gepubliceerd op 04 november 2020
Koninklijk besluit betreffende de vertegenwoordiging inzake octrooien
30 SEPTEMBER 2020. - Koninklijk besluit betreffende de vertegenwoordiging inzake octrooien
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op de wet van 8 juli 2018 houdende bepalingen ter bescherming van de titel van octrooigemachtigde, de artikelen 44, eerste lid, en 46;
Gelet op het Wetboek van economisch recht, de artikelen XI.62, § 7, XI.64, § 1, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014, XI.64/3, eerste lid, 2°, XI.64/4, eerste lid, 2°, ingevoegd bij de wet van 8 juli 2018, XI.65, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014, XI.65/1, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014 en vernummerd bij de wet van 8 juli 2018, XI.66, §§ 2, eerste lid, 2°, en 3, tweede lid, vervangen bij de wet van 8 juli 2018, XI.75/2, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014 en vernummerd en gewijzigd bij de wet van 8 juli 2018, XI.75/5, § 5, XI.75/6, § 3, tweede lid, XI.75/7, § 4, eerste lid, XI.75/9, § 2, tweede lid, XI.75/10, § 1, tweede lid, en XI.75/11, § 2, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 8 juli 2018;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 december 1984 betreffende het bijhouden en de vermeldingen van het register van erkende gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 december 1984 betreffende de samenstelling en de werking van de Commissie belast met het onderzoek van de aanvragen tot inschrijving in het register van erkende gemachtigden met toepassing van artikel 64, § 3, van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 december 1986 betreffende het aanvragen, verlenen en in stand houden van uitvindingsoctrooien;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 juli 2004 houdende oprichting van een Raad voor de Intellectuele Eigendom;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 22 april 2020;
Gelet op het advies 41/2020 van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 15 mei 2020;
Gelet op advies 67.681/1/V van de Raad van State, gegeven op 4 augustus 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat de bepalingen van de wet van 8 juli 2018 houdende bepalingen ter bescherming van de titel van octrooigemachtigde zonder onderscheid van toepassing zijn op de octrooigemachtigden die het beroep op zelfstandige basis uitoefenen en op de octrooigemachtigden die het beroep in dienstverband uitoefenen; dat "de octrooigemachtigden die het beroep in dienstverband uitoefenen" onder meer de octrooigemachtigden omvat die als werknemer exclusief voor hun eigen werkgever adviestaken inzake uitvindingsoctrooien uitoefenen en exclusief hun eigen werkgever vertegenwoordigen voor de Dienst voor de Intellectuele Eigendom;
Overwegende dat artikel 4 van de voornoemde wet van 8 juli 2018 de term octrooigemachtigde definieert als "de natuurlijke persoon die beroepshalve adviestaken inzake uitvindingsoctrooien uitoefent en derden vertegenwoordigt voor de Dienst [...]"; dat de term octrooigemachtigde in de hoofdstukken 4 en 5 van dit besluit echter niet noodzakelijk begrepen dient te worden als een persoon die specifiek derden vertegenwoordigt voor de Dienst voor de Intellectuele Eigendom, maar een persoon die in het algemeen derden vertegenwoordigt voor het octrooibureau van een lidstaat;
Overwegende dat artikel XI.75/11, § 2, van het Wetboek van economisch recht elk lid van het Instituut verplicht gedekt te zijn door een verzekering voor de aansprakelijkheid die uit zijn beroepsuitoefening in de hoedanigheid van octrooigemachtigde kan voortvloeien; dat deze bepaling van toepassing is op alle octrooigemachtigden die lid zijn van het Instituut ongeacht de zeer verschillende contexten waarbinnen de octrooigemachtigden het beroep kunnen uitoefenen: op zelfstandige basis of in dienstverband (al dan niet exclusief voor hun eigen werkgever); dat dit besluit uitvoeringsmaatregelen voorziet voor artikel XI.75/11, § 2; dat de concrete toepassing van dit artikel en zijn uitvoeringsmaatregelen rekening dient te houden met de verschillende contexten; dat deze concrete toepassing het voorwerp zal vormen van een dialoog tussen het Instituut, zijn leden en de minister;
Overwegende dat het Instituut tot taak heeft te waken over de naleving van de verzekeringsplicht bedoeld in artikel XI.75/11, § 2, van het Wetboek van economisch recht door de leden van het Instituut; dat de informatieverplichtingen waarin is voorzien in de artikelen 52 en 53 van dit besluit tot doel hebben het Instituut beter in staat te stellen de controle op de naleving van deze verzekeringsplicht te voeren; dat, ongeacht de taak van het Instituut tot controle van de naleving van de verzekeringsplicht, het niet naleven van deze plicht door een lid van het Instituut in geen geval de aansprakelijkheid van het Instituut voor de fout van het lid tot gevolg kan hebben;
Op de voordracht van de Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° Dienst: de Dienst voor de Intellectuele Eigendom bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie; 2° minister: de minister bevoegd voor Economie;3° lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie of in zoverre de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte het voorziet, een Staat die deze Overeenkomst heeft ondertekend; 4° Commissie: de Commissie tot erkenning van de gemachtigden bedoeld in artikel XI.75/1 van het Wetboek van economisch recht; 5° Instituut: het Instituut voor Octrooigemachtigden bedoeld in artikel XI.75/3, § 1, van het Wetboek van economisch recht; 6° examen: het examen bedoeld in artikel XI.66, § 2, eerste lid, 3°, van het Wetboek van economisch recht; 7° register van erkende gemachtigden: het register van erkende gemachtigden bedoeld in artikel XI.65 van het Wetboek van economisch recht; 8° erkende gemachtigde: de persoon die in het register van erkende gemachtigden is ingeschreven; 9° gemachtigde: de erkende gemachtigde of de persoon die in dezelfde hoedanigheid als een erkende gemachtigde voor de Dienst kan optreden zoals bedoeld in artikel XI.64/2 van het Wetboek van economisch recht; 10° opleidingstitel: de opleidingstitel en het bekwaamheidsattest zoals gedefinieerd in de artikelen 2, § 1, c), en 13 tot 14, van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties;11° "gereglementeerde opleiding", "beroepservaring" en "proeve van bekwaamheid": de gereglementeerde opleiding, de beroepservaring en de proeve van bekwaamheid, zoals gedefinieerd in artikel 2, § 1, e), f) en h), van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties. HOOFDSTUK 2. - Verplichting tot vertegenwoordiging Afdeling 1. - Gemeenschappelijke vertegenwoordigers
Art. 2.Indien een octrooiaanvraag wordt ingediend door verschillende personen, mag in het verzoek tot verlening van het octrooi tussen hen een gemeenschappelijke vertegenwoordiger aangewezen worden op voorwaarde dat deze vertegenwoordiger niet onderworpen is aan de verplichting een erkende gemachtigde aan te duiden. Een dergelijke aanwijzing ontslaat de aanvrager(s) onderworpen aan de verplichting een erkende gemachtigde aan te duiden, daartoe over te gaan.
Indien er geen aanwijzing is van een gemeenschappelijke vertegenwoordiger overeenkomstig het eerste lid, wordt de aanvrager die in het verzoek tot verlening van het octrooi het eerst genoemd wordt en die niet onderworpen is aan de verplichting een erkende gemachtigde aan te wijzen geacht de gemeenschappelijke vertegenwoordiger te zijn. Afdeling 2. - Volmachten
Art. 3.§ 1. Eenieder mag bij de Dienst een volmacht of een kopie daarvan indienen die een gemachtigde toelaat één of meerdere handelingen te stellen voor de Dienst met betrekking tot één of meerdere octrooien of octrooiaanvragen die hem betreffen.
Bij de aanduiding van een groep van gemachtigden wordt geacht dat de vertegenwoordigingsvolmacht zich uitstrekt tot elke gemachtigde die kan aantonen dat hij werkzaam is binnen deze groep. § 2. Wanneer de gemachtigde optreedt voor een handeling betreffende een octrooiaanvraag of een octrooi, waarvoor reeds een andere gemachtigde of een andere groep van gemachtigden is opgetreden voor de Dienst, legt de gemachtigde, behalve bij de in artikel XI.75 van het Wetboek van economisch recht bedoelde gevallen, een volmacht of een kopie daarvan voor.
In het in het eerste lid bepaalde geval, dient de gemachtigde binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop de handeling bij de Dienst werd gesteld: 1° een volmacht of een kopie daarvan in te dienen;en 2° de Dienst te informeren over het feit of deze nieuwe volmacht een einde stelt aan het mandaat van de eerdere gemachtigde of groep van gemachtigden, of dat beide gemachtigden of groepen van gemachtigden bevoegd blijven om handelingen voor de Dienst te stellen. Indien de nieuwe gemachtigde of groep van gemachtigden met toepassing van het tweede lid, 2°, aangeeft dat de nieuwe volmacht een einde stelt aan het mandaat van de eerdere gemachtigde of groep van gemachtigden, stelt de Dienst de eerdere gemachtigde of groep van gemachtigden hiervan op de hoogte en deelt hem mee dat de procedures zullen worden verdergezet met de nieuwe gemachtigde of groep van gemachtigden. § 3. Onverminderd paragraaf 1, worden de volgende handelingen vergezeld van een volmacht of een kopie daarvan: 1° het indienen van een verzoek tot intrekking van de octrooiaanvraag als bedoeld in artikel XI.24, § 3, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht; 2° het indienen van een verzoek tot gehele afstand als bedoeld in artikel XI.55, § 1, eerste lid, van het Wetboek van economisch recht; 3° het indienen van een verzoek tot gehele herroeping als bedoeld in artikel XI.56, § 1, eerste lid, van het Wetboek van economisch recht. § 4. Indien de gemachtigde in de in paragrafen 2 en 3 bedoelde gevallen geen volmacht of een kopie daarvan voorlegt, nodigt de Dienst de gemachtigde uit deze volmacht of de kopie alsnog in te dienen binnen een door de Dienst vastgestelde termijn. Deze termijn bedraagt minstens een maand.
Indien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, niet aan de voorwaarden bedoeld in de paragrafen 2 en 3 wordt voldaan, wordt de gestelde handeling geacht niet te zijn verricht.
Art. 4.§ 1. De Dienst kan de gemachtigde elke bijkomende inlichting vragen teneinde na te gaan of deze persoon gemachtigd is voor hem op te treden overeenkomstig hoofdstuk 3 van titel 1 van Boek XI van het Wetboek van economisch recht.
De volmacht of een kopie daarvan wordt op elk verzoek van de Dienst voorgelegd.
Indien de gemachtigde de gevraagde inlichtingen niet verstrekt, of zijn volmacht niet bewijst, binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf het door de Dienst verstuurde verzoek, wordt de gestelde handeling geacht niet te zijn gedaan door een persoon die hiertoe gemachtigd is overeenkomstig hoofdstuk 3 van titel 1 van Boek XI van het Wetboek van economisch recht. De Dienst stelt de aanvrager of octrooihouder hiervan in kennis. § 2. De Dienst kan de octrooiaanvrager of octrooihouder vragen om te bevestigen dat de gemachtigde optreedt in opdracht van de octrooiaanvrager of octrooihouder. De brief waarin de Dienst om deze bevestiging vraagt, vermeldt expliciet de in het derde lid bedoelde termijn, evenals de in het derde lid bedoelde gevolgen indien er aan de vraag geen gevolg wordt gegeven.
De gemachtigde krijgt een kopie toegestuurd van de brief waarin de Dienst om deze bevestiging vraagt.
Behoudens tegenbericht van de octrooiaanvrager of octrooihouder binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf het in het eerste lid bedoelde verzoek tot bevestiging, wordt de door de gemachtigde gestelde handeling geacht te zijn bevestigd. Afdeling 3. - Regularisatie
Art. 5.De termijn bedoeld in artikel XI.64, § 1, van het Wetboek van economisch recht bedraagt drie maanden vanaf de datum van kennisgeving van de onregelmatigheid door de Dienst.
Wanneer een kennisgeving niet is gedaan omdat geen gegevens zijn ingediend die de Dienst in staat stellen in contact te treden met de aanvrager, de houder, of andere belanghebbende, bedraagt de in het eerste lid bedoelde termijn drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de handeling werd gesteld. HOOFDSTUK 3. - Toegang tot het beroep van octrooigemachtigde
Art. 6.De schriftelijke verklaringen bedoeld in de artikelen XI.64/3 en XI.64/4 van het Wetboek van economisch recht en de verlenging van de schriftelijke verklaring bedoeld in artikel XI.64/3 van hetzelfde Wetboek bevatten de volgende inhoud die op de dienstverrichter betrekking heeft: 1° zijn voorna(a)m(en) en familienaam;2° het beroepsadres in de lidstaat van beroepsmatige vestiging;3° in voorkomend geval, het beroepsadres in België;4° de gegevens betreffende verzekeringsdekking of soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid;en 5° de aanduiding of de dienstverrichter het beroep van octrooigemachtigde in België wenst uit te oefenen in de zin van artikel XI.64/3 dan wel in de zin van artikel XI.64/4 van het Wetboek van economisch recht.
In de gevallen bedoeld in de artikelen XI.64/3, vierde lid, en XI.64/4, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht bevat de schriftelijke verklaring en de verlenging van de schriftelijke verklaring bijkomend de volgende inhoud die op de dienstverrichter betrekking heeft: 1° zijn nationaliteit;en 2° de lidstaat van beroepsmatige vestiging.
Art. 7.§ 1. De schriftelijke verklaringen bedoeld in de artikelen XI.64/3 en XI.64/4 van het Wetboek van economisch recht, de verlenging van de schriftelijke verklaring bedoeld in artikel XI.64/3 van hetzelfde Wetboek en de documenten bedoeld in de artikelen XI.64/3, vierde lid, en XI.64/4, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden bij de Dienst ingediend.
De dienstverrichter kan de schriftelijke verklaring of de verlenging van de schriftelijke verklaring met alle middelen indienen, onder meer door middel van een formulier dat door de Dienst ter beschikking wordt gesteld. § 2. Onverminderd de beoordeling, in voorkomend geval, van het tijdelijke of incidentele karakter van de dienstverrichting door de raad van het Instituut, onderzoekt de Dienst of de dienstverrichter aan de voorwaarden voldoet van de artikelen XI.64/3 of XI.64/4 van het Wetboek van economisch recht.
De Dienst behandelt de schriftelijke verklaring of de verlenging van de schriftelijke verklaring zodra deze volledig is en, in voorkomend geval, vergezeld is van de documenten bedoeld in de artikelen XI.64/3, vierde lid, en XI.64/4, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht.
Art. 8.§ 1. De Dienst geeft de dienstverrichter en het Instituut ervan kennis of de dienstverrichter voldoet aan de voorwaarden van artikel XI.64/3 van het Wetboek van economisch recht. Voor de eerste dienstverrichting gebeurt deze kennisgeving echter niet aan het Instituut indien de dienstverrichter niet voldoet aan de voorwaarden van artikel XI.64/3 van hetzelfde Wetboek.
De Dienst bezorgt aan het Instituut een kopie van de schriftelijke verklaring of van de verlenging van de schriftelijke verklaring bedoeld in artikel XI.64/3 van het Wetboek van economisch recht, zonder de documenten bedoeld in het vierde lid van hetzelfde artikel, indien de dienstverrichter aan de voorwaarden voldoet van dat artikel. § 2. De Dienst geeft de dienstverrichter ervan kennis of hij voldoet aan de voorwaarden van artikel XI.64/4 van het Wetboek van economisch recht. HOOFDSTUK 4. - Register van erkende gemachtigden Afdeling 1. - Vaststelling van het register van erkende gemachtigden
Art. 9.Het bijhouden van het register van erkende gemachtigden wordt door de Dienst verzekerd.
Art. 10.Het register van erkende gemachtigden vermeldt voor elke ingeschreven persoon: 1° zijn naam, voorna(a)m(en) en volledige adres;2° de datum van de ministeriële beslissing;en 3° in voorkomend geval, de tijdelijke opschorting van zijn lidmaatschap van het Instituut.
Art. 11.De Dienst geeft van elke inschrijving en doorhaling in het register van erkende gemachtigden kennis aan de persoon die wordt ingeschreven of doorgehaald en aan het Instituut.
Ten behoeve van het opstellen van de ledenlijst van het Instituut geeft de Dienst het Instituut binnen een termijn van vijftien dagen kennis van de gegevens en wijzigingen daarvan vermeld in artikel 10, 1° en 2°, van de personen die zijn ingeschreven in het register van erkende gemachtigden.Dit register vormt van deze gegevens de authentieke bron.
Art. 12.De ingeschreven persoon geeft de Dienst binnen een termijn van vijftien dagen kennis van elke wijziging van zijn naam, voorna(a)m(en) en volledig adres.
De ingeschreven persoon geeft de Dienst kennis van elke wijziging in zijn situatie die betrekking heeft op de voorwaarden voor inschrijving in het register van erkende gemachtigden bedoeld in artikel XI.66, § 1, van het Wetboek van economisch recht.
Art. 13.Het register van erkende gemachtigden is te raadplegen via de pagina's "Intellectuele Eigendom" van de website van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. Afdeling 2. - Vereiste beroepservaring
Art. 14.Aan de voorwaarde bepaald in artikel XI.66, § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van economisch recht voldoet hij die, als stagiair van een erkende gemachtigde en onder diens leiding of als gemachtigd werknemer als bedoeld in artikel XI.62, § 6, van hetzelfde Wetboek, gedurende het equivalent van ten minste drie jaar voltijds betrokken was bij de studie, de voorbereiding, de redactie en de verkrijging van uitvindingsoctrooien.
De ervaring opgedaan in een andere lidstaat of voor het Europees Octrooibureau, die overeenstemt met deze bepaald in het eerste lid, wordt voor de berekening van de vereiste drie jaar beroepservaring in aanmerking genomen.
De ervaring bedoeld in het eerste en tweede lid mag voor de berekening van de vereiste drie jaar beroepservaring worden samengeteld. Afdeling 3. - Beroepskwalificaties behaald in een andere lidstaat
Art. 15.Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.
Art. 16.De voorwaarden bedoeld in artikel XI.66, § 3, eerste lid, van het Wetboek van economisch recht zijn de volgende: 1° in het bezit zijn van een van de volgende beroepskwalificaties: a) een opleidingstitel die in een andere lidstaat verplicht wordt gesteld voor de toegang tot of de uitoefening van het beroep van octrooigemachtigde op zijn grondgebied, en die is afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die is aangewezen overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat;of b) het beroep van octrooigemachtigde tijdens de voorafgaande tien jaar op voltijdse basis gedurende een jaar of gedurende een daarmee in zijn totaliteit overeenkomende periode op deeltijdbasis uitgeoefend hebben in een andere lidstaat waar dat beroep niet is gereglementeerd, begeleid van de bewijzen van een opleidingstitel: - afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen;en - die aantoont dat de houder op de uitoefening van het beroep van octrooigemachtigde is voorbereid.
De in punt b) bedoelde beroepservaring van een jaar kan echter niet worden geëist wanneer de aanvrager met de opleidingstitel(s) waarover hij beschikt kan aantonen dat hij een gereglementeerde opleiding heeft afgesloten; 2° een proeve van bekwaamheid met succes hebben afgelegd, wanneer de door hem gevolgde opleiding, volgens de bepaling onder 1°, a) en b), betrekking heeft op vakgebieden die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de in België voorgeschreven opleidingstitel. Voor de toepassing van de bepaling onder 2°, wordt onder "vakgebieden die wezenlijk verschillen" verstaan de vakgebieden waarvan de kennis, vaardigheden en competenties van essentieel belang zijn voor de uitoefening van het beroep van octrooigemachtigde en waarvoor de ontvangen opleiding qua inhoud wezenlijk afwijkt van de in België vereiste opleiding. Afdeling 4. - Aanvraag tot inschrijving in het register van erkende
gemachtigden
Art. 17.Wie in het register van erkende gemachtigden wenst te worden ingeschreven, richt daartoe, via een aangetekende zending, een aanvraag tot de minister, uiterlijk twee maanden na de dag waarop het bericht, bedoeld in artikel 27, § 1, derde lid, in het Belgisch Staatsblad is verschenen.
Onder voorbehoud van het vierde lid en artikel 16, geldt de aanvraag tot inschrijving in het register van erkende gemachtigden tevens als aanvraag tot deelneming aan het examen. Onder voorbehoud van het vierde lid, geldt de aanvraag tot inschrijving in het register van erkende gemachtigden, desgevallend, tevens als aanvraag tot deelneming aan de proeve van bekwaamheid bedoeld in artikel 16, 2°.
De aanvraag tot inschrijving wordt ingediend door middel van een formulier dat door de Dienst wordt afgeleverd. De taal die op het formulier wordt gebruikt is bepalend voor de keuze van de taal waarin het examen wordt afgelegd.
Indien de aanvrager geslaagd is voor het examen dat georganiseerd werd in de afgelopen tien jaar, dan kan hij zich hierop beroepen in zijn aanvraag tot inschrijving in het register van erkende gemachtigden. HOOFDSTUK 5. - Commissie tot erkenning van de gemachtigden Afdeling 1. - Samenstelling van de Commissie
Art. 18.Elk van de twee afdelingen bestaat uit zeven leden. De afdeling die de zaken in het Nederlands behandelt, bestaat uit Nederlandstaligen. De afdeling die de zaken in het Frans en het Duits behandelt, bestaat uit Franstaligen, onverminderd het bepaalde in artikel XI.75/2, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht.
Niemand kan tegelijk van de twee afdelingen lid zijn.
Art. 19.§ 1. De minister benoemt de leden onder de personen die ter zake van de industriële eigendom, inzonderheid van de uitvindingsoctrooien, bijzonder deskundig zijn.
De minister benoemt vier van de leden van elke afdeling op voordracht van het Instituut uit de leden van het Instituut. § 2. De minister wijst voor iedere afdeling een voorzitter aan uit de leden die geen lid zijn van het Instituut. § 3. De Dienst wordt in iedere afdeling vertegenwoordigd door een ambtenaar aangewezen door de directeur van de Dienst. Hij woont de vergaderingen bij met raadgevende stem.
Art. 20.De voorzitter en de leden worden benoemd voor een periode van vier jaar. Het mandaat is hernieuwbaar.
In geval van overlijden, ontslag of onmogelijkheid om het mandaat voort uit te oefenen, benoemt de minister een opvolger die het mandaat van zijn voorganger voltooit. De minister benoemt de opvolgers van de leden bedoeld in artikel 19, § 1, tweede lid, op voordracht van het Instituut uit de leden van het Instituut.
Art. 21.Het secretariaat van de Commissie en van de afdelingen wordt door de Dienst waargenomen. Afdeling 2. - Werking van de Commissie
Art. 22.§ 1. De afdelingen worden minstens eens per jaar door de minister in een gemeenschappelijke vergadering opgeroepen.
De gemeenschappelijke vergadering wordt, beurtelings voor een jaar, voorgezeten door de voorzitter van een afdeling, te beginnen met de voorzitter die de oudste in jaren is.
De gemeenschappelijke vergadering beraadslaagt en beslist geldig als ten minste vier leden van elke afdeling aanwezig zijn. De beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, beslist de voorzitter. § 2. De gemeenschappelijke vergadering beslist over het opstellen van het huishoudelijk reglement, dat voor goedkeuring aan de minister wordt voorgelegd.
Art. 23.De afdelingen vergaderen op verzoek van hun voorzitter.
Een afdeling beraadslaagt en beslist geldig als ten minste vier leden aanwezig zijn. De beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, beslist de voorzitter.
Art. 24.In geval van afwezigheid of verhindering van de voorzitter, wordt hij vervangen door het lid dat het oudste in jaren is.
Art. 25.De leden en de opgeroepen deskundigen zijn tot geheimhouding verplicht, zowel in de loop van hun mandaat als erna, voor alle aangelegenheden waarvan zij uit hoofde van hun mandaat kennis krijgen.
Art. 26.De leden van de Commissie en de aangeduide deskundigen genieten van de terugbetaling van de verplaatsingsonkosten in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende de algemene regeling inzake reiskosten. Zij hebben de toelating om hun eigen voertuig te gebruiken teneinde zich te begeven naar de plaats waar de vergaderingen worden gehouden.
De minister bepaalt de vergoedingen waarvan de leden van de Commissie en de aangeduide deskundigen genieten. Deze vergoedingen bedragen maximaal 250 euro per vergadering die het lid of de deskundige bijwoont of 1.500 euro per jaar per lid of deskundige. Afdeling 3. - Examen
Art. 27.§ 1. Het examen wordt minstens eenmaal per jaar georganiseerd, op de datum die de minister bepaalt.
De gemeenschappelijke vergadering bepaalt het reglement en het programma van het examen en stelt de opgaven voor de schriftelijke proef vast.
Het reglement, het programma en de datum van het examen worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 2. Voor de organisatie van het examen kunnen de afdelingen zich laten bijstaan door deskundigen. Deze worden gekozen uit een lijst die door de minister is goedgekeurd.
Art. 28.Aan de voorwaarden bepaald in artikel XI.66, § 2, eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek van economisch recht is voldaan op de dag waarop de deliberatie van het examen plaats heeft. Wat de gelijkwaardigheid van de diploma's uitgereikt in het buitenland betreft, zoals bepaald in artikel XI.66, § 2, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht, indien deze niet verkregen is op de datum van de deliberatie, wordt het advies bedoeld in artikel 37, tweede lid, betreffende de betrokken aanvrager opgeschort, totdat het bewijs van de gelijkwaardigheid van de diploma's aan de Commissie wordt gegeven.
Het is de afdelingen van de Commissie toegestaan, omtrent de aangevoerde beroepservaring, de inlichtingen in te winnen, inbegrepen het horen van getuigen, die ze voor de beoordeling ervan nodig achten.
De betrokken aanvragers worden gehoord, minstens behoorlijk opgeroepen.
Art. 29.Het examen bestaat uit een schriftelijke en een mondelinge proef.
Tot de mondelinge proef worden alleen toegelaten zij die in de schriftelijke proef geslaagd zijn, zoals bepaald in artikel 32, § 1, tweede en vijfde lid, of zij die voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 30, § 3.
Art. 30.§ 1. De schriftelijke proef heeft, naar keuze van de aanvrager, betrekking op de sector hetzij van de algemene mechanica, de elektriciteit en de elektronica, hetzij van de scheikunde en de farmacie.
De aanvrager maakt zijn keuze bij de aanvraag tot inschrijving. § 2. De schriftelijke proef bestaat ten minste uit het redigeren van: 1° een of meer octrooiaanvragen, aan de hand van een technische nota en volgens de regels van het Belgisch recht;2° een antwoord op een vraag van de Dienst betreffende de procedure van aflevering van een Belgisch uitvindingsoctrooi;en 3° een nota, in de vorm van een consultatie of van een advies, over de geldigheid of de namaak van een Belgisch uitvindingsoctrooi of van een Europees octrooi met rechtsgevolgen in België. § 3. Volgens de regels bepaald door het examenreglement, kan een aanvrager de gehele of gedeeltelijke vrijstelling van het schriftelijke gedeelte van het examen krijgen. De vrijstelling moet gegrond zijn op het slagen in het schriftelijke gedeelte van een in de afgelopen tien jaar georganiseerd examen of het slagen in het Europees kwalificatie-examen van erkende gemachtigden bij het Europees Octrooibureau.
Art. 31.De mondelinge proef bestaat ten minste uit: 1° de ontleding en de bespreking van een probleem van namaak inzake Belgische uitvindingsoctrooien of van Europese octrooien met rechtsgevolgen in België;en 2° de ontleding en de besprekingen van een probleem betreffende de toepassing van de Europese of internationale verdragen, van de Belgische wetgeving of van de buitenlandse wetgeving inzake industriële eigendom, in het bijzonder inzake de uitvindingsoctrooien.
Art. 32.§ 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in het vijfde lid staan op het examen honderd punten, waarvan zestig op de schriftelijke proef en veertig op de mondelinge proef.
Om te slagen voor de schriftelijke proef behaalt de aanvrager ten minste dertig punten.
Om te slagen voor het examen behaalt de aanvrager in totaal ten minste zestig punten.
Voor de vrijstelling gegrond op het slagen in het schriftelijke gedeelte van een in de afgelopen tien jaar georganiseerd examen, worden aan de aanvrager de reeds verkregen punten toegewezen.
Het examen wordt op zeventig punten gequoteerd, waarvan dertig voor het schriftelijk gedeelte en veertig voor het mondelinge gedeelte, wanneer aan de aanvrager een gedeeltelijke vrijstelling werd toegestaan gegrond op het slagen in het Europees kwalificatie-examen van erkende gemachtigden bij het Europees Octrooibureau. In dat geval behaalt de aanvrager, om te slagen in het schriftelijk gedeelte, ten minste vijftien punten en, om te slagen in het examen, ten minste tweeënveertig punten in het totaal. § 2. De quoteringen worden, na beraadslaging, uitgebracht door de afdelingen, ieder wat haar betreft.
Art. 33.§ 1. De aanvragers worden verwittigd van de dag waarop de proef doorgaat, ten minste een maand voordien, met vermelding van plaats en uur.
Het bericht omtrent de dag van de schriftelijke proef vermeldt de namen van de ondervragers; een exemplaar van het examenreglement wordt eraan toegevoegd. § 2. Van het resultaat van de schriftelijke proef wordt elke aanvrager individueel in kennis gesteld.
Art. 34.§ 1. De leden van de afdeling of de aangewezen deskundigen mogen niet deelnemen aan de beraadslaging over of de verbetering van proeven van de personen waarmee zij of hun levenspartners hetzij tot in de vierde graad bloed- of aanverwant zijn, hetzij een beroepsband hebben.
Wordt geacht met de aanvrager een beroepsband te hebben, onder meer hij die zijn werknemer of werkgever is of is geweest. § 2. Ieder lid van de afdeling of iedere deskundige die weet dat er een reden van wraking tegen hem bestaat, moet zich van deelneming aan de beraadslaging over of de verbetering van de proef van de betrokken aanvrager onthouden. § 3. Hij die een wraking wil voordragen, moet dit doen bij een met redenen omklede aangetekende zending, gericht aan de voorzitter van de betrokken afdeling en verzonden ten laatste op de achtste dag voorafgaand aan die waarop de proef begint.
De afdeling beslist over de wraking, bij voorrang op de andere zaken.
Het gewraakte lid neemt niet deel aan het nemen van de beslissing. Afdeling 4. - Proeve van bekwaamheid
Art. 35.Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.
Art. 36.§ 1. De proeve van bekwaamheid wordt minstens eenmaal per jaar georganiseerd, op de datum bedoeld in artikel 27, § 1, derde lid.
De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de proeve van bekwaamheid af te leggen binnen een termijn van zes maanden na het initiële besluit waarbij hem een proeve van bekwaamheid is opgelegd. § 2. De Commissie is gemachtigd om: 1° te beslissen of de opleiding die de aanvrager genoten heeft betrekking heeft op vakgebieden die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de Belgische opleidingstitel van octrooigemachtigde;2° de proeve van bekwaamheid te organiseren en af te nemen. Indien de Commissie overweegt van de aanvrager een proeve van bekwaamheid te verlangen, moet ze eerst nagaan of de kennis, vaardigheden en competenties die de aanvrager heeft verworven in het kader van zijn beroepservaring als octrooigemachtigde of in het kader van een leven lang leren en die met dat doel door een in een lidstaat of derde land bevoegde instantie formeel zijn gevalideerd, van dien aard is dat het wezenlijke verschil bedoeld in het tweede lid van artikel 16, 2°, geheel of gedeeltelijk wordt overbrugd. § 3. Als de aanvrager de proeve van bekwaamheid aflegt, laat de Commissie hem weten over welke vakgebieden zoals bedoeld in artikel 16, 2°, tweede lid, hij die proeve aflegt. § 4. De proeve van bekwaamheid kan een mondeling en een schriftelijk gedeelte omvatten, die elk betrekking hebben op alle door de aanvrager afgelegde vakgebieden. § 5. Om te slagen voor de proeve van bekwaamheid behaalt de aanvrager ten minste 50% van de punten voor elk examengedeelte waaraan hij deelneemt, en 60% van de punten in totaal. Afdeling 5. - Adviezen van de Commissie
Art. 37.De afdelingen, ieder wat haar betreft, stellen de lijst vast van de geslaagden en onderzoeken of zij voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel XI.66, §§ 1 en 2, 1° en 2°, van het Wetboek van economisch recht en, in het geval artikel 16 van toepassing is, of ze voldoen aan de voorwaarden bepaald in dat artikel en in artikel XI.66, § 1, van hetzelfde Wetboek.
De adviezen van de afdelingen zijn met redenen omkleed. Zij worden ondertekend door de voorzitter en de leden van de betrokken afdeling.
Samen met de desbetreffende dossiers worden zij, door toedoen van de voorzitter, aan de minister voorgelegd.
Art. 38.Wanneer de minister met toepassing van artikel XI.74, § 1, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht een afdeling om een voorafgaand advies verzoekt, zijn de artikelen 23, 24, 25, 28, derde lid, 34 en 37, tweede lid, van toepassing. HOOFDSTUK 6. - Instituut voor Octrooigemachtigden
Art. 39.§ 1. Het Instituut, als verwerkingsverantwoordelijke, verwerkt de volgende categorieën persoonsgegevens: 1° namen en voornamen;2° adressen;3° telefoonnummers;4° nationaliteiten;5° handtekeningen;6° bankgegevens;7° ondernemingsnummers;8° de verantwoordingsstukken en bewijzen geleverd binnen het kader van een procedure met betrekking tot de toegang tot het beroep, van het nazicht van verzekeringsovereenkomsten, van een tuchtprocedure of van een gerechtelijke procedure. § 2. Het doel van de verwerking van persoonsgegevens in het raam van de werking van het Instituut is de goede interne werking, de bewaking van de toegang tot en de uitoefening van het beroep van octrooigemachtigde, de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten in België of in andere landen, het beheer van het lidmaatschap, de coördinatie van permanente vorming en het verlenen van adviezen en informatie over materies die tot zijn bevoegdheid behoren. § 3. De verwerking van persoonsgegevens uitgevoerd door elk orgaan van het Instituut in het raam van de werking van het Instituut is beperkt tot wat strikt noodzakelijk is om de doelstellingen bedoeld in paragraaf 2 die op hem betrekking hebben te bereiken.
Het Instituut treft passende technische en organisatorische maatregelen om bij de uitwisseling van de inlichtingen en informatie bedoeld in paragraaf 1 een op het risico afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen.
Het Instituut duidt een functionaris voor gegevensbescherming aan die belast is met de functie en de opdrachten bedoeld in verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG. § 4. De persoonsgegevens mogen niet langer door het Instituut bewaard worden dan nodig is voor de doeleinden waarvoor ze verwerkt worden, met een maximale bewaartermijn die één jaar na de verjaring van alle vorderingen die tot de bevoegdheid van het Instituut behoren en, in voorkomend geval, de definitieve beëindiging van de administratieve en rechterlijke procedures en rechtsmiddelen niet mag overschrijden.
Art. 40.§ 1. Het Instituut schrijft iedere persoon die lid wordt van het Instituut in op de ledenlijst van het Instituut. Iedere persoon van wie het lidmaatschap vervalt, wordt door het Instituut in de ledenlijst doorgehaald als lid.
De personen die lid worden van het Instituut door hun inschrijving in het register van erkende gemachtigden verwerven het lidmaatschap op de datum van hun inschrijving in dit register. Zij verliezen het lidmaatschap op de datum waarop zij worden doorgehaald in het register van erkende gemachtigden.
De personen die lid worden van het Instituut door het voldoen aan de voorwaarden van artikel XI.64/3 van het Wetboek van economisch recht verwerven het lidmaatschap op de datum van hun inschrijving in de ledenlijst van het Instituut. Zij verliezen het lidmaatschap op de datum waarop zij worden doorgehaald in de ledenlijst van het Instituut. § 2. Het Instituut staat het lid dat er om verzoekt een opschorting van zijn lidmaatschap toe voor een minimale ononderbroken periode van drie maanden en een maximale ononderbroken periode van zes jaar.
Tijdens de periode van opschorting wordt het betrokken lid geacht: 1° geen lid te zijn van het Instituut;en 2° niet te zijn ingeschreven in het register van erkende gemachtigden. Na een ononderbroken periode van drie maanden opschorting heft het Instituut de opschorting op voor het lid dat er om verzoekt. De opschorting is automatisch opgeheven na een ononderbroken periode van zes jaar opschorting. § 3. Onverminderd de paragrafen 1 en 2 blijft het tuchtreglement van toepassing op de personen van wie het lidmaatschap is vervallen en op de leden van wie het lidmaatschap is opgeschort, voor wat betreft feiten die zich hebben voorgedaan vóór het verval of voor wat betreft feiten die zich hebben voorgedaan vóór of tijdens de opschorting van het lidmaatschap. § 4. Het Instituut geeft van elke inschrijving, opschorting, opheffing van opschorting, en doorhaling in de ledenlijst van het Instituut, kennis aan de persoon van wie het lidmaatschap wordt ingeschreven, opgeschort, niet langer wordt opgeschort, of doorgehaald en aan de Dienst.
Art. 41.De leden van het Instituut bedoeld in artikel XI.75/5, § 1, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht hebben geen stemrecht in de algemene vergadering van het Instituut.
Art. 42.Het verslag bedoeld in artikel XI.75/7, § 2, eerste lid, 3°, van het Wetboek van economisch recht bevat minstens: 1° een commentaar op de jaarrekening van ontvangsten en uitgaven waarbij een getrouw overzicht wordt gegeven van de ontwikkeling en van de positie van het Instituut;2° in het geval uit de balans een overgedragen verlies blijkt of uit de resultatenrekening gedurende twee opeenvolgende boekjaren een verlies van het boekjaar blijkt, een uiteenzetting van de voorgenomen acties ter sanering van de financiële situatie van het Instituut;3° informatie omtrent de belangrijke gebeurtenissen die na het einde van het boekjaar hebben plaatsgevonden;4° inlichtingen over de omstandigheden die de ontwikkelingen van het Instituut aanmerkelijk kunnen beïnvloeden, voor zover zij niet van die aard zijn dat zij ernstig nadeel zouden berokkenen aan het Instituut;5° informatie omtrent de werkzaamheden van het Instituut op het gebied van de permanente vorming tijdens het voorbije boekjaar;en 6° informatie omtrent de tuchtmaatregelen genomen door de tuchtcommissie van het Instituut tijdens het voorbije boekjaar, met anonimisering van persoonsgegevens.
Art. 43.§ 1. Het Instituut kent geen presentiegeld noch een functievergoeding toe voor enige functie binnen het Instituut bedoeld in artikel XI.75/9, § 1, van het Wetboek van economisch recht. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kan de voorzitter van de tuchtcommissie van het Instituut, ten laste van de begroting van het Instituut, een functievergoeding van maximum 2.000 euro worden toegekend voor elke zaak waarin de tuchtcommissie een beslissing neemt zoals bedoeld in artikel 28, § 1, van het koninklijk besluit van 30 september 2020 houdende het tuchtreglement van toepassing op de octrooigemachtigden.
Indien de voorzitter van de tuchtcommissie een functievergoeding wordt toegekend, kan zijn plaatsvervanger, ten laste van de begroting van het Instituut, presentiegeld van maximum 250 euro worden toegekend, voor elke zitting van de tuchtcommissie waarop hij de voorzitter vervangt in het geval deze verhinderd is. Het totaalbedrag van het presentiegeld mag 2.000 euro per zaak waarin de tuchtcommissie een beslissing neemt zoals bedoeld in artikel 28, § 1, van het koninklijk besluit van 30 september 2020 houdende het tuchtreglement van toepassing op de octrooigemachtigden, niet overschrijden.
De bedragen van de functievergoeding en de presentiegelden vermeld in het eerste en tweede lid zijn gekoppeld aan de consumptieprijsindex en worden jaarlijks geïndexeerd op 1 januari. De aanvangsindex is de consumptieprijsindex van de maand voorafgaand aan de maand van inwerkingtreding van dit artikel (basis 2013 = 100).
Art. 44.De regeringscommissaris en zijn plaatsvervanger, bedoeld in artikel XI.75/10 van het Wetboek van economisch recht, worden benoemd uit de ambtenaren van het departement van de minister.
Bij overlijden, ontslag of onmogelijkheid van de regeringscommissaris om het mandaat voort uit te oefenen, volgt zijn plaatsvervanger hem op voor de resterende duur van de periode waarvoor de regeringscommissaris benoemd is.
Art. 45.§ 1. De eerste vergadering van de algemene vergadering van het Instituut vindt plaats in de lokalen van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie op de datum door de Dienst bepaald en uiterlijk binnen zes maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit artikel.
Op de agenda van de eerste vergadering staan: 1° de verkiezing van de voorzitter en de ondervoorzitter van de algemene vergadering van het Instituut;2° de verkiezing van de leden van de raad van het Instituut;3° de verkiezing van de leden van de tuchtcommissie van het Instituut en hun plaatsvervangers, behoudens de voorzitter en zijn plaatsvervanger;4° het opstellen van een voorstel met betrekking tot de vaststelling van het bedrag van de jaarbijdrage van de leden van het Instituut, om het nadien ter goedkeuring aan de minister voor te leggen;5° het opstellen van het huishoudelijk reglement om nadien ter goedkeuring aan de minister voor te leggen;en 6° de overige punten door de Dienst bepaald. De Dienst roept de leden van de algemene vergadering van het Instituut per aangetekende zending bijeen voor de eerste vergadering uiterlijk drie maanden vóór de datum waarop deze eerste vergadering plaatsvindt.
De Dienst deelt daarbij de agenda van de vergadering mee.
Leden van het Instituut die kandidaat zijn voor de verkiezingen bedoeld in het tweede lid melden zich bij de Dienst uiterlijk twee maanden vóór de datum waarop de eerste vergadering van de algemene vergadering plaatsvindt.
De Dienst deelt aan de leden van de algemene vergadering, per aangetekende zending, de documenten mee die op de eerste vergadering van de algemene vergadering aan bod komen, uiterlijk één maand vóór de datum waarop deze algemene vergadering plaatsvindt. § 2. De eerste vergadering van de algemene vergadering van het Instituut wordt voorgezeten door de regeringscommissaris bedoeld in artikel XI.75/10 van het Wetboek van economisch recht.
De Dienst stelt het verslag op van deze vergadering. § 3. Op haar eerste vergadering beslist de algemene vergadering van het Instituut rechtsgeldig wanneer minstens de helft van de leden aanwezig is.
De leden kunnen niet stemmen bij volmacht.
De stemming over personen is geheim. HOOFDSTUK 7. - Aspecten verbonden aan het lidmaatschap van het Instituut voor Octrooigemachtigden Afdeling 1. - Algemene bepaling
Art. 46.Elke verzekeringsovereenkomst die onderschreven wordt krachtens artikel XI.75/11, § 2, van het Wetboek van economisch recht bevat waarborgen die in overeenstemming zijn met de minimumvoorwaarden die in dit hoofdstuk worden bepaald. Afdeling 2. - Voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst
Art. 47.De verzekering dekt de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid voortvloeiend uit de beroepsuitoefening in de hoedanigheid van octrooigemachtigde voor zover deze beroepsuitoefening betrekking heeft op diensten verricht in België.
Art. 48.Wordt beschouwd als verzekerde, het lid van het Instituut, evenals zijn aangestelden.
Het personeel, de stagiairs en andere medewerkers van dit lid worden beschouwd als zijn aangestelden wanneer zij voor zijn rekening handelen.
Art. 49.De dekking in geval van burgerlijke beroepsaansprakelijkheid die in de verzekeringsovereenkomst voorzien is, mag per schadegeval niet lager zijn dan 250.000 euro voor het totaal van de materiële en immateriële schade.
De verzekeringsovereenkomst mag geen hogere vrijstelling toepassen dan 2.500 euro per schadegeval.
De bedragen vermeld in het eerste en het tweede lid zijn gekoppeld aan de consumptieprijsindex en worden jaarlijks geïndexeerd op 1 januari.
De aanvangsindex is de consumptieprijsindex van de maand voorafgaand aan de maand van inwerkingtreding van dit artikel (basis 2013 = 100).
Art. 50.De waarborg van de verzekering slaat op alle verzoeken tot schadeloosstelling ingediend gedurende de geldigheidsduur van de overeenkomst voor schade opgelopen tijdens de geldigheidsduur van de overeenkomst.
Worden ook in overweging genomen, de verzoeken tot schadeloosstelling die schriftelijk aan de verzekeraar worden ter kennis gebracht binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf het einde van de overeenkomst en die betrekking hebben op: 1° schade opgelopen tijdens de geldigheidsduur van de overeenkomst, indien het risico, op het einde van de overeenkomst, niet gedekt is door een andere verzekeraar;2° daden of feiten die schade kunnen voortbrengen, die plaatsgevonden hebben en aan de verzekeraar werden ter kennis gebracht tijdens de geldigheidsduur van de overeenkomst. De waarborgen van de overeenkomst blijven verworven voor de verzekerden die hun beroepsuitoefening van octrooigemachtigde stopzetten of opschorten en, in geval van overlijden, voor hun erfgenamen en rechthebbenden, voor feiten en daden begaan vóór de stopzetting of opschorting van hun beroepsuitoefening van octrooigemachtigde of hun overlijden, voor zover de vordering ingediend is tijdens de wettelijke verjaringstermijn. Afdeling 3. - Informatieverplichtingen betreffende de
verzekeringsovereenkomst
Art. 51.De overeenkomst inzake diensten die worden verricht door een lid van het Instituut in zijn hoedanigheid van octrooigemachtigde bevat minstens de volgende inhoud: 1° de naam van de verzekeringsonderneming van het lid van het Instituut;2° de referentie van de verzekeringsovereenkomst van het lid van het Instituut;en 3° de coördinaten van het Instituut die kunnen gebruikt worden in het kader van de controle van de verzekeringsplicht in hoofde van het lid van het Instituut.
Art. 52.§ 1. De verzekeringsonderneming die zijn zetel heeft in België geeft het Instituut ten laatste op 31 maart van elk jaar kennis via een elektronische lijst van de octrooigemachtigden die bij haar een verzekeringsovereenkomst hebben. Deze lijst bevat minstens de volgende inhoud: 1° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de octrooigemachtigde;2° de naam en voorna(a)m(en) van de octrooigemachtigde of, bij gebreke hiervan, aanduiding van de verzekerde(n);3° de referentie van de verzekeringsovereenkomst;en 4° de begin- en einddatum van de verzekeringsdekking. § 2. De verzekeringsonderneming of de verzekeringsnemer kan een verzekeringsovereenkomst niet opzeggen zonder hiervan het Instituut per aangetekende zending te hebben verwittigd, uiterlijk vijftien dagen voor de inwerkingtreding van de opzegging, waarvan hij tegelijkertijd de datum meedeelt.
De verzekeringsonderneming geeft het Instituut trimestrieel via een elektronische lijst kennis van de verzekeringsovereenkomsten die opgezegd of geschorst zijn, of waarvan de dekking geschorst werd. De verzekeringsonderneming gevestigd in een andere lidstaat dan België kan eveneens tot de kennisgeving overgaan via een niet-elektronische lijst.
Art. 53.§ 1. De leden van het Instituut bezorgen bij inschrijving in de ledenlijst, en indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door het attest gestaafde situatie, aan het Instituut een attest, dat wordt afgegeven door hun verzekeringsonderneming, waaruit blijkt dat zij voldoen aan de verzekeringsverplichting. Dit attest bevat minstens de volgende inhoud: 1° de naam en voorna(a)m(en) van het lid van het Instituut of, bij gebreke hiervan, aanduiding van de verzekerde(n);2° het ondernemingsnummer van de verzekeringsonderneming;3° de naam van de verzekeringsonderneming;4° de referentie van de verzekeringsovereenkomst;en 5° de begin- en einddatum van de verzekeringsdekking. Voor de toepassing van het eerste lid geven de verzekeringsondernemingen die hun zetel hebben in een andere lidstaat dan België, attesten af aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de dekking gelijkwaardig of in wezen vergelijkbaar is met een verzekering die conform de minimumvoorwaarden is die in dit hoofdstuk worden bepaald. Het Instituut kan een aanvullende garantie eisen als de verzekeringsdekking niet in overeenstemming met deze minimumvoorwaarden blijkt te zijn. § 2. In afwijking van paragraaf 1, bezorgen de leden van het Instituut die als werknemer exclusief voor hun eigen werkgever adviestaken inzake uitvindingsoctrooien uitoefenen, die exclusief hun eigen werkgever vertegenwoordigen voor de Dienst en voor wie uit deze beroepsuitoefening geen aansprakelijkheid kan voortvloeien, van deze beroepsuitoefening aan het Instituut een attest van hun werkgever. De afwijking voorzien in dit lid is slechts van toepassing op de uitoefening van het beroep van octrooigemachtigde als werknemer en slechts voor zolang aan de voorwaarden van dit lid is voldaan. Deze afwijking is niet van toepassing op de uitoefening van het beroep van octrooigemachtigde dat het lid van het Instituut bijkomend zou uitvoeren voor een andere persoon dan zijn werkgever.
De leden van het Instituut bedoeld in artikel XI.75/5, § 1, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht voldoen aan de verplichting bedoeld in paragraaf 1 door indiening van de schriftelijke verklaring of de verlenging van de schriftelijke verklaring bedoeld in artikel XI.64/3 van hetzelfde Wetboek.
Paragraaf 1 is niet van toepassing op die leden van het Instituut van wie de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid is gedekt door een verzekeringsovereenkomst gesloten door het Instituut. § 3. Het Instituut herinnert zijn leden elk jaar aan de bepalingen van dit artikel. Hierbij herinnert het Instituut zijn leden er eveneens aan dat overtredingen op dit artikel beroepsfouten uitmaken die kunnen leiden tot tuchtstraffen. HOOFDSTUK 8. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 54.In artikel 4 van het koninklijk besluit van 5 juli 2004 houdende oprichting van een Raad voor de Intellectuele Eigendom, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 april 2014 en 16 december 2018, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende: "Onverminderd het eerste lid benoemt de minister de octrooigemachtigden op voordracht van het Instituut.".
Art. 55.Opgeheven worden: 1° het koninklijk besluit van 20 december 1984 betreffende het bijhouden en de vermeldingen van het register van erkende gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 maart 2014 en 4 september 2014;2° het koninklijk besluit van 20 december 1984 betreffende de samenstelling en de werking van de Commissie belast met het onderzoek van de aanvragen tot inschrijving in het register van erkende gemachtigden met toepassing van artikel 64, § 3, van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien;3° afdeling III, die de artikelen 5 tot 7 bevat, van hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 2 december 1986 betreffende het aanvragen, verlenen en in stand houden van uitvindingsoctrooien, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 maart 2014, 4 september 2014 en 12 juli 2019;4° artikel 27ter van het koninklijk besluit van 2 december 1986 betreffende het aanvragen, verlenen en in stand houden van uitvindingsoctrooien, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 maart 2014 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 september 2014. HOOFDSTUK 9. - Overgangsbepalingen
Art. 56.De erkende gemachtigden die lid zijn van de Commissie op de datum van inwerkingtreding van dit artikel kunnen hun mandaat volmaken.
In geval van overlijden, ontslag of onmogelijkheid van een van de erkende gemachtigden bedoeld in het eerste lid om het mandaat voort uit te oefenen, benoemt de minister op voordracht van het Instituut een opvolger uit de leden van het Instituut die het mandaat van zijn voorganger voltooit.
Art. 57.De octrooigemachtigden die op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van dit artikel voldeden aan de voorwaarden van artikel XI.62, § 5, van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014 en opgeheven bij de wet van 8 juli 2018, en bij de Dienst bekend waren, dienen binnen een termijn van negen maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit artikel de schriftelijke verklaring in bedoeld in de artikelen XI.64/3 of XI.64/4, vergezeld van de documenten bedoeld in dezelfde artikelen.
De octrooigemachtigden bedoeld in het eerste lid die niet voldoen aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid binnen de termijn bepaald in het eerste lid, kunnen vanaf het aflopen van deze termijn niet langer in dezelfde hoedanigheid als een erkende gemachtigde optreden voor de Dienst.
Binnen drie maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit artikel geeft de Dienst de octrooigemachtigden bedoeld in het eerste lid kennis van de voorwaarden en de termijn bedoeld in het eerste lid en van de sanctie bedoeld in het tweede lid.
Art. 58.De personen die als octrooigemachtigde lid zijn van de Raad voor de Intellectuele Eigendom, bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 5 juli 2004 houdende oprichting van een Raad voor de Intellectuele Eigendom, op de datum van inwerkingtreding van dit artikel kunnen hun mandaat binnen deze Raad volmaken.
Art. 59.De personen bedoeld in artikel 42 van de wet van 8 juli 2018 verwerven hun lidmaatschap van het Instituut op de datum van inwerkingtreding van dat artikel.
Art. 60.Vanaf de datum van hun inwerkingtreding, zijn de artikelen 46 tot 53 van toepassing op: 1° de nieuwe overeenkomsten inzake diensten die worden verricht door leden van het Instituut; 2° de verzekeringsovereenkomsten die onderschreven worden krachtens artikel XI.75/11, § 2, van het Wetboek van economisch recht; 3° de bestaande verzekeringsovereenkomsten die de nieuwe overeenkomsten inzake diensten die worden verricht door leden van het Instituut dekken. Onverminderd de toepassing van de artikelen 46 tot 53, gaan de verzekeringsondernemingen over tot de formele aanpassing van de bestaande verzekeringsovereenkomsten en andere verzekeringsdocumenten aan de artikelen 46 tot 53 ten laatste op de datum van wijziging, hernieuwing, verlenging of omvorming van de lopende overeenkomsten.
Art. 61.De aanvragen tot inschrijving in het register van erkende gemachtigden gericht aan de minister voor de datum van inwerkingtreding van dit artikel, alsook de examens, de proeves van bekwaamheid en de beslissingen tot inschrijving of tot verwerping die hieruit voortvloeien worden behandeld volgens de bepalingen die van toepassing zijn op het moment van de bekendmaking van het ministerieel besluit tot vaststelling van de begindatum van het examen of van de proeve van bekwaamheid voor inschrijving in het register van erkende gemachtigden. HOOFDSTUK 1 0. - Slotbepalingen
Art. 62.De artikelen 1, 9°, 6 tot 8, 40, § 1, derde lid, 41, 46 tot 53, 57 en 60 treden in werking op een door Ons te bepalen datum.
Art. 63.Op 1 december 2020 treden in werking: 1° de artikelen 1 tot 3, 5, 7, 8, 13 tot 24, 25, § 1, eerste lid, § 2, § 3, 1°, 2° en 4°, en §§ 4 en 5, 26, §§ 1 en 2, § 3, eerste lid, en §§ 4 en 5, 27, § 1, § 2, eerste lid, 1° tot 4° en 6°, en tweede lid, en §§ 3 en 4, 28 tot 31, 32, § 1, 35, 39, 40 en 42 tot 45 van de wet van 8 juli 2018 houdende bepalingen ter bescherming van de titel van octrooigemachtigde;2° de artikelen 1, 1° tot 8°, 10° en 11°, 2 tot 5, 9 tot 39, 40, § 1, eerste en tweede lid, en §§ 2 tot 4, 42 tot 45, 54 tot 56, 58 en 59 en 61 van dit besluit.
Art. 64.De minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 september 2020.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie, N. MUYLLE