gepubliceerd op 28 oktober 1998
Wet tot wijziging van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging
20 SEPTEMBER 1998. - Wet tot wijziging van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt:
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Het opschrift van hoofdstuk I, afdeling I, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, wordt vervangen door het volgende opschrift : « Gemeentelijke of intergemeentelijke begraafplaatsen en crematoria ».
Art. 3.Artikel 1 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 1.Iedere gemeente moet over ten minste één begraafplaats beschikken. Meerdere gemeenten kunnen zich evenwel verenigen om over een gemeenschappelijke begraafplaats te beschikken.
Enkel een gemeente of een vereniging van gemeenten kan een crematorium oprichten en beheren.
Ieder crematorium wordt opgericht binnen de omheining van een begraafplaats of op een daarmede in verbinding staand stuk grond, gelegen in dezelfde gemeente als de begraafplaats.
Iedere begraafplaats en ieder intergemeentelijk crematorium dienen over een urnenveld, een strooiweide en een columbarium te beschikken. »
Art. 4.Artikel 2 van dezelfde wet wordt aangevuld door een lid luidend als volgt : « De Koning bepaalt de criteria voor de oprichting en het beheer van crematoria. Hij organiseert de controle op de naleving van deze criteria. »
Art. 5.In artikel 3, eerste zin, van dezelfde wet worden de woorden « De begraafplaats wordt » vervangen door de woorden « De begraafplaats en het crematorium worden ».
Art. 6.In artikel 4 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden tussen de woorden « begraafplaatsen » en « vallen » de woorden « en crematoria » ingevoegd;2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Op de intergemeentelijke begraafplaatsen en in de intergemeentelijke crematoria worden de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden uitgeoefend door de overheid van de gemeente waar de begraafplaats of het crematorium ligt.»
Art. 7.In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste en derde lid van § 1 worden de woorden « of de intercommunale » na de woorden « de gemeenteraad » ingevoegd;2° in § 2, worden tussen de woorden « de in § 1 bepaalde tijd » en de woorden « wordt de beslissing » de woorden « of ten minste vijf jaar na de laatste begraving, waarbij de inschrijving in het begravingsregister als bewijs geldt, » ingevoegd;3° in § 2 worden de woorden « de beslissing waarbij de gemeenteraad een andere bestemming geeft » vervangen door de woorden « het besluit waarbij de gemeenteraad of de beslissing waarbij de intercommunale een andere bestemming geeft »;4° het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3.Wanneer er geen beslissing is die bepaalt vanaf welke datum niet langer meer begraven wordt, kan de gemeenteraad of de intercommunale eveneens beslissen een andere bestemming te geven aan een oude begraafplaats als er ten minste tien jaar zijn verlopen na de laatste begraving op deze begraafplaats, waarbij de inschrijving in het begravingsregister als bewijs geldt.
In dit geval kan het besluit van de gemeenteraad of de beslissing van de intercommunale om een andere bestemming te geven aan de begraafplaats, eerst in werking treden een jaar nadat het besluit of de beslissing is genomen en voor zover een afschrift ervan gedurende een jaar bij de ingang van de begraafplaats is aangeplakt.
De bepalingen van § 2 zijn eveneens van toepassing. »
Art. 8.Het opschrift van hoofdstuk I, afdeling II, van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende opschrift: « Concessies ».
Art. 9.In artikel 6 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 januari 1980, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste en het tweede lid worden vervangen door de volgende bepaling : « De gemeenteraad of de intercommunale kan op de gemeentelijke, respectievelijk intergemeentelijke begraafplaatsen grafconcessies of concessies voor columbaria verlenen. Wanneer het gaat om een gemeentelijke begraafplaats kan de gemeenteraad die bevoegdheid aan het college van burgemeester en schepenen opdragen. »; 2° het derde lid wordt gewijzigd als volgt : a) de woorden « als graf » vervallen;b) het lid wordt aangevuld als volgt : « Door de concessiehouder aangewezen derden kunnen daar ook worden bijgezet.»; 3° tussen het derde en het vierde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Wanneer iemand overlijdt terwijl hij op dat ogenblik een feitelijk gezin vormde, kan de overlevende een concessie aanvragen.»
Art. 10.In artikel 7 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede en het derde lid worden de volgende leden ingevoegd : « De hernieuwingen kunnen enkel geweigerd worden indien de belanghebbende onvoldoende financiële waarborgen voor het onderhoud van de concessie kan voorleggen. De Koning kan verenigingen met rechtspersoonlijkheid, opgericht met het doel de financiële waarborgen voor te leggen, erkennen en kan regels met betrekking tot die waarborgen vaststellen. »; 2° het vierde lid, ingevoegd bij de wet van 4 juli 1973, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Indien een belanghebbende erom verzoekt vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn, neemt een nieuwe termijn van dezelfde duur een aanvang vanaf elke nieuwe bij zetting in de concessie.In geval er geen vernieuwing wordt aangevraagd tussen de datum van de laatste bijzetting in de concessie en het verstrijken van de periode waarvoor deze werd verleend, blijft het graf bestaan gedurende een termijn van vijf jaar die begint te lopen op de datum van het overlijden, indien dit overlijden zich minder dan vijf jaar vóór het verstrijken van de concessie heeft voorgedaan. »
Art. 11.Artikel 8 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 8.De gemeenteraad of de intercommunale stelt het tarief en de voorwaarden voor het verlenen van de concessie vast.
In de gevallen bedoeld in artikel 7, tweede en vierde lid, wordt de retributie, die door de gemeente gevorderd kan worden, proportioneel berekend op het aantal jaren dat de vervaldatum van de vorige concessie overschrijdt. »
Art. 12.In artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1973, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de tweede volzin van het vierde lid wordt opgeheven;2° tussen het vierde en het vijfde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Indien de burgemeester of zijn gemachtigde de in het vorige lid bedoelde personen niet kan opsporen, wordt een afschrift van deze akte een jaar lang zowel bij het graf als aan de ingang van de begraafplaats aangeplakt.»
Art. 13.In artikel 11 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « Verwaarlozing opleverend onderhoudsverzuim » vervangen door de woorden « Onderhoudsverzuim dat verwaarlozing uitmaakt, »;2° in het derde lid worden tussen de woorden « gemachtigde » en « ; die » de woorden « of van de gemachtigde van de intergemeentelijke begraafplaats » ingevoegd; 3° in het vierde lid worden tussen de woorden « gemeenteraad » en « een » de woorden « of de intercommunale » ingevoegd.
Art. 14.Artikel 12 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 12.De stoffelijke overschotten dienen in een doodskist geplaatst te worden.
Een balseming, voorafgaandelijk aan de kisting, kan in de door de Koning bepaalde gevallen toegelaten worden.
Het gebruik van doodskisten, foedralen, doodswaden, produkten en procédés die de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie beletten, is verboden.
De Koning omschrijft de in het voorgaande lid bedoelde voorwerpen en procédés, alsook de voorwaarden waaraan een doodskist dient te beantwoorden. »
Art. 15.Artikel 14, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Lijken dienen met een lijkwagen of een daartoe speciaal uitgeruste wagen te worden vervoerd. »
Art. 16.Artikel 15bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 28 december 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 15bis.§ 1. Er zijn twee vormen van lijkbezorging: begraven en verstrooien of bewaren van de as na crematie. § 2. Elkeen kan tijdens zijn leven vrijwillig een schriftelijke kennisgeving van zijn laatste wilsbeschikking inzake de wijze van lijkbezorging, hetzij begraven, hetzij verstrooien of bewaren van de as na crematie, richten tot de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn gemeente.
Deze kennisgeving wordt in het gemeentelijk register van de bevolking ingeschreven op de door de Koning bepaalde wijze.
Deze laatste wilsbeschikking wordt gelijkgesteld met de aanvraag om verlof tot crematie voorzien in artikel 21, § 1, eerste lid, of met de akte voorzien in artikel 21, § 2.
Indien het overlijden in een andere gemeente dan die van de hoofdverblijfplaats heeft plaatsgehad, moet de gemeente van de hoofdverblijfplaats zonder verwijl de gemeente van overlijden, op haar aanvraag, de informatie betreffende de in het tweede lid bedoelde laatste wilsbeschikking overzenden. »
Art. 17.In artikel 17, tweede lid, van dezelfde wet, worden tussen de woorden « gemeenteraad » en « bepaalt » de woorden « of de intercommunale » ingevoegd.
Art. 18.Artikel 19, derde lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Onverminderd de naleving van de laatste wilsbeschikking inzake de wijze van lijkbezorging overeenkomstig artikel 15bis, beslist de gemeenteraad of de intercommunale welke bestemming dient gegeven te worden aan binnen de omheining van de begraafplaats aangetroffen stoffelijke resten. »
Art. 19.Het opschrift van hoofdstuk II, afdeling III, van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende opschrift : « Crematie ».
Art. 20.Artikel 20 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 20.§ 1. Voor crematie is een verlof vereist, dat wordt verleend door de ambtenaar van de burgerlijke stand die het overlijden heeft vastgesteld, indien dat overlijden in België heeft plaatsgehad, of door de procureur des Konings van het arrondissement waar zich ofwel het crematorium ofwel de hoofdverblijfplaats van de overledene bevindt, indien het overlijden heeft plaats gehad in het buitenland. § 2. Voor crematie na opgraving is het door artikel 4 bedoelde verlof tot opgraving vereist.
Na het verlenen van het verlof tot opgraving wordt de behoorlijk gemotiveerde aanvraag om verlof tot crematie door de ambtenaar van de burgerlijke stand doorgestuurd aan de procureur des Konings van het arrondissement van de plaats waar het crematorium of de hoofdverblijfplaats van de aanvrager is gevestigd, van de plaats van overlijden of van de plaats waar het stoffelijk overschot begraven is.
Bij deze aanvraag om verlof dient in voorkomend geval een attest van registratie in de bevolkingsregisters van de laatste wilsbeschikking van de overledene inzake de wijze van lijkbezorging gevoegd te worden.
De procureur des Konings aan wie de vraag gericht is, kan aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het overlijden vastgesteld werd, vragen hem een dossier dat het in artikel 77 of in artikel 81 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde attest bevat, over te zenden. Indien dit attest ontbreekt, wordt daarvan door de betrokken ambtenaar de reden opgegeven.
Het verlof tot crematie wordt geweigerd of toegestaan door de procureur des Konings aan wie de vraag tot crematie gericht is. »
Art. 21.In artikel 21, § 1, van dezelfde wet worden na het woord « voorzien » de woorden « of door zijn gemachtigde » ingevoegd.
Art. 22.Artikel 22 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 22.§ 1. Bij de aanvraag om verlof moet een attest worden gevoegd waarin de behandelende geneesheer of de geneesheer die het overlijden heeft vastgesteld, vermeldt of het overlijden te wijten is aan een natuurlijke of gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak.
Geldt de aanvraag het lijk van een in België overleden persoon, en heeft de in het bovenstaand lid bedoelde geneesheer bevestigd dat het een natuurlijk overlijden betreft, dan moet bovendien het verslag worden bijgevoegd van een beëdigd geneesheer door de ambtenaar van de burgerlijke stand aangesteld om de doodsoorzaken na te gaan, in welk verslag wordt vermeld of het overlijden te wijten is aan een natuurlijke of gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak.
Het ereloon en alle daaraan verbonden kosten van de door de ambtenaar van de burgerlijke stand aangestelde geneesheer vallen ten laste van het gemeentebestuur van de woonplaats van de overledene. § 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand moet het dossier aan de procureur des Konings van het arrondissement zenden wanneer omstandigheden het vermoeden van een gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak van overlijden wettigen of wanneer de geneesheer in een van de onder § 1 voorgeschreven documenten, niet heeft kunnen bevestigen dat er geen tekens of aanwijzingen van een gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak van overlijden zijn.
In dat geval kan verlof tot crematie eerst worden verleend nadat de procureur des Konings aan de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft laten weten dat hij er zich niet tegen verzet. »
Art. 23.Een artikel 23bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in dezelfde wet : «
Art. 23bis.Als de omstandigheden het vereisen, opent de burgemeester van de gemeente waar het crematorium zich bevindt of zijn gemachtigde de doodskist en maakt hij van deze handeling een proces-verbaal op dat hij onverwijld doorstuurt naar de procureur des Konings van het arrondissement waar het crematorium zich bevindt. »
Art. 24.In artikel 25 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden na het woord « plaatsen » de woorden « zonder afbreuk te doen aan het recht van de concessiehouder » ingevoegd;2° in het tweede lid worden tussen de woorden « gemeenteraad » en « regelt » de woorden « of de intercommunale » ingevoegd.
Art. 25.In artikel 26 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden « of van de intercommunale »;2° in het tweede lid vervallen de woorden « door het college van burgemeester en schepenen ».Hetzelfde lid wordt bovendien aangevuld met de woorden « of van de intercommunale »; 3° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « De in het vorige lid bedoelde termijn wordt bepaald of verlengd door de gemeente of de intercommunale die de begraafplaats beheert.Voor de gemeente is het bevoegd orgaan het college van burgemeester en schepenen. ».
Art. 26.Een artikel 28bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in dezelfde wet : «
Art. 28bis.Voor de negentien gemeenten van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad worden de door deze wet aan de provinciegouverneur toegekende bevoegdheden door de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad uitgeoefend. »
Art. 27.Artikel 30 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 28.Dezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 33, luidend als volgt : «
Art. 33.De crematoria die op de datum van inwerkingtreding van de wet van 20 september 1998 tot wijziging van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, niet aan de in artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden voldoen, mogen hun activiteiten blijven uitoefenen gedurende een termijn van vijf jaar die ingaat op de voormelde datum. De inrichtingen voorzien in artikel 1, derde lid, moeten zich in de aan deze crematoria grenzende begraafplaats bevinden.
De artikelen 1, vierde lid, 2, 3, 4, 20, 21, 22, 23, 23bis en 29 zijn van toepassing op de in het vorige lid bedoelde crematoria. » Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 20 september 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. TOBBACK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Gewone zitting 1996-1997. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire bescheiden. - Wetsontwerp, nr. 1086/1. - Amendementen, nrs. 1086/2 en 3. - Verslag, 1086/4. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1086/5. - Amendementen, nrs. 1086/6 en 7. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering, nr. 1086/8.
Gewone zitting 1997-1998.
Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 13 en 15 januari 1998.
Senaat.
Parlementaire bescheiden. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 848/1. - Amendementen, nrs. 848/2 tot 4. - Advies van de Commissie voor de Justitie, nr. 848/5. - Amendementen, nr. 848/6. - Verslag, nr. 848/7. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 848/8. - Tekst geamendeerd door de Senaat, nr. 848/9. - {dt}Beslissing{edt} van de parlementaire Overlegcommissie, nr. 82/1995 (B.Z.).
Handelingen van de Senaat. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 23 en 30 april 1998.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire bescheiden. - Tekst geamendeerd door de Senaat, nr. 1086/9. - Amendementen, nr. 1086/10. - Verslag, nr. 1086/11. - Tekst aangenomen door de Comrnissie, nr. 1086/12. - Amendementen, nr. 1086/13. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 1086/14.
Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 1 en 2 juli 1998.