Etaamb.openjustice.be
Wet van 13 mei 1999
gepubliceerd op 12 juni 1999

Wet betreffende de berekening van het rustpensioen van het onderwijzend en bestuurspersoneel van het kleuter- en lager onderwijs

bron
ministerie van financien
numac
1999022531
pub.
12/06/1999
prom.
13/05/1999
ELI
eli/wet/1999/05/13/1999022531/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 MEI 1999. - Wet betreffende de berekening van het rustpensioen van het onderwijzend en bestuurspersoneel van het kleuter- en lager onderwijs (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Artikel 82 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, wordt aangevuld met de volgende leden : « Indien jaren dienst gepresteerd als lid van het bestuurs- of onderwijzend personeel van de instellingen, scholen en afdelingen van het lager en kleuteronderwijs aangerekend worden naar rata van 1/50, wordt het pensioen beperkt tot het bedrag dat het zou bereikt hebben indien deze jaren dienst aangerekend werden naar rata van 1/55 en indien bovendien de wedden die tot grondslag dienen voor de vaststelling van het pensioen, waren verhoogd met een bedrag gelijk aan het verschil tussen enerzijds, de wedde die betrokkene zou bekomen hebben in de weddeschaal van leraar van het secundair onderwijs van de lagere graad en anderzijds, de wedde die hij heeft of zou hebben bekomen in, naargelang het geval, de weddeschaal van onderwijzer of van kleuteronderwijzer. Het hiervoor bepaalde verschil wordt uitsluitend toegevoegd aan de als personeelslid van het lager of kleuteronderwijs bekomen wedden die in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het pensioen.

Voor de rustpensioenen die beperkt worden krachtens het tweede lid, wordt het in artikel 12, § 1, derde lid, van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector, bepaalde percentage vastgesteld door het maximum van de wedde die verbonden is aan de laatste graad van het gewezen personeelslid te vervangen door dit maximum, verhoogd met het verschil tussen het maximum van de weddeschaal van leraar van het secundair onderwijs van de lagere graad en, naargelang het geval, het maximum van de weddeschaal van onderwijzer of van kleuteronderwijzer. Dit lid is enkel toepasselijk indien de laatste graad van het gewezen personeelslid een graad is die eigen is aan het bestuurs- of onderwijzend personeel van de instellingen, scholen en afdelingen van het lager en kleuteronderwijs. ».

Art. 3.In afwijking van artikel 12, § 1, van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector, worden de op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van dit artikel lopende rustpensioenen, alsook de rustpensioenen die ingingen na die datum en die niet beperkt werden overeenkomstig artikel 82, tweede lid, van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, enkel herzien ten belope van de bij deze laatste bepaling vastgestelde grens, wanneer weddeverhogingen worden toegekend aan leden van het bestuurs- of onderwijzend personeel van de instellingen, scholen en afdelingen van het lager en kleuteronderwijs met het oog op een gehele of gedeeltelijke gelijkschakeling van het maximum van de wedde van onderwijzer of van kleuteronderwijzer met het maximum van de wedde van leraar van het secundair onderwijs van de lagere graad.

Indien rustpensioenen niet of enkel gedeeltelijk werden herzien met toepassing van het eerste lid, wordt een nieuw percentage in aanmerking genomen voor de pensioenherzieningen die later zullen doorgevoerd worden als gevolg van andere weddeverhogingen dan die bepaald in dat lid. Dit nieuwe percentage is gelijk aan de verhouding tussen enerzijds, het bedrag van het niet of het gedeeltelijk herziene pensioen en anderzijds, het nieuwe maximum van de weddeschaal zoals bepaald in artikel82, derde lid, van voormelde wet van 20 juli 1991.

Art. 4.In afwijking van artikel 82, tweede lid, van voormelde wet van 20 juli 1991 mag, voor de personeelsleden van het onderwijs die op rust zullen gesteld worden gedurende de periode van 8 jaar die aanvangt op de datum van inwerkingtreding die voortvloeit uit artikel 6, het pensioen niet lager zijn dan datgene dat betrokkene zou bekomen hebben indien het pensioen was ingegaan de dag vóór de inwerkingtreding die voortvloeit uit artikel 6. Deze bepaling is niet toepasselijk op de begunstigden van een uitgesteld pensioen toegekend met toepassing van artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregeling.

Voor de in het eerste lid bedoelde pensioenen wordt het in artikel 12, § 1, derde lid, van voormelde wet van 9 juli 1969 bepaalde percentage vastgesteld door het maximum van de wedde die verbonden is aan de laatste graad van het gewezen personeelslid te vervangen door dit maximum, verhoogd met het verschil tussen het maximum van de weddeschaal van leraar van het secundair onderwijs van de lagere graad en, naargelang het geval, het maximum van de weddeschaal van onderwijzer of van kleuteronderwijzer.

Art. 5.Voor de pensioenen die ingaan vanaf de datum van inwerkingtreding die voortvloeit uit artikel 6 en in afwijking van artikel 2, § 2, 2° van de wet van 16 juni 1970 betreffende de bonificaties wegens diploma's inzake pensioenen van leden van het onderwijs, mag de bonificatie verbonden aan het diploma van kleuronderwijzer behaald na 1 januari 1961, zodra het pensioen beperkt wordt overeenkomstig artikel 82, tweede lid, van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, niet lager zijn dan twee jaar. Deze bepaling is van toepassing hetzij op de ingangsdatum van het pensioen, hetzij bij een latere perequatie.

Art. 6.De artikelen 2 tot en met 5 treden in werking : - voor het lager onderwijs, vanaf de datum waarop, in de betrokken Gemeenschap, het verschil bepaald in artikel 82, derde lid, van voormelde wet van 20 juli 1991, voor een onderwijzer zal zijn teruggebracht tot een bedrag dat kleiner is dan 100 000 frank per jaar bij het spilindexcijfer 138,01; - voor het kleuteronderwijs, vanaf de datum waarop, in de betrokken Gemeenschap, het verschil bepaald in voormeld artikel 82, derde lid, voor een kleuteronderwijzer zal zijn teruggebracht tot een bedrag dat kleiner is dan 100 000 frank per jaar bij het spilindexcijfer 138,01.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 13 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA Met 's Lands zegel gezegeld;

De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers (1) Gewone zitting 1998-1999 Zie : 2092-98/99 Nr.1. Wetsontwerp Nr. 2. Amendementen.

Nr. 3. Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 4. Verslag. 82-1995 (B.Z.) : Nr. 46. Beslissingen van de parlementaire overleg commissie.

Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 21 en 22 april 1999.

Belgische Senaat : Zitting 1998-1999 Zie : Gedr. St. van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 2092-98/99 : Nr. 1. Wetsontwerp.

Nr. 2. Amendementen.

Nr. 3. Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 4. Verslag.

Nr. 5. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Handelingen van de Kamer : 21 en 22 april 1999.

Gedr. St. van de Senaat : 1-1392-1998/1999 : Nr. 1. Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers.

^