Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 februari 2003
gepubliceerd op 21 februari 2003

Koninklijk besluit houdende de aanduiding en de uitoefening van de managementsfuncties bij het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2003002044
pub.
21/02/2003
prom.
20/02/2003
ELI
eli/besluit/2003/02/20/2003002044/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 FEBRUARI 2003. - Koninklijk besluit houdende de aanduiding en de uitoefening van de managementsfuncties bij het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Programmawet van 24 december 2002, inzonderheid op het artikel 271;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 december 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 19 december 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 16 december 2002;

Gelet op het protocol nr. 116/1 van het Sectorcomité I van 14 januari 2003;

Gelet op het besluit van de ministerraad van 31 januari 2003 over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies nr. 34.813 van de Raad van State, gegeven op 13 februari 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat de verschillen ten opzichte van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 verantwoord zijn door specificiteit van het Kenniscentrum bijvoorbeeld wat betreft de deelnamevoorwaarden; op heden zijn er namelijk in België heel weinig mensen bekwaam in gezondheidseconomie, welk een nieuwe tak is van de sociale zekerheid;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Ministers : de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort en de minister tot wiens bevoegdheid Sociale Zaken behoort;2° Selor : het selectiebureau van de federale overheid;3° Kenniscentrum : het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg;4° voorzitter : de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg;5° algemeen directeur : de algemeen directeur van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg;6° adjunct algemeen directeur : de adjunct algemeen directeur van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg;

Art. 2.De managementsfuncties bij het Kenniscentrum zijn ingedeeld in drie groepen, in de volgende hiërarchische volgorde : 1° algemeen directeur;2° adjunct algemeen directeur;3° directeur.

Art. 3.Het aantal managementsfuncties bij het Kenniscentrum is als volgt vastgelegd : 1° één algemeen directeur;2° één adjunct algemeen directeur;3° twee directeurs : - directeur kennismanagement : medische activiteiten en medische producten; - directeur kennismanagement : zorgvoorzieningen.

Art. 4.Onverminderd de bepalingen van dit koninklijk besluit, zijn de regels die toepasselijk zijn op de selectie en de werving van het rijkspersoneel, van toepassing op de selectie en de werving van de houders van een managementfunctie. HOOFDSTUK II. - De selectie

Art. 5.§ 1. De vergelijkende selectie wordt georganiseerd per taalrol. De Nederlandstalige, respectievelijk de Franstalige, kandidaten voor een managementfunctie nemen deel aan een Nederlandstalige respectievelijk Franstalige vergelijkende selectie, die leidt tot hun indeling in groep A, B, C of D. Elke groep A bevat de kandidaten die zeer geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep B de kandidaten die geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep C de kandidaten die minder geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep D de kandidaten die niet geschikt zijn voor de uit te oefenen functie.

In de groep A en de groep B worden de kandidaten bovendien gerangschikt. § 2. Selor valideert de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie en maakt zich daartoe na uitoefening van de kwaliteitsbewaking de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie eigen of niet.

Art. 6.Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties voor de managementsfuncties moeten de kandidaten titularis zijn van een functie van niveau 1 of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau 1.

Voor deelname aan de selectie van algemeen directeur dient men met name te beschikken over het diploma van arts.

Voor deelname aan de selectie van adjunct algemeen directeur dient men met name te beschikken over een universitair diploma en een nuttige professionele ervaring inzake gezondheidseconomische aangelegenheden.

De kandidaten voor de managementfuncties dienen te beschikken over nuttige professionele ervaring of managementervaring. Onder managementervaring wordt verstaan ervaring inzake beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de private sector.

Art. 7.§ 1. De kandidaten voor een managementfunctie moeten over de competenties, relationele en managementvaardigheden beschikken die worden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie. § 2. De functiebeschrijving en het competentieprofiel van de binnen het Kenniscentrum te begeven managementfunctie worden bepaald : 1° voor de functie van algemeen directeur en adjunct algemeen directeur, door de Ministers;2° voor de functie van directeur, door de Raad van bestuur, op voorstel van de algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur.

Art. 8.§ 1. Elke selectiecommissie wordt samengesteld door de Afgevaardigd bestuurder van Selor. De profielen van de leden van elke selectiecommissie worden vastgelegd in samenspraak met : 1° de Ministers, voor de functie van algemeen directeur en adjunct algemeen directeur;2° de Raad van bestuur, op voorstel van de algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur, voor de functie van directeur. Voor de functie van algemeen directeur en adjunct algemeen directeur maakt de Afgevaardigd bestuurder van Selor aan de Ministers de samenstelling van de selectiecommissies over. Zij kunnen hem hun opmerkingen binnen zeven kalenderdagen meedelen. Selor dient op de opmerkingen te antwoorden bij wijze van een gemotiveerde beslissing.

Voor de functie van directeur maakt de Afgevaardigd bestuurder van Selor aan de Raad van bestuur de samenstelling van de selectiecommissies over. Zij kunnen hem hun opmerkingen binnen zeven kalenderdagen meedelen. Selor dient op de opmerkingen te antwoorden bij wijze van een gemotiveerde beslissing.

De selectiecommissie is samengesteld uit een meerderheid aan experten tewerkgesteld bij een overheid of in de gezondheidssector. De leden van de selectiecommissie worden op basis van hun kennis van de jobspecifieke competenties gekozen.

De selectiecommissie wordt voorgezeten door een afgevaardigde van Selor. Met het oog op een gelijkwaardige aanpak, plegen de voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige selectiecommissie overleg. § 2. Elke Nederlandstalige en Franstalige vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 5, § 1, bestaat uit volgende stappen : 1° Selor beslist of de kandidaten voldoen aan de algemene en bijzondere toelaatbaarheidsvereisten.De kandidaten die niet voldoen, worden geweigerd; 2° een assessment waarbij de voor de managementfunctie vereiste leidinggevende vaardigheden worden getoetst.Onder assessment wordt verstaan een vorm van potentialiteitsinschatting.

Dit assessment wordt afgelegd voor externe expert-evaluatoren, aangeduid door Selor. Twee leden van, en aangeduid in de schoot van elke selectiecommissie, worden uitgenodigd om aanwezig te zijn bij het assessment als observator.

De expert-evaluatoren beschrijven het assesment van elke kandidaat en geven elke kandidaat één van de volgende beoordelingen : "zeer geschikt", "geschikt", "minder geschikt" en "niet-geschikt". Bij deze indeling worden de observatoren uitgenodigd om aanwezig te zijn met raadgevende stem. 3° een mondelinge proef, afgenomen door elke selectiecommissie. Dit gedeelte heeft tot doel de functiespecifieke competenties, vermeld in de desbetreffende functiebeschrijving en competentieprofiel, van elke kandidaat te evalueren en het geven aan elke kandidaat van één van de volgende beoordelingen : "zeer geschikt", "geschikt", "minder geschikt" en "niet-geschikt". Twee expert-evaluatoren, aangeduid door Selor worden uitgenodigd om aanwezig te zijn tijdens de proef als observator.

Bij de indeling van de kandidaten worden de aangeduide expert-evaluatoren uitgenodigd om aanwezig te zijn met raadgevende stem als observator. 4° Vervolgens maken elke selectiecommissie en de betrokken expert-evaluatoren samen de eindevaluatie op van de kandidaten overeenkomstig hun functiespecifieke competenties en hun leidingevende vaardigheden en delen deze in in vier groepen, met name A, B, C of D. Zij rangschikken de kandidaten ingedeeld in groep A en groep B. Zij sturen deze eindevaluatie aan de aanstellende overheid, samen met de verslagen en de deelresultaten bedoeld in 2° en 3°, teneinde haar optimaal in te lichten omtrent het door elke kandidaat bereikte resultaat. § 3. De kandidaten worden ingelicht over hun indeling en/of rangschikking. § 4. Elke kandidaat die reeds deelgenomen heeft aan een assessment voor een managementfunctie en "zeer geschikt", "geschikt" of "minder geschikt" beoordeeld werd, kan op zijn verzoek welk onherroepelijk is, gedurende twee jaar vanaf de datum waarop hij werd ingelicht van zijn rangschikking, een vrijstelling van deelname aan het assessment, bedoeld in § 2, 2°, bekomen voor elke managementfunctie met hetzelfde of een lager gewicht. In dit geval behoudt hij de beoordeling die hem werd toegekend en zijn § 2, 2°, tweede lid, laatste zin en derde lid niet van toepassing. HOOFDSTUK III. - De werving

Art. 9.§ 1. Voor wat betreft de binnen het Kenniscentrum te begeven managementfuncties, maakt Selor het geheel van de resultaten van de Nederlandstalige en de Franstalige vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 8, § 2, over aan : 1° de Ministers, voor de functie van algemeen directeur en adjunct algemeen directeur;2° de algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur, voor de functie van directeur. Met de kandidaten van groep A wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd. Dit onderhoud heeft tot doel de Nederlandstalige en Franstalige kandidaten te vergelijken wat betreft hun competenties, relationele en managementvaardigheden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie. Dit onderhoud wordt geleid : 1° voor de werving van de algemeen directeur en adjunct algemeen directeur, door de Ministers, 2° voor de werving van de directeurs, door de algemeen directeur, de adjunct algemeen directeur en een delegatie van de raad van bestuur. Van elk onderhoud wordt een verslag houdende het resultaat van deze vergelijking opgemaakt. Dit verslag wordt bij het aanstellingsdossier gevoegd. § 2. Bij uitputting van groep A, wordt de procedure vermeld in § 1 herhaald voor de kandidaten van groep B. HOOFDSTUK IV. - De aanstelling

Art. 10.§ 1. De kandidaten, gekozen overeenkomstig artikel 9, worden voor een periode van zes jaar aangesteld : 1° voor de functie van algemeen directeur en adjunct algemeen directeur : door de Koning bij besluit waarover in de Ministerraad werd beraadslaagd, op voorstel van de betrokken ministers;2° voor de functie van directeur : door de Koning, op voorstel van de betrokken ministers, na voordracht van de Raad van bestuur. De kandidaten worden ingelicht over het resultaat van de werving. § 2. In afwijking van de artikelen 28 tot 33quinquies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, moeten de houders van een managementfunctie geen stage doormaken. HOOFDSTUK V. - De uitoefening

Art. 11.Binnen een termijn van zes maanden na de aanstelling wordt door de houder van de managementfunctie een ontwerp van managementplan en operationeel plan bezorgd aan : - de Raad van bestuur, voor wat betreft de plannen van de algemeen directeur en adjunct algemeen directeur; - de algemeen directeur en adjunct algemeen directeur, voor wat betreft de plannen van directeur.

De algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur overleggen voor het bezorgen van de bovenvermelde plannen aan de Raad van Bestuur.

Het managementplan bevat minstens de beschrijving van de volgende elementen : 1° de precieze omschrijving van de algemene beheersopdrachten van de houder van de managementfunctie en zijn verplichtingen terzake;2° de strategische doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;3° de operationele doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;4° de toegekende budgettaire middelen. Het operationeel plan omvat minstens de beschrijving van de volgende elementen : 1° de uitwerking in het raam van een jaarlijks operationeel plan met horizon van drie jaar van de concrete prestaties voortvloeiend uit de uitvoering van de beheersopdrachten en de strategische en operationele doelstellingen die in het managementplan vermeld zijn, rekening houdend met de budgettaire middelen;2° de begroting op jaarbasis voor de uitvoering van de in 1° bedoelde prestaties. Het ontwerp van managementplan en het ontwerp van operationeel plan worden door de houder van de managementfunctie opgesteld op basis van de informatie die wordt verstrekt door de organen die het aanvullend onderhoud bedoeld in artikel 9 geleid hebben. Zo dient hij onder meer rekening te houden met : 1° het door de raad van bestuur vastgelegde jaarprogramma van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg;2° de beleidsnota's van de Ministers;3° de managementsplannen van de voorzitter van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu en van de voorzitter van de Federale Overheidsdienst Sociale Zaken;4° de bestuursovereenkomst van het Rijksinstituut voor de Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. In de maand volgend op de ontvangst van de ontwerpen leggen, de Raad van bestuur, voor wat betreft de algemeen directeur en adjunct algemeen directeur, en de algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur, voor wat betreft de directeurs, het managementplan en het operationeel plan vast.

De managementplannen en het operationele plannen kunnen worden aangepast in onderling overleg.

Elk definitief managementplan en definitief operationeel plan wordt bezorgd aan de Ministers door de Raad van bestuur.

Art. 12.Tijdens de duur van hun mandaat, is, behoudens de afwijkende bepalingen in onderhavig besluit, het statuut van het rijkspersoneel van toepassing op de houders van een managementfunctie.

Voor de toepassing van het statuut van het rijkspersoneel maken de houders van een managementfunctie deel uit van niveau 1. Ze staan hiërarchisch boven de rangen 15.

Art. 13.De houder van een managementfunctie die op het ogenblik van zijn indienstneming vast benoemd is in de overheidsdiensten, bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, wordt, in afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst voor de duur van het mandaat. Hun betrekking kan vacant verklaard worden na twee jaar en intussen kan er enkel in voorzien worden door middel van contractuele tewerkstelling of hogere functies.

Art. 14.De houder van een managementfunctie oefent zijn taak voltijds uit. Tijdens zijn mandaat kan hij : 1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreffen;2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor de Europese verkiezingen, de verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden of van de provincieraden of om een ambt uit te oefenen in een cel beleidsvoorbereiding of het kabinet van een minister of een staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;3° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;4° geen verlof krijgen voor onthaal en opleiding;5° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige indienstnemer bij dit korps;6° geen verlof krijgen om minder-validen en zieken te vergezellen en bij te staan;7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid;9° geen afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;10° geen verloven krijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten.

Art. 15.§ 1. Het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde, is van overeenkomstige toepassing wat betreft het functiewegingssysteem, de criteria die aan de basis ervan liggen en de beloningsmethodiek van het Kenniscentrum.

De taken van de functionele directeurs van de stafdiensten Personeel en Organisatie en Budget & Beheerscontrole, bedoeld in artikel 6 van hetzelfde besluit, worden voor het Kenniscentrum uitgeoefend door de verantwoordelijke belast met de personeelszaken en met de begroting. § 2 Het bruto jaarlijks beloningspakket van de houders van een managementfunctie bevat : 1° een maandelijkse brutowedde;2° deelname aan een aanvullende pensioenregeling, gefinancierd door persoonlijke en werkgeversbijdragen. § 3. Bovenop de in de § 2 vermelde bezoldigingen, kan het beloningspakket in een forfaitaire terugbetaling voorzien voor onkosten.

Art. 16.§ 1. Is onverenigbaar met de uitoefening van een managementfunctie : 1° elke activiteit, bezigheid of mandaat, zelfs onbezoldigd, uitgeoefend door de houder van de managementfunctie zelf, via een vertegen-woordiger of via een tussenpersoon in eender welke inrichting, onderneming, vennootschap of vereniging waarbij aanleiding kan ontstaan tot een belangenconflict met de activiteiten van het Kenniscentrum of tot aantasting van de onafhankelijkheid of neutraliteit van de mandaathouder;2° elke activiteit die ingaat tegen de waardigheid van de functie of die schade kan berokkenen aan de vervulling van de plichten verbonden aan de functie;3° de uitoefening van elk openbaar mandaat van politieke aard. § 2. Alvorens zijn functie op te nemen, doet de houder van een managementfunctie aangifte van de belangen die hij of zijn verwanten die met hem samenwonen, bezitten of de activiteiten die hij uitoefent in enige inrichting, onderneming, vennootschap of vereniging waarvan de activiteiten onder de bevoegdheid kunnen vallen van het Kenniscentrum.

De verenigbaarheid van belangen of activiteiten met de uitoefening van de functie binnen het Kenniscentrum worden onderzocht door : - de ministers, voor de functie van algemeen directeur en adjunct algemeen directeur; - de algemeen directeur en adjunct algemeen directeur, voor de functie van directeur. HOOFDSTUK VI. - De bevoegdheden

Art. 17.De algemeen directeur, bijgestaan door de adjunct algemeen directeur, heeft de leiding van het Kenniscentrum en draagt de eindverantwoordelijkheid voor alle beslissingen. Hij is hierover verantwoording verschuldigd aan de raad van bestuur. Hij rapporteert aan de voorzitter.

Bij afwezigheid van de algemeen directeur wordt deze vervangen door de adjunct algemeen directeur.

Art. 18.Het dagelijks bestuur wordt collegiaal uitgeoefend door de algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur. Elke beslissing van dagelijks bestuur is evenwel uitvoerbaar mits deze ondertekend is door een van beiden.

Voor de begrotingsvoorstellen en personeelsaanwervingen is het akkoord van de adjunct algemeen directeur vereist. HOOFDSTUK VII. - De evaluatie

Art. 19.§ 1. Elke houder van een managementfunctie wordt tweejaarlijks geëvalueerd; de eerste evaluatie grijpt plaats twee jaar na het begin van het mandaat. Ten laatste zes maand vóór het einde van het mandaat krijgt hij een globale eindevaluatie. § 2. De tweejaarlijkse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van een managementfunctie betreffen de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11. § 3. De evaluatie van een managementfunctie geschiedt door : - de ministers, voor de functie van algemeen directeur en adjunct algemeen directeur; - de algemeen directeur en de adjunct algemeen directeur, voor de functie van directeur.

Voor de evaluatie wordt de evaluator bijgestaan door de raad van bestuur. Die heeft als opdracht de evaluatie van het bereiken van de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11, na te gaan.

Art. 20.De tweejaarlijkse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding "onvoldoende" wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11, klaarblijkelijk niet werden verwezenlijkt.

De eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding "zeer goed" wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11, in hun geheel optimaal werden verwezenlijkt.

Art. 21.In ieder geval heeft de evaluator met het oog op een evaluatie, een functioneringsgesprek met de te evalueren persoon. Als voorbereiding op dit gesprek maakt de te evalueren persoon een zelfevaluatie op die hij vijf kalenderdagen voor het gesprek overmaakt aan de evaluator. Deze schriftelijke zelfevaluatie maakt deel uit van het evaluatiedossier.

Na het evaluatiegesprek finaliseert de evaluator het evaluatieverslag dat binnen de vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangst aan de geëvalueerde wordt bezorgd.

Art. 22.Wanneer een tussentijdse evaluatie resulteert in een vermelding "onvoldoende" of een eindevaluatie niet resulteert in een eindvermelding "zeer goed", kan de geëvalueerde binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het evaluatieverslag beroep instellen bij dezelfde personen als bedoeld in artikel 19, § 3. Met het oog op de beroepszitting, wordt de betrokkene : 1° opgeroepen ten laatste acht kalenderdagen voor de zitting;2° indien hij dit wenst, bijgestaan door een verdediger van zijn keuze;3° de mogelijkheid geboden zijn evaluatiedossier te raadplegen. HOOFDSTUK VIII. - Einde mandaat en niet-hernieuwing ervan

Art. 23.Het mandaat eindigt van rechtswege op het einde van de periodes bedoeld in artikel 10.

Het mandaat van de houder van de managementfunctie kan verlengd worden met maximum zes maanden tot de aanvang van het mandaat van zijn opvolger.

Art. 24.§ 1. Wanneer de evaluatie, bedoeld in artikel 19, § 1, leidt tot een vermelding "onvoldoende", wordt het mandaat van de houder van de managementfunctie beëindigd. § 2. De houder van een managementfunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 13, van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding "onvoldoende", krijgt een beëindigingsvergoeding volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen. § 3. De in artikel 13 vermelde houder van een managementfunctie van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding "onvoldoende", wordt gereaffecteerd in een passende functie hem voorgesteld door de Raad van Bestuur van het Kenniscentrum.

Zo de houder van de managementfunctie niet akkoord gaat met de hem door de Raad van Bestuur van het Kenniscentrum aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Art. 25.Indien de houder van een managementfunctie vraagt om zijn mandaat te beëindigen, is, zo de organen bedoeld in artikel 19, § 3, akkoord gaan, een opzegging van zes maand vereist. Deze termijn kan in onderling akkoord verkort worden. De bepalingen inzake reaffectatie voorzien in artikel 24, § 3, zijn in dit geval eveneens van toepassing.

Art. 26.§ 1. De houder van een managementfunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 13, die geen eindevaluatie "onvoldoende" heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt, geniet een herintegratievergoeding, volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen. § 2. De in artikel 13 vermelde houder van een managementfunctie die geen eindevaluatie "onvoldoende" heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt, heeft de keuze tussen enerzijds het vrijwillig ontslag uit zijn statutaire betrekking en de uitbetaling van de in § 1 bedoelde herintegratievergoeding, en anderzijds de reaffectatie in een passende functie die hem wordt voorgesteld door de Raad van Bestuur van het Kenniscentrum.

Zo de houder van de managementfunctie niet akkoord gaat met de hem door de Raad van Bestuur van het Kenniscentrum aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Art. 27.Indien de houder van een managementfunctie zich kandidaat stelt voor dezelfde functie binnen het Kenniscentrum en hij bij zijn eindevaluatie de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, geven de organen, bedoeld in artikel 19, § 3, hem een nieuw mandaat overeenkomstig artikel 10.

In afwijking van de bepalingen van Hoofdstukken II en III, wordt hij in dit geval geacht voldaan te hebben aan de in artikel 5 vermelde vergelijkende selectie, zonder dat een nieuwe selectieprocedure moet worden georganiseerd. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 28.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 29.Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 februari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, J. TAVERNIER

^