gepubliceerd op 20 augustus 1998
Ordonnantie betreffende de toekenning van subsidies om investeringen van openbaar nut aan te moedigen
16 JULI 1998. - Ordonnantie betreffende de toekenning van subsidies om investeringen van openbaar nut aan te moedigen (1)
De Brusselse Hoofdstedelijke Raad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.
Art. 2.Overeenkomstig de bepalingen van deze ordonnantie gaat de Regering over tot de toewijzing en de verdeling van subsidies, bestemd voor de aanmoediging van investeringen van openbaar nut betreffende de openbare ruimten, de gebouwen en de sanering op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 3.Voor de berekening van de termijnen die aan de Regering of de aanvragers of ontvangers van een subsidie worden toegewezen, zijn de volgende regels van toepassing: 1° de termijn begint te lopen vanaf de dag volgend op die waarop de documenten ontvangen worden;2° de vervaldag is in de termijn begrepen. Wanneer de vervaldag een zaterdag, een zondag of een feestdag is, wordt de vervaldag uitgesteld tot de volgende werkdag. Onder feestdagen verstaat men de volgende dagen: 1 januari, Paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartdag, Pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 1, 2, 11 en 15 november, 25 en 26 december, alsmede de bij besluit van de Regering bepaalde dagen.
De akten van de aanvragers, de begunstigden en van de Regering worden verstuurd hetzij bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, hetzij per drager, met dien verstande dat de akte in dit laatste geval overhandigd wordt tegen afgifte van een ontvangstbewijs.
Art. 4.Kunnen genieten van de subsidies toegekend krachtens deze ordonnantie : 1° de gemeenten;2° de intercommunales;3° de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;4° de kerkfabrieken en consistories;5° de administratieve organen van de andere erkende erediensten;6° de rechtspersonen die de onroerende goederen beheren noodzakelijk voor het uitoefenen van de lekenmoraal;7° de publiekrechtelijke rechtspersonen die hiertoe worden aangewezen door de Regering. HOOFDSTUK II. - Begrotingsbepalingen
Art. 5.Het bedrag van de subsidies bestemd voor de gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, kerkfabrieken en consistories wordt bepaald voor opeenvolgende periodes van drie jaar.
De eerste periode van drie jaar vangt aan op 1 januari van het jaar waarin deze ordonnantie in voege treedt.
Het eerste jaar van elke driejarige periode wordt een vastleggingskrediet uitgetrokken op de gewestbegroting om subsidies toe te kennen om de investeringen van openbaar nut aan te moedigen door de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en door de kerkfabrieken en consistories. Van dit krediet is zeventig procent bestemd voor de driejarige investeringsdotatie bepaald in hoofdstuk V. Dertig procent van deze kredieten is bestemd voor de driejarige ontwikkelingsdotatie bepaald in hoofdstuk VI. Elk jaar wordt een derde van het bedrag bedoeld in het eerste lid opgenomen als ordonnanceringskredieten in de Gewestbegroting en uitbetaald ten gunste van de gewestelijke dienst voor de financiering van de gemeentelijke investeringen bedoeld in hoofdstuk III.
Art. 6.De subsidies toegekend aan de gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, kerkfabrieken en consistories worden toegekend binnen de perken van de driejarige investeringsdotatie bepaald in hoofdstuk V. Specifieke subsidies kunnen worden toegekend aan de gemeenten binnen de perken van de driejarige ontwikkelingsdotatie bepaald in hoofdstuk VI. De subsidies voor de intercommunales, voor de bestuursorganen van erkende erediensten niet bedoeld in het eerste lid, voor rechtspersonen die de onroerende goederen beheren noodzakelijk voor de lekenmoraal en voor publiekrechtelijke rechtspersonen die door de Regering worden aangewezen, worden door de Regering toegekend binnen de perken van de kredieten die daartoe beschikbaar zijn. HOOFDSTUK III. - De gewestelijke dienst voor de financiering van de gemeentelijke investeringen
Art. 7.Er wordt een gewestelijke dienst voor de financiering van de gemeentelijke investeringen opgericht, hierna te noemen : "de dienst".
Deze dienst is een Staatsdienst met afzonderlijk beheer in de zin van artikel 140 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991 en wordt onder het gezag geplaatst van de Minister bevoegd voor Plaatselijke besturen.
De dienst betaalt aan de gemeenten de driejarige investeringsdotatie en de ontwikkelingsdotatie uit.
Hij beschikt over de volgende financiële middelen : 1° de driejarige investeringsdotatie;2° de driejarige ontwikkelingsdotatie. De uitgaven van de dienst bestaan uit de uitbetaling van de subsidies toegekend in het kader van de driejarige investerings- en ontwikkelingsdotaties aan de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de kerkfabrieken en consistories. HOOFDSTUK IV. - Het driejarig investeringsprogramma
Art. 8.Elke subsidieaanvraag wordt afhankelijk gesteld van de opstelling van een driejarig investeringsprogramma. Dit programma kan door de aanvrager binnen de driejarige periode worden gewijzigd. Enkel projecten ingeschreven in het driejarig investeringsprogramma komen in aanmerking voor een subsidie.
Art. 9.Het driejarig investeringsprogramma wordt opgesteld op een formulier overeenkomstig het door de Regering bepaalde voorbeeld. Het bevat ten minste de volgende elementen : 1° indien het een gemeente betreft, een lijst van de geplande investeringen in het kader van de driejarige investeringsdotatie, vergezeld van een nota waarin uitdrukkelijk geformuleerd wordt op welke manier tegemoet gekomen wordt aan de prioriteiten van het gemeentelijk ontwikkelingsplan of bij uitblijven hiervan, aan deze van het basisdossier;2° indien het een gemeente betreft, een lijst van de investeringen die ze wenst te doen in het kader van de driejarige ontwikkelingsdotatie overeenkomstig artikel 14;3° voor de andere aanvragers een lijst van de geplande investeringen, subsidieerbaar uit hoofde van deze ordonnantie;4° een beschrijving van het doel van de investeringen;5° een raming van de uitgaven voor elke investering;6° het gevraagde subsidiëringspercentage;7° de vermelding van de financieringsmiddelen voor het niet-gesubsidieerde deel van de investering.
Art. 10.§ 1. De gemeenten sturen hun driejarig investeringsprogramma naar de Regering ten laatste op de datum waarop ze hun eerste aanvraag om principiële instemming voor de toekenning van subsidie indienen.
Dit programma wordt uitgewerkt rekening houdend met het aandeel van de driejarige investeringsdotatie met toepassing van hoofdstuk V en vermeldt het geheel van de subsidieerbare investeringen gepland tot het einde van de betrokken driejarige periode.
Het driejarig investeringsprogramma van de gemeenten bevat de door de gemeenten in aanmerking genomen investeringen opgenomen in de driejarige investeringsprogramma's overgemaakt door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en door de kerkfabrieken en consistories. § 2. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de kerkfabrieken en consistories sturen hun driejarig investeringsprogramma naar de gemeente waaronder ze ressorteren in de loop van het trimester dat aan het begin van elke driejarige periode voorafgaat. Dit programma omvat het geheel van de subsidieerbare investeringen die gepland zijn tot het einde van de betrokken driejarige periode. § 3. De intercommunales, de administratieve organen van de erkende erediensten die niet bedoeld worden in § 2, de rechtspersonen die onroerende goederen beheren noodzakelijk voor de uitoefening van de lekenmoraal en de publiekrechtelijke rechtspersonen, bedoeld in artikel 4, 7°, sturen hun driejarig investeringsprogramma naar de Regering ten minste honderdtachtig dagen voor de indiening van de eerste aanvraag om principiële instemming voor de toekenning van subsidie met betrekking tot een investering opgenomen in het driejarig investeringsprogramma. Dit programma bevat het geheel van de subsidieerbare investeringen tot het einde van de betrokken driejarige periode.
Art. 11.De Regering onderzoekt de driejarige investeringsplannen en de eventuele bijhorende wijzigingen binnen dertig dagen na ontvangst ervan.
Binnen deze termijn kan de Regering aanvullende informatie vragen en opmerkingen maken over de wettigheid ervan. HOOFDSTUK V. - De driejarige investeringsdotatie
Art. 12.Aan elke gemeente wordt een deel van de driejarige investeringsdotatie toegekend.
De subsidies betreffende de driejarige investeringsprogramma's van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de kerkfabrieken en de consistories die in aanmerking genomen worden door de gemeenten waaronder ze ressorteren worden geboekt op de driejarige investeringsdotatie van deze laatste. Deze subsidies worden uitbetaald aan de gemeente die het bedrag doorstort aan de begunstigde.
De Regering maakt aan de gemeenten het bedrag van hun aandeel in de driejarige investeringsdotatie bekend, vóór het begin van elke driejarige periode.
Art. 13.De driejarige investeringsdotatie wordt verdeeld tussen de gemeenten evenredig met hun aandeel van de algemene dotatie aan de gemeenten bedoeld in de ordonnantie van 10 maart 1994 tot vaststelling van de regels voor de verdeling van de algemene dotatie aan de gemeenten, voor het jaar dat aan het begin van elke driejarige periode voorafgaat. HOOFDSTUK VI. - De driejarige ontwikkelingsdotatie
Art. 14.Binnen de perken van de driejarige ontwikkelingsdotatie, kan de Regering aan de gemeenten subsidies toekennen voor projecten van gewestelijk belang, voor zover deze projecten opgenomen zijn in door de Regering vastgelegde lijst van de prioriteiten van het Gewestelijk ontwikkelingsplan genomen in uitvoering van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw, en die betrekking heeft op de krachtens hoofdstuk VII subsidieerbare investeringen.
De projecten die in het kader van de driejarige ontwikkelingsdotatie in aanmerking kunnen komen worden aan de gemeenten voorgesteld door de Regering in de loop van het eerste jaar van elke driejarige periode.
De gemeenten die deze projecten wensen uit te voeren, nemen ze in hun driejarig investeringsprogramma op.
Art. 15.De projecten die in aanmerking komen voor een deel van de driejarige ontwikkelingsdotatie, maken het voorwerp uit van een nauwe samenwerking tussen de Regering en de begunstigde gemeente tijdens de verschillende fasen van de studies en de werken.
De Regering legt de algemene voorwaarden vast voor de samenwerking met de gemeenten die in aanmerking kunnen komen om de driejarige ontwikkelingsdotatie te ontvangen. HOOFDSTUK VII. - De subsidieerbare investeringen
Art. 16.De uit hoofde van deze ordonnantie subsidieerbare investeringen inzake openbare ruimten zijn : 1° de wegeninfrastructuur : a) de realisatie van wegen voorzien in het Gewestelijk ent ontwikkelingsplan of in de gemeentelijke ontwikkelingsplannen;b) de aanleg, de heraanleg, de verbetering van de wegenis en de vernieuwing van het wegdek, voor zover dit laatste een vernieuwing inhoudt van de funderingen en onderfunderingen, met inbegrip van de onmisbare steunen;c) de realisatie, de aanleg, de verbetering of de restauratie van fietspaden en trottoirs;2° de uitrusting van de wegeninfrastructuur : a) het plaatsen en de verbetering van installaties voor openbare verlichting;b) de verwerving, de vernieuwing en de installatie van stadsmeubilair, voor zover hierover geen concessie-overeenkomst bestaat;c) de aanplantingen en de vernieuwing ervan;3° de groene ruimten : a) de verwerving van terreinen die zullen dienen als groene ruimte toegankelijk voor het publiek, indien het terrein gelegen is in een gebied voor prioritaire ingroening op het Gewestelijk ontwikkelingsplan of indien dit plan voorziet in de aanleg van een groene ruimte op die plaats;b) de aanleg en de heraanleg van terreinen die zullen worden bestemd of die verder zullen bestemd blijven als groene ruimte toegankelijk voor het publiek;c) de aanplantingen en de vernieuwing ervan in de groene ruimten toegankelijk voor het publiek;4° de uitrusting van groene ruimten : a) de installatie en de verbetering van verlichtingsinstallaties;b) de verwerving, de vernieuwing en de installatie van stadsmeubilair, voor zover hierover geen concessie-overeenkomst bestaat;c) het rioleringsnet;5° het verlichten van gevels of van delen van gevels van beschermde, bewaarde of in de inventaris opgenomen gebouwen, met toepassing van de ordonnantie van 4 maart 1993 inzake het behoud van het onroerende erfgoed, voor zover deze gevels of delen van gevels zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte;6° de verwerving en de installatie van kunstwerken op de gemeentewegen of in de voor het publiek toegankelijke groene ruimten;7° de realisatie, de aanleg en de uitbreiding van begraafplaatsen of columbariums, met inbegrip van de wegen, de toegangswegen, de beplanting en de hekken.
Art. 17.De uit hoofde van deze ordonnantie subsidieerbare investeringen inzake gebouwen zijn : 1° de oprichting en de renovatie van gebouwen, met inbegrip van hun verwerving, waaraan de gemeenten of de openbare centra voor maatschappelijk welzijn een administratieve bestemming geven of zullen geven;2° de oprichting en de renovatie van gebouwen, met inbegrip van hun verwerving, bestemd voor het uitoefenen van erkende erediensten en de lekenmoraal;3° de oprichting en de renovatie van gebouwen bestemd voor het beheer en het onderhoud van begraafplaatsen.
Art. 18.De uit hoofde van deze ordonnantie subsidieerbare investeringen inzake sanering zijn de creatie, de vernieuwing en de herstelling van het rioleringsnetwerk.
Art. 19.De studies die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de in de artikelen 16. 17 en 18 opgesomde investeringen zijn subsidieerbaar.
Art. 20.De werken en studies die in aanmerking komen voor subsidie krachtens de ordonnantie van 4 maart 1993 inzake het behoud van het onroerend erfgoed of van de ordonnantie van 7 oktober 1993 houdende organisatie van de herwaardering van de wijken, komen niet in aanmerking voor subsidie krachtens deze ordonnantie. HOOFDSTUK VIII. - De toekenning van de subsidies
Art. 21.De Regering bepaalt de samenstelling van de dossiers inzake aanvragen die ingediend moeten worden overeenkomstig de artikelen 24 en 25, de aard van de noodzakelijke bewijsstukken en de procedures voor de toekenning en de uitbetaling van de subsidie.
Art. 22.§ 1. Een aanvraag om principiële instemming voor de toekenning van subsidie die betrekking heeft op de investeringen bedoeld in artikelen 16, 17 en 18 is ontvankelijk indien aan de volgende voorwaarden voldaan wordt : 1° de investeringen moeten de bepalingen van deze ordonnantie naleven evenals de andere bepalingen die aan de aanvrager kunnen worden tegengeworpen;2° de gewestelijke vergunningen die vereist zijn om de werken te mogen aanvatten, moeten afgegeven zijn aan de aanvrager;3° de aanvrager moet zich ertoe verbinden het gesubsidieerde goed te onderhouden en te beheren.Daartoe stelt hij een onderhoudsprogramma op voor de vijf jaren die volgen op de definitieve oplevering van de werken, met financiële ramingen voor elk begrotingsjaar : 4° indien de investering betrekking heeft op een gebouw bedoeld in artikel 17, dan moet de aanvrager eigenaar of erfpachter zijn van het goed waarop de investering betrekking heeft.Hij mag er echter slechts eigenaar van zijn op het ogenblik van de terbeschikkingstelling van het bouwwerk als de werken uitgevoerd worden op basis van een promotieopdracht die voorziet in de verwerving van bouwwerken vanaf hun terbeschikkingstelling mits de betaling van annuïteiten, of na afloop van de opdracht als de werken worden uitgevoerd op basis van een promotieopdracht die in de verhuur van bouwwerken voorziet die op termijn wordt gevolgd door een eigendomsoverdracht : 5° de aanvrager moet zich ertoe verbinden om het goed waarvoor hij een subsidie ontvangt, niet te vervreemden of van bestemming te veranderen gedurende de twintig jaren die volgen op de toekenning van de subsidie;6° de totale investeringsuitgave, BTW inbegrepen, moet minstens drie miljoen frank bedragen.Bij de aanvang van elke driejarige periode wordt dit bedrag geïndexeerd; 7° de aanvrager mag gedurende de twintig jaren die aan de aanvraag voorafgaan, geen subsidie voor hetzelfde voorwerp gekregen hebben;8° de aanvraag moet vooraf goedgekeurd zijn door de gemeenteraad indien ze uitgaat van de aanvragers bedoeld in artikel 4, 1°, 3° en 4°, of door het orgaan dat bevoegd is om de andere aanvragers te vertegenwoordigen;9° indien de investering betrekking heeft op een te verwerven goed, moet de bestemming van dit goed overeenstemmen met deze opgenomen in de plannen bedoeld in artikel 2 van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw.Deze overeenstemming blijkt uit de stedenbouwkundige inlichtingen verstrekt door de gemachtigde ambtenaar overeenkomstig artikel 174 van dezelfde ordonnantie. Het project voor de uit te voeren werken dat bij de aanvraag om principiële instemming gevoegd wordt, moet bij de Regering worden ingediend binnen honderdtachtig dagen na de datum van de verwerving; 10° de aanvraag moet ten laatste vijftig dagen voor het einde van een driejarige periode ingediend zijn. De Regering kan een aanvraag om principiële instemming voor de toekenning van subsidie die niet aan de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 2°, voldoet, toch inwilligen in geval van door de aanvrager gemotiveerde spoed.
De Regering kan een aanvraag om principiële instemming voor de toekenning van subsidie die niet aan de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 7°, voldoet, toch inwilligen voor zover de investering gerechtvaardigd wordt door onvoorzienbare en uitzonderlijke omstandigheden.
De Regering kan een aanvraag om subsidie voor werken uit te voeren aan een verworven goed en waarbij de termijn bedoeld in het eerste lid, 9° niet wordt nageleefd, toch inwilligen voor zover bijzondere omstandigheden de vertraging rechtvaardigen.
De Regering kan bijkomende ontvankelijkheidsvoorwaarden vaststellen die verband houden met : 1° de kwaliteit van de werken;2° de invoering, in het kader van de aanbesteding der werken, van clausules die de inschrijvers verplichten om stagiairs ten laste te nemen of werklozen te werk te stellen bij de uitvoering van de opdracht. § 2. Een aanvraag om toekenning van subsidie met betrekking tot de investeringen bedoeld in de artikelen 16, 17 en 18 is ontvankelijk voor zover aan volgende voorwaarden voldaan wordt : 1° de investeringen moeten conform de bepalingen van deze ordonnantie zijn alsook conform de bepalingen die aan de aanvrager kunnen worden tegengeworpen;2° de aanvraag moet conform het ontwerp zijn waarvoor een principiële instemming van toekenning van subsidie bekomen werd.
Art. 23.De Regering kan de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van de toegekende subsidies eisen bij niet-naleving door de begunstigde van de subsidies van de verplichtingen bedoeld in artikel 22, eerste paragraaf, 3°, 5° en 9°.
Art. 24.Binnen een termijn van vijftig dagen na ontvangst van de aanvraag om principiële instemming van toekenning van subsidie voor de investeringen bedoeld in de artikelen 16, 17 en 18 betekent de Regering aan de aanvrager ofwel de weigering van subsidies of wel de principiële instemming samen met de toestemming om de opdracht in mededinging te stellen. Deze termijn kan door de Regering één maal verlengd worden voor een duur die vijftig dagen niet overschrijdt. Het uitblijven van een beslissing van de Regering binnen deze termijnen geldt als principiële instemming ten belope van het gevraagde subsidiebedrag.
Vanaf de datum van ontvangst van de principiële instemming beschikt de aanvrager over een termijn van honderdtachtig dagen om de analyse van de ontvangen offertes en het voorstel tot aanwijzing van de aannemer over te maken aan de Regering. Na verstrijken van deze termijn vervalt de principiële instemming. Deze termijn kan door de Regering eenmaal worden verlengd ingevolge een met redenen omklede aanvraag.
Binnen een termijn van vijftig dagen na ontvangst van het voorstel tot aanwijzing van de aannemer, geeft de Regering kennis van de weigering of de toekenning van de subsidie met bijkomende vergunning voor de uitvoering van de werken. Het ontbreken van een beslissing zijdens de Regering binnen die termijn, geldt als toekenning van de subsidie. De Regering beschikt niettemin over een bijkomende termijn van vijftig dagen om kennis te geven van het bedrag van de subsidie. Na het verstrijken van die termijn is het bedrag van de subsidie het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bedrag.
Vanaf de datum van kennisgeving van de toekenning van de subsidie beschikt de aanvrager over een termijn van honderdtachtig dagen om aan de Regering een afschrift over te maken van de bestelling van de werken aan de aannemer. Na het verstrijken van deze termijn, vervalt het recht op subsidie. Deze termijn kan door de Regering éénmaal worden verlengd ingevolge een met redenen omklede aanvraag.
Het opleggen aan de aanvrager van het verkrijgen van een voorafgaande vergunning voor het uitvoeren van de werken, schort de termijn bedoeld in het vierde lid op totdat de overheidsdienst die de vergunning dient af te leveren, een beslissing heeft genomen.
Art. 25.Een aanvraag om toekenning van subsidie voor het maken van studies als bedoeld in artikel 19 is ontvankelijk indien ze : 1° in overeenstemming is met het bepaalde in deze ordonnantie alsmede met de bepalingen die aan de aanvrager kunnen worden tegengeworpen;2° vergezeld gaat van de aanvraag om toekenning van subsidie voor de investering waarop de studie betrekking heeft;3° goedgekeurd is, ofwel door de gemeenteraad, indien ze uitgaat van de aanvragers bedoeld in artikel 4, 1°, 3° en 4°, ofwel door het orgaan dat bevoegd is om de andere aanvragers te vertegenwoordigen. De Regering kan bijkomende ontvankelijkheidsvoorwaarden opleggen die verband houden met de kwaliteit en de kostprijs van deze studies.
Art. 26.Binnen een termijn van vijftig dagen na ontvangst van de aanvraag om toekenning van subsidie bedoeld in artikel 25, geeft de Regering kennis van de toekenning of de weigering van de subsidie.
Het ontbreken van een beslissing zijdens de Regering binnen die termijn, geldt als toekenning van de subsidie. De Regering beschikt niettemin over een bijkomende termijn van vijftig dagen om kennis te geven van het bedrag van de subsidie. Na het verstrijken van die termijn wordt het aangevraagde bedrag het bedrag van de subsidie.
Art. 27.§ 1. Binnen de honderdtachtig dagen na ontvangst van het afschrift van de betekening van de opdracht aan de aannemer wordt twintig procent van het subsidiebedrag uitbetaald aan de begunstigde.
Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald binnen honderdtachtig dagen na ontvangst van de volledige eindafrekening.
De begunstigde beschikt over een termijn van honderdtachtig dagen vanaf de voorlopige oplevering van de studies of van de werken om de volledige afrekening samen met de voor de uitbetaling van de subsidie vereiste verantwoordingsstukken over te maken. Na het verstrijken van deze termijn vervalt het recht op subsidie.
Indien de begunstigde en zijn aannemer het niet eens kunnen worden over het bedrag van de eindafrekening, mag er door de begunstigde een voorlopige eindafrekening ingediend worden. § 2. Voor de investeringen waarvan de kost meer dan honderd miljoen bedraagt, kan de begunstigde een aanvraag om voorlopige uitbetaling ten belope van veertig percent van het subsidiebedrag indienen, voor zover de werken reeds ten belope van zestig percent van de totale kostprijs uitgevoerd werden. HOOFDSTUK IX. - Berekening van de subsidie
Art. 28.De werken en studies worden ten belope van dertig percent van de kostprijs van de subsidieerbare werken gesubsidieerd.
Dit percentage wordt echter verhoogd tot zestig percent voor de werken en studies die voorkomen in de lijst van de prioriteiten van het Gewestelijk ontwikkelingsplan dat de Regering vastlegde.
Het percentage wordt van zestig percent naar negentig percent verhoogd voor : 1° de gemeenten die dit uitdrukkelijk aanvragen en die voor het jaar dat aan elke driejarige periode voorafgaat een algemene dotatie per inwoner ontvangen hebben die het gewestelijk gemiddelde overschrijdt;2° de Stad Brussel, voor zover de werken verwezenlijkt worden in de Vijfhoek, namelijk het grondgebied dat omgrensd wordt door de lanen die de kleine ring vormen.
Art. 29.De Regering stelt het percentage vast voor de subsidiëring van de projecten die onder de driejarige ontwikkelingsdotatie vallen.
Art. 30.Het bedrag dat in aanmerking komt voor de berekening van de subsidie, is dat van de kostprijs der werken en studies, BTW inbegrepen, verminderd met : 1° het bedrag van de niet subsidieerbare werken, studies en kosten die in de investering zijn begrepen.De Regering stelt de lijst van deze posten vast; 2° de bedragen die de begunstigden uit hoofde van andere wetgevingen, reglementeringen, overeenkomsten of eenzijdige akten, ontvangen hebben of zullen ontvangen voor de verwezenlijking van dezelfde investering. De Regering kan bovendien voor elke categorie van werken of studies een maximumbedrag vaststellen voor de berekening van de subsidie.
Indien er een bijdrage verschuldigd is aan een collectief opzoekingscentrum wordt ze opgenomen in het bedrag dat voor de berekening van de subsidie in aanmerking wordt genomen.
Indien de investering betrekking heeft op een verwerving, wordt het bedrag van de subsidie als volgt berekend : 1° in geval van verwerving in der minne, wordt de subsidie berekend op basis van de aankoopprijs, die de raming verricht door de ontvanger van de registratie niet mag overschrijden;2° in geval van onteigening wordt het bedrag van de subsidie berekend op grond van de door de hoven en rechtbanken vastgestelde vergoedingen.
Art. 31.De subsidie wordt forfaitair berekend op basis van het bedrag van de aangenomen offerte. Met prijsherzieningen, afrekeningen en aanhangsels wordt geen rekening gehouden.
De Regering kan bijzondere modaliteiten vaststellen voor de berekening van de subsidie indien de investering betrekking heeft op werken die niet konden voorzien worden. HOOFDSTUK X. - Opheffings- en overgangsbepalingen
Art. 32.Het besluit van de Regent van 2 juli 1949 betreffende de Staatstussenkomst inzake toelagen voor het uitvoeren van werken door de provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, commissies van openbare onderstand, kerkfabrieken, en verenigingen van polders of van wateringen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 januari 1951, 26 september 1951, 1 juli 1952, 12 december 1955, 26 april 1956, 1 februari 1960, 2 juni 1961, 13 december 1966, 26 maart 1969, 12 september 1969, 17 juli 1970, 23 november 1971, 22 februari 1974, 20 december 1976, 4 april 1980, 28 juli 1980, 23 juli 1981, bij de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 6 december 1990 en 29 april 1993 en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 november 1997 wordt opgeheven voor wat betreft de materies geregeld door deze ordonnantie;
Worden eveneens opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 15 september 1978 betreffende de toekenning van toelagen aan de gemeenten voor het herstellen in het Brusselse Gewest van de wegen voor voetgangersverkeer, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 1981;2° het koninklijk besluit van 26 april 1982 betreffende de toekenning van toelagen aan de gemeenten voor de aanleg, de geschiktmaking, de verbetering of de herstelling van het fietswegennet in het Brusselse Gewest;3° het koninklijk besluit van 9 oktober 1985 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en het percentage van de toelagen voor laanbeplantingen en voor beplantingen, voorzieningen, inrichting en herinrichting van gronden met het oog op het behoud of de aanleg van groene ruimten;4° het koninklijk besluit van 22 juli 1987 tot bepaling van de voorwaarden tot toekenning en het percentage van de subsidies voor het verwerven van onroerende goederen met het oog op het behoud of de inrichting van openbare groenruimten;5° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 16 juli 1992 tot regeling van de betoelaging van de aanleg van wandelwegen op het grondgebied van de Stad Brussel in het raam van het programma "De Stadswandelingen", gewijzigd bij het besluit van 26 november 1996 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. De verplichtingen die voor het Gewest voortvloeien uit de besluiten bedoeld in het eerste en tweede lid en die uitsluitend betrekking hebben op de uitbetaling van de subsidies zullen vervallen, zonder aanleiding te geven tot de betaling van enige schadevergoeding ten laste van het Gewest, na afloop van een termijn van vijf jaar volgend op de inwerkingtreding van deze ordonnantie.
Art. 33.§ 1. De aanvragen om principiële instemming voor de toekenning van subsidie voor investeringen ingeschreven in een driejarig investeringsprogramma waarvoor een ontwerp voor het in mededinging stellen van de werken werd ingediend bij het Gewest voor de inwerkingtreding van deze ordonnantie en waarvoor tot nog toe geen principiële subsidietoezegging werd toegekend, worden behandeld volgens de procedure vermeld in artikel 24, eerste lid. De termijn vermeld in artikel 24, eerste lid gaat echter in op de datum van de ontvangst van het driejarige investeringsprogramma uitgewerkt door de aanvragen.
De aanvragen om toekenning van subsidie voor investeringen ingeschreven in een driejarig investeringsprogramma waarvoor een principiële subsidietoezegging werd toegekend vóór de inwerkingtreding van deze ordonnantie, en waarvoor een analyse van de offertes en een voorstel van toewijzing van de aannemer niet op die datum aan het Gewest werden overgemaakt, worden behandeld volgens de procedure bedoeld in artikel 24, tweede lid. De termijn bedoeld in artikel 24, tweede lid, gaat in vanaf de datum van de ontvangst van het driejarig investeringsprogramma uitgewerkt door de aanvrager.
De aanvragen om toekenning van subsidie voor investeringen ingeschreven in een driejarig investeringsprogramma waarvoor er een principiële subsidietoezegging werd toegekend vóór de inwerkingtreding van deze ordonnantie en waarvoor een analyse van de offertes en een voorstel van toewijzing van de aannemer op die datum aan het Gewest werden overgemaakt, worden behandeld volgens de procedure bedoeld in artikel 24, derde lid. De termijn bedoeld in artikel 24, derde lid, gaat echter in vanaf de datum van de ontvangst van het driejarig investeringsprogramma uitgewerkt door de aanvrager. § 2. Om ontvankelijk te zijn, moet een aanvraag om toekenning van subsidie voor investeringen bedoeld in paragraaf 1, eerste en tweede lid, voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 22, § 1.
De voorwaarden vermeld in artikel 22, § 1, zijn niet toepasbaar op de investeringen bedoeld in § 1, derde lid. § 3. De berekening van de subsidie toegekend voor de investeringen bedoeld in § 1 gebeurt volgens de bepalingen van deze ordonnantie.
Art. 34.In afwijking van artikel 10, § 2, sturen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de kerkfabrieken en consistories hun driejarig investeringsprogramma naar de gemeente onder wier bevoegdheid zij vallen binnen een termijn van drie maanden en dit vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze ordonnantie.
In afwijking van artikel 10, § 3, sturen de intercommunales, de administratieve organen van de erkende erediensten niet bedoeld in artikel 6, eerste lid, de rechtspersonen die onroerende goederen beheren noodzakelijk voor de uitoefening van de lekenmoraal en de publiekrechtelijke rechtspersonen aangewezen door de Regering, hun driejarig investeringsprogramma naar de Regering binnen een termijn van drie maanden en dit vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze ordonnantie.
In afwijking van artikel 12 deelt de Regering het voorlopig bedrag van de driejarige investeringsdotatie mee voor de eerste periode van drie jaar, de dag waarop deze ordonnantie in werking treedt.
Brussel, 16 juli 1998.
De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE De Minister belast met Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen, J. CHABERT De Minister belast met Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer, H. HASQUIN De Minister belast met Openbaar Ambt, Buitenlandse Handel, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, R. GRIJP De Minister belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Renovatie, Natuurbehoud en Openbare Netheid, D. GOSUIN _______ Nota (1) Gewone zitting 1997-1998. Documenten van de Raad. - Ontwerp van ordonnantie : A-251/1. - Verslag : A-251/2. - Amendementen na verslag : A-251/3.
Volledig verslag. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 10 juli 1998.