gepubliceerd op 09 januari 2014
Wet houdende invoeging van het boek XIII "Overleg", in het Wetboek van economisch recht
15 DECEMBER 2013. - Wet houdende invoeging van het boek XIII "Overleg", in het Wetboek van economisch recht (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Het Wetboek van economisch recht
Art. 2.De hiernavolgende bepalingen vormen het boek XIII "Overleg" van het Wetboek van economisch recht : "Boek XIII. Overleg TITEL 1. - De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven Algemene organisatie Art. XIII.1. Er wordt een publiekrechtelijk lichaam ingesteld, "Centrale Raad voor het Bedrijfsleven" genoemd, waarvan de opdracht bestaat in het uitbrengen aan de Wetgevende Kamers, aan de Ministerraad, aan een of meerdere ministers of aan enige andere federale overheidsinstantie, hetzij uit eigen beweging, hetzij op aanvraag van deze overheidsorganen en onder de vorm van schriftelijke verslagen, van alle adviezen of voorstellen omtrent de vraagstukken die betrekking hebben op 's lands bedrijfsleven. Deze adviezen en voorstellen worden bij consensus aangenomen. Bij gebrek aan consensus herneemt het advies de verschillende standpunten die door zijn leden werden geuit.
Art. XIII.2. De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven bestaat uit een voorzitter en uit effectieve leden, wier aantal, bij koninklijk besluit bepaald, ten hoogste zesenvijftig mag bedragen.
De effectieve leden worden in even aantal benoemd onder de kandidaten die worden voorgedragen : 1° enerzijds, door de meest representatieve organisaties uit de nijverheid, de diensten, de landbouw, de handel en het ambachtswezen en de niet-commerciële sector, die te dien einde dubbele lijsten opmaken van kandidaten, van wie een zeker aantal de kleine ondernemingen alsmede de gezinsondernemingen vertegenwoordigen;2° anderzijds, door de meest representatieve organisaties van de werknemers, zoals bedoeld in artikel 2, § 4, tweede lid, van de wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad, die te dien einde dubbele lijsten opmaken van kandidaten, van wie een zeker aantal de verbruikscoöperaties vertegenwoordigen. De krachtens het tweede lid benoemde leden dragen, op dubbele lijsten, zes personen voor befaamd wegens hun wetenschappelijke of technische waarde.
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven telt evenveel plaatsvervangende als effectieve leden. Allen worden aangewezen op dezelfde wijze en benoemd bij koninklijk besluit.
Vertegenwoordigers van de openbare besturen of diensten van algemeen belang kunnen worden verzocht hun advies uit te brengen bij de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, telkens als hun advies gepast blijkt.
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven wordt voorgezeten door een personaliteit niet behorend tot de administratie noch tot de organisaties die in zijn midden vertegenwoordigd zijn, en die na overleg met de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, bij koninklijk besluit wordt aangewezen.
Art. XIII.3. De voorzitter wordt voor zes jaar benoemd. De benoeming is hernieuwbaar.
Het mandaat van lid van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven geldt voor vier jaar. De benoeming is hernieuwbaar.
Art. XIII.4. Een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad stelt nadere voorschriften vast omtrent de voordracht van de effectieve en plaatsvervangende leden, alsmede nadere voorschriften omtrent de werkwijze van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven maakt zijn huishoudelijk reglement op, dat ter goedkeuring aan de Koning wordt voorgelegd.
Dit reglement voorziet ook in de organisatie van de samenwerking tussen de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de overeenkomstig Titel 2 in de schoot van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven opgerichte bijzondere raadgevende commissies.
Een koninklijk besluit, genomen op met redenen omkleed verslag van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, stelt het kader en het statuut van het personeel van het secretariaat, evenals de werkwijze ervan vast.
De secretaris en de adjunct-secretaris worden, na overleg met de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, benoemd en ontslagen door de Koning.
De overige leden van het personeel worden benoemd en ontslagen door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
De door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven opgemaakte jaarlijkse begroting wordt, met het voorstel tot toelage, ter goedkeuring voorgelegd aan de minister, die de nodige kredieten op de begroting van de FOD Economie inschrijft.
Art. XIII.5. Het secretariaat van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven heeft onder het gezag en het toezicht van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven tot opdracht : 1° de griffie- en economaatdiensten te verzekeren;2° de documentatie te verzamelen en studies en verslagen op te stellen in verband met de werkzaamheden van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven;3° de overeenkomstig Titel 2 in de schoot van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven opgerichte bijzondere raadgevende commissies te ondersteunen.Het secretariaat van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven dient in ieder geval vertegenwoordigd te zijn bij de vergaderingen van de bijzondere raadgevende commissies in het geval voorzien in artikel XIII.20, § 2.
Het is bevoegd om, met betrekking tot het voorwerp van die werkzaamheden, de inlichtingen te verzamelen die in het bezit zijn van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, alsook van de organismen voor rekening waarvan laatstgenoemde bijdragen int, de Nationale Bank van België, het Federaal Planbureau en andere federale overheidsinstanties.
De door die instellingen te verstrekken inlichtingen bestaan slechts in globale en naamloze opgaven met uitsluiting van iedere individuele statistische aanwijzing.
TITEL 2. - Bijzondere raadgevende commissies HOOFDSTUK 1. - Oprichting Art. XIII.6. Bijzondere raadgevende commissies kunnen in de schoot van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven worden opgericht voor bepaalde bedrijfstakken, hetzij door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, hetzij door de Koning.
De opdracht van die commissies bestaat in het uitbrengen aan de Wetgevende Kamers, aan de Ministerraad, aan één of meerdere ministers, of aan enig ander federale overheidsinstantie en aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, hetzij uit eigen beweging, hetzij op aanvraag van deze overheidsorganen of de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, en in de vorm van schriftelijke verslagen van alle adviezen of voorstellen omtrent de vraagstukken die betrekking hebben op het domein waarvoor ze bevoegd zijn. Deze adviezen en voorstellen worden bij consensus aangenomen. Bij gebrek aan consensus herneemt het advies de verschillende standpunten die door zijn leden werden geuit. HOOFDSTUK 2. - Samenstelling en werking Art. XIII.7. Bijzondere raadgevende commissies bestaan, naast de voorzitter, uit twee ondervoorzitters en de effectieve en plaatsvervangende leden, door de Koning benoemd, waarvan Hij het aantal bepaalt.
De effectieve leden worden verkozen uit de kandidaten voorgedragen door de door de Koning aangeduide representatieve organisaties. De Koning kan eveneens leden benoemen die hij kiest onder de personen die befaamd zijn wegens hun wetenschappelijke of technische waarde. Voor de samenstelling van de bijzondere raadgevende commissies wordt het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven gevraagd.
De voorgaande leden zijn niet van toepassing op de in Hoofdstuk 4 bedoelde bijzondere raadgevende commissies, ingericht door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
Een bijzondere raadgevende commissie telt evenveel plaatsvervangende als effectieve leden. Alleen het plaatsvervangend lid dat een werkend lid van zijn groep vervangt, is stemgerechtigd.
Wanneer wordt voorzien in de vervanging van een werkend of plaatsvervangend lid, voleindigt de benoemde persoon het mandaat van zijn voorganger.
Art. XIII.8. De Koning kan het bedrag bepalen van de vergoedingen toegekend aan de voorzitter, de ondervoorzitters en de leden van een bijzondere raadgevende commissie.
Voor de in Hoofdstuk 4 bedoelde bijzondere raadgevende commissies, ingericht door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag van de vergoedingen bepaald door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
Art. XIII.9. De Koning kan nadere regels vaststellen voor de organisatie en werking van een bijzondere raadgevende commissie.
Art. XIII.10. Elke bijzondere raadgevende commissie stelt zelf haar huishoudelijk reglement op dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
Elke bijzondere raadgevende commissie maakt elk jaar een activiteitenverslag op.
Art. XIII.11. Het voorzitterschap van elke bijzondere raadgevende commissie wordt waargenomen door een personaliteit niet behorend tot de administratie noch tot de organisaties die in zijn midden vertegenwoordigd zijn.
Voor de in Hoofdstuk 4 bedoelde bijzondere raadgevende commissies, ingericht door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, wordt de voorzitter benoemd door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, na overleg met de betrokken commissie.
Art. XIII.12. Het mandaat van voorzitter, ondervoorzitter en lid van een bijzondere raadgevende commissie is hernieuwbaar.
Art. XIII.13. Bij ontstentenis van bijzondere regels in de oprichtingsakte of -aktes van een bijzondere raadgevende commissie wordt het secretariaat waargenomen door het secretariaat van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
Art. XIII.14. Een bijzondere raadgevende commissie kan slechts geldig beraadslagen wanneer ten minste de helft van de leden aanwezig is. Na een tweede bijeenroeping beraadslaagt een bijzondere raadgevende commissie evenwel geldig ongeacht het aantal leden dat aanwezig is.
Art. XIII.15. Een bijzondere raadgevende commissie kan, voor het uitoefenen van haar bevoegdheden, derden horen en deskundigen aanstellen, op de wijze en volgens de regels bepaald in haar huishoudelijk reglement.
Art. XIII.16. Het secretariaat van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven is bevoegd om, op verzoek van een bijzondere raadgevende commissie, bij de tot hun bevoegdheid behorende ondernemingen inlichtingen van individuele aard in te winnen over bijzondere punten die onderzocht worden naar aanleiding van de voorbereiding van een advies of van een voorstel.
De inlichtingen van individuele aard mogen evenwel enkel ter kennis van een bijzondere raadgevende commissie worden gebracht in de vorm van globale uitkomsten, met uitsluiting van iedere inlichting van bijzondere aard die uitgaat van een bepaalde onderneming. HOOFDSTUK 3. - Integratie van bestaande raadgevende commissies Art. XIII.17. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de raadgevende commissies die als bevoegdheid hebben het uitbrengen van adviezen met algemene draagwijdte betreffende economische aangelegenheden, integreren binnen de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, onder de vorm van een bijzondere raadgevende commissie als bedoeld in de artikelen XIII.6 tot XIII.16, na advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en van de betrokken raadgevende commissie.
De Koning kan daartoe de bestaande wettelijke bepalingen opheffen, wijzigen, aanvullen of vervangen. HOOFDSTUK 4. - Door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven ingerichte bijzondere raadgevende commissies Art. XIII.18. Behalve voor de bedrijfstakken waarvan de ondernemingen geen loontrekkenden tellen, bestaan de bijzondere raadgevende commissies ingericht door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven uit leden in even aantal gekozen onder personen die door de representatieve organisaties van de betrokken ondernemingshoofden en arbeiders worden voorgedragen.
Aan de overeenkomstig de vorige alinea gekozen leden, worden personen toegevoegd befaamd wegens hun wetenschappelijke of technische waarde en wier aantal niet meer dan vier per commissie mag bedragen. Hun aanwijzing geschiedt op de in artikel XIII.2 vastgestelde wijze.
De bijzondere raadgevende commissies tellen evenveel plaatsvervangende als effectieve leden. Allen worden aangewezen op dezelfde wijze en benoemd door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
Art. XIII.19. De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven bepaalt het aantal, de duur van het mandaat en de wijze van voordracht van de effectieve en plaatsvervangende leden, en van de voorzitter en ondervoorzitter van iedere bijzondere raadgevende commissie, alsmede de werkwijze ervan. HOOFDSTUK 5. - Bijzondere bepalingen Afdeling 1. - Behandeling van de adviesaanvraag
Art. XIII.20. § 1. Elke adviesaanvraag van een overheidsinstantie waarvoor de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven of een in haar schoot opgerichte bijzondere raadgevende commissie bevoegd is, wordt ingediend bij het secretariaat van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
De voorzitter van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven maakt, op voorstel van de secretaris, het verzoek tot advies over aan de bevoegde bijzondere raadgevende commissie of commissies. § 2. Als aan meerdere bijzondere raadgevende commissies een vraag voorgelegd wordt over eenzelfde onderwerp, dan worden de adviezen van de bijzondere raadgevende commissies opgenomen in een globaal advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. Het secretariaat van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven staat in voor de verzending van dit advies aan het overheidsorgaan dat om het advies heeft verzocht. § 3. De overheidsinstantie die om een advies verzoekt, bepaalt in de aanvraag een termijn waarbinnen het advies moet worden uitgebracht.
Deze termijn mag niet minder bedragen dan een maand, tenzij in geval van gemotiveerde hoogdringendheid.
De adviezen worden genomen binnen de door de overheidsinstantie vastgestelde termijn. Indien de termijn is verstreken en geen advies is verstrekt, is het advies niet meer vereist. § 4. De adviezen van de bijzondere raadgevende commissies worden bij consensus aangenomen. Bij gebrek aan consensus herneemt het advies de verschillende standpunten. § 5. De adviezen van de bijzondere raadgevende commissies en het globaal advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven zijn met redenen omkleed. Afdeling 2. - Verhouding tussen de Centrale Raad voor het
Bedrijfsleven en de bijzondere raadgevende commissies Art. XIII.21. Binnen de grenzen van wat bepaald is in dit boek, oefenen de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de bijzondere raadgevende commissies hun bevoegdheden met de ruimste zelfstandigheid uit.
De voorzitters van de bijzondere raadgevende commissies plegen overleg met de secretaris van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, of, bij diens afwezigheid, de adjunct-secretaris, over : 1° kwesties van gemeenschappelijk belang; 2° in hoever de in de artikelen XIII.5 en XIII.16 voorziene verslagen en inlichtingen ter beschikking van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, van de verschillende bijzondere raadgevende commissies of van het secretariaat gesteld kunnen worden; 3° het ordenen van de werkmethodes, onder meer in het geval van toepassing van artikel XIII.20 § 2.
De secretaris deelt de besluiten van dit overleg mee, respectievelijk aan het dagelijks bestuur van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en aan de bijzondere raadgevende commissies. Afdeling 3. - Bepalingen inzake het secretariaat en het personeel
Art. XIII.22. De weddeschalen van de secretaris en van de personeelsleden worden gelijkgesteld met die van de leden van het personeel van de Staat met gelijkwaardige functies en benamingen. Zij zijn aan het regime van de sociale zekerheid onderworpen, behalve de leden op wie de pensioenregeling, ingesteld door de wet van 28 april 1958Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/04/1958 pub. 28/02/2011 numac 2011000105 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, van toepassing verklaard werd door de Koning.
De bepalingen betreffende de cumul bij de openbare besturen worden insgelijks toegepast.
Het is de secretaris en de personeelsleden verboden enige functie uit te oefenen in de organisaties die vertegenwoordigd zijn in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven of de bijzondere raadgevende commissies.
De titularissen van functies die de kennis medebrengen van inlichtingen van individuele aard, leggen in handen van de minister bevoegd voor economische aangelegenheden, of van zijn afgevaardigde, de door artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831Relevante gevonden documenten type decreet prom. 20/07/1831 pub. 07/02/2013 numac 2013000079 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Decreet op de drukpers type decreet prom. 20/07/1831 pub. 26/07/2012 numac 2012000423 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Decreet « betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie ». - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten voorziene eed af.
Zij leggen insgelijks de volgende eed af : "Ik zweer geen enkel particulier belang te begunstigen of te schaden, geen enkele inlichting van persoonlijke aard waarvan ik wegens mijn functies in kennis werd gesteld ruchtbaar te maken, zonder wettelijke machtiging of zonder instemming van de belanghebbende personen".
Art. XIII.23. De modaliteiten in verband met de uitoefening van het begrotings- en financieel toezicht van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en van het secretariaat worden bij koninklijk besluit vastgesteld. HOOFDSTUK 3. - Opheffingsbepalingen
Art. 3.De artikelen 1 tot 13 van de wet van 20 september 1948Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/09/1948 pub. 06/07/2010 numac 2010000388 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdend organisatie van het bedrijfsleven, gewijzigd bij koninklijk besluit van 9 oktober 1986, bij wet van 26 maart 1999 en bij wet van 30 december 2009, worden opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Bevoegdheidstoewijzing
Art. 4.De bestaande wetten en koninklijke besluiten die verwijzen naar de opgeheven bepalingen bedoeld in artikel 3, worden geacht te verwijzen naar de overeenkomstige bepalingen in het Wetboek van economisch recht, zoals ingevoegd bij deze wet.
Art. 5.De Koning kan de verwijzingen in bestaande wetten en koninklijke besluiten naar de opgeheven bepalingen bedoeld in artikel 3 vervangen door verwijzingen naar de ermee overeenstemmende bepalingen in het Wetboek van economisch recht, zoals ingevoegd bij deze wet.
Art. 6.De Koning kan de bepalingen van het Wetboek van economisch recht, zoals ingevoegd bij deze wet, coördineren met de bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot het tijdstip van de coördinatie.
Daartoe kan Hij : 1° de volgorde en de nummering van de te coördineren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen;2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen met de nieuwe nummering overeenbrengen;3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen om ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen. HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding
Art. 7.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van elke bepaling van deze wet en van elke bepaling ingevoegd door deze wet in het Wetboek van economisch recht.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 15 december 2013.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Zie : Sukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 53-3002 - 2012/2013 : Nr.1 : Wetsontwerp. 53-3002 - 2013/2014 Nr. 2 : Verslag. - Nr. 3 : Tekst aangenomen door de commissie. - Nr. 4 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal Verslag : 14 november 2013.
Stukken van de Senaat : 5-2344 - 2013/2014 : Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.