemer dat door de VDAB beheerd wordt, vermeld in artikel 22/2 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap "Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding";5° International Classification of Functioning, Disability and Health, afgekort ICF: een referentieclassificatie van de Wereldgezondheidsorganisatie, die het menselijk functioneren omschrijft;6° ICF-instrument: het indiceringsinstrument dat de VDAB ontwikkeld heeft op basis van de ICF, dat het menselijk functioneren in kaart brengt met betrekking tot tewerkstelling en de eventuele nood aan ondersteuning vaststelt;7° begeleider arbeidsmatige activiteiten: de erkende voorziening die de opdrachten, vermeld in artikel 47 van dit besluit, uitvoert;8° werkpost: de rechtspersoon, de zelfstandige natuurlijke persoon, de feitelijke vereniging of de overheidsinstelling waar een persoon arbeidsmatige activiteiten verricht;9° Zorginspectie: Zorginspectie, vermeld in artikel 3, § 2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met betrekking tot dat beleidsdomein. HOOFDSTUK 2. - Activeringstrajecten Afdeling 1. - Doelgroep van de activeringstrajecten
Art. 2.De kandidaat-deelnemer aan het activeringstraject voldoet aan al de volgende voorwaarden: 1° hij heeft ernstige belemmeringen van medische, mentale, psychische, psychiatrische of sociale aard die hem verhinderen om betaalde beroepsarbeid te verrichten.Die belemmeringen zijn prominent aanwezig en onvoldoende onder controle; 2° nadat hij een activeringstraject heeft gevolgd, is hij in staat om door te stromen naar betaalde beroepsarbeid;3° hij is voldoende geëngageerd om actief deel te nemen aan het activeringstraject. Afdeling 2. - Verzoek tot deelname
Art. 3.§ 1. De VDAB stelt een formulier voor het verzoek tot deelname aan het activeringstraject ter beschikking.
Het verzoek tot deelname bevat al de volgende gegevens: 1° de identiteitsgegevens van de kandidaat-deelnemer;2° de identiteitsgegevens van de actoren die voor rekening van de kandidaat-deelnemer een verzoek tot deelname registreren of indienen, als vermeld in artikel 4, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014;3° het medisch-diagnostisch materiaal dat de belemmeringen van medische, mentale, psychische, psychiatrische of sociale aard aantoont die de kandidaat-deelnemer verhinderen om betaalde beroepsarbeid uit te voeren en dat de deelname aan een activeringstraject ondersteunt;4° een beschrijving van het functioneren van de kandidaat-deelnemer en de drempels tot de arbeidsmarkt aan de hand van het ICF-instrument;5° de toestemming van de kandidaat-deelnemer om gegevens te verwerken en uit te wisselen met welzijns- en zorgvoorzieningen en werkactoren met het oog op een mogelijke deelname aan een activeringstraject. § 2. Bij registratie of indiening van een verzoek tot deelname door een van de actoren, vermeld in artikel 4, tweede lid, 2° en 3°, van het decreet van 25 april 2014, bezorgt die actor het ingevulde formulier.
Art. 4.Na de beslissing tot niet-deelname, vermeld in artikel 9, § 1, van het decreet van 25 april 2014, kunnen de kandidaat-deelnemer of de actoren, vermeld in artikel 4, tweede lid, 2° en 3°, van het voormelde decreet, een nieuw verzoek tot deelname indienen na afloop van een termijn van drie maanden na de voormelde beslissing, mits nieuwe feiten.
Art. 5.De casemanager Werk, de casemanager Zorg, de penhouder en de dienstverleners registreren in het elektronische dossier volgens de richtlijnen die de VDAB opstelt.
Art. 6.De volgende gegevens zijn noodzakelijk voor het elektronische dossier, vermeld in artikel 6, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014: 1° de identiteitsgegevens van de deelnemer;2° het resultaat van de screening, vermeld in artikel 7 van het voormelde decreet;3° de opgave van de huidige en bereikbare participatiegraad, vermeld in artikel 8 van het voormelde decreet;4° de beslissing tot deelname aan een werk- en zorgtraject, vermeld in artikel 9, § 1, van het voormelde decreet;5° het trajectplan, vermeld in artikel 17 van het voormelde decreet, en de eventuele aanpassingen, vermeld in artikel 29 van het voormelde decreet;6° de evaluatie van de deelnemer door de casemanager Zorg en de casemanager Werk, vermeld in artikel 28, van het voormelde decreet;7° het eindverslag van de casemanager Zorg en de casemanager Werk, vermeld in artikel 30 van het voormelde decreet;8° het eindadvies van de casemanager Zorg en de casemanager Werk, vermeld in artikel 31 van het voormelde decreet;9° de beslissing van de VDAB, vermeld in artikel 33 van het voormelde decreet. Afdeling 3. - De casemanager Werk en de casemanager Zorg
Onderafdeling 1. - Mandatering van de casemanager Zorg
Art. 7.De professionele deskundigheid, vermeld in artikel 10, § 1, tweede lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014, houdt in dat de welzijns- en zorgvoorziening een of meer medewerkers in dienst heeft, die instaan voor de uitvoering van de opdrachten van de casemanager Zorg, vermeld in artikel 13 van het voormelde decreet, en die voldoen aan al de volgende voorwaarden: 1° beschikken over minimaal een medisch, paramedisch, sociaal, psychologisch of pedagogisch diploma op bachelorniveau of beschikken over minimaal twee jaar ervaring in het verlenen van zorg aan de doelgroep, vermeld in artikel 3, eerste lid, van het voormelde decreet;2° beschikken over gecertificeerde kennis van ICF;3° beschikken over kennis van het aanbod van welzijns- en zorgvoorzieningen.
Art. 8.Om de functie van casemanager Zorg te kunnen bekleden, dient de welzijns- en zorgvoorziening een mandaataanvraag in bij het Departement WVG. Het Departement WVG stelt daarvoor een aanvraagformulier ter beschikking.
Het formulier, vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende gegevens: 1° de identiteitsgegevens van de welzijns- en zorgvoorziening en van de beheersinstantie;2° een verklaring op eer betreffende het verzekeren van de continuïteit, vermeld in artikel 10, § 1, tweede lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, bepalen het model van het aanvraagformulier, vermeld in het eerste lid.
Art. 9.De mandaataanvraag is ontvankelijk als de welzijns- en zorgvoorziening de aanvraag indient bij het Departement WVG op de wijze die de minister bevoegd voor bijstand aan personen en de minister bevoegd voor het gezondheidsbeleid bepalen, en als ze al de volgende gegevens en stukken bevat: 1° het volledige en correct ingevulde aanvraagformulier, vermeld in artikel 8 van dit besluit;2° het bewijs dat de rechtsgeldige vertegenwoordiger het formulier voor de mandaataanvraag ondertekend heeft;3° het bewijs van professionele deskundigheid, vermeld in artikel 10, § 1, tweede lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014 en artikel 7 van dit besluit. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, kunnen de wijze bepalen waarop het bewijs, vermeld in het eerste lid, 2°, verstrekt wordt.
Art. 10.Het Departement WVG onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvraag.
Binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag, brengt het Departement WVG de mandaataanvrager op de hoogte van het ontvankelijk of het niet ontvankelijk zijn van de mandaataanvraag. In het geval van de niet ontvankelijkheid, vermeldt die kennisgeving de motivering en de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen.
Na het verstrijken van de termijn, vermeld in het tweede lid, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk te zijn.
Art. 11.Het Departement WVG onderzoekt de gegrondheid van de ontvankelijke aanvraag. Binnen vijfenveertig dagen na afloop van de termijn, vermeld in artikel 10, tweede lid, brengt het Departement WVG de mandaataanvrager op de hoogte van zijn beslissing.
Als er geen beslissing is genomen binnen vijfenveertig dagen, wordt de aanvraag geacht gegrond te zijn.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, kunnen de wijze van kennisgeving, vermeld in het eerste lid, bepalen.
De beslissing om een mandaat als casemanager Zorg toe te kennen aan de welzijns- en zorgvoorziening, vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende gegevens: 1° de naam en het adres van de welzijns- en zorgvoorziening;2° de duurtijd van het mandaat;3° de omschrijving van de opdrachten van de casemanager Zorg;4° de compensatievergoeding;5° de niet-overdraagbaarheid van het mandaat.
Art. 12.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, bepalen eenzelfde einddatum van alle mandaten van de casemanagers Zorg.
Indien een welzijns- en zorgvoorziening op het moment van de einddatum, vermeld in het eerste lid, aangewezen is als casemanager Zorg van een deelnemer wiens activeringstraject nog loopt, blijft de welzijns- en zorgvoorziening gemandateerd als casemanager Zorg voor het uitoefenen van zijn functie tot het einde van dat activeringstraject.
Onderafdeling 2. - Mandatering van de casemanager Werk
Art. 13.De volgende voorwaarden zijn al de aanvullende mandaatvoorwaarden voor de werkactoren, vermeld in artikel 11, § 2, vierde lid, van het decreet van 25 april 2014: 1° over een erkenning beschikken als vermeld in artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 tot vaststelling van de regels voor de erkenning en financiering door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding van de gespecialiseerde trajectbepalings- en trajectbegeleidingsdienst, de gespecialiseerde arbeidsonderzoeksdiensten en de gespecialiseerde opleidings-, begeleidings- en bemiddelingsdiensten;2° minimaal twee ICF-trainers die door de Wereldgezondheidsorganisatie gecertificeerd zijn, in dienst hebben.
Art. 14.De professionele deskundigheid, vermeld in artikel 11, § 2, tweede lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014, houdt in dat de werkactor een of meer medewerkers per provincie in dienst heeft, die instaan voor de uitvoering van de opdrachten van de casemanager Werk, vermeld in artikel 12 van het voormelde decreet, en die voldoen aan al de volgende voorwaarden: 1° beschikken over een bachelordiploma Sociaal Werk of beschikken over minimaal twee jaar ervaring in begeleiding van de doelgroep naar werk en in bemiddeling;2° gecertificeerde kennis van ICF bezitten;3° beschikken over een certificaat als indiceringsconsulent;4° beschikken over een certificaat van de opleiding om te kunnen registreren in het elektronische dossier;5° beschikken over kennis van het aanbod voor bemiddeling, opleiding, begeleiding en tewerkstellingsondersteunende maatregelen op trede 3 tot en met 6 van de participatieladder;6° beschikken over ervaring in het bemiddelen van uitkeringsgerechtigde werkzoekenden die wegens medische, mentale, psychische, psychiatrische of sociale problemen nood hebben aan een voortraject.
Art. 15.Om de functie van casemanager Werk, vermeld in artikel 11, § 2, van het decreet van 25 april 2014, te kunnen bekleden, dient de werkactor na de oproep een mandaataanvraag in bij de VDAB. De VDAB stelt daarvoor een aanvraagformulier ter beschikking.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, bepaalt de procedure en het model van het aanvraagformulier.
Art. 16.De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, bepaalt de einddatum van het mandaat van de casemanager Werk.
Indien een werkactor op het moment van de einddatum, vermeld in het eerste lid, aangewezen is als casemanager Werk van een deelnemer wiens activeringstraject nog loopt, blijft de werkactor gemandateerd als casemanager Werk voor het uitoefenen van zijn functie tot het einde van dat activeringstraject.
Onderafdeling 3. - Opdrachten van de casemanager Zorg en de casemanager Werk
Art. 17.De casemanager Zorg en de casemanager Werk stellen het trajectplan op samen met de deelnemer binnen vier weken nadat de VDAB voor de deelnemer een gemandateerde welzijns- en zorgvoorziening als casemanager Zorg en, in voorkomend geval, een gemandateerde werkactor als casemanager Werk heeft aangewezen.
Bij het opstellen van het trajectplan maken de casemanager Werk en de casemanager Zorg een gemotiveerde keuze op het vlak van dienstverlening. Ze houden daarbij rekening met het volledige aanbod in het netwerk van dienstverleners en in de regio.
De casemanager Werk en de casemanager Zorg registreren het trajectplan in het elektronische dossier van de deelnemer.
Art. 18.De casemanager Zorg en de casemanager Werk waken erover een logische volgorde van de acties, vermeld in artikel 23 van het decreet van 25 april 2014, in het traject te hanteren. Die volgorde van acties wordt opgenomen in het trajectplan. Ze houden daarbij rekening met al de volgende voorwaarden: 1° de acties worden ingezet met aandacht voor de ontwikkeling van de toenemende competenties van de deelnemer in de loop van het traject;2° de acties worden ingezet rekening houdend met de zorgbehoeften van de deelnemer;3° er wordt naar gestreefd om de acties zo goed mogelijk op elkaar te laten aansluiten, zodat de periodes tussen de acties tot een minimum worden beperkt.
Art. 19.De casemanager Zorg en de casemanager Werk registreren het eindverslag en het eindadvies, vermeld in artikel 30 en 31 van het decreet van 25 april 2014, uiterlijk vier weken na de oplevering van alle verslagen over de acties van het traject die geregistreerd zijn in het elektronische dossier van de deelnemer.
Art. 20.De werkactor, gemandateerd voor de opdrachten als casemanager Werk, onderzoekt in voorkomend geval: 1° het recht op tewerkstellingsondersteunende maatregelen, vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap;2° de indicering, vermeld in artikel 7 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling. De werkactor, die gemandateerd is voor de opdrachten als casemanager Werk, ziet erop toe dat het eindadvies dat hij samen met de casemanager Zorg motiveert, in overeenstemming is met de regelgeving, vermeld in het eerste lid, en de technische bepalingen hieromtrent.
Onderafdeling 4. - Compensatievergoeding voor de casemanager Zorg
Art. 21.Binnen de perken van het jaarlijks goedgekeurde begrotingskrediet ontvangt de casemanager Zorg van het Departement WVG per activeringstraject en overeenkomstig het bepaalde in artikel 22 van dit besluit een compensatievergoeding van 800 euro voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 13 van het decreet van 25 april 2014, en artikel 17 tot en met 19 van dit besluit.
De compensatievergoeding, vermeld in het eerste lid, is uitgedrukt tegen 100 % van de spilindex die van toepassing is op 1 juli 2018. De looncomponent van dat bedrag wordt, binnen de beschikbare begrotingskredieten, geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
Art. 22.De casemanager Zorg ontvangt 60 % van de compensatievergoeding, vermeld in artikel 21 van dit besluit, bij de registratie van het trajectplan, vermeld in artikel 17 van het decreet van 25 april 2014 en artikel 17 van dit besluit.
De casemanager Zorg ontvangt de resterende 40 % van de compensatievergoeding als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 1° hij heeft, samen met de casemanager Werk, een volledig eindverslag geregistreerd in het elektronische dossier van de deelnemer, waarin de verschillende elementen, vermeld in artikel 30, derde lid, van het voormelde decreet, zijn opgenomen;2° hij heeft, samen met de casemanager Werk, een gemotiveerd eindadvies geregistreerd in het elektronische dossier van de deelnemer als vermeld in artikel 31 van het voormelde decreet;3° het traject heeft een duurtijd van minimaal drie maanden als vermeld in artikel 24 van het voormelde decreet. Onderafdeling 5. - Compensatievergoeding voor de casemanager Werk
Art. 23.Binnen de perken van het jaarlijks goedgekeurde begrotingskrediet ontvangt de casemanager Werk van de VDAB per activeringstraject en overeenkomstig het bepaalde in artikel 24 van dit besluit een compensatievergoeding van 800 euro voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 12 van het decreet van 25 april 2014 en artikel 17 tot en met 19 van dit besluit.
De compensatievergoeding, vermeld in het eerste lid, is uitgedrukt tegen 100 % van de spilindex die van toepassing is op 1 juli 2018. De looncomponent van dat bedrag wordt, binnen de beschikbare begrotingskredieten, geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
Art. 24.De casemanager Werk ontvangt 60 % van de compensatievergoeding, vermeld in artikel 23 van dit besluit, bij de registratie van het trajectplan, vermeld in artikel 17 van het decreet van 25 april 2014 en artikel 17 van dit besluit.
De casemanager Werk ontvangt de resterende 40 % van de compensatievergoeding als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 1° hij heeft, samen met de casemanager Zorg, een volledig eindverslag geregistreerd in het elektronische dossier van de deelnemer, waarin de verschillende elementen, vermeld in artikel 30, derde lid, van het voormelde decreet, zijn opgenomen;2° hij heeft, samen met de casemanager Zorg, een gemotiveerd eindadvies geregistreerd in het elektronische dossier van de deelnemer als vermeld in artikel 31 van het voormelde decreet;3° het traject heeft een duurtijd van minimaal drie maanden als vermeld in artikel 24 van het voormelde decreet. Afdeling 4. - De Penhouder en het netwerk van dienstverleners
Onderafdeling 1. - Mandatering van de penhouder
Art. 25.De volgende voorwaarden zijn de aanvullende mandaatvoorwaarden voor de penhouder, vermeld in artikel 18, § 1, vierde lid, van het decreet van 25 april 2014: 1° de penhouder toont aan dat het netwerk van dienstverleners: 1) een werkingsgebied omvat dat overeenstemt met een of meer zorgregio's regionale stad binnen de grenzen van een provincie;2) de dienstverlening over heel het werkingsgebied kan verzekeren;3) operationeel in staat is om, uiterlijk binnen vier weken nadat de penhouder het trajectplan ontvangen heeft, te starten met de uitvoering van het trajectplan;2° de penhouder toont aan dat met betrekking tot de professionele deskundigheid van de dienstverleners: 1) de dienstverleners, vermeld in artikel 18, § 1, tweede lid, 1°, a) tot en met f), van het voormelde decreet, ervaring hebben met een van de volgende diensten: a) het verlenen van de zorg, vermeld in artikel 2, 32°, van het voormelde decreet, aan de doelgroep, vermeld in artikel 3 van het voormelde decreet, in een of meer van de volgende sectoren: i) bijzondere jeugdzorg of personen met een handicap; ii) geestelijke gezondheidszorg; iii) algemeen welzijnswerk, maatschappelijk en sociaal werk; b) het begeleiden op en naar een werkvloer, vermeld in artikel 23, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet, van de doelgroep, vermeld in artikel 3 van het voormelde decreet;2) andere dienstverleners dan de dienstverleners, vermeld in artikel 18, § 1, tweede lid, 1°, van het voormelde decreet, beantwoorden aan al de volgende voorwaarden: a) erkend of vergund zijn door het agentschap Jongerenwelzijn, door het agentschap Zorg en Gezondheid, door het VAPH, door het Departement WVG of door de federale overheid;b) ervaring hebben als vermeld in punt 1), a);3° de penhouder toont aan dat er een gedeelde visie bestaat tussen de dienstverleners van het netwerk over het gebiedsdekkende aanbod, de taakverdeling en de samenwerking binnen het werkingsgebied. In het eerste lid, 1°, 1), wordt verstaan onder zorgregio's regionale stad: het geografisch omschreven gebied, vermeld in de bijlage bij het decreet van 23 mei 2003 betreffende de indeling in zorgregio's en betreffende de samenwerking en programmatie van gezondheidsvoorzieningen en welzijnsvoorzieningen.
In het eerste lid, 2°, 2), a), wordt verstaan onder het agentschap Zorg en Gezondheid: het Agentschap Zorg en Gezondheid, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap "Zorg en Gezondheid".
Art. 26.Er is één gemandateerde penhouder per werkingsgebied.
De VDAB voert, in samenspraak met het Departement WVG, een overheidsopdracht voor de mandatering van de penhouders op basis van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.
Art. 27.De penhouders worden gemandateerd voor de uitvoering van trajecten die opgestart worden binnen een periode van vier jaar.
Onderafdeling 2. - Compensatievergoeding voor de penhouder
Art. 28.Binnen de perken van het jaarlijks goedgekeurde begrotingskrediet ontvangt de gemandateerde penhouder van de VDAB per activeringstraject en overeenkomstig het bepaalde in artikel 29 van dit besluit een compensatievergoeding van 2800 euro voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 19 van het decreet van 25 april 2014.
De compensatievergoeding, vermeld in het eerste lid, is uitgedrukt tegen 100 % van de spilindex die van toepassing is op 1 juli 2018. De looncomponent van dat bedrag wordt, binnen de beschikbare begrotingskredieten, geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
De gemandateerde penhouder mag tot maximaal 10 % van de compensatievergoeding gebruiken voor de uitvoering van zijn taken, vermeld in artikel 19, 1°, 3°, 4°, 5° en 6°, van het voormelde decreet.
De gemandateerde penhouder kan de compensatievergoeding naar behoefte besteden binnen het netwerk van dienstverleners voor de uitvoering van de acties van de trajectplannen, als de penhouder de gegevens over de aanwending van de compensatievergoeding registreert.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, kunnen het model van sjabloon voor de registratie bepalen en de frequentie waarmee het bezorgd moet worden.
Art. 29.De gemandateerde penhouder verkrijgt bij de aanvang van het activeringstraject 70 % van de compensatievergoeding, vermeld in artikel 28, eerste lid, van dit besluit.
De gemandateerde penhouder verkrijgt de resterende 30 % van de compensatievergoeding als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de casemanager Werk en de casemanager Zorg oordelen dat de dienstverleners de acties uit het trajectplan hebben uitgevoerd;2° de casemanager Werk en de casemanager Zorg van de dienstverleners voldoende en relevante informatie hebben ontvangen om op basis daarvan tijdig een eindverslag op te maken en een eindadvies te motiveren als vermeld in artikel 30 en 31 van het decreet van 25 april 2014;3° het traject een duurtijd heeft van minimaal drie maanden als vermeld in artikel 24 van het voormelde decreet. De middelen die niet behoren tot de compensatievergoeding van de penhouder voor de uitvoering van zijn taken, vermeld in artikel 19, 1°, 3°, 4°, 5° en 6°, van het voormelde decreet, kunnen enkel ingezet worden voor dienstverlening aan de deelnemers. De kosten voor de zorg, die verleend wordt in het activeringstraject, vermeld in artikel 23, eerste lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014 en artikel 33 van dit besluit, en die in aanmerking komen voor terugbetaling door het RIZIV, zijn niet ten laste van de compensatievergoeding.
Aan het einde van het mandaat worden de middelen die niet werden besteed aan de dienstverlening overgemaakt aan de Vlaamse overheid.
Art. 30.De gemandateerde penhouder hanteert een boekhouding die de inkomsten en de uitgaven die verband houden met zijn opdrachten, vermeld in artikel 19 van het decreet van 25 april 2014, en de dienstverlening, vermeld in artikel 23 van het decreet van 25 april 2014 en in artikel 32 en 33 van dit besluit, transparant afzondert.
De gemandateerde penhouder waakt erover dat de vergoedingen die worden betaald aan de dienstverleners marktconform zijn.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, kunnen aanvullende richtlijnen uitvaardigen voor de te hanteren boekhouding en de wijze waarop ze ingediend moet worden met het oog op de rechtmatigheidscontrole van de kosten en de inkomsten.
Art. 31.§ 1. De gemandateerde penhouder kan voor de uitvoering van een specifieke actie in het trajectplan in het belang van de deelnemer een beroep doen op dienstverleners buiten het netwerk. Dat gebeurt telkens onder verantwoordelijkheid van de gemandateerde penhouder.
De gemandateerde penhouder verbindt er zich in dat geval toe om schriftelijk afspraken over de taakverdeling in de dienstverlening en de eventuele vergoeding vast te leggen met de dienstverlener buiten het netwerk.
De gemandateerde penhouder informeert, in voorkomend geval, de betrokken casemanager Werk en de casemanager Zorg. De gemandateerde penhouder is verantwoordelijk voor de afspraken inzake de registratie in het elektronische dossier van de deelnemer. § 2. De gemandateerde penhouder kan een aanvraag om een bijkomende dienstverlener toe te voegen aan zijn netwerk, voorleggen aan de VDAB ter goedkeuring als de continuïteit van de dienstverlening in het gedrang komt. De gemandateerde penhouder toont daarbij aan dat het netwerk aan de mandaatvoorwaarden en de voorwaarden betreffende de professionele deskundigheid, vermeld in artikel 18, § 1, tweede lid, 3°, b), van het decreet van 25 april 2014 en artikel 25, 2°, van dit besluit, voldoet. De dienstverlener die toegevoegd wordt, registreert de acties in het elektronische dossier van de deelnemer. Afdeling 5. - Activeringstrajecten
Art. 32.§ 1. De begeleiding op en naar een werkvloer die deel uitmaakt van een activeringstraject als vermeld in artikel 23, eerste lid, 1°, van het decreet van 25 april 2014, bestaat minimaal uit een activeringsstage als vermeld in artikel 111/0/13 tot en met artikel 111/0/20 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding.
De activeringsstage, vermeld in het eerste lid, kan bij verschillende werkgevers dan wel in verschillende functies bij dezelfde werkgever georganiseerd worden.
De activeringsstage, vermeld in het eerste lid, kan alleen begeleid worden door de werkactor, vermeld in artikel 18, § 1, tweede lid, 1°, c), van het voormelde decreet. § 2. Tijdens het activeringstraject kan de VDAB, na het advies van de casemanager Werk en de casemanager Zorg, beslissen om de deelnemer toe te leiden als een kandidaat-arbeidszorgmedewerker, als vermeld in artikel 1, 16°, van het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998 tot uitvoering van het decreet inzake sociale werkplaatsen, of als een kandidaat-arbeidszorgmedewerker in de arbeidszorginitiatieven op het vlak van de sociale economie.
Art. 33.De zorg die deel uitmaakt van een activeringstraject als vermeld in artikel 23, eerste lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014, betreft het verlenen van specifieke herstelgerichte zorg, expliciet met het oog op de uitvoering van een stage op een werkvloer tijdens het activeringstraject en met het oog op het kunnen uitvoeren van betaalde beroepsarbeid met of zonder ondersteuning na afloop van het activeringstraject.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid bestaat de zorg onder meer uit: 1° het verkennen van de zorgbehoeften en de medische, mentale, psychische, psychiatrische en sociale problemen van de deelnemer die de uitvoering van een stage op een werkvloer of de uitvoering van betaalde arbeid met of zonder ondersteuning verhinderen;2° het verlenen van inzicht aan de deelnemer in zijn zorgbehoeften en zijn medische, mentale, psychische, psychiatrische en sociale problemen die de uitvoering van een stage op een werkvloer of de uitvoering van betaalde arbeid met of zonder ondersteuning verhinderen;3° het leren omgaan van de deelnemer met zijn zorgbehoeften en zijn medische, mentale, psychische, psychiatrische en sociale problemen die de uitvoering van een stage op een werkvloer of de uitvoering van betaalde arbeid met of zonder ondersteuning verhinderen;4° het verhogen van de psychische draagkracht van de deelnemer om een stage op een werkvloer uit te voeren of betaalde arbeid met of zonder ondersteuning uit te voeren;5° het mee helpen creëren van een ondersteunend zorgnetwerk in de private en werkomgeving van de deelnemer met het oog op de zelfredzaamheid van de deelnemer na afloop van het activeringstraject;6° het versterken van de competenties van de deelnemer, waaronder assertiviteit, communicatie, conflictbeheersing, het voorzien in basishygiëne, leren omgaan met faalervaringen en motivatie, met het oog op de zelfredzaamheid van de deelnemer na afloop van het activeringstraject.
Art. 34.De casemanager Werk en de casemanager Zorg bepalen de vermoedelijke duur van het activeringstraject op basis van de behoeften en de competenties van de deelnemer, met een maximum van achttien maanden, vermeld in artikel 24 van het decreet van 25 april 2014.
De VDAB kan, op advies van de casemanager Werk en de casemanager Zorg, het activeringstraject verlengen tot maximaal 24 maanden, als de deelnemer door ziekte, moederschapsverlof, ongeval of overmacht tijdelijk niet kan deelnemen, op voorwaarde dat een verlenging noodzakelijk is om de doelstelling van het activeringstraject te bereiken.
Een verlenging van het trajectplan wordt geregistreerd in het elektronische dossier van de deelnemer.
De beslissing tot verlenging van het activeringstraject van de deelnemer leidt niet tot een nieuwe of aanvullende compensatievergoeding voor de casemanagers Werk en Zorg of de penhouder.
Art. 35.De VDAB kan, na advies van de casemanagers Werk en Zorg, het activeringstraject voortijdig beëindigen als: 1° de deelnemer ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen of in de uitvoering van de acties die met hem in het kader van zijn traject zijn overeengekomen;2° de onderbreking van de uitvoering van het trajectplan door ziekte, moederschapsverlof, ongeval of overmacht de re-integratie van de deelnemer in het activeringstraject ernstig verhindert;3° de VDAB of de casemanagers Werk en Zorg van oordeel zijn dat de deelnemer het beoogde doel van een activeringstraject niet zal halen als vermeld in artikel 29 van het decreet van 25 april 2014;4° de deelnemer aan het werk is. Elke stopzetting van het trajectplan wordt geregistreerd in het elektronische dossier van de deelnemer. Afdeling 6. - Beroep
Art. 36.De kandidaat-deelnemer, de deelnemer of de actor die verzocht heeft om een kandidaat-deelnemer te laten deelnemen, kan een verzoek tot heroverweging indienen bij de raad van bestuur van de VDAB als hij niet akkoord gaat met een door de VDAB krachtens dit besluit genomen beslissing.
Het gemotiveerde verzoek tot heroverweging wordt ingediend, op straffe van verval, binnen een termijn van 45 dagen vanaf de datum van de kennisgeving van de beslissing.
De raad van bestuur van de VDAB beslist binnen een termijn van dertig dagen vanaf de dag na het einde van de termijn, vermeld in het tweede lid. Afdeling 7. - Toezicht en sancties
Art. 37.Tijdens de duurtijd van het mandaat van de casemanager Werk controleert de VDAB de aanwending van de compensatievergoedingen, vermeld in artikel 23. De VDAB kan daarvoor alle noodzakelijke gegevensbronnen raadplegen.
Art. 38.Tijdens de duurtijd van het mandaat van de penhouder controleert de VDAB de aanwending van de compensatievergoedingen, vermeld in artikel 28. De VDAB kan daarvoor alle noodzakelijke gegevensbronnen raadplegen.
Art. 39.Onrechtmatig ontvangen compensatievergoedingen worden teruggevorderd of in mindering gebracht van al vaststaande maar nog niet uitbetaalde compensatievergoedingen.
Art. 40.De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, kan op basis van het verslag van de sociaalrechtelijke inspecteurs en het advies van de VDAB beslissen dat het mandaat casemanager Werk wordt ingetrokken of geschorst als de gemandateerde casemanager Werk: 1° de compensatievergoeding, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 en artikel 23 van dit besluit, niet daadwerkelijk aanwendt voor de opdrachten, vermeld in artikel 12 van het voormelde decreet en artikel 17 tot en met 20 van dit besluit;2° de mandaatvoorwaarden, de professionele deskundigheid of de continuïteit, vermeld in artikel 11, § 2, van het voormelde decreet en artikel 13 en 14 van dit besluit, niet naleeft;3° bij de mandaataanvraag verklaringen heeft afgelegd die vals, onvolledig of onjuist worden bevonden;4° de inlichtingen die hij ter uitvoering van de bepalingen van dit besluit moet leveren, willens en wetens vervalst of niet aanreikt. Met toepassing van artikel 46, tweede lid, van het voormelde decreet, deelt de gemandateerde casemanager Werk zijn verweermiddelen mee binnen een vervaltermijn van dertig dagen.
De termijn, vermeld in het tweede lid, begint op de dag nadat het voornemen tot intrekking of schorsing aan de gemandateerde casemanager Werk ter kennisgeving is verzonden met een aangetekende zending.
Art. 41.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, kunnen op basis van het verslag van Zorginspectie en het advies van het Departement WVG beslissen dat het mandaat casemanager Zorg wordt ingetrokken of geschorst als de gemandateerde casemanager Zorg: 1° de compensatievergoeding, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 en artikel 21 van dit besluit, niet daadwerkelijk aanwendt voor de opdrachten, vermeld in artikel 13 van het voormelde decreet en artikel 17 tot en met 19 van dit besluit;2° de mandaatvoorwaarden, de professionele deskundigheid of de continuïteit, vermeld in artikel 10, § 1, van het voormelde decreet en artikel 7 van dit besluit, niet naleeft;3° bij de mandaataanvraag verklaringen heeft afgelegd die vals, onvolledig of onjuist worden bevonden;4° de inlichtingen die hij ter uitvoering van de bepalingen van dit besluit moet leveren, willens en wetens vervalst of niet aanreikt. Met toepassing van artikel 46, tweede lid, van het voormelde decreet deelt de gemandateerde casemanager Zorg zijn verweermiddelen mee binnen een vervaltermijn van dertig dagen.
De termijn, vermeld in het tweede lid, begint op de dag nadat het voornemen tot intrekking of schorsing aan de gemandateerde casemanager Zorg ter kennisgeving is verzonden met een aangetekende zending.
Art. 42.De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, kunnen op basis van het verslag van de sociaalrechtelijke inspecteurs en het advies van het Departement WVG en de VDAB beslissen dat het mandaat van de penhouder wordt ingetrokken of geschorst als de gemandateerde penhouder: 1° de compensatievergoeding, vermeld in artikel 21 van het decreet van 25 april 2014 en artikel 28 van dit besluit, niet daadwerkelijk aanwendt voor de opdrachten, vermeld in artikel 19 van het voormelde decreet;2° de mandaatvoorwaarden, de professionele deskundigheid of de continuïteit, vermeld in artikel 18, § 1, van het voormelde decreet en artikel 25 van dit besluit, niet naleeft;3° bij de mandaataanvraag verklaringen heeft afgelegd die vals, onvolledig of onjuist worden bevonden;4° de inlichtingen die hij ter uitvoering van de bepalingen van dit besluit moet leveren, willens en wetens vervalst of niet aanreikt. Met toepassing van artikel 46, tweede lid, van het voormelde decreet deelt de gemandateerde penhouder zijn verweermiddelen mee binnen een vervaltermijn van dertig dagen.
De termijn, vermeld in het tweede lid, begint op de dag nadat het voornemen tot intrekking of schorsing aan de gemandateerde penhouder ter kennisgeving is verzonden met een aangetekende zending.
Art. 43.De informatiegegevens die betrekking hebben op de naleving van de voorwaarden van dit besluit, worden door de gemandateerde casemanager Werk, de gemandateerde casemanager Zorg en de gemandateerde penhouder bewaard gedurende minimaal tien jaar na afloop van de periode van de mandatering. HOOFDSTUK 3. - Arbeidsmatige activiteiten Afdeling 1. - Doelgroep en toegang tot arbeidsmatige activiteiten
Art. 44.Personen, ouder dan 18 jaar en jonger dan 65 jaar, voor wie betaalde beroepsarbeid, met of zonder ondersteuning, op middellange termijn niet, nog niet of niet meer mogelijk is door een of meer belemmeringen van medische, mentale, psychische, psychiatrische of sociale aard, kunnen deelnemen aan arbeidsmatige activiteiten, als ze behoren tot een van de volgende categorieën: 1° niet-werkende werkzoekenden, vermeld in artikel 1, 8°, van het besluit van 5 juni 2009 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding, die toegeleid worden door de VDAB;2° personen met een leefloon die de toelating hebben van het OCMW om deel te nemen aan arbeidsmatige activiteiten;3° personen die arbeidsongeschikt erkend zijn in de zin van de uitkeringsverzekering voor werknemers en/of de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen en meewerkende echtgenoten en die de toelating van de adviserend arts van het ziekenfonds hebben gekregen om arbeidsmatige activiteiten te verrichten;4° personen die een inkomensvervangende tegemoetkoming of integratietegemoetkoming ontvangen. De arbeidszorgmedewerkers, vermeld in artikel 1, 15°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 1998 tot uitvoering van het decreet inzake sociale werkplaatsen, en de arbeidszorgmedewerkers tewerkgesteld in arbeidszorginitiatieven die door de Vlaamse Minister, bevoegd voor de sociale economie, jaarlijks facultatief worden ondersteund, kunnen niet deelnemen aan arbeidsmatige activiteiten. Afdeling 2. - Aanbod van arbeidsmatige activiteiten
Art. 45.De deelnemer arbeidsmatige activiteiten verricht onbezoldigd arbeidsmatige activiteiten bij een werkpost.
Art. 46.§ 1. De arbeidsmatige activiteiten worden verricht onder begeleiding van een erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten.
Het Departement WVG erkent de begeleiders arbeidsmatige activiteiten, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1° het gaat om een van de volgende voorzieningen: a) een centrum voor algemeen welzijnswerk;b) een dienst maatschappelijk werk van het ziekenfonds, erkend conform het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;c) een centrum voor geestelijke gezondheidszorg;d) een initiatief voor beschut wonen;e) een psychiatrisch ziekenhuis;f) een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis;g) een welzijns- en zorgvoorziening, erkend of vergund door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap of het agentschap Jongerenwelzijn, om ondersteuning te bieden;h) een revalidatiecentrum;i) een OCMW;j) een onderwijsinstelling, erkend door de Vlaamse Gemeenschap;k) een sociale werkplaats, vermeld in artikel 3 van het decreet van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen;m) een beschutte werkplaats, vermeld in artikel 79 van het decreet van 23 december 2005 tot begeleiding van de begroting 2006;n) een maatwerkbedrijf, vermeld in artikel 3 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling.2° de voorzieningen, vermeld in punt 1°, hebben, om de opdrachten in het kader van de begeleiding, vermeld in artikel 47 van dit besluit, uit te voeren, een of meer medewerkers in dienst die minimaal een medisch, paramedisch, sociaal, psychologisch of pedagogisch diploma op bachelorniveau of minimaal twee jaar ervaring in het verlenen van zorg, gedefinieerd in artikel 2, 32°, van het decreet van 25 april 2014, aan de doelgroep, vermeld in artikel 44, eerste lid, van dit besluit, bezitten;3° de voorzieningen, vermeld in punt 1°, hebben een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering afgesloten ter dekking van de risico's die verbonden zijn aan het uitvoeren van de opdrachten in het kader van de begeleiding, vermeld in artikel 47 van dit besluit. § 2. Om erkend te worden, dient de voorziening een erkenningsaanvraag in bij het Departement WVG. Het Departement WVG stelt daarvoor een model van aanvraagformulier ter beschikking.
Het formulier, vermeld in het eerste lid, bevat minstens de identiteitsgegevens van de voorziening en van de beheersinstantie.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, bepalen het model van het aanvraagformulier.
De erkenningsaanvraag is ontvankelijk als de voorziening de aanvraag indient bij het Departement WVG op de wijze die de minister bevoegd voor bijstand aan personen en de minister bevoegd voor het gezondheidsbeleid bepalen, en als ze al de volgende gegevens en stukken bevat: 1° het volledige en correct ingevulde aanvraagformulier, vermeld in het eerste lid;2° het bewijs dat het aanvraagformulier door de rechtsgeldige vertegenwoordiger is ondertekend;3° het bewijs dat er voldaan wordt aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2° en 3°. Het Departement WVG onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvraag.
Binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van de erkenningsaanvraag, brengt het Departement WVG de aanvrager op de hoogte van het ontvankelijk of het niet ontvankelijk zijn van de erkenningsaanvraag. In het geval van de niet ontvankelijkheid, vermeldt die kennisgeving de motivering en de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen. Na het verstrijken van die termijn, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk te zijn.
Het Departement WVG onderzoekt de gegrondheid van de ontvankelijke aanvraag. Binnen vijfenveertig dagen na afloop van de termijn, vermeld in het vijfde lid, brengt het Departement WVG de aanvrager op de hoogte van zijn beslissing. Als er geen beslissing is genomen binnen vijfenveertig dagen, wordt de aanvraag geacht gegrond te zijn.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, kunnen de wijze van kennisgeving, vermeld in het zesde lid, bepalen.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, kunnen de wijze bepalen waarop het bewijs, vermeld in het vierde lid, 2°, verstrekt wordt.
De beslissing om de erkenning toe te kennen aan de voorziening bevat al de volgende gegevens: 1° de naam en het adres van de voorziening;2° de duurtijd van de erkenning;3° de omschrijving van de opdrachten van een begeleider arbeidsmatige activiteiten;4° de subsidiëring;5° de niet-overdraagbaarheid van de erkenning. De erkenning wordt toegekend voor een periode van vijf jaar en kan verlengd worden. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, kunnen de nadere regels daarvoor bepalen.
Art. 47.De begeleiding door de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten houdt al de volgende opdrachten in: 1° een intake- en oriënteringsgesprek houden met de persoon die arbeidsmatige activiteiten wil verrichten, waarbij onder meer wordt nagegaan of de persoon in aanmerking komt om deel te nemen aan arbeidsmatige activiteiten als vermeld in artikel 44, eerste lid van dit besluit, en zoeken naar een passende werkpost en passende arbeidsmatige activiteiten voor de deelnemer arbeidsmatige activiteiten;2° de deelnemer arbeidsmatige activiteiten begeleiden bij de start op de werkpost en opvolgen tijdens de duur van de arbeidsmatige activiteiten;3° de rol van aanspreekpunt vervullen bij de arbeidsmatige activiteiten van de deelnemer;4° het afsluiten van verzekeringen die de deelnemer arbeidsmatige activiteiten verzekeren voor: a) lichamelijke ongevallen bij de werkpost, inclusief tijdens de verplaatsingen naar en van de werkpost;b) burgerlijke aansprakelijkheid;5° jaarlijks evalueren of de arbeidsmatige activiteiten passend zijn voor de deelnemer, in dialoog met de deelnemer en met de instanties, vermeld in artikel 44, eerste lid, 1°, 2° en 3° van dit besluit. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, kunnen bijkomende opdrachten bepalen.
Art. 48.§ 1. Binnen de perken van het jaarlijks goedgekeurde begrotingskrediet, wordt aan de erkende begeleiders arbeidsmatige activiteiten voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 47, een subsidie toegekend van maximaal 840 euro per begeleide deelnemer arbeidsmatige activiteiten per kalenderjaar, op basis van de reëel gepresteerde begeleidingsperiode.
De subsidie wordt berekend volgens de volgende formule: 70 x aantal maanden begeleiding. Elke begonnen maand wordt als een volledige maand gerekend.
De subsidie, vermeld in het eerste lid, is uitgedrukt tegen 100 % van de spilindex die van toepassing is op 1 juli 2018. De looncomponent van dat bedrag wordt, binnen de beschikbare begrotingskredieten, geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. § 2. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring moet de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten aan al de volgende voorwaarden beantwoorden: 1° de erkenningsvoorwaarden naleven, vermeld in artikel 46, § 1, tweede lid;2° de gegevens verstrekken, bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid kunnen de nadere regels en bijkomende subsidievoorwaarden bepalen betreffende het moment en de wijze waarop de gegevens vermeld in het eerste lid, 2°, moeten verstrekt worden. § 3. De subsidie, vermeld in paragraaf 1, wordt uiterlijk betaald voor 1 mei van het volgende kalenderjaar.
Er wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 juni, aan elke erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten een voorschot betaald van 672 euro per deelnemer arbeidsmatige activiteiten die door de begeleider arbeidsmatige activiteiten begeleid wordt op 1 april van dat jaar.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid kunnen de nadere regels bepalen.
Art. 49.De arbeidsmatige activiteiten komen tot stand door een overeenkomst te sluiten tussen de deelnemer arbeidsmatige activiteiten, de erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten en de werkpost.
Deze overeenkomst bevat de vermeldingen en de bepalingen, vermeld in de bijlage, die bij dit besluit is gevoegd. De originele overeenkomsten, vermeld in het eerste lid, en de bewijzen van de afgesloten verzekeringen, vermeld in artikel 47, eerste lid, 4°, worden voor controle ter beschikking gehouden. HOOFDSTUK 4. - Toezicht en handhaving
Art. 50.Het toezicht en de controle op de uitvoering van het decreet van 25 april 2014 en van de uitvoeringsbesluiten ervan wordt uitgevoerd door Zorginspectie en door de sociaalrechtelijke inspecteurs, vermeld in artikel 44 van het voormelde decreet. HOOFDSTUK 5. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 51.In 2018 wordt er, uiterlijk op 1 december, aan elke erkende begeleider arbeidsmatige activiteiten een voorschot betaald van 210 euro per deelnemer arbeidsmatige activiteiten die door de begeleider arbeidsmatige activiteiten begeleid wordt op 1 oktober van dat jaar.
Art. 52.Het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten treedt in werking op 1 februari 2018, met uitzondering van artikel 35 tot en met 37, die in werking treden op 1 mei 2018 en met uitzondering van artikel 25 en 26.
Art. 53.Dit besluit treedt in werking op 15 februari 2018, met uitzondering van artikel 44 tot en met 49, die in werking treden op 1 mei 2018.
Art. 54.De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, zijn ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 2 februari 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Binnenlands bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, L. HOMANS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN De Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport, Ph. MUYTERS
Bijlage Vermeldingen en bepalingen in de overeenkomsten voor arbeidsmatige activiteiten als vermeld in artikel 49, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2018 houdende uitvoering van het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten Overeenkomst tussen de begeleider arbeidsmatige activiteiten, de werkpost en de deelnemer arbeidsmatige activiteiten 1° de identiteit van de betrokken partijen: de begeleider arbeidsmatige activiteiten, de werkpost en de deelnemer arbeidsmatige activiteiten;2° afspraken over de taken van de begeleider arbeidsmatige activiteiten en de werkpost: a) de begeleider arbeidsmatige activiteiten voert de taken uit die zijn bepaald in artikel 47 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2018 houdende uitvoering van het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten;b) de werkpost wijst voor de deelnemer een werknemer aan als werkpostbegeleider die de deelnemer op de werkvloer de nodige begeleiding biedt in samenspraak met de begeleider arbeidsmatige activiteiten;c) de werkpost sensibiliseert zijn werknemers in verband met de komst van de deelnemer arbeidsmatige activiteiten;d) er wordt op regelmatige tijdstippen overlegd tussen de deelnemer, de begeleider arbeidsmatige activiteiten en de werkpostbegeleider;e) de begeleider arbeidsmatige activiteiten, de werkpost en de deelnemer arbeidsmatige activiteiten nemen de regels over het beroepsgeheim en de discretie in acht;3° afspraken over de uitvoering van de arbeidsmatige activiteiten op de werkpost: a) de deelnemer verricht de activiteiten onbezoldigd en vervangt geen werknemers van de werkpost;b) het uurrooster en de pauzes;c) in voorkomend geval de proefperiode en de duur ervan;d) de tijdstippen en de frequentie van overleg tussen de deelnemer, de begeleider arbeidsmatige activiteiten en de werkpostbegeleider;e) afspraken over afwezigheden: ziekte en verlof;f) de wijze van vervoer naar en van de werkpost;g) een gedetailleerde omschrijving van het takenpakket en de locatie waar ze uitgeoefend worden;h) in voorkomend geval afspraken over de werkkledij;i) in voorkomend geval afspraken over het gebruik van gevaarlijke producten of machines;4° afspraken over de veiligheid van de deelnemer arbeidsmatige activiteiten: a) de begeleider arbeidsmatige activiteiten en de werkpost garanderen dat de deelnemer in goede hygiënische en veilige omstandigheden de activiteiten kan uitoefenen;b) de begeleider arbeidsmatige activiteiten sluit de verzekeringen, vermeld in artikel 47, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2018 houdende uitvoering van het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten af;c) de deelnemer wordt niet opgenomen in de arbeidsongevallenverzekering van de werkpost, maar de werkpost neemt hem wel op in de exploitatieverzekering burgerlijke aansprakelijkheid;d) de werkpost meldt onmiddellijk schadegevallen aan de begeleider arbeidsmatige activiteiten, vult verzekeringsdocumenten in en bezorgt die aan de begeleider arbeidsmatige activiteiten;5° de aanvang en de duur van de overeenkomst;6° de opzeggingsmodaliteiten van de overeenkomst;7° de wijze waarop de overeenkomst aangepast kan worden;8° afspraken over de klachten- of probleembehandeling;9° De gegevens van de overeenkomst kunnen geanonimiseerd worden gebruikt door het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin voor beleidsdoeleinden;10° De overeenkomst bevat de toestemming van de deelnemer om gegevens te verwerken en uit te wisselen met de instanties die vermeld zijn in artikel 44, eerste lid, 1), 2) en 3) van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2018 houdende uitvoering van het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten;11° De overeenkomst bevat de toestemming van de deelnemer dat een kopie van de gesloten overeenkomst, de identiteitsgegevens van de deelnemer, de startdatum en de datum van beëindiging van de overeenkomst worden uitgewisseld met en verwerkt door het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, met het oog op het toekennen van de subsidie, vermeld in artikel 48, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2018 houdende uitvoering van het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten.12° De overeenkomst wordt opgesteld in drievoud.Elk van de ondertekenende partijen ontvangt een exemplaar: de deelnemer, de werkpost en de begeleider arbeidsmatige activiteiten. De begeleider arbeidsmatige activiteiten houdt de overeenkomsten ter beschikking, voor inzage door Zorginspectie of de arbeidsinspectie. De werkpost houdt de overeenkomst ter beschikking op de werkpost zelf, ter inzage van de arbeidsinspectie; 13° Een uittreksel uit het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2018 houdende uitvoering van het decreet van 25 april 2014 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten, artikel 44 tot en met 49, alsook de toelichting bij deze artikels, uit de nota aan de Vlaamse Regering, worden steeds toegevoegd als bijlage bij de overeenkomst. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering houdende uitvoering van het decreet van 25 april 2014 van 2 februari 2018 houdende de werk- en zorgtrajecten, wat betreft de activeringstrajecten en de arbeidsmatige activiteiten.
Brussel, 2 februari 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Binnenlands bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, L. HOMANS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN De Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport, Ph. MUYTERS