gepubliceerd op 16 mei 2007
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 306 van de Programmawet van 27 december 2006
25 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 306 van de Programmawet (I) van 27 december 2006
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het hierbij gevoegde ontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit voor te leggen, heeft tot doel te voorzien in de oprichting van de gegevensbank « Opbouw aanvullende pensioenen », bedoeld in de artikelen 305 tot en met 308 van de Programmawet (I) van 27 december 2006.
Vooraleer de artikelen van het ontwerp toe te lichten, is het nuttig de volgende algemene verduidelijkingen aan te brengen.
Dit besluit betreft enkel gegevens inzake de tweede pensioenpijler, met name de pensioenregelingen die in het kader van de beroepsactiviteit worden opgebouwd om het wettelijk pensioen aan te vullen.
De op te richten gegevensbank « Opbouw aanvullende pensioenen » zal een belangrijk instrument worden in de ontwikkeling van deze tweede pijler en zal meerdere doeleinden dienen.
Vooreerst zal deze gegevensbank de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA) in staat stellen een meer systematisch toezicht uit te oefenen op de conformiteit van aanvullende pensioenplannen met de sociale wetgeving terzake. Specifiek betreft het de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (hierna de WAP genoemd), Titel II, Hoofdstuk 1, Afdeling 4 van de programmawet (I) van 24 december 2002 betreffende de aanvullende pensioenen voor zelfstandigen (hierna de WAPZ genoemd) en hun uitvoeringsbesluiten.
In tweede instantie zorgt de creatie van deze gegevensbank ervoor dat de fiscale begrenzing van de bijdragen voor de vorming van een aanvullend pensioen, de zogenaamde 80 %-regel, op een efficiëntere wijze kan worden gecontroleerd door de FOD Financiën. Specifiek betreft het de controle op de artikelen 52, 59, 60, 145 en 195 van het WIB 92 en de artikelen 34, 35 en 63 van het KB/WIB92.
Bovendien kan het gebruik van de gegevensbank, in het kader van administratieve vereenvoudiging, ervoor zorgen dat een aantal informatieverplichtingen ten aanzien van de aangeslotenen, die vandaag in hoofde van de pensioeninstellingen bestaan, overgenomen kunnen worden door de beheersinstelling van de gegevensbank, met name de vzw SIGeDIS. Het gaat met name om de artikelen 26 en 26bis van de WAP en artikel 48 van de WAPZ (o.a. de pensioenfiche).
De mededeling van de gegevens aan de databank zou eveneens een aantal informatieverplichtingen t.a.v. de controlerende overheidsinstanties kunnen vervangen. Hierbij kan gedacht worden aan de verplichting vervat in artikel 6 van de WAP om jaarlijks aan de CBFA het aantal individuele pensioentoezeggingen per categorie van werknemers mee te delen of de verplichtingen vervat in artikel 49bis van de WAP en artikel 58bis van de WAPZ. Er kan eveneens gedacht worden aan het wegvallen van de attesteringsplicht van pensioeninstellingen aan de FOD Financiën vanaf het moment dat de databank operationeel is.
Vanzelfsprekend veronderstelt dat dan een voorafgaande wijziging in de fiscale wetgeving.
De gegevensbank zal bovendien een hulpmiddel zijn om de concrete evolutie inzake de tweede pensioenpijler te volgen en beter te begrijpen. Wetenschappelijke onderzoekers en federale overheidsinstanties zullen er terecht kunnen voor statistische doeleinden en beleidsvoorbereidende werkzaamheden, wat ten goede komt aan de verdere ontwikkeling van de tweede pijler.
Tot slot wordt de aandacht erop gevestigd dat er reeds een eerste samenwerking tot stand is gekomen tussen de FOD Financiën en de CBFA d.m.v. een protocol, waarin hun respectieve rol inzake het toezicht op de sociale pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen wordt afgebakend.
Een gelijkaardig protocol voor sociale pensioenstelsels voor werknemers wordt voorbereid. De gegevensbank zal ertoe bijdragen dat de uitvoering van deze protocollen wordt vereenvoudigd.
De gegevensbank heeft uitsluitend betrekking op pensioenen waarop de aangeslotene aanspraak kan maken op basis van een tewerkstelling waarvoor hij aan de Belgische sociale en arbeidswetgeving onderworpen is. In de regel gaat het daarbij om een tewerkstelling in België. De vestigingsplaats van de pensioeninstelling (in of buiten België) is daarbij niet van belang.
Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Het eerste artikel van voorliggend besluit bevat een aantal definities.
Artikel 2 Dit artikel heeft als bedoeling te bepalen welke pensioenregelingen in de gegevensbank dienen te worden opgenomen. Zoals reeds aangehaald, blijft dit besluit beperkt tot de gegevens betreffende de aanvullende pensioenregelingen van de tweede pijler. Dit artikel somt de verschillende categorieën op.
Voor werknemers betreft het de verschillende categorieën van aanvullende pensioentoezeggingen die worden geregeld door de WAP, waaronder begrepen de collectieve pensioentoezeggingen, de individuele toezeggingen en solidariteitstoezeggingen. Het betreft evenzeer, in het kader van een uittreding, de overdrachten van verworven reserves naar een instelling bedoeld in artikel 32, § 1, 2° van de WAP, een onthaalstructuur en de voortzetting in het kader van artikel 33 van de WAP. Voor zelfstandigen betreft het de aanvullende pensioenovereenkomsten en de solidariteitsstelsels die worden geregeld in de WAPZ. Ook worden de pensioenregelingen in het kader van artikel 54, §§ 1 en 2 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen voor o.a. geneesheren, tandartsen, apothekers en kinesitherapeuten geviseerd.
Daarenboven worden eveneens de aanvullende pensioenregelingen voor zelfstandige bedrijfsleiders bedoeld. Dit is een pensioenbelofte gemaakt door de onderneming t.a.v. één of meerdere zelfstandige bedrijfsleiders.
Tenslotte wordt het aanvullend pensioen voor contractuele personeelsleden in overheidsdienst geviseerd.
De Raad van State meende dat het oorspronkelijke 12° (« elk ander voordeel bedoeld in artikel 306, § 1, van de wet ») een onvoldoende precieze bepaling bevatte. Het doel van dat 12° was om een algemene categorie te creëren, waar niet expliciet vermelde alsook toekomstige nieuwe pensioenregelingen onder zouden kunnen vallen. Vermits men op dit moment immers nog niet kan weten welke evoluties zich binnen de 2e pensioenpijler zullen voordoen, kan men deze categorie hic et nunc ook niet nader preciseren, zoals de Raad van State vraagt.
Om niettemin tegemoet te komen aan de wensen van de Raad van State, werd onderzocht of er toch nog pensioenregelingen konden gepreciseerd worden, enerzijds, en werd artikel 2, 12°, als algemene restcategorie geschrapt, anderzijds. Dat laatste neemt evenwel niet weg dat elk nieuw voordeel dat wordt gecreëerd in het kader van de WAP, de WAPZ en elk ander pensioenstelsel dat wordt opgesomd in artikel 2, vanzelfsprekend ook onder het toepassingsgebied van dit KB valt. Het zal dan echter tot aanbeveling strekken om voor elk van die nieuwe categorieën van pensioensregelingen, die niet onder één van de in artikel 2 opgesomde categorieën kunnen worden ondergebracht, telkens weer het KB te wijzigen.
Wat dat eerste betreft, werd vastgesteld dat de categorie van de individuele pensioentoezeggingen (IPT) voor zelfstandigen nog kan vermeld worden. Actueel kunnen IPT's nog enkel voor bedrijfsleiders, dewelke al vermeld worden in 7°, maar er zijn nog oude IPT's op de markt die ruimer gaan dan enkel de bedrijfsleiders. Deze toevoeging vertaalde zich evenwel niet in een apart vermelde categorie, maar werd opgevangen door de categorie bedoeld in 7° (« een aanvullende pensioenregeling voor zelfstandige bedrijfsleiders ») te herformuleren tot « een aanvullende pensioenregeling voor zelfstandigen ». Om heel precies te zijn, wordt er duidelijk gesteld dat het gaat om andere situaties dan die bedoeld in 6° en die ook zelfstandigen betreffen.
Artikel 3 Dit artikel bevat een overzicht van de gegevens die in de gegevensbank zullen worden opgenomen.
Bij de operationalisering van dit artikel zal rekening worden gehouden met de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
In 1° wordt aangegeven dat de identificatiegegevens en kenmerken van alle actoren die betrokken zijn bij de opbouw van een aanvullend pensioen, in de gegevensbank zullen worden opgenomen.
Hieronder moet worden verstaan elk gegeven dat nodig is voor een correcte toepassing van de wetgeving waarvan de toepassing op basis van de gegevensbank zal worden gecontroleerd.
Het begrip « aangeslotene » moet ruim worden geïnterpreteerd en behelst zowel de aangeslotenen zoals bedoeld in de WAP en de WAPZ, als alle personen die pensioenrechten opbouwen in de andere categorieën van aanvullende pensioenregelingen, zoals opgesomd in artikel 2.
Met betrekking tot de aangeslotenen worden onder meer volgende gegevens bedoeld : het rijksregisternummer of sociaal zekerheidsnummer, de woonplaats, het geslacht, de gezinssamenstelling, de burgerlijke staat, enz. Deze elementen zijn onder andere nodig om bij plannen die slechts gelden voor bepaalde categorieën van werknemers te kunnen nagaan of de indeling in categorieën niet gebeurde op basis van een ongeoorloofd onderscheid, of nog om bij overdracht van de communicatieverplichtingen naar SIGeDIS de betrokkene te kunnen contacteren, of om bij vooroverlijden van de aangeslotene te kunnen nagaan of er eventueel nabestaanden zijn die rechten kunnen doen gelden, enz.
Ook de term « inrichter » moet ruim worden ingevuld en slaat op alle personen die voordelen toekennen in het kader van de tweede pijler.
Het betreft, naast de inrichters bedoeld in de WAP, eveneens bijvoorbeeld de ondernemingen die een aanvullend pensioen opbouwen voor hun zelfstandige bedrijfsleiders, de publiekrechtelijke rechtspersoon die voordelen toekent aan haar statutaire ambtenaren, enz.
Wat de werkgever en technische bedrijfseenheid betreft, worden onder meer de gegevens bedoeld betreffende het aantal werknemers (bijvoorbeeld vereist voor het toezicht op artikel 6 van de WAP), het paritair comité, de NACE-code, het ondernemingsnummer, het vestigingseenheidsnummer, het adres, de rechtsvorm, enz. 2° bepaalt dat de identificatie en de basiskenmerken van de pensioenregeling in de gegevensbank zullen worden opgenomen. Deze gegevens zijn nodig om de aard van de pensioenregeling te bepalen, zodat duidelijk wordt welke regels op deze pensioenregeling van toepassing zijn. Op basis van deze gegevens kan meer gericht worden gecontroleerd of de bijzondere verplichtingen en/of voorwaarden van toepassing op de verschillende categorieën en types worden nageleefd.
Met de identificatie van de betrokken pensioenregeling, wordt een unieke code bedoeld die aan elke pensioenregeling zal worden toegekend. Hierop zal verder worden ingegaan bij de bespreking van artikel 4.
Met de basiskenmerken van de pensioenregeling, worden onder meer volgende gegevens bedoeld : - de vermelding tot welke categorie, zoals opgesomd in artikel 2, de pensioenregeling behoort; - bij de categorieën 1°, 6° en 8° de vermelding of het gaat om een sociale pensioentoezegging, zoals bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de WAP of een sociale pensioenovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 46 van de WAPZ. Vertrekkende van deze gegevens kan gerichter toezicht worden gehouden op de naleving van de artikelen 10 t.e.m. 12 en 43 t.e.m. 48 van de WAP en de artikelen 46 en 54 t.e.m. 57 van de WAPZ en hun uitvoeringsbesluiten; - bij de categorieën 10° en 11°, de solidariteitsprestaties en de wijze waarop deze worden berekend;
Door deze gegevens op te nemen in de gegevensbank zal, rekening houdend met het samenwerkingsprotocol tussen de FOD Financiën en de CBFA, kunnen worden nagegaan of de voorwaarden en limieten vastgesteld in de WAP, de WAPZ en hun uitvoeringsbesluiten worden nageleefd; - bij de categorieën 1°, 2°, 4° en 10°, de aard van de inrichter, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 5° van de WAP. Door de precisering van de aard van de inrichter kan worden nagaan of het gaat om een pensioentoezegging op het niveau van een sector, bedoeld in artikel 8 van de WAP, of van een onderneming; - bij categorie 1°, de vermelding of gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid tot opting-out voorzien in artikel 9 van de WAP; - de toetredingsvoorwaarden, waaronder onder meer, de leeftijd die men moet bereiken om tot het pensioenplan te kunnen toetreden, de categorieën van werknemers die door het plan worden geviseerd, enz; - in voorkomend geval de vermelding of het gaat om een pensioenregeling van het type vaste prestatie, van het type cash balance, van het type vaste bijdrage of een combinatie van deze types.
Voor elk type zijn er immers bijzondere regels voorzien in de artikelen 4-3 t.e.m. 4-11 van het KB WAP, waarvan de naleving moet worden gecontroleerd; - de prestaties en de wijze waarop deze worden berekend. Hier worden onder meer de omschrijving van de pensioenuitkeringen (pensioen en overlijdensdekking) en de parameters van de pensioenformule bedoeld.
Voor zover het een cafetariaplan betreft eveneens de aangeboden dekkingen en de omschrijving van de standaarddekking; - de vaststelling van de bijdragen, waarbij dient te worden gepreciseerd of enkel de inrichter of ook de aangeslotenen de bijdragen betalen en de wijze waarop deze worden berekend. - de voorwaarden en modaliteiten van de uitbetaling, waaronder onder meer de pensioenleeftijd, de aanduiding of de uitbetaling in kapitaal, rente of een combinatie hiervan gebeurt en of men de omzetting kan vragen met in voorkomend geval de omzettingscoëfficiënt, enz.
In 3° wordt nagegaan of de pensioenregeling werd gewijzigd of het beheer ervan werd overgedragen naar een andere pensioeninstelling.
Uitgaande van deze vermelding kan dan op gerichte wijze worden gecontroleerd of de voorwaarden en procedures werden gevolgd.
In verband met een overdracht naar een andere pensioeninstelling betreft het onder meer de artikelen 34 t.e.m. 38 van de WAP en de artikelen 51 en 52 van de WAPZ. Wat de wijziging van de pensioenregeling betreft, wordt verwezen naar de artikelen 6 en 7 van het KB WAPZ, de artikelen 15 t.e.m. 18 van het KB WAP, evenals de bepalingen met betrekking tot de inspraak van de werknemers, onder meer vervat in artikel 39 van de WAP. 4° betreft de gegevens over de loopbaan van de aangeslotenen. Hiermee worden onder meer bedoeld de arbeidsmarktstatus (actief, werkloos, invalide, gepensioneerde), het sociaal statuut (werknemer, zelfstandige, ambtenaar, geen statuut), het type arbeidsovereenkomst (onbepaalde duur of bepaalde duur, voltijdse of deeltijdse tewerkstelling), het aantal gepresteerde dienstjaren, de periodes van inactiviteit, de datum van pensionering, brugpensionering of stopzetting van de activiteiten, de bezoldiging of de bedrijfsinkomsten,...;
Deze gegevens zijn naast de andere gegevens die in artikel 3 zijn opgesomd, vereist om te kunnen nagaan of de rechten van de aangeslotenen op een correcte wijze worden berekend en bovendien zijn ze noodzakelijk voor de controle op de 80 %-regel.
Zo zijn bijvoorbeeld de bedrijfsinkomsten nodig om, overeenkomstig artikel 44 van de WAPZ, na te gaan of de gestorte bijdragen, die worden uitgedrukt in een percentage van het bedrijfsinkomen, op een correcte manier zijn bepaald.
In 5° worden per pensioenregeling de gegevens vernoemd die nodig zijn voor de vaststelling van de rechten van elke aangeslotene.
Deze gegevens zijn vereist, zowel voor het toezicht op de naleving van de sociale wetgeving, als voor de controle van de 80 %-regel.
Bovendien laten deze gegevens toe om een exact beeld te vormen van de evolutie in de tweede pijler, vermits deze gegevens het mogelijk maken de pensioenrechten te centraliseren op het niveau van het individu.
Met de aansluitingsstatus wordt nagegaan of de aangeslotene een actieve, slaper of rentegenieter is.
Met tijdvakken van aansluiting wordt de periode van aansluiting bedoeld.
In dit punt wordt rekening gehouden met de jaren van beroepswerkzaamheid die niet gepresteerd werden bij de inrichter, maar waarvoor toch aanvullende pensioenrechten worden toegekend overeenkomstig artikel 35, § 3 van het KB WIB '92 (back service en future service). Er moet worden verduidelijkt welke periodes hiervoor in aanmerking worden genomen.
Met rechtgevende dienstjaren wordt de totale periode bedoeld waarin, in het kader van de pensioenregeling, rechten worden opgebouwd. In voorkomend geval is het de som van de twee voorgaande streepjes.
Met de overgedragen, opgenomen of uitgekeerde bedragen kan bijvoorbeeld worden nagegaan of de aangeslotene in het kader van zijn uittreding ervoor gekozen heeft om zijn verworven reserves over te dragen overeenkomstig de mogelijkheden van artikel 32 van de WAP, er reserves werden overgedragen in het kader van artikel 51 van de WAPZ, er voorschotten op prestaties werden verleend of reserves werden afgekocht overeenkomstig artikel 27 van de WAP of 49 van de WAPZ, enz..
De volgende puntjes hebben betrekking op de opgebouwde reserves, prestaties en provisies. Deze gegevens zijn nodig voor een correcte berekening van de begrenzing tot 80 pct. als bedoeld in artikel 59, § 1, 2°, WIB 92 zoals dat is aangevuld bij artikel 348, B, van de Wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen.
Voor de toepassing van die bepaling moet rekening worden gehouden met het totale bedrag van de extrawettelijke uitkeringen waarop een aangeslotene aanspraak kan maken.
De gegevensbank moet derhalve zowel de verworven reserves bevatten als de verworven prestaties alsook de opgebouwde reserves en provisies.
Voor de pensioenregelingen die worden geregeld door de WAP, betreft het de verworven reserves en prestaties, zoals bedoeld in de artikelen 17 t.e.m. 28 van de WAP en de artikelen 5 t.e.m. 14-2 van het KB WAP met vermelding van het bedrag dat overeenstemt met de waarborg bedoeld in artikel 24 van de WAP. Voor de zelfstandigen worden de verworven reserves bedoeld, zoals bepaald in de artikelen 47 t.e.m. 50 van de WAPZ met vermelding van het bedrag dat overeenstemt met de waarborg bedoeld in artikel 47 van de WAPZ. In het kader van de pensioenbeloften in het voordeel van zelfstandige bedrijfsleiders wordt bijvoorbeeld bedoeld, naargelang het geval, de provisie die op de balans van de onderneming wordt aangelegd ter dekking van de pensioenbelofte of de reserve die bij een externe pensioeninstelling daartoe wordt aangelegd (bijvoorbeeld in het kader van een bedrijfleidersverzekering, een groepsverzekering, een IBP, een individuele pensioentoezeggingsverzekering,...).
Ook de verworven rechten die worden beheerd door publiekrechtelijke entiteiten en rechtspersonen die krachtens de artikelen 134 tot 138 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, het beheer van hun pensioenregeling niet aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening dienen toe te vertrouwen, worden hier geviseerd.
In het kader van winstdeelname worden bijvoorbeeld de gegevens bedoeld in artikel 48, § 1, 6° van de WAPZ en artikel 9 van het KB WAP geviseerd.
De variabele elementen waarmee bij de berekening van de opgebouwde reserves of provisies, verworven reserves en verworven prestaties rekening wordt gehouden, zijn de gegevens zoals onder meer bedoeld in artikel 26 van de WAP en artikel 48 van de WAPZ. Het laatste streepje betreft het cafetariaplan. Bij dergelijk plan kan de aangeslotene een premiebudget verspreiden over een aantal aangeboden dekkingen, zoals opgesomd in artikel 4-2 van het KB WAP. In 6° bedoelt men de bijdragen gestort door de inrichter en desgevallend door de aangeslotene, weergegeven per pensioenregeling en indien mogelijk per aangeslotene.
Dit zijn noodzakelijke elementen in de controle op de berekening van het toekomstig pensioen en de 80 %-regel.
Wat bijvoorbeeld de pensioenregelingen betreft die worden geregeld door de WAPZ, zal in dit kader onder meer de naleving van de artikelen 44 t.e.m. 46 van de WAPZ en artikel 2 van het KB WAPZ worden gecontroleerd.
Artikel 4 Zoals in artikel 3, 2° reeds aangehaald is, zal er een nieuwe code gecreëerd worden die zal worden toegekend aan elke pensioenregeling.
Door middel van deze unieke code zal men elke pensioenregeling kunnen identificeren en zal een link kunnen worden gelegd met alle actoren betrokken bij deze pensioenregeling en haar kenmerken.
Alle gegevens m.b.t. een pensioenregeling zullen in de gegevensbank onder deze code worden verzameld.
Het komt aan de werkgroep « aanvullende pensioenen », bedoeld in artikel 5, toe om te bepalen hoe deze code zal worden opgebouwd.
Artikel 5 Dit artikel vertrouwt de praktische uitwerking van de gegevensbank toe aan de werkgroep « aanvullende pensioenen », die (desgevallend) zal worden opgericht in de schoot van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
Deze werkgroep zal worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de vzw SIGeDIS, vertegenwoordigers van de CBFA, vertegenwoordigers van de FOD Financiën en vertegenwoordigers van de Kruispuntbank van de Sociale zekerheid. Naargelang de aard van het te bespreken onderwerp, kunnen ook vertegenwoordigers van pensioeninstellingen betrokken worden.
De werkgroep zal zich buigen over de concrete uitwerking van dit besluit. Het komt echter aan het Beheerscomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid toe om, op voorstel van de werkgroep, de beslissingen terzake te nemen.
Zoals in artikel 4 reeds aangehaald, is deze werkgroep belast met de vaststelling van de unieke code voor pensioenregelingen.
Daarnaast zal de werkgroep een precieze omschrijving geven van de gegevens die aan de databank dienen te worden meegedeeld.
Ze zal bepalen wanneer, met welke frequentie en op welke wijze deze gegevens moeten worden verstrekt.
Bovendien zal de werkgroep de wijze waarop de gegevens zullen worden verwerkt, vaststellen.
Tenslotte zal de werkgroep de procedure bepalen voor de mededeling van eventuele wijzigingen en aanpassingen van reeds verstrekte gegevens.
Er werd wat dit artikel betreft gevolg gegeven aan de opmerkingen van de Raad van State.
Artikel 6 In dit artikel wordt de verantwoordelijkheid voor de gegevensverstrekking aan de databank bij de inrichter gelegd.
Eventueel kan de inrichter de uitvoering van deze verplichting volledig of enkel voor bepaalde gegevens toevertrouwen aan de pensioeninstelling of de solidariteitsinstelling.
In die gevallen dat er geen inrichter is, bijvoorbeeld voor zelfstandigen en pensioenregelingen in het kader van artikel 54 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, komt het aan de pensioeninstelling of solidariteitsinstelling toe de gegevens te verstrekken.
In het kader van de administratieve vereenvoudiging is het belangrijk om te vermijden dat dezelfde gegevens verschillende malen door verschillende instanties worden opgevraagd. Heel wat gegevens zijn reeds beschikbaar in het netwerk van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, zoals onder meer een aantal identificatiegegevens, de loopbaangegevens van de aangeslotenen, enz. Het spreekt voor zich dat deze gegevens verkregen zullen worden via de Kruispuntbank van de sociale zekerheid en niet opnieuw zullen worden opgevraagd.
Artikel 7 Rekening houdend met de termijn verleend voor de indiening van de jaarrekening en de fiscale verplichtingen, moeten de gegevens m.b.t. een bepaald kalenderjaar aan de gegevensbank worden verstrekt ten laatste op 30 juni van het daaropvolgende jaar.
In voorkomend geval kunnen vergissingen worden rechtgezet en gegevens worden gewijzigd tot uiterlijk 31 december van datzelfde jaar.
Een groot deel van de gegevens zal dus jaarlijks worden opgevraagd. In de databank zal de historiek van de gegevens worden bijgehouden, zodat de gegevens per jaar raadpleegbaar blijven.
Artikel 8 Dit artikel stelt de datum van inwerkingtreding van dit besluit vast op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 9 Dit artikel behoeft geen toelichting.
We hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK
25 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 306 van de Programmawet (I) van 27 december 2006 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de Programmawet (I) van 27 december 2006, inzonderheid op artikel 306;
Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie en Assurantiewezen van 14 maart 2007;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 20 maart 2007;
Gelet op de akkoord-bevinding van Onze Minister van Begroting van 21 maart 2007;
Gelet op het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van 11 april 2007;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat onder andere de gegevens inzake de opgebouwde reserves en verworven prestaties, voorzien in de gegevensbank « Opbouw aanvullende pensioenen », noodzakelijk zijn voor een correcte berekening van de fiscale begrenzing zoals bedoeld in artikel 59, § 1, 2°, WIB 92 zoals dat is aangevuld bij artikel 348, B, van de Wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen die op 1 januari 2007 in werking is getreden; dat het bijgevolg voor de toepassing van artikel 348 van voornoemde wet noodzakelijk is dat de FOD Financiën kennis kan hebben van de verworven reserves of opgebouwde provisies teneinde te kunnen beoordelen of voor pensioenregelingen die niet van het type vaste prestaties zijn aan de 80 % regel is voldaan; dat de databank de FOD Financiën deze gegevens zal moeten aanleveren; dat de controle op de bijdragen die sinds 1 januari 2007 gestort worden, voor het jaar 2007 zal gebeuren in 2008; dat de databank dus in 2008 de nodige gegevens moet kunnen aanleveren; dat de duur van de opstart van de databank wordt geschat op 18 maanden, waarvan nog 8 of 9 maanden kunnen gerealiseerd worden in 2007, hetgeen zou betekenen dat in 2008 inderdaad de eerste output kan geleverd worden aan de FOD Financiën; dat dit evenwel veronderstelt dat er onmiddellijk duidelijkheid komt over de globale inhoud van deze databank; dat daartoe het bijgevoegde besluit zo spoedig mogelijk moet kunnen genomen worden en alleszins voor het begin van de lopende zaken; dat indien dat niet zou gebeuren, de start van de ontwikkeling van de databank de facto uitgesteld wordt tot het najaar, hetgeen zou betekenen dat de nodige informatie niet meer in 2008 kan ter beschikking gesteld worden van de fiscale administratie waardoor de controle op de naleving van de grenzen onmogelijk zou worden;
Gelet op advies nr. 42.580/1 van de Raad van State, gegeven op 27 maart 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de programmawet (I) van 27 december 2006;2° « de WAP » : de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;3° « het KB WAP » : het koninklijk besluit van 14 november 2003 houdende uitvoering van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;4° « de WAPZ » : Titel II, Hoofdstuk 1, Afdeling 4 van de programmawet (I) van 24 december 2002;5° « het KB WAPZ » : het koninklijk besluit van 12 januari 2007 betreffende de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen;6° « het KB WIB92 » : het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het wetboek van inkomstenbelastingen 1992;7° « de Kruispuntbankwet » : de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
Art. 2.Overeenkomstig artikel 306, § 1, derde lid, van de wet worden gegevens meegedeeld, voorzover zij betrekking hebben op aanvullende pensioenen opgebouwd op grond van pensioenregelingen van één van de volgende categorieën : 1° een pensioentoezegging bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, van de WAP;2° een individuele pensioentoezegging, bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, van de WAP;3° een pensioenregeling gesloten in toepassing van artikel 32, § 1, 2°, van de WAP;4° een onthaalstructuur zoals bedoeld artikel 32, § 2, van de WAP;5° een pensioenregeling gesloten in toepassing van artikel 33 van de WAP;6° een pensioenovereenkomst zoals bedoeld in artikel 42, 7°, van de WAPZ;7° een aanvullende pensioenregeling voor zelfstandigen, andere dan deze bedoeld in 6°;8° een pensioenregeling in het kader van artikel 54 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994;9° een aanvullende pensioenregeling in het voordeel van contractuele of statutaire personeelsleden in overheidsdienst, met uitsluiting van de aanvullende voordelen zoals bedoeld in de wet van 4 maart 2004 houdende toekenning van aanvullende voordelen inzake rustpensioen aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst;10° een solidariteitstoezegging zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 17°, van de WAP;11° een solidariteitsstelsel zoals bedoeld in artikel 42, 9°, van de WAPZ.
Art. 3.De te verstrekken gegevens betreffen minstens : 1° de identificatiegegevens en kenmerken van de : - werkgever; - technische bedrijfseenheid; - inrichter; - aangeslotene; - pensioeninstelling; - solidariteitsinstelling; 2° de identificatie en de basiskenmerken van de betrokken pensioenregeling;3° de vermelding of de pensioenregeling werd gewijzigd of het beheer ervan werd overgedragen naar een andere pensioeninstelling en, in voorkomend geval, de datum waarop dit gebeurde;4° de loopbaangegevens van de aangeslotene, waaronder onder meer het sociaal statuut, de aard en duur van de beroepsbezigheid, de periodes van inactiviteit en de bezoldiging of bedrijfsinkomsten;5° voor iedere aangeslotene en per pensioenregeling, onder meer : - de aansluitingsstatus; - de tijdvakken van aansluiting; - in voorkomend geval, de rechten met betrekking tot jaren van beroepswerkzaamheid die niet werden gepresteerd bij de onderneming die het pensioen toezegt, zoals bedoeld in artikel 35, § 3, KB/WIB 92 - de rechtgevende dienstjaren in het kader van de pensioenregeling; - in voorkomend geval, de overgedragen, opgenomen of uitgekeerde bedragen; - in voorkomend geval, het bedrag van de opgebouwde reserves of provisies; - in voorkomend geval, het bedrag van de verworven reserves met vermelding van het bedrag dat overeenstemt met de waarborg bedoeld in artikel 47 van de WAPZ; - in voorkomend geval, het bedrag van de verworven reserves met in voorkomend geval de vermelding van het bedrag dat overeenstemt met de waarborgen bedoeld in artikel 24 van de WAP; - in voorkomend geval, het bedrag van de verworven prestatie en de datum waarop deze opeisbaar is; - in voorkomend geval, de winstdeelname; - de variabele elementen waarmee bij de berekening van de opgebouwde reserves of provisies, verworven reserves en verworven prestaties rekening wordt gehouden; - in voorkomend geval, de verdeling van het premiebudget zoals bedoeld in artikel 4-2 van het KB WAP 6° de bijdragen betaald door de inrichter en de persoonlijke bijdragen, per pensioenregeling en indien mogelijk per aangeslotene.
Art. 4.De identificatie van de pensioenregeling zoals bedoeld in artikel 3, 2° gebeurt aan de hand van een unieke code.
Art. 5.Op voorstel van het Algemeen Coördinatiecomité bedoeld in artikel 32 van de Kruispuntbankwet of op voorstel van een in zijn schoot door hem opgerichte werkgroep beslist het Beheerscomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid over de nadere uitwerking van dit besluit, waaronder het vaststellen van : - de unieke code voor de identificatie van de pensioenregeling zoals bedoeld in artikel 4; - de precieze inhoud van de met toepassing van artikel 3 mee te delen gegevens; - per gegeven de datum vanaf wanneer het dient te worden meegedeeld; - de wijze waarop de gegevens meegedeeld met toepassing van artikel 3 verder worden verwerkt; - de frequentie en de drager van de gegevensmededeling; - de procedure voor de mededeling van wijzigingen van gegevens zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van dit besluit.
Bij de bespreking van deze punten, hetzij in het Algemeen Coördinatiecomité, hetzij in de in zijn schoot opgerichte werkgroep, worden minstens vertegenwoordigers van de vereniging zonder winstoogmerk SIGeDIS, vertegenwoordigers van de CBFA, vertegenwoordigers van de FOD Financiën en vertegenwoordigers van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid uitgenodigd. Naargelang het onderwerp worden ook vertegenwoordigers van pensioeninstellingen betrokken.
Art. 6.§ 1. Wat de pensioentoezeggingen aan werknemers en de pensioenregelingen voor bedrijfsleiders en ambtenaren betreft, wordt de mededeling van de gegevens bedoeld in artikel 3 verricht door de betrokken inrichter. De betrokken inrichter kan de uitvoering van deze verplichting geheel of gedeeltelijk overdragen aan de pensioeninstelling of de solidariteitsinstelling.
Wat de overige pensioenregelingen betreft, wordt de mededeling van de gegevens bedoeld in artikel 3 verricht door de pensioeninstelling of de solidariteitsinstelling. § 2. In afwijking van § 1 worden de gegevens bedoeld in artikel 3 die beschikbaar zijn in het netwerk bedoeld in artikel 2, eerste lid, 9°, van de Kruispuntbankwet, andere dan de gegevens bedoeld in § 3, meegedeeld met tussenkomst van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid na machtiging van de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid. § 3. In afwijking van § 1 worden de gegevens bedoeld in artikel 3 die beschikbaar zijn met toepassing van artikel 9bis van de Kruispuntbankwet, na machtiging van de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid, ter beschikking gesteld voor de doeleinden bedoeld in artikel 306, § 2, van de wet.
Art. 7.Ten laatste op 30 juni van elk jaar dienen de gegevens betreffende het vorige kalenderjaar te worden meegedeeld.
Eventuele wijzigingen van gegevens die op basis van het eerste lid werden meegedeeld, kunnen nog uiterlijk tot 31 december van datzelfde jaar worden meegedeeld.
Na deze datum kunnen de verstrekte gegevens enkel nog gewijzigd worden mits het leveren van het tegenbewijs en overeenkomstig de procedure die hiervoor door de beheerder van de gegevensbank wordt opgesteld.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 9.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 april 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK