gepubliceerd op 16 mei 2003
Wet houdende diverse bepalingen betreffende de sociale verkiezingen
3 MEI 2003. - Wet houdende diverse bepalingen betreffende de sociale verkiezingen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven
Art. 2.In artikel 14 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, 1°, vervangen bij de wet van 22 januari 1985, worden de woorden « in het kader van deze wet » ingevoegd tussen de woorden « bepaald » en « op grond van »;2° in § 1, tweede lid, vervangen bij de wet van 22 januari 1985 en gewijzigd bij de wetten van 29 juli 1986, 30 maart 1994 en 5 maart 1999, wordt 2° vervangen als volgt : « 2° werknemers: de personen die tewerkgesteld zijn krachtens een arbeidsovereenkomst of leerovereenkomst;de Koning kan, in de gevallen die Hij bepaalt, bepaalde categorieën van personen die, zonder verbonden te zijn door een arbeids- of een leerovereenkomst, arbeidsprestaties leveren onder het gezag van een andere persoon, gelijkstellen met werknemers; de onderzoekers aangeworven door het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek alsmede door de Fondsen geassocieerd met het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, worden beschouwd als werknemers van de instelling waar zij hun onderzoeksopdracht uitoefenen; »; 3° in § 2, b), vervangen bij de wet van 5 maart 1999, wordt het laatste lid vervangen als volgt : « Dat vermoeden mag geen weerslag hebben op de continuïteit, de werking en de bevoegdheidssfeer van de nu bestaande organen en mag enkel worden ingeroepen door de werknemers en de organisaties die hen vertegenwoordigen in de zin van § 1, tweede lid, 4° en 5°.»
Art. 3.In artikel 19 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 2°, vervangen bij de wet van 7 februari 1971 en gewijzigd bij de wet van 5 maart 1999, wordt vervangen als volgt : « 2° geen deel uitmaken van het leidinggevend personeel, noch de hoedanigheid hebben van preventieadviseur van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk;»; 2° tussen het eerste lid en het tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Voor de berekening van de anciënniteit bedoeld in het eerste lid, 3°, wordt er rekening gehouden met de periodes gedurende welke de onderzoeker van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek of van de Fondsen geassocieerd met het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, zijn onderzoeksopdracht heeft uitgeoefend in de instelling, alsmede met de periodes gedurende welke een werknemer voor een beroepsopleiding in de onderneming geplaatst is door de gemeenschapsinstellingen bevoegd voor de beroepsopleiding.»; 3° het vierde lid, vervangen bij de wet van 7 februari 1971, wordt vervangen als volgt : « De werknemer die in strijd met de bepalingen van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeels-afgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden, werd ontslagen mag als kandidaat worden voorgedragen.»
Art. 4.Artikel 20ter, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 5 maart 1999, wordt aangevuld als volgt : « Deze organisaties zijn gerechtigd om een volmacht te geven voor de neerlegging van deze kandidatenlijsten. Ze mogen slechts een volmacht geven voor één enkele kandidatenlijst per werknemerscategorie waaraan één of meerdere mandaten werden toegekend. »
Art. 5.In artikel 21 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3, hersteld bij de wet van 7 juli 1994, wordt vervangen als volgt : « § 3.Het plaatsvervangend lid zal ter vervanging van het gewoon lid zitting hebben : 1° indien het gewoon lid verhinderd is;2° indien het mandaat van het gewoon lid een einde neemt om één van de in § 2, 2° tot 8°, opgesomde redenen;in deze gevallen voltooit het plaatsvervangend lid dit mandaat.
Indien een plaatsvervangend lid gewoon lid wordt of indien zijn mandaat een einde neemt, vervangt de niet-verkozen kandidaat van dezelfde categorie en van dezelfde lijst die het grootste aantal stemmen heeft behaald, deze in de hoedanigheid van plaatsvervangend lid en voltooit hij zijn mandaat. Deze bepaling is niet van toepassing op de kandidaten als bedoeld in artikel 2, § 3, tweede lid, van de voornoemde wet van 19 maart 1991.
Indien er geen plaatsvervangende leden meer zijn en indien er geen niet-verkozen kandidaten als bedoeld in het vorig lid meer zijn, wordt een gewoon lid wiens mandaat een einde neemt om één van de in § 2, 2° tot 8°, opgesomde redenen, vervangen door de niet-verkozen kandidaat van dezelfde categorie en van dezelfde lijst die het grootste aantal stemmen heeft behaald, als bedoeld in artikel 2, § 3, tweede lid, van de voornoemde wet van 19 maart 1991. Deze kandidaat voleindigt het mandaat en valt onder de bepalingen van artikel 2, § 2, van de voornoemde wet van 19 maart 1991. »; 2° § 9, vierde lid, ingevoegd bij de wet van 17 februari 1971, wordt vervangen als volgt : « De leden die het personeel vertegenwoordigen en de kandidaten blijven gedurende dezelfde periode de bescherming genieten, verleend bij de voornoemde wet van 19 maart 1991.» HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk
Art. 6.In artikel 49 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, 1°, worden de woorden « in het kader van deze wet » ingevoegd tussen de woorden « bepaald » en « op grond van »;2° het tweede lid, 2°, gewijzigd bij de wet van 5 maart 1999, wordt vervangen als volgt : « 2° werknemers : de personen die tewerkgesteld zijn krachtens een arbeidsovereenkomst of leerovereenkomst;de Koning kan, in de gevallen die Hij bepaalt, bepaalde categorieën van personen die, zonder verbonden te zijn door een arbeids- of een leerovereenkomst, arbeidsprestaties leveren onder het gezag van een andere persoon, gelijkstellen met werknemers; de onderzoekers aangeworven door het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek alsmede door de Fondsen geassocieerd met het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, worden beschouwd als werknemers van de instelling waar zij hun onderzoeksopdracht uitoefenen. »
Art. 7.Artikel 50, § 3, laatste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 5 maart 1999, wordt vervangen als volgt : « Dat vermoeden mag geen weerslag hebben op de continuïteit, de werking en de bevoegdheidssfeer van de nu bestaande organen en mag enkel worden ingeroepen door de werknemers en de organisaties die hen vertegenwoordigen in de zin van artikel 3, § 2, eerste lid. »
Art. 8.Artikel 56, 2, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « 2. een aantal effectieve en plaatsvervangende afgevaardigden van het personeel. Het aantal effectieve afgevaardigden mag niet lager zijn dan twee en niet hoger dan vijfentwintig. Er zijn evenveel plaatsvervangende als effectieve afgevaardigden. »
Art. 9.Artikel 58, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 maart 1999, wordt aangevuld als volgt : « Deze organisaties zijn gerechtigd om een volmacht te geven voor de neerlegging van deze kandidatenlijsten. Ze mogen slechts een volmacht geven voor één enkele kandidatenlijst per werknemerscategorie waaraan één of meerdere mandaten werden toegekend. »
Art. 10.In artikel 59, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 2°, gewijzigd bij de wet van 5 maart 1999, wordt vervangen als volgt : « 2° geen deel uitmaken van het leidinggevend personeel, noch de hoedanigheid hebben van preventieadviseur van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk.De Koning bepaalt wat onder leidinggevend personeel moet worden verstaan; »; 2° tussen het eerste lid en het tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Voor de berekening van de anciënniteit bedoeld in het eerste lid, 3°, wordt er rekening gehouden met de periodes gedurende welke de onderzoeker van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek of van de Fondsen geassocieerd met het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, zijn onderzoeksopdracht heeft uitgeoefend in de instelling, alsmede met de periodes gedurende welke een werknemer voor een beroepsopleiding in de onderneming geplaatst is door de gemeenschapsinstellingen bevoegd voor de beroepsopleiding.»
Art. 11.Artikel 62 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 62.Het plaatsvervangend lid zal ter vervanging van het gewoon lid zetelen : 1° ingeval het gewoon lid verhinderd is;2° indien het mandaat van het gewoon lid een einde neemt om één van de in artikel 61, eerste lid, 2° tot 8°, opgesomde redenen. In deze gevallen voltooit het plaatsvervangend lid dit mandaat.
Indien een plaatsvervangend lid gewoon lid wordt of indien zijn mandaat een einde neemt, vervangt de niet-verkozen kandidaat van dezelfde categorie en van dezelfde lijst die het grootste aantal stemmen heeft behaald, deze in de hoedanigheid van plaatsvervangend lid en voltooit hij zijn mandaat. Deze bepaling is niet van toepassing op de kandidaten bedoeld in artikel 2, § 3, tweede lid, van de voornoemde wet van 19 maart 1991.
Indien er geen plaatsvervangende leden meer zijn en indien er geen niet-verkozen kandidaten als bedoeld in het vorig lid meer zijn, wordt een gewoon lid wiens mandaat een einde neemt om één van de in artikel 61, eerste lid, 2° tot 8°, opgesomde redenen, vervangen door de niet-verkozen kandidaat van dezelfde categorie en van dezelfde lijst die het grootste aantal stemmen heeft behaald, als bedoeld in artikel 2, § 3, tweede lid, van de voornoemde wet van 19 maart 1991. Deze kandidaat voleindigt het mandaat en valt onder de bepalingen van artikel 2, § 2, van de voornoemde wet van 19 maart 1991. » HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding
Art. 12.Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 3 mei 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Gewone zitting 2002-2003. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Stukken. - Wetsontwerp, 50-2266, nr. 1. - Verslag, 50-2266, nr. 2. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 50-2266, nr. 3.
Integraal verslag : 12 en 13 maart 2003.
Senaat.
Stukken. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, 2-1530, nr. 1.