FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN

4 OKTOBER 1867. - Wet op de verzachtende omstandigheden

Officieuze coördinatie in het Duits De hiernavolgende tekst is de officieuze coördinatie in het Duits van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden (Belgisch Staatsblad van 5 oktober 1867, opnieuw bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 maart 1892), zoals ze achtereenvolgens werd gewijzigd bij : -de wet van 4 september 1891 houdende uitbreiding tot de hoven van beroep van Brussel en Luik van de wet van 3 mei 1889 op het gebruik der vlaamsche taal in strafzaken, en wijziging der wet op de rechterlijke inrichting en der wet op de verzachtende omstandigheden (Belgisch Staatsblad van 20 september 1891); - de wet van 23 augustus 1919 op de voorloopige hechtenis, de verzachtende omstandigheden en de deelneming der jury aan de toepassing der straffen (Belgisch Staatsblad van 25-26 augustus 1919); - de wet van 10 oktober 1967Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/10/1967 pub. 10/09/1997 numac 1997000085 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet houdende het Gerechtelijk Wetboek - Duitse vertaling van de artikelen 728 en 1017 sluiten houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1967); - de wet van 1 februari 1977 tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden en van het Strafwetboek (Belgisch Staatsblad van 19 februari 1977); - de wet van 6 februari 1985 tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden (Belgisch Staatsblad van 19 februari 1985); - de wet van 11 juli 1994 betreffende de politierechtbanken en houdende een aantal bepalingen betreffende de versnelling en de modernizering van de strafrechtspleging (Belgisch Staatsblad van 21 juli 1994); - de wet van 13 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/04/1995 pub. 02/07/2009 numac 2009000438 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de mensensmokkel. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende seksueel misbruik ten aanzien van minderjarigen (Belgisch Staatsblad van 25 april 1995); - de wet van 28 november 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2000 pub. 17/03/2001 numac 2001009048 bron ministerie van justitie Wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen sluiten betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen (Belgisch Staatsblad van 17 maart 2001); - de wet van 23 januari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/01/2003 pub. 13/03/2003 numac 2003009107 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende harmonisatie van de geldende wetsbepalingen met de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen sluiten houdende harmonisatie van de geldende wetsbepalingen met de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen (Belgisch Staatsblad van 13 maart 2003); - de wet van 8 juni 2008Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2008 pub. 16/06/2008 numac 2008202046 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) type wet prom. 08/06/2008 pub. 16/06/2008 numac 2008202047 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) sluiten houdende diverse bepalingen (II) (Belgisch Staatsblad van 16 juni 2008).

Deze officieuze coördinatie in het Duits is opgemaakt door de Centrale Dienst voor Duitse vertaling in Malmedy.

4. OKTOBER 1867 - Gesetz über die mildernden Umstände Artikel 1 - [Die Beurteilung der mildernden Umstände in den Fällen, die in Buch 1 Kapitel IX des Strafgesetzbuchs vorgesehen sind, liegt bei den erkennenden Gerichten und, wie nachstehend festgelegt, bei den Untersuchungsgerichten [sowie bei der Staatsanwaltschaft]. Diese mildernden Umstände werden in [den] Entscheiden und Urteilen angegeben.] [Art. 1 ersetzt durch Art. 3 des G. vom 23. August 1919 (B.S. vom 25.-26. August 1919); Abs. 1 ergänzt durch Art. 46 Nr. 1 des G. vom 11. Juli 1994 (B.S. vom 21. Juli 1994); Abs. 2 abgeändert durch Art. 46 Nr. 2 des G. vom 11. Juli 1994 (B.S. vom 21. Juli 1994)] Art. 2 - [Falls Veranlassung bestehen sollte, wegen mildernder Umstände oder eines Entschuldigungsgrunds lediglich eine Korrektionalstrafe zu verkünden, kann die Ratskammer den Beschuldigten durch einen mit Gründen versehenen Beschluss an das Korrektionalgericht verweisen. [Desgleichen kann die Staatsanwaltschaft, falls keine gerichtliche Untersuchung beantragt wurde, den Angeklagten unmittelbar vor das Korrektionalgericht laden oder vorladen, dies unter Angabe der mildernden Umstände oder des Entschuldigungsgrunds, wenn sie der Ansicht ist, dass wegen dieser mildernden Umstände oder des Entschuldigungsgrunds keine Veranlassung besteht, eine höhere Strafe als eine Korrektionalstrafe zu beantragen.] [Die direkte Ladung oder die Vorladung durch die Staatsanwaltschaft sowie die Verweisung durch die Ratskammer wegen mildernder Umstände ist ausschliesslich in folgenden Fällen möglich: 1. wenn die gesetzlich vorgesehene Strafe zwanzig Jahre Zuchthaus nicht übersteigt, 2.wenn es sich um ein Verbrechen handelt, das in Artikel 347bis des Strafgesetzbuchs erwähnt ist, sofern die Geiselnahme für die Geiseln keine andere Folge gehabt hat als eine bleibende körperliche oder geistige Unfähigkeit, ungeachtet des Alters der als Geisel genommenen Person, 3. wenn es sich um ein Verbrechen handelt, das in Artikel 472 des Strafgesetzbuchs erwähnt ist und in Anwendung von Artikel 473 desselben Gesetzbuchs mit einer Zuchthausstrafe von zwanzig bis dreissig Jahren geahndet wird, sofern die Gewalttaten oder Drohungen für das Opfer keine andere Folge gehabt haben als eine bleibende körperliche oder geistige Unfähigkeit, 4.wenn es sich um ein Verbrechen handelt, das in Artikel 510 des Strafgesetzbuchs erwähnt ist und in Anwendung von Artikel 513 Absatz 2 desselben Gesetzbuchs mit einer Zuchthausstrafe von zwanzig bis dreissig Jahren geahndet wird, weil der Brand während der Nacht gelegt wurde, 5. wenn es sich um ein Verbrechen handelt, das in Artikel 518 Absatz 1 des Strafgesetzbuchs erwähnt ist und in Anwendung von Absatz 2 desselben Artikels mit einer Zuchthausstrafe von zweiundzwanzig Jahren geahndet wird, 6.wenn es sich um ein Verbrechen handelt, das in Artikel 530 letzter Absatz des Strafgesetzbuchs erwähnt ist und in Anwendung von Artikel 531 desselben Gesetzbuchs mit einer Zuchthausstrafe von zwanzig bis dreissig Jahren geahndet wird, sofern die Gewalttaten oder die Drohungen für das Opfer keine andere Folge haben als eine bleibende Unfähigkeit zur Verrichtung persönlicher Arbeit, wie in Artikel 400 desselben Gesetzbuchs erwähnt, 7. wenn es sich um ein Verbrechen handelt, das in Artikel 375 letzter Absatz des Strafgesetzbuchs erwähnt ist.]] [Art. 2 ersetzt durch Art. 1 des G. vom 1. Februar 1977 (B.S. vom 19.

Februar 1977); neuer Absatz 2 eingefügt durch Art. 47 des G. vom 11.

Juli 1994 (B.S. vom 21. Juli 1994); Abs. 3 ersetzt durch Art. 90 des G. vom 23. Januar 2003 (B.S. vom 13. März 2003)] Art. 3 - [Das Korrektionalgericht, an das der Beschuldigte verwiesen wird, kann sich bezüglich der mildernden Umstände oder des Entschuldigungsgrunds nicht für unzuständig erklären.] [Es kann sich bezüglich der mildernden Umstände oder des Entschuldigungsgrunds jedoch für unzuständig erklären, wenn es in Anwendung von Artikel 2 Absatz 2 angerufen worden ist.] [Es kann sich für zuständig erklären, indem es die mildernden Umstände oder den Entschuldigungsgrund annimmt, sofern es feststellt, dass das Verbrechen, für das es angerufen wurde, nicht korrektionalisiert worden ist und kraft Artikel 2 Absatz 3 für eine Korrektionalisierung in Betracht kommt.] [Art. 3 ersetzt durch Art. 2 des G. vom 1. Februar 1977 (B.S. vom 19.

Februar 1977); Abs. 2 eingefügt durch Art. 48 des G. vom 11. Juli 1994 (B.S. vom 21. Juli 1994); Abs. 3 eingefügt durch Art. 9 des G. vom 8.

Juni 2008 (B.S. vom 16. Juni 2008)] Art. 4 - [Sofern die zur Last gelegte Tat mit einer Gefängnisstrafe oder einer Geldbusse geahndet werden kann und die Ratskammer auf den Bericht des Untersuchungsrichters oder den Antrag der Staatsanwaltschaft hin der Ansicht ist, dass die Strafen auf das Mass von Polizeistrafen verringert werden sollten, kann sie den Beschuldigten unter Angabe der mildernden Umstände an das zuständige Polizeigericht verweisen.] [Desgleichen kann die Staatsanwaltschaft, falls keine gerichtliche Untersuchung beantragt wurde, den Angeklagten unmittelbar vor das zuständige Polizeigericht laden oder vorladen, dies unter Angabe der mildernden Umstände, wenn sie der Ansicht ist, dass wegen dieser mildernden Umstände keine Veranlassung besteht, eine höhere Strafe als eine Polizeistrafe zu beantragen.] [Art. 4 ersetzt durch Art. 3 des G. vom 1. Februar 1977 (B.S. vom 19.

Februar 1977); Abs. 2 eingefügt durch Art. 49 des G. vom 11. Juli 1994 (B.S. vom 21. Juli 1994)] Art. 5 - Das Polizeigericht, an das der Angeklagte verwiesen wird, kann sich bezüglich der mildernden Umstände nicht für unzuständig erklären und es kann die Polizeistrafen verkünden. [Es kann sich bezüglich der mildernden Umstände jedoch für unzuständig erklären, wenn es in Anwendung von Artikel 4 Absatz 2 angerufen worden ist.] [Es kann sich für zuständig erklären, indem es die mildernden Umstände annimmt, die die Ratskammer, die Anklagekammer oder die Staatsanwaltschaft bei der Befassung mit der in Artikel 4 Absatz 1 beschriebenen Tat zu vermerken versäumt haben.] [Art. 5 Abs. 2 eingefügt durch Art. 50 des G. vom 11. Juli 1994 (B.S. vom 21. Juli 1994); Abs. 3 eingefügt durch Art. 10 des G. vom 8. Juni 2008 (B.S. vom 16. Juni 2008)] Art. 6 - [...] [Art. 6 ersetzt durch Art. 5 des G. vom 4. September 1891 (B.S. vom 20. September 1891), selbst aufgehoben durch Art.2 (Art. 1 § 1 Nr. 49) des G.vom 10. Oktober 1967 (B.S. vom 31. Oktober 1967 (Anlage))] Art. 7 - Der Artikel 4 des Gesetzes vom 1. Mai 1849 und die Artikel 3, 4, 5 und 6 des Gesetzes vom 15. Mai 1849 werden aufgehoben.