gepubliceerd op 29 september 2006
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 59 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, wat de maatregelen inzake vrijstelling van arbeidsprestaties en eindeloopbaan betreft
15 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 59 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, wat de maatregelen inzake vrijstelling van arbeidsprestaties en eindeloopbaan betreft
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de programmawet van 2 januari 2001 inzonderheid op artikel 59;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 september 2002 tot uitvoering van artikel 59 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, wat de maatregelen inzake vrijstelling van arbeidsprestaties en eindloopbaan betreft;
Gelet op het advies, uitgebracht door het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, op 6 februari 2006;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 1 maart 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 27 juni 2006;
Gelet op het advies nr. 41.060/1/V van de Raad van State, gegeven op 23 augustus 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° RIZIV : het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering zoals bedoeld in artikel 10 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;2° Dienst : de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV;3° werkgevers : voor zover zij vallen onder het toepassingsgebied van de collectieve arbeidsovereenkomst of het protocol van akkoord bedoeld in artikel 2 : a) de verzorgingsinstellingen, zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, 7°, 8°, 9°, a), 11°, 12° en 13° van de voormelde gecoördineerde wet van 14 juli 1994, met uitzondering van de revalidatiecentra die deel uitmaken van een ziekenhuis;b) de diensten voor thuisverpleging in de privé- sector die zijn ingeschreven bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid onder het kengetal 911, en de diensten voor thuisverpleging van de openbare sector die zijn ingeschreven bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten onder de omschrijving andere activiteit van de werknemer met waarde = 6';c) de diensten voor het bloed van het Rode Kruis van België;d) het Instituut voor veteranen - het Nationaal Instituut voor Oorlogsinvaliden, Oud-strijders en Oorlogsslachtoffers, opgericht bij de wet van 8 augustus 1981 tot oprichting van het Instituut voor veteranen - het Nationaal Instituut voor Oorlogsinvaliden, Oud-strijders en Oorlogsslachtoffers en van de Hoge Raad voor Oorlogsinvaliden, Oud-strijders en Oorlogs-slachtoffers voor het personeel dat tewerkgesteld is in rustoorden voor bejaarden, rust- en verzorgingstehuizen en/of centra voor dagverzorging;e) de zorgverleners die met de verzekeringsinstellingen een akkoord sluiten waarin de forfaitaire betaling van de verstrekkingen wordt bedongen, zoals voorzien in artikel 52, § 1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 (wijkgezondheidscentra);4° personeelsleden : - het verpleegkundig personeel (inclusief de ziekenhuisassistenten en de sociaal verpleegkundigen) en het verzorgend personeel.Onder verzorgend personeel wordt verstaan de werknemers die een overeenkomst hebben als verzorgende en het barema genieten dat hiermee overeenkomt; - de ambulanciers van de spoeddiensten; - de laboratoriumtechnologen; - de technologen van medische beeldvorming; - de technici van medisch materiaal, inzonderheid in de sterilisatiediensten; - de medewerkers patiëntenvervoer; - de opvoeders begeleiders geïntegreerd in de zorgteams; - de logistieke assistenten; - de maatschappelijk assistenten en psychologisch assistenten tewerkgesteld in de zorgteams of geïntegreerd in het therapeutisch programma; - de werknemers bedoeld in artikelen 54bis en 54ter van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967; - de kinesitherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten en diëtisten; - de psychologen, orthopedagogen en pedagogen, tewerkgesteld in de zorgteams of geïntegreerd in het therapeutisch programma.
De omschrijving van de kwalificaties verwijst naar de reëel uitgeoefende functie, volgens de bepalingen van het contract. 5° periodes van verantwoorde afwezigheid : periodes van afwezigheid in de periode van tewerkstelling van de werknemer, met een maximale duur van 12 maanden, die aanleiding hebben gegeven tot het betalen van een vergoeding door de werkgever of van een vervangingsinkomen in het kader van een stelsel van sociale zekerheid (arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een ziekte of ongeval, zwangerschapsverlof, ouderschapverlof, adoptieverlof, preventief verlof, verwijdering als maatregel ter bescherming van de zwangerschap, arbeidsongeval of beroepsziekte).6° gelijkgestelde dagen of uren : de niet-gepresteerde dagen of uren die echter gelijkgesteld worden, voor zover zij aanleiding geven tot de betaling van een vergoeding door de werkgever.7° niet-gelijkgestelde dagen of uren : de niet-gepresteerde dagen of uren die niet gelijkgesteld worden met arbeidsdagen of uren, voor zover zij geen aanleiding geven tot de betaling van een vergoeding door de werkgever.Hierin moeten eveneens de dagen worden opgenomen van het personeelslid met disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid.
Art. 2.De werkgevers hebben recht op een jaarlijkse financiële tegemoetkoming ter vergoeding van de maatregelen inzake vrijstelling van arbeidsprestaties in het kader van de eindeloopbaanproblematiek, zoals dit is voorzien in het akkoord voor de gezondheidssector van 26 april 2005, afgesloten tussen de federale regering en de representatieve organisaties van de private non-profit sector, of in het protocol nr. 148/2 van het Gemeenschappelijk Comité voor alle Overheidsdiensten van 29 juni, 5 juli en 18 juli 2005, voor zover hij onder de toepassing valt van een collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten in het bevoegde paritair comité, of van een protocol van akkoord dat is gesloten in het bevoegde onderhandelingscomité dat is voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. De financiële tegemoetkoming dekt alleen de voordelen die in dit besluit zijn vastgesteld en is enkel mogelijk indien in de collectieve arbeidsovereenkomst of het protocol van akkoord de hierna vermelde voordelen zijn voorzien en indien de betrokken personeelsleden deze voordelen daadwerkelijk genieten : 1° de voltijdse personeelsleden die de leeftijd van 45, 50 of 55 jaar hebben bereikt, hebben recht op vrijstelling van arbeidsprestaties van respectievelijk 2, 4 of 6 uur per week (ofwel 96, 192 of 288 betaalde uren per jaar).Die vrijstelling treedt in werking op de eerste dag van de maand tijdens welke de voormelde leeftijden zijn bereikt.
De verpleegkundigen kunnen eveneens kiezen voor het behoud van de prestaties dat gepaard gaat met een premie van respectievelijk 5,26 %, 10,52 % of 15,78 % berekend op hun voltijds loon. In geval van een combinatie van opties vanaf de leeftijd van 50 jaar, wordt de tegemoetkoming toegekend op basis van een uitsplitsing in volledige schijven van 2 uur.
De personeelsleden, bedoeld in artikel 1, 5° van het koninklijk besluit van 23 september 2002 tot uitvoering van artikel 59 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, betreffende de maatregelen inzake vrijstelling van arbeidsprestaties en eindloopbaan, die voor bovenvermelde premie hebben gekozen, behouden het recht op die premie; 2° het personeelslid dat deeltijds werkt, heeft recht op een aantal uren van vrijstelling van arbeidsprestaties, of eventueel een equivalente premie, gelijk aan de proportionele toepassing van de vrijstelling van arbeidsprestaties of van de premie; In de private sector, worden de deeltijdse werknemers voorgesteld om, binnen de voorwaarden voorzien door artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst n° 35 van 27 februari 1981 betreffende sommige bepalingen van het arbeidsrecht ten aanzien van de deeltijdse arbeid, de wekelijkse arbeidsduur ingeschreven in hun arbeidsovereenkomst automatisch te verhogen. Zij genieten, eventueel, van de vrijstelling van prestaties op basis van hun nieuw contract.
Ten aanzien van de werknemers van de publieke sector die deeltijds tewerkgesteld zijn en genieten van de maatregelen van eindeloopbaan, is de werkgever ertoe gehouden hen voor te stellen dat de wekelijkse arbeidsduur ingeschreven in hun arbeidsovereenkomst verhoogd wordt a rato van het aantal uren van vrijstelling van prestaties voorzien voor de leeftijdscategorie waartoe ze behoren. Dit voorstel wordt hen door de werkgever voorgesteld drie maanden vóór de datum van intrede in het stelsel van de eindeloopbaan of van hun toegang tot een hoger recht in dat kader. De werknemer is ertoe gehouden uiterlijk één maand vóór zijn intrede tot het stelsel of zijn hoger recht in het kader van de eindeloopbaanregeling, aan de werkgever ofwel zijn akkoord te betekenen omtrent die verhoging ofwel zijn weigering. In dat laatste geval geniet de werknemer van de vermindering van de wekelijkse arbeidsduur van zijn arbeidsprestaties voorzien voor de leeftijdscategorie waartoe hij behoort en dit proportioneel zijn wekelijkse arbeidsduur ten opzichte van een voltijds tewerkgestelde werknemer; 3° worden gelijkgesteld met de personeelsleden, de voltijdse werknemers die gedurende een referentieperiode van 24 maanden die voorafgaat aan de maand waarin zij de leeftijd van 45, 50 of 55 jaar bereiken, minstens 200 uur bij dezelfde werkgever hebben gewerkt in een of meer functies waarvoor ze het supplement voor onregelmatige prestaties (zondag, zaterdag, feestdag, nachtdienst of onderbroken dienst) of om het even welke vergoeding hebben ontvangen in het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst of van een protocol van akkoord, of compensatierust hebben genoten tengevolge van die prestaties.De periodes van verantwoorde afwezigheid worden in aanmerking genomen op basis van het gemiddelde van de rest van de referentieperiode.
De werknemer die niet meer aan die voorwaarde voldoet, behoudt de verkregen vrijstelling van prestatie maar kan geen bijkomende vrijstelling van arbeidsprestaties genieten wanneer hij in een volgende leeftijdsklasse terechtkomt.
De werknemers, die gelijkgesteld werden op basis van de bepalingen van artikel 1, 5° van het voornoemde koninklijk besluit van 23 september 2002, en de werknemers die van functie wisselen, behouden hun verworven rechten.
De werknemer die op het ogenblik dat hij 45, 50 of 55 jaar wordt, geen 200 uur onregelmatige prestaties heeft verricht bij dezelfde werknemer of die deze voorwaarde niet meer vervult, treedt toe tot het statuut van gelijkgesteld personeelslid en geniet bijgevolg het recht op de vrijstelling van arbeidsprestaties, op het ogenblik dat die 200 uur verricht is in de loop van een periode van maximum 24 opeenvolgende maanden. De vrijstelling van arbeidsprestaties gaat dan in op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de maand tijdens welke de werknemer die voorwaarde vervult.
Voor de deeltijdse werknemers worden de uren van onregelmatige prestaties berekend naar rata van de contractuele of statutaire arbeidsduur op het ogenblik dat het recht op de vrijstelling van arbeidsprestaties wordt geopend. 4° De werknemers die van prestaties worden vrijgesteld, worden altijd beschouwd als werknemers die hun contractuele of statutaire arbeidsduur bewaren.5° De optie vrijstelling van prestaties is altijd definitief.Het behoud van de prestaties dat gekoppeld is aan een premie, kan daarentegen op elk ogenblik worden omgezet in een vrijstelling van arbeidsprestaties.
Art. 3.In geval van vrijstelling van arbeidsprestaties is de financiële tegemoetkoming slechts mogelijk als die vrijstelling wordt gecompenseerd door een nieuwe aanwerving of een verhoging van het aantal arbeidsuren van een personeelslid.
De voltijdse werknemers die van de voornoemde voordelen genieten en de werknemers die in het kader van het koninklijk besluit 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, alsook de gesubsidieerde contractuelen, tewerkgesteld met toepassing van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen, komen niet in aanmerking voor die compensatie.
Art. 4.§ 1. Op verzoek van de Dienst delen de werkgevers hem de volgende gegevens per trimester mee : 1° gegevens met betrekking tot de instelling of dienst : a) het statuut;b) het RSZ of RSZ-PPO nummer;c) de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur voor voltijdse prestaties;2° gegevens per personeelslid in een bepaalde functie;het betreft de personeelsleden die in het jaar waarvoor de tegemoetkoming wordt bepaald, minstens 44 jaar zijn geworden : a) naam en voornaam;b) inschrijvingsnummer in het Rijksregister;c) het aantal te presteren uren per week zoals blijkt uit de arbeidsovereenkomst of de individuele benoemingsakte, verricht in de functie die het voordeel van de in dit besluit bedoelde maatregel verantwoordt met begin- en einddatum waarop dit aantal uren van toepassing is;d) indien het gaat om een nieuw personeelslid of indien een einde werd gesteld aan de tewerkstelling : de begin- en/of einddatum;e) per personeelslid het aantal gepresteerde en gelijkgestelde dagen en voor de periode van deeltijdse tewerkstelling het aantal gepresteerde en gelijkgestelde uren;f) per betrokken personeelslid de optie voor vrijstelling van arbeidsprestaties en/of het behoud van de arbeidsduur met het recht op een premie als tegenwaarde en de periode waarvoor deze optie van toepassing is;g) per personeelslid de beroepskwalificatie en de baremieke anciënniteit;h) voor de gelijkgestelde personeelsleden daarenboven de gegevens waaruit blijkt dat deze personeelsleden voldoen aan de in artikel 2, 3° bepaalde voorwaarden;i) aantal niet-gelijkgestelde dagen of uren;3° gegevens in verband met de compensatie van vrijstelling van arbeidsprestaties waaruit blijkt dat de vrijstelling van arbeidsprestaties werd gecompenseerd door een nieuwe aanwerving of door een verhoging van de wekelijkse arbeidsduur van een andere werknemer : a) naam, voornaam en beroepskwalificatie van de werknemer;b) rijksregisternummer van de werknemer;c) het aantal uren van de nieuwe of bijkomende tewerkstelling en de aanvangsdatum en eventueel de einddatum ervan;d) als de Dienst erom verzoekt, een afschrift van de arbeidsovereenkomst of afschrift van de benoemingsakte van de inrichtende macht ingeval het om een openbare dienst gaat.Uit dit afschrift moet blijken dat de nieuwe of bijkomende tewerkstelling, zoals vermeld in punt c), het gevolg is van de compensatie van de vrijstelling van arbeidsprestaties; e) als de Dienst erom verzoekt, een kopie van de RSZ-aangifte of van de RSZ-PPO-aangifte, waarin het personeelsbestand is opgenomen;f) als de Dienst erom verzoekt, het bewijs dat de voordelen zoals bedoeld in artikel 2 worden toegepast. § 2. De werkgevers moeten elk trimester de gegevens, zoals bedoeld in § 1, betreffende de elektronische vragenlijst die door de Dienst ter beschikking wordt gesteld, bezorgen of bijwerken, en dit uiterlijk op het einde van het trimester dat volgt op dat waarop ze betrekking hebben.
Tegelijk met het overmaken van de elektronische drager, moet de werkgever met een aangetekend schrijven, gericht aan de leidend ambtenaar van de Dienst, zich verbinden om de eventueel te veel betaalde voorlopige tegemoetkomingen, zoals die zijn voorzien in artikel 6, terug te storten aan het RIZIV indien blijkt dat de recuperatie ervan op geen andere wijze kan gebeuren. In datzelfde schrijven verklaart de werkgever dat de gegevens die zijn overgemaakt via elektronische drager correct en volledig zijn.
Als de gegevens bedoeld in § 1 niet worden bezorgd binnen de toegemeten termijn en als de instelling niet binnen de vijftien dagen antwoordt op de herinneringsbrief die de Dienst haar stuurt, kan de Dienst de terugbetaling eisen van de voorlopige tegemoetkomingen, bedoeld in artikel 7.
Art. 5.§ 1. De in artikel 2 bedoelde tegemoetkoming per personeelslid dat heeft gekozen voor het behoud van de arbeidsduur (Tp1) wordt als volgt door het Dienst bepaald aan de hand van de gegevens, zoals bedoeld in artikel 4 : Tp1 = Y1 * X/38 * A * B/12 waarbij : Y1 = de jaarlijkse loonkost in een bepaalde functie voor een personeelslid dat kiest voor het behoud van de arbeidsduur, waarvan het bedrag is vastgesteld in de bijlage bij dit besluit;
X = jaarlijkse gemiddelde van het aantal uren per week dat overeenstemt met het bedrag van de premie die is toegekend aan een voltijds personeelslid in de leeftijdsklasse waartoe hij behoort;
A = jaarlijks voltijds equivalent (VTE) beperkt tot 1, verricht in de functie die het voordeel van de in dit besluit bedoelde maatregel verantwoordt.
Dat VTE wordt als volgt berekend : 1) Voor de periode van voltijdse tewerkstelling : het VTE per trimester tx = [(P/(P+NP)) x (d1/d2)] waarbij : P = aantal gepresteerde en het aantal gelijkgestelde dagen in trimester tx NP = aantal niet gelijkgestelde dagen in trimester tx. d1 = aantal kalenderdagen van voltijdse tewerkstelling d2 = aantal kalenderdagen in het trimester 2) Het voltijds equivalent voor deeltijds werkende personeelsleden : het VTE per trimester tx = [P/H] waarbij : P = aantal gepresteerde en/of geassimileerde uren tijdens het trimester, met uitsluiting van het aantal uren van voltijdse tewerkstelling zoals bedoeld in punt 1) H = aantal dagen van maandag tot vrijdag, gedurende het trimester, vermenigvuldigd met 7,6 uur per dag; B = aantal maanden in de betrokken periode. § 2. De in artikel 2 bedoelde tegemoetkoming voor een werknemer die de uren van vrijstelling van een personeelslid dat gekozen heeft voor de vrijstelling van de arbeidsprestaties (Tp2), compenseert, wordt als volgt door de Dienst vastgesteld met behulp van de in artikel 4 bedoelde gegevens.
De Dienst maakt de som van de uren van vrijstelling van arbeidsprestaties die effectief zijn toegekend aan de personeelsleden die het voordeel van de maatregel kunnen genieten (E1), en de som van de uren voor hun vervanging (E2).
Als E2 < E1, wordt de tegemoetkoming begrensd tot E2.
Als E2 > E1, wordt de tegemoetkoming begrensd tot E1. In dat geval worden de vervangers in chronologische orde van hun verbintenis of van de wijziging van hun arbeidsovereenkomst in aanmerking genomen.
De Dienst past dan de volgende formule toe : Tp2 = Y2 * Z/38 * C/12 waarbij : Y2 = de jaarlijkse loonkost in een bepaalde functie voor een personeelslid dat de uren van vrijstelling compenseert, waarvan het bedrag is vastgesteld in de bijlage bij dit besluit;
Z = jaarlijks VTE voor de vervanging van een of meer personeelsleden die het voordeel van de maatregel genieten C = aantal maanden in de betrokken periode.
Art. 6.In afwijking van de bepalingen van artikel 5, § 2, wordt de tegemoetkoming begrensd tot 13 uur/week ingeval een revalidatiecentrum een nieuwe werknemer heeft aangeworven om de uren van vrijstelling van arbeidsprestaties, die effectief zijn toegekend aan hun personeelsleden en waarvan de som minder dan 13 uur/week bedraagt, te compenseren.
Art. 7.§ 1. De bedragen van de voorlopige tegemoetkomingen per personeelslid, hierna « voorschotten » genoemd, en de bedragen van de definitieve tegemoetkomingen per personeelslid, worden door het RIZIV meegedeeld aan de werkgever en gestort op de financiële rekening die door de werkgever wordt meegedeeld aan de Dienst. Aan de werkgevers die de bepalingen naleven zoals deze zijn voorzien in artikel 4, § 2, worden de voorschotten en de definitieve tegemoetkomingen als volgt uitbetaald : 1° het voorschot dat op 31 januari, 30 april, 31 juli en 31 oktober 2006 wordt gestort, is gelijk aan : 1/4 x [som van de voorschotten die voor 2005 werden bepaald volgens de loonkost op 1 januari 2006];2° het voorschot dat op 31 januari, 30 april, 31 juli en 31 oktober 2007 wordt gestort, is gelijk aan : 1/6 x [bedrag van de definitieve tegemoetkoming voor 2005 en het eerste en tweede trimester van 2006 x 1,02];3° vervolgens is het voorschot dat op 31 januari, 30 april, 31 juli en 31 oktober van het jaar J wordt gestort, gelijk aan : 1/4 x [bedrag van de definitieve tegemoetkoming voor het derde en vierde trimester van het jaar J - 2 en het eerste en tweede trimester van het jaar J - 1 x 1,02];4° het verschil tussen de tegemoetkomingen die verschuldigd zijn voor het jaar 2005, op basis van de bepalingen van het voormelde koninklijk besluit van 23 september 2002, en het eerste en tweede trimester 2006 enerzijds en de som van de voorschotten die voor dezelfde periodes werden gestort anderzijds, wordt weggewerkt op 31 december 2006;5° vervolgens wordt het verschil tussen de tegemoetkomingen voor de laatste twee trimesters van het jaar J en de eerste twee trimesters van het jaar J + 1, en de voorschotten voor diezelfde trimesters, verrekend bij de betaling van het voorschot van 31 december van het jaar J + 1. § 2. Indien een werkgever te veel voorschotten heeft ontvangen, en indien de terugvordering via de vier volgende voorschotten niet mogelijk is, wordt het saldo door de werkgever teruggestort aan het RIZIV vóór het einde van de maand die volgt op de maand waarin de Dienst het terug te vorderen bedrag aan de werkgever heeft meegedeeld.
Dat bedrag kan eventueel worden teruggevorderd via een compensatie op de bedragen die het RIZIV in de loop van datzelfde jaar verschuldigd is aan de werkgever krachtens het koninklijk besluit van 1 oktober 2002 met uitvoering van de artikelen 57 en 59 van de programmawet van 2 januari 2001 betreffende de harmonisering van de barema's en de verhoging van de barema's in sommige verzorgingsinstellingen. § 3. De werkgevers die nog geen tegemoetkomingen hebben ontvangen, kunnen een voorschot vragen voor zover zij aan de Dienst de gegevens van een volledig kalendertrimester meedelen.
Art. 8.§ 1. De Dienst voor Administratieve Controle van het RIZIV wordt belast met de controle op de juistheid van de door de werkgevers aan de Dienst meegedeelde gegevens. § 2. Op het einde van elk jaar vanaf 2006, stelt de Dienst een lijst met vermelding van, per werkgever, het aantal uren waarvoor een premie werd gestort, het aantal uren vrijstelling van arbeidsprestaties en het aantal uren waarvoor deze vrijstelling gecompenseerd werd door een nieuwe verbintenis of door een verhoging van het aantal arbeidsuren van een personeelslid, ter beschikking van de bevoegde sectorale Fondsen Sociale Maribel van naargelang het geval de private sector of de openbare sector.
Art. 9.De kost van de in artikel 6 bedoelde tegemoetkomingen wordt ten laste gelegd van de globale begrotingsdoelstelling van het RIZIV. De verdeling van deze kost over de algemene regeling en over de regeling voor zelfstandigen gebeurt pro rata van de verdeling over deze twee regelingen van de basisuitgaven van de sector waarop zij betrekking hebben.
Art. 10.De bedragen die in de bijlage staan, worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 116,15 (basis 1996 = 100) en worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Art. 11.§ 1. Tegen de beslissingen bedoeld in artikel 7, § 1, 1° et 2° is er geen administratief beroep mogelijk. § 2. In geval van een gerechtelijk geschil over de beslissingen bedoeld in artikel 7, stort het RIZIV, in afwachting van een uitspraak door de rechtbank, het bedrag van de tegemoetkomingen op basis van de berekeningen van de Dienst.
Art. 12.Het koninklijk besluit van 23 september 2002 tot uitvoering van artikel 59 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, wat de maatregelen inzake arbeidsduurvermindering en eindeloopbaan betreft is opgeheven.
Art. 13.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2005, met uitsluiting van artikel 12 dat in werking treedt de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 14.Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 15 september 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage Bedrag van de jaarlijkse loonkost in het kader van de financiering van de eindeloopbaan op 1 oktober 2005 (aan spilindexcijfer 116,15) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bedrag van de jaarlijkse loonkost in het kader van de financiering van de eindeloopbaan op 1 januari 2006 : (aan spilindexcijfer 116,15) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Aanduiding categorie per functie : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 15 september 2006 tot uitvoering van artikel 59 van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, wat de maatregelen inzake vrijstelling van arbeidsprestaties en eindeloopbaan betreft ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE