Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 december 2017
gepubliceerd op 29 december 2017

Koninklijk besluit tot hervorming van de regularisatie van de studieperioden in de pensioenregeling van werknemers

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2017032127
pub.
29/12/2017
prom.
19/12/2017
ELI
eli/besluit/2017/12/19/2017032127/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2017. - Koninklijk besluit tot hervorming van de regularisatie van de studieperioden in de pensioenregeling van werknemers


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Ik heb de eer het voorliggend ontwerp van koninklijk besluit ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen. Dit ontwerp geeft uitvoering aan de hervorming van de beginselen inzake de regularisatie van de studiejaren in het pensioenstelsel van werknemers. 1. Opzet van het koninklijk besluit Dit ontwerp van koninklijk besluit voert het nieuw artikel 3, eerste lid, 4° van het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, vervangen door de wet van 2 oktober 2017 betreffende de harmonisering van het in aanmerking nemen van studieperioden voor de berekening van het pensioen uit en harmoniseert de beginselen inzake de regularisatie van de studieperioden in het pensioenstelsel van werknemers met de door dezelfde wet aangenomen beginselen in het pensioenstelsel van de openbare sector en in het pensioenstelsel van de zelfstandigen.

Daartoe past het het artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers aan.

Het voorziet een overgangsmaatregel voor de personen die hun studieperioden niet langer kunnen regulariseren krachtens artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 zoals van kracht voor zijn wijziging door dit ontwerp van koninklijk besluit.

Dit ontwerp wijzigt bovendien artikel 6 van het koninklijk besluit van 27 juli 1971 tot vaststelling voor de beroepsjournalisten, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het recht op pensioen en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn en van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, om de verwijzingen naar het artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 aan te passen. 2. Commentaar van de artikelen Artikel 1 past het artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers aan. Paragraaf 1, eerste lid herneemt het beginsel van de regularisatie van de studiejaren en hun in aanmerking name in de uitkeringen van het pensioenstelsel van werknemers, zoals het momenteel bestaat. Echter, de beperking volgens welke de regularisatie slechts mogelijk is voor de perioden vanaf de twintigste verjaardag wordt geschrapt. Zo kunnen alle studieperioden die voldoen aan de vastgelegde voorwaarden geregulariseerd worden.

Paragraaf 1, tweede lid definieert de begrippen diploma en studieperioden.

Onder diploma worden de diploma's van hoger onderwijs met volledig leerplan beoogd, de diploma's of de certificaten of de ermee gelijkgestelde titels, die zijn behaald na afloop van een leerovereenkomst en de diploma's of de certificaten of de ermee gelijkgestelde titels, die zijn behaald na afloop van de jaren van het secundair onderwijs na het zesde jaar secundair.

Voor de diploma's van het hoger onderwijs met volledig leerplan betreft het dus uitsluitend studiën voltooid na de volledige cyclus van het secundair onderwijs of het daarmee gelijkgesteld onderwijs.

Het is niet vereist dat het diploma in het dagonderwijs werd behaald.

Deze notie bestaat overigens niet in het universitair onderwijs.

Wat de leerovereenkomsten en de jaren van het secundair onderwijs na het zesde jaar secundair betreft, gezien de grote verscheidenheid op dit vlak, wordt niet enkel het daadwerkelijke diploma bedoeld maar eveneens elk certificaat of elke titel die het slagen van het leren attesteert.

Om redenen van gelijke behandeling, wordt voorzien dat, indien het een buitenlands diploma betreft, de gelijkwaardigheid van dat diploma moet erkend worden in België door de bevoegde Belgische overheden (het betreft momenteel de drie Gemeenschappen).

Voor de studieperioden herneemt het ontwerp de drie reeds bestaande categorieën en voegt het twee nieuwe categorieën toe : 1° de volledige studiejaren van het hoger onderwijs tijdens welke een volledige cyclus werd gevolgd, de verwijzing naar daglessen werd geschrapt en elk jaar omvat noodzakelijk 12 maanden;2° de studieperioden tijdens welke een doctoraat werd voorbereid, er dient opgemerkt te worden dat de verwijzing in deze bepaling naar een maximumduur van 2 jaar werd geschrapt maar ze wordt hernomen in paragraaf 2 dat de maximumduur betreft die geregulariseerd kan worden in functie van de categorie van de studieperioden;3° de perioden van beroepsstages die beantwoorden aan de drie volgende cumulatieve voorwaarden : - het behalen van een diploma is een voorafgaande voorwaarde om de stage te vervullen; - betrokkene moet een wettelijk erkende beroepskwalificatie behalen na afloop van de stage; - de stage komt niet in aanmerking voor de berekening van een pensioen in één van de Belgische of buitenlandse sociale zekerheidsstelsels door de vergoeding die is betaald tijdens de stage; 4° de perioden tijdens welke een leerovereenkomst lopende is en die niet in aanmerking komen voor de berekening van een pensioen in een Belgisch of buitenlands stelsel van sociale zekerheid;5° de volledige perioden van één jaar tijdens welke jaren van het secundair onderwijs volgend op het zesde jaar secundair worden gevolgd en elk jaar omvat noodzakelijk 12 maanden. Als voorbeeld van jaren van hoger onderwijs kunnen de opleidingen in het kader van het hoger beroepsonderwijs in de Vlaamse Gemeenschap (zogenaamd HBO5) vermeld worden, meer bepaald inzake gezondheidszorg en die voorbereiden op de uitoefening van een beroep.

Als voorbeeld van beroepsstage, de stages uitgevoerd door een arts om specialist te worden beantwoorden aan de definitie van een beroepsstage.

Als voorbeeld van jaren van het secundair onderwijs na het zesde jaar secundair, kunnen het derde jaar van de derde graad van het secundair beroepsonderwijs (zogenaamd zevende specialisatiejaar), het jaar secundair na secundair of het zevende jaar gekwalificeerd of aanvullend technisch of beroepsonderwijs genoemd worden.

De studiejaren van hoger onderwijs bedoeld in 1° en de jaren van het secundair onderwijs na het zesde jaar secundair bedoeld in 5° worden - met de mogelijkheid van tegenbewijs - geacht altijd twaalf maanden te omvatten en lopen van 1 september van een jaar tot 31 augustus van het volgende jaar. Dit vermoeden geldt niet voor de andere regulariseerbare studieperioden bedoeld in 2° (doctoraatsthesis), 3° (beroepsstage) en 4° (leerovereenkomst), die worden geregulariseerd volgens hun werkelijke duur.

Paragraaf 1, derde lid verduidelijkt dat een daadwerkelijke of daarmee gelijkgestelde tewerkstelling die een recht opent op een werknemerspensioen moet bewezen worden om te kunnen genieten van de regularisatie in het pensioenstelsel van werknemers. De regularisatie wordt derhalve in aanmerking genomen in de regeling in welke betrokkene zich bevindt op de datum van het indienen van de aanvraag tot regularisatie. Deze datum wordt bepaald overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 5.

Paragraaf 1, vierde lid voorziet de mogelijkheid om te genieten van de regularisatie in het pensioenstelsel van werknemers voor de personen die, op de datum van de indiening van de aanvraag tot regularisatie, onder geen enkel van de verplichte wettelijke pensioenstelsels (van werknemers, van zelfstandigen en van de openbare sector) valt op voorwaarde dat deze laatst de hoedanigheid van werknemer hebben gehad.

Paragraaf 1, vijfde lid sluit de studieperioden die aanleiding geven tot een onderwerping aan een andere Belgische pensioenregeling of aan een buitenlandse pensioenregeling uit van het toepassingsgebied van het artikel 7.

Paragraaf 2 betreft de duur van de studieperioden die kunnen geregulariseerd worden.

Het bezit van een diploma, een doctoraat of een beroepskwalificatie is een voorwaarde om zijn studieperioden te kunnen valideren.

De studieperioden die niet werden afgesloten met een diploma zoals gedefinieerd in dit ontwerp van besluit zullen dus niet kunnen worden geregulariseerd. Zo kunnen de perioden van voorbereiding van een doctoraatsthesis niet worden geregulariseerd als deze niet hebben geleid tot het bekomen van het doctoraat. Ook de beroepsstages kunnen niet in aanmerking genomen worden zonder het bekomen van de beroepskwalificatie op het einde van de stage. Hetzelfde geldt als betrokkene geen diploma, certificaat of een ermee gelijkgestelde titel heeft bekomen bij afloop van zijn leerovereenkomst of het jaar van het secundair onderwijs na het zesde jaar secundair.

De duur van de regulariseerbare studieperioden van het hoger onderwijs is beperkt tot het minimum vereiste aantal studiejaren om het diploma te bekomen. Indien betrokkene er toe werd gebracht om één of ander jaar van zijn studiejaar te herbeginnen kan dit bijkomend jaar niet worden geregulariseerd.

Bovendien is de mogelijkheid om meerdere diploma's te regulariseren uitgesloten. Onder "één enkel diploma" wordt het finale diploma begrepen met inbegrip van alle andere voorgaande (postsecundaire) diploma's die noodzakelijk waren om dat finale diploma te bekomen.

Om de vereiste minimumduur van de studiën te bepalen moet men zich plaatsen op het moment waarop het diploma werd bekomen door betrokkene. Bijgevolg zal een latere verlenging van de vereiste studiën geen invloed hebben op het regulariseerbare aantal studiejaren.

De studieperioden die bestaan uit de voorbereiding van een doctoraatsthesis kunnen voor maximum twee jaar geregulariseerd worden, zelfs indien de wettelijke minimumduur voor het bekomen van het doctoraat hoger ligt en de werknemer daadwerkelijk meer dan twee jaar heeft gewijd aan de voorbereiding van zijn doctoraat.

Voor de beroepsstages is de duur die kan geregulariseerd worden eveneens beperkt tot de vereiste minimumduur om de beroepskwalificatie te bekomen.

De studieperioden tijdens welke betrokkene onder een leerovereenkomst viel, kunnen slechts geregulariseerd worden vanaf het jaar van de achttiende verjaardag en slechts voor maximum één jaar. Dat is het studiejaar dat ten vroegste een aanvang neemt in het jaar waarin de betrokkene achttien jaar wordt. Deze restrictieve voorwaarden worden verklaard door het feit dat bepaalde overeenkomsten kunnen gesloten worden vanaf de leeftijd van 15 jaar en dat het niet de bedoeling is om regularisatie mogelijk te maken van studiejaren waarin de betrokkene nog leerplichtig is.

De studieperioden tijdens welke betrokkene jaren van het secundair onderwijs na het zesde jaar secundair heeft gevolgd kunnen slechts geregulariseerd worden voor het minimumaantal vereiste studiejaren om het diploma te bekomen. Indien betrokkene ertoe werd genoodzaakt om één of ander jaar van zijn studiejaren over te doen, kan dit bijkomend jaar niet worden geregulariseerd.

Laten we de volgende voorbeelden nemen : - voor een masterdiploma (1 jaar) kan een bachelorsdiploma (3 jaar) eveneens geregulariseerd worden, in totaal kan betrokkene dus 4 jaar regulariseren; - voor een master in het actuariaat (1 jaar), kunnen de daartoe vereiste master in de wiskunde (1 jaar) en de voorgaande bachelor (3 jaar) geregulariseerd worden (in totaal 5 jaar); indien de actuaris vervolgens een doctoraat in de wiskunde bekomt, bijvoorbeeld na vier jaar aan zijn doctoraatsthesis te hebben gewerkt, zal hij bovendien zijn doctoraat kunnen regulariseren ten belope van maximum 2 jaar, in totaal dus 7 jaar; - een jurist met een bijkomende master in het sociaal recht (2 jaar) en een bijkomende master in het Europees recht (1 jaar) zal een keuze moeten maken; hij zal bijvoorbeeld zijn master in het Europees recht kunnen regulariseren (1 jaar), zijn daartoe vereiste master in de rechten (2 jaar) en zijn bachelor in de rechten (drie jaar); in totaal zal hij 6 studiejaren kunnen regulariseren, zelfs indien hij daadwerkelijk gedurende 8 jaar heeft gestudeerd; - een ingenieur die eveneens houder is van een master in de geschiedenis, zal een keuze moeten maken tussen één van zijn twee diploma's; - voor het zevende specialisatiejaar (derde jaar van de derde graad) van het secundair beroepsonderwijs, het jaar secundair na secundair (Se-n-Se) van het secundair technisch of kunstonderwijs of nog het zevende jaar gekwalificeerd of aanvullend technisch of beroepsonderwijs, aangezien deze studies in één jaar gebeuren, kunnen deze studieperioden uitsluitend voor maximum één jaar geregulariseerd worden.

Paragrafen 3 en 4 handelen over de regularisatiebijdrage.

Paragraaf 3, eerste en tweede lid, herneemt de inhoud van het huidige artikel 7, § 2 van het koninklijk besluit van 21 december 1967, met name dat de geregulariseerde studieperioden enkel in aanmerking worden genomen na de betaling van verschuldigde regularisatiebijdrage, vanaf de ingangsdatum van het pensioen, enerzijds en anderzijds dat de geregulariseerde periode in aanmerking wordt genomen in de berekening van het rustpensioen, van het overlevingspensioen of van de overgangsuitkering.

Bijgevolg, zonder betaling van de verschuldigde bijdrage, wordt geen rekening gehouden met de studieperioden voor de berekening van de uitkeringen, zelfs indien een aanvraag tot regularisatie voor deze periode werd ingediend.

Paragraaf 3, derde tot zesde lid, herneemt de inhoud van het huidige artikel 7, § 3 van het koninklijk besluit van 21 december 1967, met enkele aanpassingen.

Het bedrag van de regularisatiebijdrage verschilt naargelang de aanvraag tot regularisatie werd ingediend binnen een termijn van tien jaar vanaf het bekomen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie of na het verstrijken van deze termijn van tien jaar.

Indien de aanvraag tot regularisatie werd ingediend binnen een termijn van tien jaar vanaf het bekomen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie, wordt de regularisatiebijdrage vastgelegd, per te regulariseren periode van 12 maanden, op een forfaitair bedrag van 1092,66 EUR aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100). Dit bedrag stemt overeen met 1500 EUR (bedrag afgerond tot de eenheid) aan de index 141,59 (van kracht vanaf 1 juni 2017). Dit bedrag is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Er wordt rekening gehouden met het forfaitair bedrag van kracht op de datum van de indiening van de aanvraag tot regularisatie (datum die overeenstemt met de ontvangst van de aanvraag tot regularisatie door de Federale Pensioendienst krachtens paragraaf 5, derde lid).

Voor de berekening van de regularisatiebijdrage wordt rekening gehouden met het feit dat voor de perioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, a) en e) elke studieperiode moet geregulariseerd worden voor de duur van twaalf volledige maanden. Voor de overige studieperioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, b), c) en d), is de bijdrage echter vastgesteld in functie van de duur van de te regulariseren perioden.

Indien de aanvraag tot regularisatie is ingediend na het verstrijken van de termijn van tien jaar vanaf het bekomen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie, wordt de regularisatiebijdrage verhoogd; de leden 6 tot 8 leggen de parameters van deze verhoging vast.

Zo wordt, om de actuele waarde te bepalen, verondersteld dat het rustpensioen wordt berekend als alleenstaande en dat het in aanmerking te nemen jaarlijks loon overeenstemt met de forfaitaire regularisatiebijdrage die zou geëist worden indien de aanvraag tot regularisatie had plaatsgevonden vóór het verstrijken van een termijn van 10 jaar vanaf de datum van het behalen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie, gedeeld door 7,5%.

Onder de sterftetafels XR toegepast voor de levensverzekeringsactiviteit worden de tafels XR begrepen bedoeld in het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit.

Er moet ten slotte gepreciseerd worden dat de termijn van tien jaar vanaf het bekomen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie, wordt berekend vanaf de laatste regulariseerbare studieperiode. Zo begint bijvoorbeeld, voor een persoon die houder is van een master in de rechten en van een doctoraat, de termijn van tien jaar te lopen vanaf het behalen van het doctoraat, zowel voor de regularisatie van de master als van het doctoraat.

Paragraaf 4 betreft de storting van de regularisatiebijdrage. Ze dient in één keer gestort te worden, binnen de zes maanden nadat de definitieve beslissing van de Federale Pensioendienst, bedoeld bij paragraaf 6, werd betekend aan de betrokkene. De mogelijkheid tot spreiding van de betaling van de bijdrage over een periode van vijf jaar voorzien bij het huidige artikel 7, § 4 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 is geschrapt. Desgevallend kan de storting uitgevoerd worden na de ingangsdatum van het pensioen in zoverre hij binnen de voormelde termijn van zes maanden plaatsvindt.

Indien de verschuldigde bijdrage (waarvan het bedrag in de regularisatiebeslissing bepaald wordt) wordt gestort binnen de termijn van zes maanden, zal ze in geen enkel geval terugbetaald kunnen worden behalve wanneer het bedrag van de betaalde bijdrage voortvloeit uit een juridische of materiële vergissing van de Federale Pensioendienst en dat de betrokkene niet wist of niet had kunnen weten dat de Federale Pensioendienst een vergissing had begaan.

Daarentegen, de laattijdig overgeschreven bijdrage die geen enkele herziening van het pensioen tot gevolg heeft wordt wat haar betreft terugbetaald.

In antwoord op de opmerking van de Raad van State in zijn advies nr. 62/541/1 van 1 december 2017 volgens hetwelke de regularisatiebijdrage in één keer moet worden betaald incompatibel zou kunnen zijn met het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel gezien de omvang die de bedragen van de regularisatiebijdragen kunnen vertegenwoordigen, hetgeen tot gevolg zou kunnen hebben dat sommige categorieën van personen afzien van het indienen van een aanvraag tot regularisatie of kiezen voor een meer beperkte regularisatie, moet worden aangegeven dat de regularisatie in twee keer kan plaatsvinden tijdens de hele loopbaan of binnen de 10 jaar na het behalen van het diploma (indien men het forfaitaire bedrag wenst te betalen), wat voldoende tijd laat om de regularisatie te plannen. Daarenboven, eens de beslissing voor de regularisatie is genomen, moet de betaling slechts binnen de 6 maanden gebeuren, hetgeen eveneens tijd laat om te sparen. Bovendien zijn de bedragen van de regularisatiebijdrage fiscaal aftrekbaar, hetgeen toelaat de omvang van de bedragen te relativeren. Ten slotte moet worden opgemerkt dat de jaarlijkse betaling gespreid over maximum 5 jaar is toegelaten onder de huidige wetgeving maar mits de betaling van intrest ten belope van 6,5 % wat een niet te onderschatten meerkost vertegenwoordigt voor de burger indien hij voor een dergelijke spreiding kiest.

De aldus gestorte bijdragen aan de Federale Pensioendienst zijn bestemd voor de financiering van het pensioenstelsel van werknemers.

Indien, na zijn aanvraag tot regularisatie, de werknemer van pensioenstelsel verandert, zal geen enkele overdracht van bijdragen naar andere Belgische of buitenlandse pensioenstelsels van sociale zekerheid uitgevoerd worden. Er wordt verondersteld dat deze overdrachten tegen elkaar zouden opwegen. Bovendien laat de uitsluiting van deze overdrachten een administratieve vereenvoudiging toe. Er is een uitzondering voorzien voor de overdrachten bedoeld in de wet van 10 februari 2003 tot regeling van overdracht van pensioenrechten tussen de Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht.

Het pensioenvoordeel dat voortvloeit uit de regularisatie wordt toegekend door het pensioenstelsel naar hetwelk de overdracht van de pensioenrechten is gebeurd.

In antwoord op een opmerking van de Raad van State in zijn advies 62.541/1 van 1 december 2017, kan opgemerkt worden dat het gebrek aan een overdracht van bijdragen in geval van overdracht naar een ander pensioenstelsel in geen enkel geval een belemmering vormt van het vrij verkeer van werknemers aangezien de studieperioden geregulariseerd in het oorspronkelijk stelsel op dezelfde manier als de overige overgedragen pensioenrechten in aanmerking zullen genomen worden in het nieuwe pensioenstelsel. In deze hypothese, zullen enkel de met het oog op de regularisatie van de studieperioden gestorte bijdragen niet overgedragen worden, wat voor betrokkene geen enkele invloed zal hebben. Daarentegen, in geval van toepassing van de wet van 10 februari 2003, wanneer de studieperioden werden geregulariseerd voor de krachtens deze wet verrichte overdracht, worden de bijdragen gestort met het oog op deze regularisatie eveneens overgedragen met alle pensioenrechten met inbegrip van de geregulariseerde studieperioden. Maar, als de aanvraag tot regularisatie plaatsvindt na de krachtens deze wet verrichte overdracht van pensioenrechten, zal deze niet ontvankelijk zijn aangezien betrokkene wordt geacht nooit onderworpen te zijn geweest aan een Belgisch pensioenstelsel.

Paragraaf 5 betreft de aanvraag tot regularisatie. Een aanvraag is noodzakelijk om de regularisatie van de studieperioden te bekomen.

De nieuwe bepalingen zijn nauwkeuriger dan deze van het huidige artikel 7, § 6 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 en brengen twee belangrijke wijzigingen aan : - de langstlevende echtgenoot kan niet langer een aanvraag indienen om de studieperioden verricht door zijn overleden echtgenoot te regulariseren, dit is in overeenstemming met artikel 3, § 1, 4° van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 dat de juridische grondslag van het artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 vormt en dat de mogelijkheid voor de langstlevende echtgenoot om een aanvraag tot regularisatie in te dienen heeft geschrapt; - de aanvraag dient niet langer met een aangetekende brief ingediend te worden bij de Federale Pensioendienst maar met een eenvoudige brief of op elektronische wijze.

Bijgevolg kan enkel de werknemer deze aanvraag indienen.

Om geldig te zijn dient de aanvraag voor de ingangsdatum van het pensioen te worden ingediend.

De datum van ontvangst van de aanvraag door de Federale Pensioendienst geldt als datum van indiening van de aanvraag. Deze datum is belangrijk aangezien ze het bedrag van de regularisatiebijdrage bepaalt.

Het is voorzien dat de regularisatie kan gevraagd worden voor het geheel of voor een deel van de studieperioden die geleid hebben tot het bekomen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie.

Voor de regularisatie van een master in rechten, bijvoorbeeld, kan betrokkene één tot maximum vijf jaar (twee jaar als master en 3 jaar als bachelor) laten gelden.

Overigens, de studieperioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, a) en e) tijdens welke, desgevallend, lessen van hoger onderwijs (eventueel met inbegrip van verplichte stages) of van het jaar van het secundair onderwijs na het zesde jaar secundair werden gevolgd kunnen uitsluitend geregulariseerd worden per volledig studiejaar van twaalf maanden (dat geacht wordt te lopen vanaf 1 september van een jaar tot 31 augustus van het volgende jaar). Bovendien is het aantal aanvragen tot regularisatie per werknemer beperkt tot maximum twee aanvragen in alle pensioenstelsels samen, rekening houdend met de administratieve last die gepaard gaat met elke aanvraag. Zo kan een diploma van vier studiejaren gevalideerd worden in twee fases, bijvoorbeeld, van elk twee studiejaren. Overigens, als een aanvraag reeds werd ingediend in het pensioenstelsel van zelfstandigen, zal de werknemer nog de mogelijkheid hebben om een enkele aanvraag in te dienen om de rest van zijn studieperioden te regulariseren.

Indien een aanvraag tot regularisatie werd ingediend en de definitieve beslissing tot regularisatie van de Federale Pensioendienst werd verzonden aan betrokkene kan de aanvraag niet meer worden ingetrokken.

Ten slotte, om het niet-gerechtvaardigd cumuleren van voordelen te vermijden, wordt voorzien dat een regularisatieaanvraag niet aanvaard wordt in de mate dat zij betrekking heeft op studieperioden die reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een regularisatie in het pensioenstelsel van de zelfstandigen of in het pensioenstelsel van de openbare sector. Dit geldt voor alle studieperioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°.

Dit betekent dat indien een persoon reeds 3 jaar van zijn diploma van 5 jaar heeft geregulariseerd (minimumaantal studiejaren vereist voor het behalen van het diploma) in het stelsel van de zelfstandigen, hij slechts nog 2 jaar in het pensioenstelsel van de werknemers zal mogen regulariseren.

Dit betekent eveneens dat indien een persoon een masterdiploma in de geschiedenis bezit van 4 jaar (minimumaantal studiejaren vereist voor het behalen van het diploma) en een masterdiploma in de rechten van 5 jaar (minimumaantal studiejaren vereist voor het behalen van het diploma), hij zijn masterdiploma in geschiedenis niet in het pensioenstelsel van de werknemers zal mogen regulariseren indien hij reeds zijn masterdiploma in rechten heeft geregulariseerd in het pensioenstelsel van de openbare sector. De regularisatie is inderdaad slechts mogelijk voor één enkel diploma. Deze regel geldt voor de drie pensioenstelsels (werknemers, zelfstandigen en ambtenaren) samen.

Paragraaf 6 regelt het onderzoek van de aanvraag tot regularisatie en de betekening van de beslissing.

Na de aanvraag te hebben onderzocht informeert de Federale Pensioendienst de betrokkene over het bedrag van de te betalen regularisatiebijdrage voor de studieperioden die vermeld zijn in zijn aanvraag en die hij wenst te regulariseren en, desgevallend, deelt de Federale Pensioendienst hem eveneens het bedrag van de regularisatiebijdrage mee dat hij zal moeten betalen voor de volledige periode die kan geregulariseerd worden rekening houdend met de studieperioden vermeld in zijn aanvraag. De Federale Pensioendienst zal bovendien de raming meedelen van de pensioenrechten gegenereerd door de studieperioden in geval van regularisatie.

Ten gevolge de informatiebrief overgemaakt door de Federale Pensioendienst, deelt betrokkene zijn keuze aan de Federale Pensioendienst mee; hetzij beslist hij niet te regulariseren, hetzij beslist hij te regulariseren en geeft hij de studieperioden aan die hij uiteindelijk wenst te regulariseren.

Indien betrokkene beslist om niet te regulariseren, neemt de Federale Pensioendienst akte van zijn keuze. In dit geval, is er geen impact op zijn quota van maximum twee aanvragen tot regularisatie.

Indien betrokkene zijn keuze om studieperioden te regulariseren meedeelt, betekent de Federale Pensioendienst hem dan ook zijn regularisatiebeslissing. Het is vanaf de betekening van de beslissing dat betrokkene de uiteindelijk verschuldigde bijdrage voor de studieperioden die hij uiteindelijk heeft gewenst te regulariseren moet storten en de storting moet plaatsvinden binnen de zes maanden van de betekening van de beslissing : in geval van laattijdige betaling of niet-betaling binnen deze termijn van zes maanden wordt de aanvraag definitief afgesloten en put hij aldus een aanvraag uit.

Er moet benadrukt worden dat betrokkene zelfs een nieuwe aanvraag tot regularisatie zal kunnen indienen voor de studieperioden die hij uiteindelijk niet heeft geregulariseerd op voorwaarde dat hij het maximum aantal van twee aanvragen tot regularisatie niet heeft uitgeput.

In antwoord op een opmerking van de Raad van State in haar advies 62.541/1 van 1 december 2017, wordt paragraaf 6 aangepast om te verduidelijken dat wanneer betrokkene niet binnen de termijn van 6 maand of te laat betaald, hij één van de twee aanvragen tot regularisatie uitput. Hieruit volgt dat in alle andere gevallen betrokkene geen aanvraag verliest.

Paragraaf 7 bepaalt het jaarlijks loon dat betrekking heeft op de geregulariseerde studieperioden en dat in aanmerking wordt genomen in de berekening van de uitkeringen van het pensioenstelsel van werknemers. Het wordt vastgelegd door het forfaitair bedrag van de regularisatiebijdrage te delen door 7,50% en het vervolgens te vermenigvuldigen met een herwaarderingscoëfficiënt.

Paragraaf 8 herneemt de inhoud van het huidige artikel 7, § 8 van het koninklijk besluit van 21 december 1967, met echter de verwijzing naar de Rijksdienst voor Pensioenen te vervangen door deze naar de Federale Pensioendienst. Deze bepaling betreft de inschrijving van het in aanmerking genomen loon en de geregulariseerde perioden op de individuele rekening van betrokkene.

Artikel 2 voorziet dat, voor de personen die diensten leveren in de hoedanigheid van tijdelijk personeelslid in het onderwijs of in de hoedanigheid van stagedoend statutair personeelslid nog niet onderworpen aan een pensioenstelsel van de openbare sector en die bijgevolg onderworpen zijn aan het pensioenstelsel van de werknemers voor zover ze hun vaste benoeming niet verkrijgen, de regularisatie van hun studieperioden uitwerking zal hebben in het pensioenstelsel van de werknemers in het geval dat ze uiteindelijk niet vast benoemd zullen zijn, zelfs als de regularisatie heeft plaatsgevonden in het pensioenstelsel van de openbare sector krachtens artikel 4, § 5, eerste en tweede lid van de wet van 2 oktober 2017 betreffende de harmonisering van het in aanmerking nemen van studieperioden voor de berekening van het pensioen. Hetzelfde geldt voor de personen die studieperioden in het pensioenstelsel van de openbare sector hebben geregulariseerd wanneer, dientengevolge hun diensten werden beëindigd als gevolg van de zwaarste in hun statuut bepaalde tuchtstraf of ten gevolge van een ontslag om een dringende reden waardoor ze hun betrekking zonder opzeggingstermijn, noch opzeggingsvergoeding verloren en de militaire personeelsleden die studieperioden hebben geregulariseerd en die verplicht werden het leger te verlaten ten gevolge van de artikelen 19, 31, 32 of 33 van het Strafwetboek of van artikel 5 van het Militair Strafwetboek. Zo zullen deze studieperioden in aanmerking worden genomen in de berekening van de uitkeringen van het pensioenstelsel voor werknemers.

In al deze gevallen, zal de regularisatiebijdrage verworven blijven in het pensioenstelsel van de openbare sector waarin het werd verkregen alhoewel de regularisatie uitwerking zal hebben in het pensioenstelsel van werknemers. Er zal geen enkele overdracht van de regularisatiebijdrage zijn van het pensioenstelsel van de openbare sector naar het pensioenstelsel van werknemers.

Artikel 3 voorziet een overgangsmaatregel voor de personen voor wie de termijn van tien jaar vanaf het einde van de studies is verlopen op 30 november 2017.

Deze personen, die nog geen titularis zijn van een rustpensioen op 30 november 2017 en die, op diezelfde datum, nog niet (al) hun studiejaren hebben geregulariseerd binnen de termijn van tien jaar, hebben de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen om deze studiejaren te regulariseren, mits het betalen van een regularisatiebijdrage waarvan het bedrag gelijk is aan 1500 EUR (aan de index van 141,59) en het zijn de nieuwe bepalingen van het artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 die deze aanvraag tot regularisatie zullen regelen.

De perioden die in toepassing van deze overgangsmaatregel kunnen geregulariseerd worden zijn beperkt tot de perioden vanaf 1 januari van het jaar van hun twintigste verjaardag. Zo vallen de perioden gelegen vóór 1 januari van het jaar van de twintigste verjaardag niet in het toepassingsgebied van de overgangsmaatregel.

De aanvraag moet ingediend worden binnen een termijn van 3 jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit, dus vóór 1 december 2020.

Artikel 4 past het artikel 6 van het koninklijk besluit van 27 juli 1971 tot vaststelling voor de beroepsjournalisten, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het recht op pensioen en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn en van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels aan.

De verwijzingen die worden gedaan naar het artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 worden aangepast aan de nieuwe structuur van het artikel 7.

Artikel 5 preciseert dat de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 december 2018 ingaan.

Echter, de bepalingen van het artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 en van het artikel 6 van het koninklijk besluit van 27 juli 1971, zoals ze zijn opgesteld voor hun wijziging door artikelen 1 en 3 van dit ontwerp, blijven van toepassing op de overlevingspensioenen die berekend worden op basis van een rustpensioen dat reeds is ingegaan voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Zo zullen de vroegere regels toegepast worden op de overlevingspensioenen die zijn berekend op rustpensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal zijn ingegaan ten laatste op 1 november 2018.

Daarentegen, de nieuwe regels zoals ze voortvloeien uit dit besluit zullen toegepast worden op de overlevingspensioenen die ingaan na de inwerkingtreding van dit besluit, ten gevolge het overlijden van een nog niet gepensioneerde werknemer dat plaatsvindt na 30 november 2018.

Artikel 6 legt de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit vast op 1 december 2017.

Artikel 7 preciseert dat de Minister bevoegd voor Pensioenen belast is met de uitvoering van dit besluit.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Pensioenen, D. BACQUELAINE

ADVIES 62.541/1 VAN 1 DECEMBER 2017 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT HERVORMING VAN DE REGULARISATIE VAN DE STUDIEPERIODEN IN DE PENSIOENREGELING VAN WERKNEMERS' Op 24 november 2017 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Pensioenen verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot hervorming van de regularisatie van de studieperioden in de pensioenregeling van werknemers'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 28 november 2017.

De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Chantal Bamps, staatsraden, en Wim Geurts, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Wendy Depester, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wilfried Van Vaerenbergh, staatsraad.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 1 december 2017. 1. Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan. In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd "par le fait que cet arrêté royal exécute, pour ce qui concerne le régime de pension des travailleurs salariés, l'habilitation au Roi reprise dans la loi du 2 octobre 2017 relative à l'harmonisation de la prise en compte des périodes d'études pour le calcul de la pension. Il met ainsi en oeuvre pour le régime de pension des travailleurs salariés l'harmonisation de la prise en compte du diplôme dans le calcul de la pension qui est une réforme menée simultanément dans les trois régimes de pension (salarié, indépendant et fonctionnaire). Pour ce qui concerne le régime de pension des fonctionnaires, la réforme fait l'objet de la loi du 2 octobre 2017 précitée. Pour ce qui concerne le régime de pension des indépendants, un arrêté royal exécutera une autre habilitation également reprise dans la loi du 2 octobre 2017 précitée. Etant donné que la réforme dans les trois régimes de pension entre en vigueur le 1er décembre 2017, il s'impose que les arrêtés royaux d'exécution puissent également être adoptés et entrer en vigueur à cette date. A défaut, la réforme ne sera pas simultanément complètement effective dans les trois régimes de pension." 2. Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, heeft de afdeling Wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe uitvoering te geven aan titel 3 van de wet van 2 oktober 2017 `betreffende de harmonisering van het in aanmerking nemen van studieperioden voor de berekening van het pensioen', waarbij wordt beoogd de beginselen inzake de regularisatie van de studiejaren in het pensioenstelsel van de werknemers in overeenstemming te brengen met de door titel 2 van de wet van 2 oktober 2017 aangenomen beginselen inzake de regularisatie van de studiejaren in het pensioenstelsel van de openbare sector.Met het oog hierop worden wijzigingen aangebracht in twee koninklijke besluiten : - het koninklijk besluit van 21 december 1967 `tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers'; en - het koninklijk besluit van 27 juli 1971 `tot vaststelling voor de beroepsjournalisten, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het recht op pensioen en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het Koninklijk Besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn en van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels'. 4. Rechtsgrond voor het ontwerp wordt geboden door artikel 3, eerste lid, 4° en 6°, van het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 `betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers' en artikel 27 van de voornoemde wet van 2 oktober 2017. Die bepalingen luiden : "Art. 3 De Koning : 4° bepaalt onder welke voorwaarden de werknemer de gelijkstelling met arbeidsperioden kan bekomen voor de perioden tijdens welke hij studiën heeft gedaan en voor de perioden tijdens welke hij onder een leerovereenkomst viel;Hij kan bepalen welke activiteiten van educatieve of vormende aard als studiën beschouwd worden; Hij kan eveneens de voorwaarden en regelen bepalen volgens welke bijdragen moeten worden betaald en volgens welke deze betaalde bijdragen eventueel kunnen worden terugbetaald; 6° bepaalt de speciale toepassingsmodaliteiten van dit besluit voor de beroepsjournalisten, de leden van het onderwijzend personeel verbonden aan een private onderwijsinstelling, de personen die in België, in uitvoering van een arbeidsovereenkomst, het beroep van kunstenaar uitoefenen en voor het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart"; en "Art 27 Voor de personen voor wie de termijn van tien jaar vanaf het einde van hun studies is verlopen op de datum van inwerkingtreding van deze wet, voorziet de Koning in een overgangsmaatregel die enkel betrekking kan hebben op de studieperioden vanaf 1 januari van het jaar van hun twintigste verjaardag".

Onderzoek van de tekst Aanhef 5.1. De aanhef van het ontwerp zal in overeenstemming moeten worden gebracht met hetgeen hiervoor is opgemerkt over de rechtsgrond van het ontwerp. Dit betekent dat ook moet worden verwezen naar artikel 3, eerste lid, 6°, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 en naar artikel 27 van de wet van 2 oktober 2017. 5.2. Bovendien dient in de aanhef ook een verwijzing te worden opgenomen naar het te wijzigen koninklijk besluit van 27 juli 1971 (zie artikel 4 van het ontwerp).

Artikel 1 6. Ter wille van de rechtszekerheid dient in het ontworpen artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 telkens te worden verwezen naar de "Federale Pensioendienst" (niet : "Dienst").7. In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 7, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 dient ook melding te worden gemaakt van de "overgangsuitkering".8. Het ontworpen artikel 7, § 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 bepaalt dat de regularisatiebijdrage in één keer moet worden betaald. Voor zover deze voorwaarde, rekening houdend met de omvang van de regularisatie die naargelang het aantal te regulariseren jaren aanzienlijk kan zijn, tot gevolg zou kunnen hebben dat bepaalde categorieën van personen noodzakelijkerwijs moeten afzien van het indienen van een regularisatieaanvraag of moeten opteren voor een meer beperkte regularisatie, dreigt zij op gespannen voet te komen staan met het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel. In dat verband lijkt het nuttig erop te wijzen dat in de huidige regeling is voorzien dat de bijdragen kunnen worden betaald, hetzij in één keer, hetzij in annuïteiten gespreid over maximaal vijf jaar (artikel 7, § 4, van het koninklijk besluit van 21 december 1967). 9. Uit het ontworpen artikel 7, § 4, derde lid, tweede zin, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 blijkt dat "[m]et uitzondering van de overdrachten bedoeld in de wet van 10 februari 2003 tot regeling van overdracht van pensioenrechten tussen de Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek [recht], [...] nadien geen enkele overdracht van bijdragen uitgevoerd [zal] worden naar andere Belgische of buitenlandse pensioenstelsels van sociale zekerheid". In het verslag aan de Koning wordt bij deze bepaling gesteld dat "[e]r wordt verondersteld dat deze overdrachten tegen elkaar zouden opwegen". Daargelaten de vraag waarop deze veronderstelling precies is gegrond en wat onder de vooropgestelde "compensatie" precies moet worden verstaan, moet worden opgemerkt dat het mogelijk ontbreken van de overdracht in geen geval een belemmering mag vormen van het vrij verkeer van werknemers in de Europese Economische Ruimte en dat daardoor niet kan worden voorbijgegaan aan andere internationale verbintenissen ter zake van de Belgische Staat. (1) 10. Uit het ontworpen artikel 7, § 6, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 blijkt dat de werknemer die een regularisatieaanvraag heeft ingediend door de Federale Pensioendienst eerst in kennis moet worden gesteld van het totaalbedrag van de te betalen regularisatiebijdrage, en dat de Federale Pensioendienst pas nadat de betrokkene heeft beslist te opteren voor de regularisatie, hem de regularisatiebeslissing ter kennis brengt.De aanvrager moet de regularisatiebijdrage binnen de termijn van zes maanden vastgesteld in het ontworpen artikel 7, § 4, eerste lid, van hetzelfde besluit storten. 10.1. Het ontworpen artikel 7, § 6, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 voorziet erin dat de aanvrager kan beslissen om niet te regulariseren. In het verslag aan de Koning wordt bij deze bepaling gesteld dat "[i]ndien de betrokkene beslist om niet te regulariseren [...] er geen impact op zijn quota van maximum twee aanvragen tot regularisatie [is]". Dit laatste zou het best in de tekst van het ontworpen artikel 7, § 6, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 uitdrukkelijk worden bepaald. 10.2. Uit het ontworpen artikel 7, § 6, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 blijkt voorts dat in het geval waarin betrokkene heeft gekozen voor de regularisatie van het geheel of een deel van de studieperioden en hij de regularisatiebijdrage niet binnen de termijn van zes maanden betaalt, "zijn aanvraag definitief [wordt] afgesloten". In het verslag aan de Koning wordt bij die bepaling gesteld dat de aanvrager "aldus een aanvraag uit[put]". Dit zou eveneens het best uitdrukkelijk in het ontworpen artikel 7, § 6, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 moeten worden bepaald.

De griffier, W. Geurts De voorzitter, M. Van Damme _______ Nota (1) Zie ook adv.RvS nr. 60.770/4 van 5 januari 2017 over een voorontwerp dat geleid heeft tot de wet van 2 oktober 2017 `betreffende de harmonisering van het in aanmerking nemen van studieperioden voor de berekening van het pensioen', Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2378/1, 71.

19 DECEMBER 2017. - Koninklijk besluit tot hervorming van de regularisatie van de studieperioden in de pensioenregeling van werknemers FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, artikel 3, eerste lid, 4°, vervangen bij de wet van 2 oktober 2017 en artikel 3, eerste lid, 6° ;

Gelet op de wet van 2 oktober 2017 betreffende de harmonisering van het in aanmerking nemen van studieperioden voor de berekening van het pensioen, artikel 27;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 juli 1971 tot vaststelling voor de beroepsjournalisten, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het recht op pensioen en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn en van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Federale Pensioendienst, gegeven op 19 december 2016;

Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 december 2016 en 30 november 2017;

Gelet op de akkoordbevindingen van de Minister van Begroting, gegeven op 19 december 2016 en 5 december 2017;

Gelet op het artikel 8 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging, is dit besluit vrijgesteld van een regelgevingsimpactanalyse gezien de hoogdringendheid die gemotiveerd wordt door het feit dat het ontwerp van koninklijk besluit voorziet in de uitvoering, voor wat het pensioenstelsel van werknemers betreft, van de machtiging aan de Koning opgenomen in de wet van 2 oktober 2017 betreffende de harmonisering van het in aanmerking nemen van studieperiodes voor de berekening van het pensioen. Het voert op die manier voor het pensioenstelsel van werknemers de harmonisering van het in aanmerking nemen van het diploma in de pensioenberekening, een hervorming die in de drie pensioenstelsels (werknemers, zelfstandigen en ambtenaren) simultaan wordt uitgevoerd. Gezien de hervorming in de drie pensioenstelsels in werking treedt op 1 december 2017, moet ook het voorliggende ontwerp op die datum worden aangenomen en in werking treden;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door het feit dat het ontwerp van koninklijk besluit, voor wat het pensioenstelsel van werknemers betreft, de machtiging aan de Koning uitvoert opgenomen in de wet van 2 oktober 2017 betreffende de harmonisering van het in aanmerking nemen van studieperioden voor de berekening van het pensioen. Het voert op die manier voor het pensioenstelsel van werknemers de harmonisering van het in aanmerking nemen van het diploma in de pensioenberekening uit, een hervorming die in de drie pensioenstelsels (werknemers, zelfstandigen en ambtenaren) simultaan wordt uitgevoerd. Voor wat het pensioenstelsel van de ambtenaren betreft, maakt de hervorming het voorwerp uit van de voormelde wet van 2 oktober 2017. Voor wat het pensioenstelsel van de zelfstandigen betreft, zal een koninklijk besluit een andere machtiging uitvoeren die ook opgenomen is in de voormelde wet van 2 oktober 2017. Gezien de hervorming in de drie pensioenstelsels in werking treedt op 1 december 2017, moeten ook de uitvoeringsbesluiten op die datum worden aangenomen en in werking treden. Bij ontstentenis, zal de hervorming niet simultaan volledig effectief zijn in de drie pensioenstelsels.

Gelet op het advies nr. 62.541/1 van de Raad van State, gegeven op 1 december 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 december 1990 en laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 december 2001, wordt vervangen als volgt : "

Art. 7.§ 1. De perioden tijdens welke de werknemer studiën heeft gedaan kunnen in aanmerking genomen worden voor de prestaties waarin voorzien is bij het koninklijk besluit nr. 50, bij de wet van 20 juli 1990 of bij het koninklijk besluit van 23 december 1996.

Voor de toepassing van dit artikel moet worden verstaan : 1° onder "diploma" : a) het diploma van universitair en niet-universitair hoger onderwijs en het diploma van hoger technisch, beroeps-, zeevaart- of kunstonderwijs met volledig leerplan;b) het diploma, certificaat of de ermee gelijkgestelde titel behaald na afloop van een leerovereenkomst;c) het diploma, het certificaat of de ermee gelijkgestelde titel behaald na afloop van de jaren van secundair onderwijs volgend op het zesde jaar secundair;d) het diploma, het certificaat of de ermee gelijkgestelde titel dat in het buitenland behaald is en waarvan de gelijkwaardigheid aan het in de bepaling onder a), onder b) of onder c) bedoelde diploma erkend is door de bevoegde Belgische overheden;2° onder "studieperioden" : a) de volledige perioden van één jaar van universitair en niet-universitair hoger onderwijs en hoger technisch, beroeps-, zeevaart- of kunstonderwijs met volledig leerplan tijdens welke lessen gevolgd zijn die een volledige cyclus omvatten;elk studiejaar wordt geacht, behoudens tegenbewijs, een aanvang te nemen op 1 september van een jaar en te eindigen op 31 augustus van het volgend jaar; b) de perioden tijdens welke een doctoraatsthesis wordt voorbereid;c) de perioden van beroepsstages waarvoor het behalen van een diploma bedoeld in de bepaling onder 1°, a) een voorwaarde is voor de uitvoering ervan, waarbij na de voltooiing een wettelijke erkende beroepskwalificatie wordt toegekend en die niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van een pensioen in een Belgische of buitenlandse regeling van sociale zekerheid;d) de perioden tijdens welke een leerovereenkomst loopt en die niet in aanmerking komen voor de berekening van een pensioen in een Belgisch of buitenlands stelsel van sociale zekerheid;elk jaar wordt geacht, behoudens tegenbewijs, een aanvang te nemen op 1 september van een jaar en te eindigen op 31 augustus van het volgend jaar; e) de volledige perioden van één jaar tijdens welke jaren van secundair onderwijs volgend op de zesde jaar secundair worden gevolgd; elk jaar wordt geacht, behoudens tegenbewijs, een aanvang te nemen op 1 september van een jaar en te eindigen op 31 augustus van het volgend jaar.

Dit artikel is van toepassing op de personen die, op de datum van indiening van de aanvraag tot regularisatie bepaald door paragraaf 5, een daadwerkelijke of daarmee gelijkgestelde tewerkstelling die een recht opent op een werknemerspensioen bewijzen.

Dit artikel is eveneens van toepassing op de personen die, op het moment van het indienen van de aanvraag, onder geen enkel verplicht wettelijk pensioenstelsel vallen op voorwaarde dat zij het laatst de hoedanigheid van werknemer hebben verworven.

Dit artikel is niet van toepassing op de studieperioden die aanleiding geven tot een onderwerping aan een andere Belgische pensioenregeling of aan een buitenlandse pensioenregeling. § 2. Voor zover ze afgesloten werden met het behalen van een diploma, een doctoraat of een beroepskwalificatie, kan de werknemer zijn studieperioden regulariseren, naargelang het geval, als volgt : 1° de regularisatie van de studieperioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, a) wordt beperkt tot het minimum aantal studiejaren dat vereist werd voor het behalen van het diploma;2° de regularisatie van de studieperioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, b) wordt beperkt tot het maximum aantal van twee jaar;3° de regularisatie van de studieperioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, c) wordt beperkt tot het minimum aantal studiejaren dat vereist werd voor het behalen van de beroepskwalificatie;4° de regularisatie van de studieperioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, d) is uitsluitend mogelijk voor de studieperioden die ten vroegste een aanvang nemen vanaf het jaar van de achttiende verjaardag en is beperkt tot maximum één jaar;5° de regularisatie van de studieperioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, e) is beperkt tot het minimum aantal studiejaren volgend op het zesde jaar secundair onderwijs, dat vereist was voor het behalen van het diploma. Voor de studieperioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, a), kan de regularisatie slechts voor één enkel diploma worden verricht. Onder één enkel diploma, wordt het diploma begrepen evenals alle andere daaraan voorafgaande diploma's die vereist waren voor het behalen van dat diploma. § 3. Het in aanmerking nemen van de in paragraaf 1 bedoelde perioden krijgt uitsluitend uitwerking, vanaf de ingangsdatum van het pensioen, na de betaling van een regularisatiebijdrage.

Iedere periode wordt voor de berekening van het rustpensioen, het overlevingspensioen of de overgangsuitkering van de werknemer in aanmerking genomen overeenkomstig de in paragraaf 7 vastgestelde regels.

De regularisatiebijdrage wordt, per te regulariseren periode van twaalf maanden, vastgesteld op een forfaitair bedrag van 1.092,66 EUR. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100) en evolueert overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

Voor de vaststelling van de in het derde lid bedoelde regularisatiebijdrage wordt steeds het forfaitair bedrag in aanmerking genomen van kracht op de datum van het indienen van de aanvraag tot regularisatie.

Voor de berekening van de verschuldigde bijdrage voor de studieperioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, a) en e), omvat elk studiejaar twaalf maanden. Voor de perioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, b), c) en d), wordt de verschuldigde bijdrage vastgesteld naar gelang de duur van de te regulariseren periode.

Indien de aanvraag tot regularisatie werd ingediend na het verstrijken van een termijn van tien jaar vanaf de datum van het behalen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie, stemt de regularisatiebijdrage overeen met een percentage van de actuele waarde, op de datum van de indiening van de aanvraag tot regularisatie, van de toename van het bedrag van het rustpensioen dat overeenstemt met de studieperioden waarop de aanvraag tot regularisatie steunt in de veronderstelling dat het rustpensioen wordt berekend op basis van artikel 5, § 1, eerste lid, b), van het koninklijk besluit van 23 december 1996 en dat het jaarlijks loon in aanmerking genomen voor de berekening van het rustpensioen overeenstemt met het bedrag van de regularisatiebijdrage vastgesteld krachtens het derde lid en gedeeld door 7,50%.

De actuele waarde bedoeld in het zesde lid wordt bepaald rekening houdend met een interestvoet van 1%, met de sterftetafels XR voor de levensverzekeringsactiviteit met een leeftijdscorrectie van vijf jaar en in de veronderstelling dat het bedrag van het rustpensioen wordt betaald vanaf de wettelijke pensioenleeftijd bedoeld in artikel 2, § 1 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 en toepasselijk op de betrokkene.

Het percentage van de actuele waarde bedoeld in het zesde lid bedraagt : 1° 50% als de aanvraag tot regularisatie werd ingediend na een termijn van tien jaar maar in een termijn van twintig jaar vanaf de datum van het behalen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie;2° 70% als de aanvraag tot regularisatie werd ingediend na een termijn van twintig jaar maar in een termijn van dertig jaar vanaf de datum van het behalen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie;3° 85% als de aanvraag tot regularisatie werd ingediend na een termijn van dertig jaar maar in een termijn van veertig jaar vanaf de datum van het behalen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie;4° 95% als de aanvraag tot regularisatie werd ingediend na een termijn van veertig jaar vanaf de datum van het behalen van het diploma, het doctoraat of de beroepskwalificatie. § 4. De storting van de regularisatiebijdrage bedoeld in paragraaf 3 gebeurt in één keer, binnen zes maanden vanaf de datum van de beslissing bedoeld in paragraaf 6.

De gestorte regularisatiebijdrage zal in geen geval terugbetaald kunnen worden.

De regularisatiebijdrage wordt gestort aan de Federale Pensioendienst, die deze aan het pensioenstelsel van de werknemers toewijst. Met uitzondering van de overdrachten bedoeld in de wet van 10 februari 2003 tot regeling van overdracht van pensioenrechten tussen de Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek, zal nadien geen enkele overdracht van bijdragen uitgevoerd worden naar andere Belgische of buitenlandse pensioenstelsels. § 5. Om aanspraak te kunnen maken op de bepalingen van dit artikel dient de werknemer een schriftelijke of elektronische aanvraag in bij de Federale Pensioendienst.

Deze aanvraag wordt ingediend vóór de ingangsdatum van zijn rustpensioen.

De ontvangstdatum van de aanvraag bij de Federale Pensioendienst geldt als datum van het indienen van de aanvraag tot regularisatie.

Een aanvraag tot regularisatie is mogelijk voor alle of voor een deel van de regulariseerbare studieperioden.

Voor de studieperioden bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, a) en e), kan een aanvraag tot regularisatie uitsluitend ingediend worden voor volledige studiejaren van twaalf maanden.

De werknemer kan maximum twee aanvragen tot regularisatie indienen, in alle pensioenstelsels samen.

Een regularisatieaanvraag wordt niet aanvaard in de mate dat zij betrekking heeft op studieperioden die reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een regularisatie in het pensioenstelsel van de zelfstandigen of in het pensioenstelsel van openbare sector. § 6. De Federale Pensioendienst onderzoekt de aanvraag tot regularisatie.

De Federale Pensioendienst informeert betrokkene over het totale bedrag van de bijdrage dat hij zal moeten storten voor de studieperioden weerhouden in zijn aanvraag tot regularisatie en, desgevallend, voor de volledige regulariseerbare studieperiode.

Betrokkene deelt aan de Federale Pensioendienst zijn keuze mee om het geheel of een deel van zijn studieperioden te regulariseren of om niet te regulariseren.

In het geval waarin betrokkene heeft gekozen voor de regularisatie van het geheel of een deel van de studieperioden, betekent de Federale Pensioendienst hem de regularisatiebeslissing en is betrokkene er toe gehouden de regularisatiebijdrage te storten binnen de termijn van zes maanden vastgesteld in paragraaf 4, eerste lid. Indien hij de bijdrage niet binnen deze termijn van zes maanden betaalt, wordt zijn aanvraag definitief afgesloten en hij put een in paragraaf 5, zesde lid bedoelde aanvraag tot regularisatie uit. § 7. Het jaarlijks loon dat bij de berekening van het rustpensioen, het overlevingspensioen of de overgangsuitkering in aanmerking wordt genomen stemt overeen met het bedrag van de regularisatiebijdrage vastgesteld krachtens paragraaf 3, derde lid en gedeeld door 7,50%.

Dit loon wordt vervolgens vermenigvuldigd met een herwaarderingscoëfficiënt, bekomen door het indexcijfer waaraan de lopende pensioenen worden uitbetaald te delen door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen van het jaar waarin de aanvraag om regularisatie werd ingediend. § 8. De inlichtingen betreffende het in paragraaf 7 bedoelde loon, betreffende de perioden waarop de bijdrage betrekking hebben, en betreffende het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen van het jaar waarin de aanvraag om regularisatie werd ingediend, worden door toedoen van de Federale Pensioendienst op de individuele rekening van de werknemer ingeschreven.

Art. 2.De studieperioden geregulariseerd door de personen bedoeld in artikel 4, § 5, derde lid en § 6 van de wet van 2 oktober 2017 betreffende de harmonisering van het in aanmerking nemen van studieperioden voor de berekening van het pensioen worden in aanmerking genomen in de berekening van het rustpensioen, het overlevingspensioen of de overgangsuitkering in het pensioenstelsel van de werknemers.

Art. 3.De betrokkene die, op 30 november 2017, nog niet titularis is van een rustpensioen, die, op deze datum, geen studieperioden heeft geregulariseerd in toepassing van het artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, zoals van kracht voor zijn wijziging bij het artikel 1, of in toepassing van de artikelen 33 tot 35 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, zoals van toepassing voor hun wijziging door het koninklijk besluit van 19 december 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, wat de gelijkstelling van studieperioden betreft en voor wie de termijn van tien jaar vanaf het einde van de studies is verlopen op deze datum, heeft de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen ten einde deze studieperioden te regulariseren overeenkomstig de nieuwe bepalingen van artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967, zoals gewijzigd bij het artikel 1, tegen de betaling van de regularisatiebijdrage vastgelegd bij het artikel 7, § 3, derde lid van het koninklijk besluit van 21 december 1967.

De studieperioden die kunnen geregulariseerd worden krachtens het eerste lid worden beperkt tot de studieperioden vanaf 1 januari van het jaar van de twintigste verjaardag.

De in het eerste lid bedoelde aanvraag moet voor 1 december 2020 ingediend worden.

Art. 4.In artikel 6 van het koninklijk besluit van 27 juli 1971 tot vaststelling voor de beroepsjournalisten, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het recht op pensioen en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn en van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 december 1990 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juli 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, eerste lid worden de woorden "artikel 7, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 21 december 1967" en de woorden "artikel 7, § 3, eerste lid van het koninklijk besluit van 21 december 1967" respectievelijk vervangen door de woorden "artikel 7, § 1, tweede lid, 2°, van het koninklijk besluit van 21 december 1967" en de woorden "artikel 7, § 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967";2° in dezelfde paragraaf, tweede lid worden de woorden "in § 1, tweede lid, 1°, van het koninklijk besluit van 21 december 1967" en de woorden "in § 1, tweede lid, 2° en 3° van hetzelfde besluit" respectievelijk vervangen door de woorden "in artikel 7, § 1, tweede lid, 2°, a), van het koninklijk besluit van 21 december 1967" en de woorden "in artikel 7, § 1, tweede lid, 2°, b) en c), van het koninklijk besluit van 21 december 1967";3° paragraaf 3 wordt opgeheven.

Art. 5.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 december 2018 ingaan, met uitzondering van de overlevingspensioenen berekend op basis van rustpensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten laatste op 1 november 2018 ingegaan zijn.

Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 december 2017.

Art. 7.De minister bevoegd voor Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 december 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, D. BACQUELAINE

^