Etaamb.openjustice.be
Wet van 03 december 2006
gepubliceerd op 18 december 2006

Wet tot wijziging diverse wettelijke bepalingen met betrekking tot het sociaal strafrecht

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2006010026
pub.
18/12/2006
prom.
03/12/2006
ELI
eli/wet/2006/12/03/2006010026/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 DECEMBER 2006. - Wet tot wijziging diverse wettelijke bepalingen met betrekking tot het sociaal strafrecht (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 2.Artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2000, de wet van 15 mei 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en de wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, wordt aangevuld met het volgende lid : « Ten minste één correctionele kamer neemt in het bijzonder kennis van de overtredingen van de wetten en verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, en, in geval van samenloop of samenhang, van genoemde overtredingen samen met een of meer overtredingen die niet behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten. ».

Art. 3.Artikel 78 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en de wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, wordt aangevuld met de volgende leden : « Wanneer de in artikel 76, zesde lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer bestaat uit een enige rechter, ontvangt deze een gespecialiseerde en permanente vorming georganiseerd in het kader van de in artikel 259bis -9, § 2, bedoelde vorming van magistraten.

Wanneer de in artikel 76, zesde lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer bestaat uit drie rechters, is zij samengesteld uit twee rechters van de rechtbank van eerste aanleg en een rechter in de arbeidsrechtbank. ».

Art. 4.Artikel 88, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1970, wordt vervangen als volgt : « Het bijzonder reglement voor elke rechtbank wordt door de Koning vastgesteld op advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep, van de eerste voorzitter van het arbeidshof, van de procureur-generaal, en, naar gelang van het geval, van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de voorzitter van de arbeidsrechtbank of van de voorzitter van de rechtbank van koophandel, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, van de hoofdgriffier van de rechtbank en van de stafhouder van de Orde van advocaten. Het advies van de voorzitter van de arbeidsrechtbank is eveneens vereist voor de in artikel 76, zesde lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamers. ».

Art. 5.In deel II, boek I, titel I, hoofdstuk II, afdeling IX, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 99bis ingevoegd, luidende : «

Art. 99bis.In elk arrondissement van het rechtsgebied van het hof geeft de eerste voorzitter van het arbeidshof bij beschikking opdracht aan een rechter in de arbeidsrechtbank van het rechtsgebied van het arbeidshof, die deze opdracht aanvaardt, om aanvullend zitting te nemen in een in artikel 76, zesde lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer.

De opdracht is een jaar geldig en kan worden verlengd.

De rechter in de arbeidsrechtbank wiens opdracht bij de gespecialiseerde correctionele kamer eindigt, blijft tot het eindvonnis in deze kamer zitting hebben in de zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn. ».

Art. 6.In artikel 101 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1985, 22 december 1998 en de wet van 15 mei 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het volgende lid wordt tussen het tweede en het derde lid ingevoegd : « Ten minste één correctionele kamer neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen gewezen betreffende de in artikel 76, zesde lid, bedoelde aangelegenheden, »;2° artikel 101 wordt aangevuld met het volgende lid : « De in het derde lid bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer is samengesteld uit twee raadsheren in het hof van beroep, de voorzitter daaronder begrepen, en uit één raadsheer in het arbeidshof.».

Art. 7.Artikel 106, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 1 december 1994, wordt aangevuld als volgt : « Het advies van de eerste voorzitter van het arbeidshof is eveneens vereist voor de in artikel 101, derde lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer. ».

Art. 8.In deel II, boek I, titel I, hoofdstuk III, afdeling V, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 113ter ingevoegd, luidende : « Art 113ter. De eerste voorzitter van het arbeidshof geeft bij beschikking opdracht aan een raadsheer bij het arbeidshof, die deze opdracht aanvaardt, om aanvullend zitting te nemen in een in artikel 101, derde lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer, na vooraf het advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep te hebben ingewonnen.

De opdracht is een jaar geldig en kan worden verlengd.

De verlenging gebeurt op gelijkluidend advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep.

De raadsheer bij het arbeidshof wiens opdracht bij de gespecialiseerde correctionele kamer eindigt, blijft tot het eindarrest in deze kamer zitting hebben in de zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn. ».

Art. 9.Artikel 138 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998 en 12 april 2004 wordt vervangen als volgt : «

Art. 138.Onverminderd de bepalingen van artikel 141 vordert het openbaar ministerie de toepassing van de strafwet, overeenkomstig de regels die de wet stelt.

In het rechtsgebied van elk hof van beroep waken de procureur-generaal, de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs in onderling overleg over de coherente en geïntegreerde uitoefening van de strafvordering. Daartoe roept de procureur-generaal ten minste één keer per trimester de procureurs des Konings van zijn rechtsgebied samen. Als er reden toe is, roept hij eveneens de arbeidsauditeurs samen.

Buiten de gevallen die worden bedoeld in de wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers en in de bijzondere wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van leden van een gemeenschaps- of gewestregering, evenals in de artikelen 479 tot 503bis van het Wetboek van strafvordering, kan het ambt van openbaar ministerie bij de correctionele kamers van het hof van beroep, de kamer van inbeschuldigingstelling en het hof van assisen uitgeoefend worden door, naargelang van het geval, een magistraat van het parket van de procureur des Konings of van het arbeidsauditoraat, mits de procureur-generaal bij het hof van beroep en, naargelang van het geval, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur hiermee instemmen. De magistraat oefent dit ambt uit onder leiding en toezicht van de procureur-generaal.

Het ambt van openbaar ministerie bij de correctionele rechtbank kan worden uitgeoefend, naargelang van het geval, door een magistraat van het parket-generaal bij het hof van beroep of het arbeidsauditoraat generaal, mits de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naargelang van het geval, en de procureur-generaal bij het hof van beroep hiermee instemmen. De magistraat oefent dit ambt uit onder leiding en toezicht van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur.

De bepalingen van het derde en het vierde lid zijn van toepassing op de rechtspleging voor de jeugdrechtbank en voor de jeugdkamer van het hof van beroep ten aanzien van personen die vervolgd worden wegens een als misdrijf omschreven feit dat werd gepleegd voor de volle leeftijd van achttien jaar. ».

Art. 10.In deel II, boek I, titel II, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 138bis ingevoegd, luidende : «

Art. 138bis.§ 1. In burgerlijke zaken komt het openbaar ministerie tussen bij wege van rechtsvordering, vordering of advies. Het treedt ambtshalve op in de gevallen die de wet bepaalt en bovendien telkens als de openbare orde zijn tussenkomst vergt. § 2. Voor overtredingen op de wetten en verordeningen die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten en die het geheel of een deel van de werknemers van een onderneming betreffen, kan de arbeidsauditeur, ambtshalve, overeenkomstig de vormvoorschriften van dit Wetboek, een rechtsvordering instellen bij de arbeidsrechtbank teneinde de inbreuken op voormelde wetten en verordeningen te laten vaststellen.

Ingeval van samenloop of samenhang van de genoemde overtredingen met één of meer overtredingen van andere wetsbepalingen die niet behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten zendt de arbeidsauditeur een afschrift van het dossier aan de procureur des Konings met het oog op de uitoefening van de strafvordering voor de laatst vermelde overtredingen.

De in het eerste lid bedoelde rechtsvordering kan niet meer worden aangewend zo de strafvordering werd ingesteld of zo overeenkomstig artikel 7, § 4, tweede lid, van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, de kennisgeving van het bedrag van de administratieve geldboete heeft plaatsgehad. ».

Art. 11.In deel II, boek I, titel II, van het hetzelfde Wetboek wordt een artikel 138ter ingevoegd, luidende : «

Art. 138ter.In alle betwistingen die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, kan het openbaar ministerie bij de arbeidsgerechten van de minister of van de bevoegde openbare instellingen of diensten de nodige bestuurlijke inlichtingen vorderen.

Daartoe kan het om medewerking verzoeken van de ambtenaren die door de bestuurlijke overheid belast zijn met het toezicht op de toepassing van de in de artikelen 578 tot 583 bedoelde wettelijke en verordeningsbepalingen. ».

Art. 12.In artikel 341, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998 en de wet van 15 mei 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, worden de woorden « derde lid » vervangen door de woorden « vierde lid ».

Art. 13.Artikel 578 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 5 december 1968, 4 augustus 1978, 17 juli 1997, 13 februari 1998, 7 mei 1999, 17 juni 2002, 20 december 2002, 28 januari 2003, 25 februari 2003, 8 april 2003 en 13 december 2005, wordt aangevuld als volgt : « 17° van de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, bedoelde rechtsvordering. ».

Art. 14.Artikel 764, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992, wordt aangevuld als volgt : « De ambtshalve mededeling kan niet worden bevolen voor de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, bedoelde rechtsvordering. ».

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 3 december 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2004-2005. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, 50-1610 - Nr. 1. - Advies van de Hoge Raad voor Justitie, 50-1610 - Nr. 2.

Zitting 2005-2006 Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire stukken. - Amendement, 50-1610 - Nr. 3. - Amendementen, 50-1610 - Nr. 4. - Advies van de Nationale Arbeidsraad, 50-1610 - Nr. 5. - Amendementen, 50-1610 - Nr.6. - Amendement, 50-1610 - Nr. 7. - Verslag namens de commissie, 50-1610 - Nr. 8. - Tekst aangenomen door de commissie, 50-1610 - Nr. 9. - Tekst aangenomen door de commissie, 50-1610 - Nr. 10. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 50-1610 - Nr. 11.

Zitting 2006-2007.

Senaat.

Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, 3-1755 - Nr. 1. - Verslag namens de commissie, 3-1755 - Nr. 2. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, 3-1755 - Nr. 3.

Handelingen van de Senaat. - 16 november 2006.

^