Etaamb.openjustice.be
Wet van 06 mei 1998
gepubliceerd op 29 mei 1998

Wet tot wijziging van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1998012284
pub.
29/05/1998
prom.
06/05/1998
ELI
eli/wet/1998/05/06/1998012284/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 MEI 1998. - Wet tot wijziging van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Artikel 2 van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 2.§ 1. In de ondernemingen die minder dan 20 werknemers tewerkstellen is deze wet niet van toepassing op de beroepen waarvoor leerovereenkomsten aangegaan kunnen worden onder de voorwaarden bepaald in de reglementen betreffende de voortdurende vorming in de Middenstand.

Op eenparig advies van de Nationale Arbeidsraad, die daartoe eerst het advies van het bevoegd paritair leercomité heeft ingewonnen, kan de Koning evenwel toelaten, volgens de modaliteiten die in dat eenparig advies van de Raad zijn bepaald, dat de in het eerste lid bedoelde ondernemingen voor de in het eerste lid bedoelde beroepen leerovereenkomsten gesloten worden in toepassing van deze wet. § 2. In de ondernemingen die 20 of meer, maar minder dan 50 werknemers tewerkstellen, kunnen evenwel slechts leerovereenkomsten gesloten worden in toepassing van deze wet voor de in § 1, eerste lid, bedoelde beroepen, na aanvraag van het bevoegd paritair leercomité bij het in artikel 53 bedoeld paritair leercomité van de Nationale Arbeidsraad en conform aan het advies van laatstgenoemd leercomité, dat genomen wordt bij gewone meerderheid der stemmen. § 3. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, ten vroegste drie jaar na de inwerkingtreding van de bepalingen van dit artikel, het in § 1 en § 2 bedoeld aantal van 20 werknemers terugbrengen tot 10. ».

Art. 3.Artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 4.§ 1. De leerovereenkomst kan enkel gesloten worden door een jongere die voldaan heeft aan de voltijdse leerplicht.

Bovendien moet de leerovereenkomst, wat de leerling betreft, gesloten worden vóór de leeftijd van 18 jaar. § 2. Op eenparig advies van de Nationale Arbeidsraad kan de Koning evenwel de voorwaarden en modaliteiten vaststellen waaronder kan worden afgeweken van de in § 1, tweede lid, bepaalde leeftijdsgrens.

In afwijking van het eerste lid van deze paragraaf, kunnen in het in artikel 47 bedoeld leerreglement andere of bijkomende voorwaarden en modaliteiten worden vastgesteld waaronder afgeweken kan worden van de in § 1, tweede lid, bepaalde leeftijdsgrens. ».

Art. 4.Artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 5.§ 1. De leerovereenkomst mag enkel worden gesloten voor de beroepen die overeenkomstig artikel 47 in het leerreglement werden vastgesteld.

De leerovereenkomst mag enkel gesloten worden door een overeenkomstig artikel 43 erkende patroon.

De jongere die voor een bepaald beroep met succes een volledige opleidingscyclus heeft beëindigd en aldus in het bezit is van een diploma of getuigschrift dat bewijst dat hij in dat beroep een zekere scholingsgraad bezit, mag geen leerovereenkomst meer sluiten met het oog op het bereiken van diezelfde scholingsgraad in dat beroep. § 2. De leerovereenkomst die werd gesloten in strijd met een van de bepalingen van § 1, wordt beschouwd als een arbeidsovereenkomst. ».

Art. 5.Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 6.Elke leerovereenkomst moet voor iedere leerling afzonderlijk, schriftelijk en volgens het in het in artikel 47 bedoeld leerreglement vastgesteld model van leerovereenkomst worden vastgesteld, uiterlijk op het tijdstip waarop de leerling in dienst treedt. ».

Art. 6.In artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 24 juli 1987 en 20 juli 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de 2° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° de naam, voornamen, datum van geboorte en woonplaats van de patroon, alsook de datum waarop hij overeenkomstig artikel 43 werd erkend voor het beroep, voor het aanleren waarvan de leerovereenkomst wordt gesloten;»; b) er wordt een 5°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 5°bis in voorkomend geval, de naam, voornamen, datum van geboorte en woonplaats van de opleidingsverantwoordelijke, alsook de datum waarop hij overeenkomstig artikel 43 werd erkend voor het beroep, voor het aanleren waarvan de leerovereenkomst wordt gesloten;»; c) er wordt een 6°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 6°bis de benaming en het adres van de instelling waar de leerling de aanvullende theoretische opleiding en de algemene vorming volgt;»; d) er wordt een 8°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 8°bis het alterneringsschema, waarin enerzijds de tijdstippen vermeld worden waarop de leerling de praktische opleiding in de onderneming volgt, en anderzijds de tijdstippen waarop hij de aanvullende theoretische opleiding en`de algemene vorming volgt, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het in artikel 47 bedoeld leerreglement;»; e) de 9° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 9° het bedrag van de aan de leerling te betalen vergoeding, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 25;».

Art. 7.In artikel 8 van dezelfde wet worden de woorden « tweede lid » vervangen door de woorden « § 2 ».

Art. 8.In artikel 13 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1987, wordt het eerste lid vervangen door het volgende lid : « De duur van de leerovereenkomst is gelijk aan de in het in artikel 47 bedoeld leerreglement vastgestelde duur van de leertijd, zonder minder dan zes maanden te mogen bedragen. ».

Art. 9.In artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1987, worden het eerste en het tweede lid vervangen door de volgende leden : « De patroon moet persoonlijk instaan voor de opleiding van de leerling.

Indien hij evenwel niet over de in artikel 43 bepaalde praktijkervaring beschikt, of indien hij zelf reeds instaat voor de opleiding in een bepaald beroep en leerlingen wil opleiden in bijkomende beroepen, moet hij per beroep een opleidingsverantwoordelijke in de onderneming aanduiden.

Eventueel duidt de patroon één of meer instructeurs aan die onder zijn verantwoordelijkheid of, in voorkomend geval, die van de opleidingsverantwoordelijke, belast worden met de opleiding van de leerling.

De patroon is in elk geval verplicht dergelijke instructeur(s) aan te duiden, indien de overeenkomstig het tweede lid aangeduide opleidingsverantwoordelijke evenmin over de in artikel 43 bepaalde praktijkervaring beschikt. ».

Art. 10.Artikel 25 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 25.§ 1. De leerling ontvangt van de patroon een maandelijkse leervergoeding die zowel voor de praktijkopleiding in de onderneming als voor de aanvullende theoretische opleiding en de algemene vorming verschuldigd is. § 2. De berekeningswijze van de aan de leerling verschuldigde maandelijkse leervergoeding wordt bepaald in het in artikel 47 bedoeld leerreglement, zonder dat het aldus bekomen bedrag hoger mag zijn dan het op de leerling toepasselijk maximum, vastgesteld overeenkomstig het tweede lid van deze paragraaf Na advies van de Nationale Arbeidsraad stelt de Koning het op de leerling toepasselijk maximum van de maandelijkse leervergoeding vast, in de vorm van een percentage van het nationaal gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, zoals bepaald voor de werknemers van 21 jaar bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de Nationale Arbeidsraad.

Dit percentage varieert en evolueert in functie van criteria die de Koning bepaalt, na advies van de Nationale Arbeidsraad. § 3. Na advies van de Nationale Arbeidsraad bepaalt de Koning : 1° de voorwaarden en modaliteiten volgens dewelke de patroon het bedrag van de in § 2 bedoelde maandelijkse leervergoeding mag verminderen wanneer de leerling ongewettigd afwezig is van de aanvullende theoretische opleiding en de algemene vorming;2° de manier waarop het bedrag van de overeenkomstig § 2 vastgestelde maandelijkse leervergoeding moet afgerond worden. § 4. De in dit artikel bedoelde leervergoeding wordt beschouwd als loon in de zin van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. ».

Art. 11.Artikel 32 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 32.De uitvoering van de leerovereenkomst wordt geschorst onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde gevallen als die bepaald in de wetgeving die van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van de werknemer die het beroep uitoefent dat het voorwerp uitmaakt van de leerovereenkomst en wiens vakbekwaamheid de leerling wil bereiken.

Gedurende de schorsing van de uitvoering van de leerovereenkomst geniet de leerling, wat zijn vergoeding betreft, dezelfde waarborgen als die welke gelden voor het loon van de werknemer die het beroep uitoefent dat het voorwerp uitmaakt van de leerovereenkomst en wiens vakbekwaamheid de leerling wil bereiken. ».

Art. 12.Artikel 33 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 33.Wanneer de uitvoering van de leerovereenkomst geschorst wordt met ten hoogste een maand, kan de leerovereenkomst verlengd worden in onderlinge afspraak tussen de partijen. Zij bepalen eveneens in onderlinge afspraak de duur van de verlenging, die echter niet meer mag bedragen dan een maand.

Wanneer de uitvoering van de leerovereenkomst geschorst wordt gedurende meer dan een maand, is de patroon verplicht het bevoegd paritair leercomité daarvan in kennis te stellen, en kan dit comité, onverminderd de bepalingen van artikel 39, de leerovereenkomst verlengen met een periode die het in overleg met de patroon en de verantwoordelijke(n) van de opleidingsinstelling bepaalt, teneinde de leerling in staat te stellen de proeven aan het einde van de leertijd af te leggen.

De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn eveneens van toepassing wanneer de leerovereenkomst eindigt tijdens de schorsing van de uitvoering ervan. ».

Art. 13.Artikel 35, 5°, van dezelfde wet, waarvan de Franse tekst werd gewijzigd bij de wet van 20 juli 1992, wordt opgeheven.

Art. 14.In dezelfde wet wordt een artikel 37bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 37bis.§ 1. Na de proeftijd kan elk van de partijen de leerovereenkomst zonder opzegtermijn noch verbrekingsvergoeding opzeggen, wanneer er ernstige twijfels over rijzen dat de opleiding tot een goed einde kan worden gebracht en het derhalve niet zinvol lijkt ze voort te zetten.

Indien de opzegging uitgaat van de leerling, geschiedt de kennisgeving van de opzegging, op straffe van nietigheid, door afgifte van een geschrift aan de patroon. De handtekening van de patroon op het duplicaat van dit geschrift geldt enkel als bericht van ontvangst van de kennisgeving. De kennisgeving kan ook geschieden hetzij bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot.

Indien de opzegging uitgaat van de patroon, kan de kennisgeving van de opzegging, op straffe van nietigheid, enkel geschieden hetzij bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot, met dien verstande dat de leerling die nietigheid niet kan dekken en dat ze door de rechter van ambtswege wordt vastgesteld.

Op straffe van nietigheid dient de kennisgeving van de opzegging omstandig de motivatie van de opzegging van de leerovereenkomst te vermelden, meer bepaald de feiten op grond waarvan de partij die de overeenkomst opzegt van oordeel is dat de opleiding niet tot een goed einde gebracht zal kunnen worden en het niet zinvol is de uitvoering van de leerovereenkomst voort te zetten. § 2. In geval van betwisting van de in § 1, vierde lid, bedoelde motivatie, kan de meest gerede partij tegen de opzegging van de leerovereenkomst beroep aantekenen bij het bevoegd paritair leercomité.

Op straffe van nietigheid dient dit beroep ingesteld te worden binnen de 15 dagen na de ontvangst van de kennisgeving van de opzegging en bij een ter post aangetekende brief die gericht wordt aan de voorzitter van het bevoegd paritair leercomité en waarbij in bijlage een afschrift van de kennisgeving van de opzegging moet worden gevoegd. § 3. Het bevoegd paritair leercomité dient zich binnen de 60 dagen na de verzending van de in § 2, tweede lid, bedoelde ter post aangetekende brief, uit te spreken over de gegrondheid van de opzegging van de leerovereenkomst.

Hierbij dient het bevoegd paritair leercomité de bij de leerovereenkomst betrokken partijen te horen.

De patroon is ertoe`gehouden de leerling in staat te stellen aanwezig te zijn op de vergadering van het bevoegd paritair leercomité tijdens dewelke de partijen overeenkomstig het vorige lid gehoord worden.

Indien de voor de opzegging aangevoerde motivatie verband houdt met de aanvullende theoretische opleiding, de relatie tussen de praktische en de aanvullende theoretische opleiding of de relatie tussen de patroon en de instelling waar de aanvullende theoretische opleiding verstrekt wordt, dient het bevoegd paritair leercomité de verantwoordelijke(n) van die instelling een verslag te vragen. § 4. Indien het bevoegd paritair leercomité oordeelt dat de opzegging van de leerovereenkomst niet of onvoldoende gegrond was, en het bij hem aangetekend beroep inwilligt : a) dient de uitvoering van de leerovereenkomst voortgezet te worden, indien de betrokken partijen daarmee akkoord gaan, of b) dient de partij die de opzegging heeft gegeven, aan de andere partij de in artikel 38 bepaalde verbrekingsvergoeding te betalen, overeenkomstig de bepalingen van dat artikel. Indien het bevoegd paritair leercomité zich niet binnen de in § 3, eerste lid, bepaalde termijn uitspreekt, wordt het beroep geacht ongegrond te zijn. § 5. Na het verstrijken van de in § 3, eerste lid, bepaalde termijn, of nadat het bevoegd paritair leercomité zich overeenkomstig § 4 heeft uitgesproken, kan de meest gerede partij de zaak alsnog aanhangig maken bij de arbeidsrechtbank. § 6. Wanneer tegen de opzegging van de leerovereenkomst geen beroep wordt ingesteld, of wannneer het beroep ongegrond wordt verklaard, of wanneer § 4, eerste lid, b), van toepassing is, eindigt de leerovereenkomst, naargelang het geval, op de dag van de ontvangst van het in § 1, tweede lid, bedoeld geschrift of van het in § 1 bedoeld gerechtsdeurwaardersexploot, of op de dag waarop de in § 1 bedoelde ter post aangetekende brief uitwerking heeft.

Indien de uitvoering van de leerovereenkomst overeenkomstig § 4, eerste lid, a), wordt voortgezet, wordt de periode tussen, enerzijds, de dag van de ontvangst van het in § 1, tweede lid, bedoeld geschrift of van het in § 1 bedoeld gerechtsdeurwaardersexploot, of de dag waarop de in § 1 bedoelde ter post aangetekende brief uitwerking heeft, en, anderzijds, de datum van de uitspraak van het bevoegd paritair leercomité, beschouwd als een schorsing van de leerovereenkomst. ».

Art. 15.In artikel 38 van dezelfde wet worden de woorden « artikel 35, 4°,5° en 6° » vervangen door de woorden « artikel 35, 4° en 6°, en onverminderd artikel 37bis ».

Art. 16.In artikel 39 van dezelfde wet worden de woorden « 35, 4° en 5° », vervangen door de woorden « 35, 4°, en van artikel 37bis ».

Art. 17.In dezelfde wet wordt een artikel 40bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 40bis.De patroon is verplicht het bevoegd paritair leercomité onverwijld in kennis te stellen van de voortijdige beëindiging van de leerovereenkomst, ongeacht de reden ervan. ».

Art. 18.In Titel III van dezelfde wet wordt een Hoofdstuk I ingevoegd, dat de artikelen 43 tot 52 omvat, met als opschrift « Algemene bepalingen ».

Art. 19.Artikel 43 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 43.§ 1. De patroon moet tenminste 25 jaar oud zijn. Bovendien moet hij, vooraleer een leerovereenkomst te kunnen sluiten, erkend worden door het bevoegd paritair leercomité.

De patroon moet ofwel ten minste zeven jaar praktijkervaring hebben in het beroep waarvoor hij leerlingen wil opleiden, ofwel voor dit beroep een opleidingsverantwoordelijke aanduiden. Overeenkomstig artikel 22, tweede lid, is hij in elk geval verplicht om voor elk bijkomend beroep een opleidingsverantwoordelijke aan te duiden. § 2. De opleidingsverantwoordelijke moet ten minste 25 jaar oud zijn en erkend worden door het bevoegd paritair leercomité.

De opleidingsverantwoordelijke moet ten minste zeven jaar praktijkervaring hebben in het beroep waarvoor hij door de patroon wordt aangeduid. Is dit niet het geval, dan is de patroon verplicht om voor dit beroep een of meer instructeurs aan te duiden, die ten minste 25 jaar oud zijn en tenminste zeven jaar praktijkervaring hebben in dit beroep. § 3. In het in artikel 47 bedoeld leerreglement kan afgeweken worden van de in §§ 1 en 2 vastgestelde voorwaarden inzake leeftijd en praktijkervaring. § 4. De Koning bepaalt, na advies van de Nationale Arbeidsraad, de nadere voorwaarden en de modaliteiten op het vlak van de erkenning en de intrekking van die erkenning. In het in artikel 47 bedoeld leerreglement kunnen bijzondere bijkomende voorwaarden en modaliteiten bepaald worden. ».

Art. 20.Artikel 44, eerste lid, van dezelfde wet, wordt vervangen door het volgende lid : « De patroon moet binnen de drie werkdagen volgend op het begin van de uitvoering van de leerovereenkomst, een afschrift van de leerovereenkomst bezorgen aan het overeenkomstig artikel 49, § 3, tweede lid, georganiseerd secretariaat, alsook aan het orgaan dat belast is met het toezicht op de leertijd overeenkomstig artikel 48. ».

Art. 21.In artikel 45 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 24 juli 1987 en 20 juli 1992, worden het tweede, derde en vijfde lid opgeheven.

Art. 22.Artikel 47 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 24 juli 1987 en 20 juli 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 47.§ 1. Onverminderd de bepalingen van deze wet, worden de voorwaarden en modaliteiten waaronder het leerlingwezen op sectoraal niveau in praktijk gebracht wordt, bepaald in het leerreglement.

Het leerreglement bepaalt inzonderheid : 1° a) de beroepen waarvoor een leerovereenkomst kan worden gesloten;b) eventueel, per beroep, de verschillende kwalificatieniveaus;c) de duur van de leertijd, per beroep en, in voorkomend geval, per kwalificatieniveau;d) de duur van de opeenvolgende leerovereenkomsten, wanneer artikel 13, tweede lid, wordt toegepast;2° het model van leerovereenkomst;3° het maximum aantal leerlingen dat door een patroon mag worden aangenomen;4° een of meer alterneringsschema's volgens dewelke de verdeling tussen de praktische opleiding in de onderneming enerzijds, en de aanvullende theoretische opleiding en de algemene vorming anderzijds dient te geschieden;5° de eventuele periodieke proeven met betrekking tot de praktische opleiding;6° de inrichtingen die het meest aangewezen zijn voor het verstrekken van de aanvullende theoretische opleiding, rekening houdend met de geldende wetgeving terzake. In het leerreglement kan vastgelegd worden volgens welke procedure elk geschil dat voortvloeit uit de uitvoering van de leerovereenkomst, aan het bevoegd paritair comité kan worden voorgelegd met het oog op het treffen van een minnelijke schikking. § 2. Het leerreglement wordt vastgesteld door de Koning, op voorstel van het bevoegd paritair leercomité. ».

Art. 23.In artikel 48 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het tweede lid worden de woorden « de secretaris » vervangen door de woorden « het secretariaat »,;b) in het vierde lid worden de woorden « tweede lid » vervangen door de woorden « derde lid ».

Art. 24.Artikel 49 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 24 juli 1987 en 20 juli 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 49.§ 1. De paritaire comités en de paritaire subcomités, bedoeld in artikel 37 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, kunnen in hun schoot paritaire leercomités oprichten, die bestaan uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers.

Van de paritaire leercomités kunnen eveneens een aantal vertegenwoordigers van de Gemeenschapsregeringen deel uitmaken. Zij hebben enkel een raadgevende stem. § 2. De paritaire leercomités kunnen, wanneer zij dit nuttig achten, paritaire sub-leercomités oprichten, die bestaan uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers.

Van de paritaire sub-leercomités kunnen eveneens een aantal vertegenwoordigers van de Gemeenschapsregeringen deel uitmaken. Zij hebben enkel een raadgevende stem.

Het ambtsgebied en de bevoegdheden van een paritair sub-leercomité worden vastgesteld door de Koning, op voorstel van het paritair leercomité dat dit sub-leercomité opricht.

Aan een paritair sub-leercomité mogen, met het oog op de organisatie van het leerlingwezen in zijn ambtsgebied, alle bevoegdheden die bij en krachtens deze wet aan de paritaire leercomités zijn toebedeeld, overgedragen worden, met uitzondering van de bevoegdheden bedoeld in deze paragraaf, artikel 47 en artikel 50. § 3. Na advies van de Nationale Arbeidsraad stelt de Koning de nadere regelen vast met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de paritaire leercomités, het in artikel 53 bedoeld paritair leercomité van de Nationale Arbeidsraad en de paritaire sub-leercomités.

Hij bepaalt eveneens de nadere regelen betreffende de organisatie en werkwijze van het secretariaat van de paritaire leercomités, het in artikel 53 bedoeld paritair leercomité van de Nationale Arbeidsraad en de paritaire sub- leercomités, alsook betreffende de door dit secretariaat uit te voeren administratieve controle van de bij deze wet bedoelde leerovereenkomsten in het kader van de uitvoering van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren. ».

Art. 25.Artikel 49bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 juli 1987 en gewijzigd bij de wet van 20 juli 1992, wordt opgeheven.

Art. 26.In artikel 50 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 24 juli 1987 en 20 juli 1992, worden het derde en het vierde lid opgeheven.

Art. 27.In artikel 52 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 24 juli 1987 en 20 juli 1992, worden het vierde, vijfde, zesde en achtste lid opgeheven.

Art. 28.In Titel III van dezelfde wet wordt een Hoofdstuk II ingevoegd, dat de nieuwe artikelen 53 tot 58 omvat, met als opschrift « Suppletoire organisatie van het leerlingwezen ».

Art. 29.In dezelfde wet wordt in de plaats van artikel 53 dat artikel 58 wordt, een nieuw artikel 53 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 53.De Nationale Arbeidsraad richt in zijn schoot een paritair leercomité op dat bestaat uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers.

Van dit paritair leercomité kunnen eveneens een aantal vertegenwoordigers van de Gemeenschapsregeringen deel uitmaken. Zij hebben enkel een raadgevende stem. ».

Art. 30.Artikel 54 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1987, wordt artikel 59. De § 1 van dit artikel wordt opgeheven.

Art. 31.In dezelfde wet wordt in de plaats van artikel 54 dat overeenkomstig artikel 30 van deze wet artikel 59 wordt, een nieuw artikel 54 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 54.De Koning belast het paritair leercomité van de Nationale Arbeidsraad ermee het leerlingwezen te organiseren in de ambtsgebieden van de paritaire comités die, hetzij : 1° geen paritair leercomité hebben opgericht overeenkomstig artikel 49, § 1, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit artikel;2° voor de inwerkingtreding van dit artikel een paritair leercomité hebben opgericht dat evenwel geen voorstel heeft gedaan aan de Koning overeenkomstig artikel 47, § 2, noch enig model van opleidingsprogramma, zoals bedoeld bij artikel 50, eerste lid, heeft opgesteld op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit artikel;3° daartoe uit eigen beweging het verzoek doen. De Koning kan, op eensluidend advies van de Nationale Arbeidsraad, de opdracht van het paritair leercomité van de Nationale Arbeidsraad verruimen. ».

Art. 32.In dezelfde wet wordt in de plaats van artikel 55 dat artikel 60 wordt, een nieuw artikel 55 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 55.Voor het uitvoeren van zijn opdracht beschikt het paritair leercomité van de Nationale Arbeidsraad ten aanzien van zijn ambtsgebied over dezelfde bevoegdheden als bij of krachtens deze wet aan de in artikel 49, § 1, bedoelde paritaire leercomités zijn toebedeeld. ».

Art. 33.In dezelfde wet wordt in de plaats van artikel 56 dat artikel 61 wordt, een nieuw artikel 56 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 56.§ 1. Elk paritair comité in het ambtsgebied waarvan het leerlingwezen door het paritair leercomité van de Nationale Arbeidsraad georganiseerd wordt in toepassing van artikel 54, eerste lid, 1° of 3°, behoudt het recht om overeenkomstig artikel 49, § 1, een paritair leercomité op te richten.

Elk paritair leercomité, bedoeld in artikel 54, eerste lid, 2°, behoudt het recht zijn werkzaamheden te hervatten. § 2. De paritaire leercomités, bedoeld in § 1, kunnen ertoe besluiten een deel van de taken of bevoegdheden die hen bij of krachtens deze wet zijn opgedragen of toebedeeld, verder te laten uitvoeren of uitoefenen door het paritair leercomité van de Nationale Arbeidsraad.

Op voorstel van het betrokken paritair leercomité stelt de Koning vast welke taken of bevoegdheden het paritair leercomité van de Nationale Arbeidsraad verder zal uitvoeren of uitoefenen overeenkomstig het eerste lid. ».

Art. 34.Artikel 56bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 juli 1987, wordt artikel 62. In dit artikel worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden tussen de woorden « artikel 49 » en « belasten » de woorden « en 53 » ingevoegd;b) het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 35.Artikel 57 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 juli 1987, wordt artikel 63. In dit artikel worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Onverminderd de bepalingen van deze wet zijn de bepalingen van de arbeidswetgeving van toepassing op de leerlingen.»; b) het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 36.In dezelfde wet wordt in de plaats van artikel 57, dat overeenkomstig artikel 35 van deze wet artikel 63 wordt, een nieuw artikel 57 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 57.Elk paritair leercomité kan er te allen tijde toe besluiten alle of een deel van de hem bij of krachtens deze wet opgedragen of toebedeelde taken of bevoegdheden over te dragen aan het paritair leercomité van de Nationale Arbeidsraad.

Op voorstel van het betrokken paritair leercomité stelt de Koning vast welke taken of bevoegdheden aan het paritair leercomité van de Nationale Arbeidsraad worden overgedragen. ».

Art. 37.In Titel III van dezelfde wet wordt een Hoofdstuk III ingevoegd, dat de nieuwe artikelen 58 tot 60 omvat, met als opschrift « Bepalingen met betrekking tot de financiering van het leerlingwezen ».

Art. 38.De artikelen 59 en 60 van dezelfde wet worden respectievelijk de artikelen 64 en 65.

Art. 39.De nieuwe artikelen 61 tot 65 worden ondergebracht in Titel IV van dezelfde wet.

Art. 40.Artikel 5, § 3, van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, toegevoegd bij de wet van 7 november 1987 en gewijzigd bij de programmawet van 30 december 1988, wordt opgeheven.

Art. 41.Deze wet treedt in werking op 1 januari 1998, met uitzondering van artikel 40, dat in werking treedt op 1 juli 1999.

De bepalingen van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, gewijzigd bij de wetten van 24 juli 1987 en 20 juli 1992, en van haar uitvoeringsbesluiten blijven evenwel van kracht voor de leerovereenkomsten die in toepassing van voornoemde wet werden gesloten voor de inwerkingtreding van deze wet.

Kondigen deze wet af bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 6 mei 1998.

ALBERT Van Koningswege :De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS

(1) Parlementaire verwijzigingen. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Gewone zittingen 1996-1997 en 1997-1998 : Gedr. St. van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 1170 - 96/97 : Nr. 1 : Wetsontwerp.

Nr. 2 : Amendementen.

Nr. 3 : Verslag van Mevr. Van Haesendonck.

Nrs. 4 en 5 : Amendementen.

Nr. 6 : Artikelen aangenomen in plenaire vergadering.

Nr. 7 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Handelingen van de Kamer : 11, 12 en 19 februari 1998.

Senaat.

Zitting 1997-1998 : Gedr. St. van de Senaat : 1 - 897 - 1997-1998 : Nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Nr. 2 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

^