Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 januari 2007
gepubliceerd op 31 januari 2007

Koninklijk besluit houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2007014031
pub.
31/01/2007
prom.
11/01/2007
ELI
eli/besluit/2007/01/11/2007014031/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Zoals het besluit houdende het administratief statuut dat U gelijktijdig ter ondertekening wordt voorgelegd, wordt het onderhavige geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT) substantieel gewijzigd zodat het wenselijk leek het integraal te vervangen door een nieuw besluit eerder dan het bestaande besluit te wijzigen.

Bovendien wordt hier ook van de gelegenheid gebruik gemaakt om in één tekst verschillende besluiten samen te brengen die voordien los van elkaar stonden en die de weddenschalen verbonden aan de graden of betrekking hadden op verscheidene premies. Aldus is de nieuwe tekst tegelijkertijd vollediger en meer toegankelijk.

Dit verslag, dat een verduidelijking beoogt van de filosofie achter sommige bepalingen in de tekst, is tamelijk ongebruikelijk voor een besluit houdende een geldelijk statuut. Het is niettemin gerechtvaardigd door het belang van de tekst en draagt bij tot het streven naar doorzichtigheid.

De verklaringen die het bevat zijn toegespitst op de vernieuwingen die aangebracht worden in het statuut van 18 maart 1993 en zijn verenigd per titel.

Bespreking van de titels en hoofdstukken TITEL I. - De bezoldigingsregeling HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen De definities opgenomen in artikel 1 zijn identiek met die opgenomen in het vroegere geldelijk statuut, behalve dat : - de « Minister » vervangen werd door de « Raad »; - een definitie voor de « statutaire ambtenaar » werd toegevoegd evenals een vermelding van het koninklijk besluit houdende het administratief statuut van het Instituut zodat hiernaar in verkorte vorm kan worden verwezen.

Het advies van de Raad van State om in de Franse tekst het woord « agent » te vervangen door de woorden « agent statutaire » wordt gevolgd. In de Nederlandse tekst wordt echter het woord « ambtenaar » niet vervangen door de woorden « personeelslid in vast dienstverband » maar wel door de woorden « statutaire ambtenaar ». Dit niet alleen omdat het beter aansluit bij de voorgestelde Franse tekst, maar vooral ook omdat met deze definitie in het huidige statuut, zowel als in onderhavig besluit, niet uitsluitend de vastbenoemde ambtenaren worden bedoeld maar ook de op proef benoemde personeelsleden en beiden worden als « ambtenaren » aanzien.

Tot nog toe was het geldelijk statuut enkel van toepassing op de in vast verband en op proef benoemde statutaire ambtenaren. Artikel 2 bepaalt dat sommige bepalingen van het onderhavige ontwerp ook van toepassing zullen zijn op het contractuele personeel, voorzover de tekst dit preciseert. HOOFDSTUK II. - Organieke regeling Afdeling I. - Vaststelling van de weddenschalen

Bijlage I bij het onderhavige besluit bevat de weddenschalen die verbonden zijn aan het huidige geldelijk statuut waaraan echter systematisch de bedragen toegevoegd werden die overeenstemmen met de bijzondere weddenschalen die toegekend werden aan de statutaire ambtenaren waarvan de beoordeling afgesloten werd met de vermelding « zeer goed ». Zoals aangegeven in het verslag over het administratief statuut, dat U eveneens ter ondertekening werd voorgelegd, is dit beoordelingssysteem voorbestemd om voor alle ambtenaren van alle niveaus omgevormd te worden in een humanresourcesmanagementstool dat steunt op functiebeschrijvingen en leidt tot de toekenning van een beheerstoelage. Deze nieuwe weddenschalen treden met terugwerkende kracht in werking op 1 juli 200 4.

Bijlage II bevat de weddenschalen van bijlage I lineair verhoogd met 3 %. De verhoogde weddenschalen treden met terugwerkende kracht in werking op 1 juli 2005.

De benamingen van de weddenschalen worden aangepast aan de nieuwe structuur van de niveaus ingevoerd door het nieuwe administratief statuut.

In reactie op een opmerking van de Raad van State over de artikelen 5 en 6, wordt erop gewezen dat de indeling van de statutaire ambtenaren in leeftijdsklassen bij het Instituut vanaf 1 januari 1994 werd opgeheven bij het koninklijk besluit van 13 september 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 maart 1993 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie. Net zoals bij de rijksambtenaren (art. 7, 35 en 38 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten) werd aan deze maatregel maar terugwerkende kracht verleend tot 1 januari 1994. De statutaire ambtenaren in dienst op datum van 31 december 1993 blijven dus ingedeeld in leeftijdsklassen, terwijl dat niet het geval is voor diegenen die in dienst traden vanaf 1 januari 1994.

Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State over de draagwijdte van paragraaf 3 van artikel 5 werd vastgesteld dat de opname van deze paragraaf niet meer opportuun is omdat er vanaf 1 januari 1994 geen leeftijdsklassen meer zijn en er dus ook geen minimumwedde meer aan verbonden is. Deze paragraaf werd geschrapt. Van de gelegenheid werd tevens gebruik gemaakt om de paragrafen over de leeftijdsklassen te hergroeperen. Afdeling II. - Verbinden van de weddenschalen aan de graden

Deze afdeling bevat voortaan de bepalingen tot vaststelling voor elke graad van het personeel van het Instituut van de weddenschalen, de weddencomplementen en hun toekenningsvoorwaarden, die voordien opgenomen waren in een afzonderlijk besluit.

Artikel 8 bepaalt dat de overgangen naar de hogere weddenschaal verbonden aan de graad, die tot nog toe verschillend waren naargelang van de graad van de statutaire ambtenaar, voortaan eenvormig worden vastgesteld : - na een jaar, te rekenen vanaf de indiensttreding, overgang van de wervingsschaal naar de tweede weddenschaal, voorzover de statutaire ambtenaar in vast verband werd benoemd; - na acht jaar, overgang naar de derde weddenschaal; - na twaalf jaar, overgang naar de vierde en laatste weddenschaal.

Artikel 9 voert een uitzondering in voor de ambtenaren die het bezit van een nuttige beroepservaring van minstens één jaar kunnen aantonen.

Op voorwaarde dat die nuttige beroepservaring uitdrukkelijk was vereist bij de vergelijkende selectieprocedure, wordt die onmiddellijk aanvaard en wordt hun wedde vastgesteld in de tweede weddenschaal verbonden aan hun graad. De overgang naar de derde weddenschaal vindt, zoals voor de andere statutaire ambtenaren, plaats na acht jaar graadanciënniteit bij het Instituut.

Wat de opmerking van de Raad van State over artikel 10 betreft, wordt erop gewezen dat het gelijkheidsbeginsel opgenomen in de algemene principes steeds werd gerespecteerd in die zin dat de wedde van de contractuele personeelsleden steeds werd vastgesteld in de wervingsschalen verbonden aan de graad waarin zij werden aangeworven.

In deze schaal kregen zij tussentijdse weddenverhogingen zoals bepaald door het geldelijk statuut. Zoals dat ook gebruikelijk is bij het openbare ambt, werd er daarentegen nergens voorzien dat zij ook een « bevordering door verhoging in weddenschaal » konden krijgen.

De aanstelling in de wervingsschaal wordt bevestigd in artikel 10 van dit besluit, maar voortaan gaan de contractuele personeelsleden ook na één jaar dienst bij het Instituut automatisch over naar het tweede barema verbonden aan hun graad. Verdere bevorderingen door verhogingen in weddenschaal zijn echter niet voorzien.

De doorstroming naar het tweede barema is geïnspireerd op de mogelijkheid om bij de aanwerving van contractuele personeelsleden maximum vijf jaar nuttige ervaring te eisen. Deze ervaring wordt gevaloriseerd door het aangeworven contractuele personeelslid onmiddellijk in het tweede barema te plaatsen.

Zoals voor de statutaire ambtenaren, gaat bovendien een contractueel personeelslid waar bij de aanwerving een nuttige beroepservaring werd geëist, onmiddellijk over naar de weddenschaal volgend op de wervingsschaal.

De statutaire ambtenaren die geslaagd zijn voor een vergelijkende bevorderingsselectie, maar die niet onmiddellijk bevorderd konden worden, genieten zoals in het verleden tot aan hun effectieve bevordering een bijzondere weddenschaal, « geselecteerd » genaamd. Die bijzondere weddenschaal komt overeen met de schaal die als grondslag dient voor de berekening van de wedde van de statutaire ambtenaar, in iedere trap vermeerderd met een forfaitair bedrag dat op zijn beurt, met terugwerkende kracht op 1 juli 2005, verhoogd wordt met 3 %, in overeenstemming met de lineaire verhoging van de weddenschalen vanaf dezelfde datum. Afdeling III. - In aanmerking komende diensten

Afdeling IV. - Berekening van de geldelijke anciënniteit

De afdelingen III en IV, bestaande uit de artikelen 17 tot 27, werden overgenomen zonder wijzigingen.

Net zoals voor de opmerking van de Raad van State over de artikelen 5 en 6, geldt dat in artikel 17 op verscheidene plaatsen maatregelen werden ingevoerd bij koninklijk besluit van 14 november 2001 houdende wijziging van diverse verordeningsbepalingen toepasselijk op de ambtenaren van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, waaraan maar terugwerkende kracht werd verleend tot 1 januari 1998.

De Raad van State merkt op dat de terminologie van artikel 18 moet worden aangepast aan de terminologie die van kracht is sinds de politiehervorming. Hier dient te worden gesteld dat de federale politie geen deel meer uitmaakt van het leger en dat de gelijkstelling met de beroepsmilitairen dus niet gerechtvaardigd zou zijn. HOOFDSTUK III. - Berekening en uitbetaling van de wedde Hetzelfde geldt voor hoofdstuk III, bestaande uit de artikelen 28 tot 3 0.

TITEL II. - Premies, vergoedingen en toelagen HOOFDSTUK I. - Verordeningsbepalingen die van toepassing verklaard zijn op het Instituut Met het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de toekenning van sommige voordelen aan het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, werden in artikel 2 een aantal premies, vergoedingen en toelagen van het federale openbaar ambt van toepassing gesteld op het personeel van het BIPT. Artikel 3 van dat besluit deed hetzelfde met andere premies, vergoedingen en toelagen die van kracht waren bij de Regie van Telegrafie en Telefonie. Het betreffende koninklijk besluit is niet meer van toepassing op de ambtenaren die onder het toepassingsgebied van het onderhavige besluit vallen. De meeste van die premies, vergoedingen en toelagen worden heropgenomen in dit hoofdstuk.

Van de besluiten van het openbare ambt werden de koninklijke besluiten van 1 juni 1964 houdende tijdelijke bepalingen voor de toepassing van de regelen betreffende de anciënniteit en de rangschikking van de rijksambtenaren en van 15 april 1965 houdende toekenning van een weddebijslag aan sommige leden van het door de Staat bezoldigd personeel wier indiensttreding door de oorlog 1940-1945 merkelijk is vertraagd, niet meer vermeld omdat het Instituut nooit personeelsleden heeft gehad waarop die besluiten van toepassing waren.

De premies ingesteld met de volgende RTT-besluiten werden niet meer opgenomen ter compensatie van de vergoeding voor het uitvoeren van controles : - Ministerieel besluit van 21 mei 1964 betreffende de toekenning van een toelage voor lastig werk aan de personeelsleden van Belgacom; - Koninklijk besluit van 30 december 1971 tot regeling van de toekenning van een vergoeding voor verzorgde kleding aan zekere personeelsleden van Belgacom; - Koninklijk besluit van 7 juni 1978 tot toekenning van een toelage wegens het uitblijven van ongevallen aan het personeel van Belgacom.

Overgangsbepalingen schrijven echter voor dat de personeelsleden die de bovenstaande premies genoten en niet meer in aanmerking komen voor de nieuwe vergoeding, een premie krijgen die dit verlies volledig moet compenseren.

Gevolggevend aan een opmerking van de Raad van State werden in de eerste zin van artikel 31 de woorden « zoals zij gewijzigd zijn » weggelaten tussen de woorden « volgende besluiten » en « van toepassing op ». Aan het voorstel van de Raad van State om ook de tweede zin van dit artikel te schrappen, wordt daarentegen geen gevolg gegeven omdat dit er juist toe zou leiden dat nieuwe bepalingen over hetzelfde onderwerp maar die in de context van een toekomstige reglementering de huidige vervangt, niet meer van toepassing zouden zijn op het Instituut, wat niet overeenstemt met de bedoeling van de auteur.

Wat de tweetaligheidspremie betreft, zullen de personeelsleden van het BIPT dezelfde premie genieten als de rijksambtenaren en niet meer de premie bedoeld in het koninklijk besluit van 10 oktober 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan de personeelsleden van Belgacom. Die wijziging beïnvloedt het bedrag van de bedoelde premie niet. Bovendien wordt het genot van die premie uitgebreid tot de contractuele personeelsleden (artikel 46).

In de artikelen 32 tot en met 46 wordt aangegeven hoe sommige termen uit de op het BIPT van toepassing gestelde besluiten, op een specifieke wijze moeten worden gelezen. Daarenboven worden daarin de bevoegdheden die voordien voorbehouden waren voor de Minister, overgedragen aan de Raad.

Enkele nieuwigheden verdienen nochtans wat meer aandacht : 1° de toelage voor zondagswerk wordt uitgebreid voor het verrichten van prestaties op een zaterdag (artikel 36);2° omwille van de eenvormigheid met de overige premies worden de verblijfsvergoedingen eveneens gekoppeld aan spilindexcijfer 138,01 (artikel 37);3° de forfaitaire vergoeding wegens verblijfkosten werd in rang 24 toegekend aan de technische sectiechefs en de hoofdcontroleurs en wordt nu met terugwerkende kracht tot 1 juli 2006 uitgebreid tot de administratieve sectiechefs (artikel 41);4° de forfaitaire vergoeding voor routeonkosten die voordien toegekend werd aan de reizende werklieden, waaronder voor het Instituut enkel de techniciens werden verstaan, wordt voortaan toegekend aan alle statutaire ambtenaren of contractuele personeelsleden van de niveaus C en D die gewoonlijk verplaatsingen moeten verrichten tijdens de diensturen (artikel 42).Die vergoeding is bedoeld als compensatie omdat die ambtenaren meestal geen gebruik kunnen maken van het bedrijfsrestaurant. Het nieuwe toepassingsgebied beantwoordt beter aan de werkelijkheid. Sommige administratieve personeelsleden moeten zich in het kader van hun dienstprestaties ook verplaatsen en omgekeerd verrichten sommige techniciens eerder administratief werk waarvoor geen verplaatsingen nodig zijn. De techniciens waarvoor dit het geval is op het ogenblik dat het onderhavige besluit van kracht wordt, verliezen dus hun vergoeding voor routeonkosten, maar krijgen wel een compenserende premie zoals in de overgangsbepalingen wordt voorgeschreven. HOOFDSTUK II. - Premies, vergoedingen en toelagen eigen aan het Instituut Afdeling I. - Toekenning van een halfjaarlijkse beheerstoelage

Bij koninklijk besluit van 19 maart 1993 werd een halfjaarlijkse beheerstoelage ingesteld die uitsluitend bestemd was voor de statutaire ambtenaren van niveau 1. Ze was verbonden aan een waarderingscijfer dat aan iedere ambtenaar werd toegekend in verhouding tot de verantwoordelijkheden verbonden aan zijn functie en de wijze waarop hij die uitvoerde. Daarnaast waren die statutaire ambtenaren ook nog onderworpen aan een jaarlijkse beoordeling, die voor hen geen financiële gevolgen had, behoudens om hen toe te laten tot de 4e weddenschaal verbonden aan hun graad.

Het bovenvermelde koninklijk besluit, evenals het koninklijk besluit betreffende de toekenning van een produktiviteitspremie aan de personeelsleden van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, worden afgeschaft.

De beheerstoelage wordt wel opnieuw opgenomen maar uitgebreid tot de statutaire ambtenaren van alle niveaus evenals tot de contractuele personeelsleden. Bovendien wordt de toelage voortaan verbonden aan het nieuwe beoordelingssysteem waarin het administratieve statuut voorziet dat U eveneens ter ondertekening werd voorgelegd.

De bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 1993 worden praktisch volledig overgenomen. Hieraan worden de volgende vernieuwingen toegevoegd : - de berekeningswijze van de toelage wordt nu volledig opgenomen in het besluit; - het waarderingscijfer wordt nu berekend op 100 i.p.v. op 10 en gepreciseerd wordt dat men ten minste een score van 50 moet halen om de toelage te kunnen genieten. Enkel in geval van een lager waarderingscijfer kan een zaak aanhangig worden gemaakt bij de Raad van Beroep; - een procedure wordt voorzien in geval van afwezigheid van de ambtenaar, zowel gedurende de volledige halfjaarlijkse periode als op het ogenblik dat de waarderingscijfers worden toegekend; - vermits aan de ambtenaren geen waarderingscijfer wordt gegeven gedurende het eerste jaar na hun indiensttreding, krijgen zij ondertussen ambtshalve het minimumbedrag van de toelage waarop zij recht zouden gehad hebben. Afdeling II. - Toelage aan de ambtenaren die aangesteld worden tot

opdrachthouder Het nieuwe administratief statuut, dat U eveneens ter ondertekening werd voorgelegd, voorziet in de mogelijkheid om aan sommige statutaire ambtenaren de hoedanigheid van opdrachthouder toe te kennen. Hieraan wordt in het onderhavige besluit een toelage verbonden.

Die toelage wordt uitgedrukt in een percentage van het verschil tussen, enerzijds, het maximumbedrag van de weddenschaal verbonden aan de graad van de opdrachthouder met een theoretische geldelijke anciënniteit tussen 8 en 12 jaar, en, anderzijds, het maximumbedrag van een theoretische referentieschaal.

Het bedoelde percentage, dat vooraf aan het sociale overleg wordt onderworpen, wordt vastgesteld door de Raad en wordt vermeld in de oproep voor het indienen van kandidaturen; naargelang van de impact en de belangrijkheid van de opdracht, kan het percentage 60 %, 40 % of 25 % bedragen.

Twee correctiecoëfficiënten moesten ingevoerd worden. De eerste beoogt de graden van (eerste) ingenieur-adviseur en (eerste) informaticus-adviseur, gelet op de beperkte spanning tussen de voor deze graden gemeenschappelijke weddenschaal en de referentieweddenschaal van de hogere graad van administrateur (in uitdoving). De tweede wordt toegepast op de graden van niveau C, omdat de statutaire ambtenaren van dit niveau voor dezelfde opdrachten kunnen postuleren als de statutaire ambtenaren van niveau B. Met die coëfficiënt worden beide niveaus min of meer gelijkgeschakeld.

Ten slotte worden de bedragen verbonden aan die toelage geplafonneerd, zowel wat betreft het aantal in aanmerking komende begunstigden, als het totale jaarlijkse bedrag aan toelagen dat kan worden uitgekeerd. Afdeling III. - Toelage voor het uitvoeren van controles

Het uitvoeren van controles buiten de werkzetel legt dikwijls een bijkomende druk op de betrokken personeelsleden. Daarom wordt een maandelijkse toelage toegekend aan de personeelsleden waarvan dit de voornaamste taak is. De personeelsleden die slechts sporadisch controleopdrachten uitvoeren krijgen slechts een gedeeltelijke toelage verbonden aan de werkelijk uitgevoerde controles.

Behoudens voor de ambtenaren die slechts sporadisch controleopdrachten uitvoeren, treedt deze toelage met terugwerkende kracht in werking op 1 juli 2006. Op diezelfde datum worden de uitbetalingen van de toelage voor lastig werk, de vergoeding voor verzorgde kleding en de toelage wegens het uitblijven van ongevallen stopgezet aan de personeelsleden waaraan de toelage voor het uitvoeren van controles werd toegekend.

TITEL III. - Voordelen overgedragen aan de ambtenaren van het Instituut op basis van artikel 73, § 3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven In artikel 73, § 3, stelde de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven dat de sociale en andere voordelen die toegekend worden aan de ambtenaren van het Instituut nooit minder konden zijn dan deze toebedeeld aan het personeel van de Regie van Telegrafie en Telefonie op het ogenblik van de oprichting van het BIPT. In overeenstemming met dat artikel erfde het Instituut sommige voordelen waarvan de toekenningsvoorwaarden werden vastgelegd in dienstorders die goedgekeurd werden door de voogdijminister. Volgens het Rekenhof was de juridische basis hiervoor echter onvoldoende. Daarom worden de onderstaande voordelen behouden maar voortaan opgenomen in het geldelijk statuut : 1. de terugbetaling van het abonnementsgeld voor een telefoontoestel of GSM;2. de tegemoetkoming in de gesprekskosten die van thuis uit worden gevoerd om dienstredenen; 3. de bestaande sociale voordelen, d.w.z. hospitalisatieverzekering, geboortepremie, studiebeurzen, tegemoetkoming in medische kosten en kosten voor de opvang van kinderen tijdens de vakantieperiodes, preventieve medische controles; 4. de verkeersvoordelen die opgenomen zijn in de conventie van 28 mei 1973 afgesloten tussen de NMBS en het Ministerie van Verkeerswezen. De vaststelling van de toekenningsvoorwaarden voor die voordelen wordt aan de Raad gelaten. Het pakket aan sociale voordelen kan door de Raad uitgebreid of geactualiseerd worden binnen de vastgestelde budgettair beschikbare middelen. In dat geval is het voorafgaande advies van de inspectie van financiën vereist.

TITEL IV. - Overgangsbepalingen Bijlage IV bevat een conversietabel waarin bepaald wordt naar welke nieuwe weddenschaal iedere thans in dienst zijnde statutaire ambtenaar wordt overgeheveld. Die tabel moet tevens de perequatie waarborgen van de pensioenen van de op rust gestelde personeelsleden.

Artikel 67 zorgt ervoor dat de statutaire ambtenaren die bij de oprichting van het Instituut overgekomen zijn van De Post, de Regie van Telegrafie en Telefonie of het Ministerie van Economische Zaken, geen anciënniteitverlies lijden.

Artikel 68 stelt een vrijwaringsclausule in voor de statutaire ambtenaren die bevorderd werden in de graad van controleur (in uitdoving). Het is mogelijk dat door de invoering van uniforme regels voor de overgang naar de hogere weddenschaal, sommige statutaire ambtenaren een hogere wedde zouden genoten hebben indien zij in de graad van correspondent of technicien waren gebleven.

Zoals reeds eerder werd vermeld, voert artikel 69 compenserende premies in voor de statutaire ambtenaren of contractuele personeelsleden die verlies zouden lijden door de definitieve afschaffing of de wijziging van de toekenningsvoorwaarden van sommige premies.

Artikel 70 regelt de overgang van het oude naar het nieuwe evaluatiesysteem dat gesteund is op de veralgemening van de beheerstoelage in plaats van de productiviteitspremie. Dit karakter van overgangsbepaling rechtvaardigt dus niet de door de Raad van State gewenste harmonisatie met artikel 48 van dit besluit noch met het artikel 60, § 2, tweede lid, van het administratief statuut. Vermits dit artikel betrekking heeft op de toekenning van het eerste waarderingscijfer voor de beheerstoelage, heeft het eerder zijn plaats in het geldelijk statuut dan in het administratief statuut waar de beoordeling behandeld wordt waarin enkel een eindvermelding « onvoldoende » kan worden verkregen door het gemiddelde te nemen van de laatste twee waarderingscijfers. Het voorstel van de Raad van State wordt dus niet gevolgd.

Een specifieke en unieke premie, overgangspremie genaamd, beoogt de forfaitaire schadeloosstelling van het personeel van het Instituut voor de opgelopen vertraging in de inwerkingtreding van de nieuwe statuten.

In reactie op een opmerking van de Raad van State wordt gepreciseerd dat de koninklijke besluiten die bij artikel 73, § 1 « niet meer van toepassing gesteld worden op de statutaire ambtenaren », niet opgeheven worden omdat zij nog van toepassing zijn op de personeelsleden van de vroegere Dienst Kijk- en Luistergeld die in 1997 van Belgacom overgeheveld werden naar het Instituut en die ondertussen ter beschikking gesteld zijn van verscheidene federale overheidsdiensten.

Om aan het bezwaar geformuleerd door de Raad van State tegemoet te komen, delen wij mede dat de inwerkingtreding van hoofdstuk II van Titel I en van de tabel in bijlage I met terugwerkende kracht tot 1 juli 2004, evenals van de tabel in bijlage II en van artikel 15, tweede lid, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2005 en van de artikelen 41, 58, 59, 60 en 73, § 2 tot 1 juli 2006, gerechtvaardigd wordt door de ruime tijd die nodig was om de in het Sectorcomité gemaakte afspraken met de representatieve vakorganisaties, vast te leggen in reglementaire teksten. Deze retroactiviteit, die in hoofdzaak regels betreft die voordelen toekennen, schaadt geenszins het gelijkheidsbeginsel, noch verworven rechten en draagt bij tot de goede werking van de diensten van het Instituut.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

ADVIES 41.495/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 17 oktober 2006 door de Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende het geldelijk statuut van het personnel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie", heeft op 13 november 2006 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1 °, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Reikwijdte van het ontwerp Het ontworpen koninklijk besluit strekt ertoe het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (hierna te noemen: het Instituut) aan te passen aan de wijzigingen die voorvloeien uit de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, bij welke wet de autonomie van het Instituut ten opzichte van de overheid vergroot is. Voorts worden bij het ontwerp in het geldelijk statuut van het personeel van het Instituut de principes ingevoerd die uit de "Copernicus"-hervorming voortkomen, inzonderheid door de toekenning van een beheerstoelage verbonden aan het waarderingscijfer verkregen tijdens de halfjaarlijkse beoordeling.

Meer in het algemeen strekt het ontworpen besluit ertoe om alle bepalingen die het geldelijk statuut van het personeel van het Instituut regelen in één tekst samen te brengen. Die bepalingen zijn thans verspreid over een reeks andere teksten, die bij het voorliggende ontwerp opgeheven of vervangen worden. Parallel met dit ontwerp is ook een ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie ter fine van advies voorgelegd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State, welk advies vandaag is uitgebracht onder het nummer 41.494/4. Zoals blijkt uit het verslag aan de Koning waarvan het laatstgenoemde ontwerp vergezeld gaat, zullen deze beide ontwerpen samen "de ruggengraat van het statuut van het personeel van het statuut van het Instituut vormen" (1) (1) Verslag aan de Koning in de adviesaanvraag betreffende een koninklijk besluit tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, blz.2.

Algemene opmerkingen 1. Er wordt verwezen naar de algemene opmerkingen die in het voormelde advies 41.494/4 zijn gemaakt. 2. Wat de artikelen 5 en 6 van het ontwerp betreft, blijkt niet uit het verslag aan de Koning waarom een bijzondere regeling uitgewerkt is voor de personeelsleden die op 31 december 1993 in dienst waren.De steller van het ontwerp moet de invoering van die bijzondere regeling kunnen rechtvaardigen in het licht van het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel die verankerd zijn in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Deze opmerking geldt eveneens voor de overige bepalingen van het ontwerp waarin voor de toepassing van het geldelijk statuut scharnierdatums worden bepaald (bijvoorbeeld : artikel 15, § 1, tweede lid; artikel 17, § 1, eerste lid, 3°, tweede lid, en 6°, tweede lid; artikel 17, § 2, 1° en 2°; artikel 17, § 4 [...]).

Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. De wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, waarnaar in het eerste lid wordt verwezen, vormt niet de rechtsgrond van het ontworpen besluit.De eerste aanhefverwijzing dient dan ook te vervallen. 2. Artikel 26, vierde lid, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector vormt de rechtsgrond van het ontworpen besluit. In de tweede aanhefverwijzing dienen de woorden "inzonderheid op artikel 13" vervangen te worden door de woorden "inzonderheid op artikel 26, vierde lid, gewijzigd bij de wet van 20 juli 2006". 3. In de aanhef van het ontworpen besluit behoort te worden verwezen naar alle besluiten die bij de ontworpen tekst gewijzigd of opgeheven worden.Bij de verwijzing naar die regelingen moeten alle uitdrukkelijke wijzigingen worden vermeld die deze regelingen hebben ondergaan en die nog van kracht zijn, maar alleen onder opgave van aard en datum van de wijzigingsteksten. In de aanhef moeten die regelingen, wanneer daarnaar wordt verwezen, gerangschikt worden naar tij dsorde, te beginnen met de oudste. 4. In artikel 26, vierde lid, van de voormelde wet van 17 januari 2003 wordt bepaald dat het administratief statuut van het Instituut door de Koning wordt vastgesteld "op voorstel van het Instituut en na akkoord van de minister van Begroting".Vóór het lid waarin naar het advies van de Inspecteur van Financiën wordt verwezen, dient dan ook een lid te worden ingevoegd waarin het voorstel van het Instituut d.d. 10 februari 2006 wordt vermeld. 5. In plaats van "Gelet op het advies van de Afgevaardigde van de Minister van Begroting gegeven op 7 juli 2006" dient te worden geschreven: "Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 juli 2006". Dispositief Artikel 1 In onderdeel 3° behoort, met het oog op grotere duidelijkheid, in de Nederlandse tekst het woord "ambtenaar" te worden vervangen door de woorden "personeelslid in vast dienstverband", terwijl in de Franse tekst het woord "agent" vervangen dient te worden door de woorden "agent statutaire".

De gehele tekst behoort dienovereenkomstig te worden herzien.

Artikel 4 Artikel 4 bevat terugwerkende bepalingen, aangezien bepaald wordt dat de weddeschalen respectievelijk op 1 juli 2004 en op 1 juli 2005 in werking treden. Wat de aanvaardbaarheid van zulk een terugwerkende kracht betreft, wordt verwezen naar opmerking nr. 3 betreffende de artikelen 73 en 74.

Artikel 5 De draagwijdte van paragraaf 3 is niet duidelijk. Deze paragraaf zou bevattelijker geredigeerd moeten worden.

Artikel 9 1. In de Franse tekst van het eerste lid behoort te worden geschreven : « Par dérogation à l'article 8, § 2, le traitement d'un agent nommé à l'essai est fixé à l'échelle II liée à son grade [...]. » 2. Voorgesteld wordt om na de woorden "het bezit van nuttige vroegere ervaring" de woorden "van minstens één jaar" toe te voegen. Artikel 10 Bij artikel 10 wordt een verschil in behandeling ingevoerd tussen leden van het contractueel personeel en personeelsleden in vast dienstverband, doordat leden van het contractueel personeel niet naar de weddeschalen III en IV kunnen overgaan.

De steller van het ontwerp wordt er opmerkzaam op gemaakt dat die verschillende behandeling het gevaar loopt betwist te worden als zijnde strijdig met het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (2). De bepaling waarbij het leden van het contractueel personeel onmogelijk wordt gemaakt naar de weddeschalen III en IV over te gaan, zou beter vervallen.

Artikel 17 1. In de inleidende zin van paragraaf 1 behoort te worden aangegeven dat de "verhogingen" "tussentijdse verhogingen" zijn. 2. Voorgesteld wordt om in paragraaf 1, eerste lid, 4°, derde lid, na de woorden "uitdrukkelijk het bezit van een nuttige vroegere ervaring" de woorden "van die aard" in te voegen..

Deze opmerking geldt eveneens voor paragraaf 3, eerste lid. 3. In paragraaf 1, eerste lid, 10°, behoort in fine te worden toegevoegd "of van de Zwitserse Confederatie".4. Voorgesteld wordt om in paragraaf 1, tweede lid, te schrijven "moet voor elk geval worden goedgekeurd".(2) Zie ook artikel 30 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, welk artikel als volgt luidt : « De personen die bij arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen hebben recht op de weddeschaal, het gewaarborgd minimumloon, het vakantiegeld, de eindejaarstoelage en de vergoedingen, toelagen en premies gelijkwaardig aan die van een ambtenaar met hetzelfde of een gelijkwaardig ambt". Artikel 18 De terminologie die in punt 4° gebezigd wordt, moet worden aangepast aan de terminologie die geldt sedert de hervorming van de politiediensten.

Artikel 20 In het zesde lid moet het woord "eensdeels" blijkbaar worden vervangen door de woorden "ten dele", als zulks inderdaad de bedoeling van de steller van het ontwerp is.

Artikel 21 Als de afwijking van artikel 17 een afwijking is van paragraaf 4 van dat artikel, zou zulks aangegeven moeten worden.

Artikel 25 1. In het tweede lid, tweede zin, dient het woord "wel" te worden vervangen door het woord "evenwel".2. In de Franse tekst van diezelfde zin zijn de woorden "die behoren tot het niveau A" niet vertaald, waardoor de Franse tekst onbegrijpelijk wordt.De Franse tekst van het tweede lid, tweede zin, zou als volgt moeten luiden : "Si le grade de base appartient par contre au niveau A, les services admissibles antérieurs qui relèvent du niveau A sont alors entièrement admissibles [... (voorts zoals in het ontwerp)]". 3. Als de woorden "volgens een benoemingswijze waarbij zijn vroegere hoedanigheid van ambtenaar buiten beschouwing wordt gelaten", in het derde lid, moeten worden begrepen als "anders dan door bevordering", zou het beter zijn die bewoordingen te gebruiken. Artikel 28 In paragraaf 2, tweede lid, moet blijkbaar verwezen worden naar artikel 25, eerste lid, en niet naar artikel 25, tweede lid. Het is immers in het eerste lid van die bepaling dat gedefinieerd wordt wat onder "basisgraad" moet worden verstaan.

Artikel 31 1. In artikel 31,, eerste lid, zouden de woorden "zoals zij gewijzigd zijn" moeten vervallen.Hetzelfde geldt voor het tweede lid.

Door die dubbele wijziging wordt gevolg gegeven aan de bedoeling van de steller van het ontwerp om de besluiten die in de voorliggende bepaling worden vermeld zowel in de huidige versie als in de toekomstige versies ervan toepasselijk te maken. 2. Het juiste opschrift van het besluit waarnaar in het eerste lid, onderdeel 9°, wordt verwezen, is het volgende : « Koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de federale overheidsdiensten".3. Het juiste Franse opschrift van het besluit waarnaar in het eerste lid, onderdeel 11°, wordt verwezen, is het volgende : « Arrêté royal du 23 octobre 1979 accordant une allocation de fin d'année à certains titulaires d'une fonction rémunérée à charge du Trésor public".4. Het juiste opschrift van het besluit dat wordt genoemd in het eerste lid, onderdeel 12°, is : « Koninklijk besluit van 11 juni 1990 betreffende de toekenning van een toelage voor onregelmatige prestaties en een toelage voor nachtprestaties aan de personeelsleden van Belgacom". Artikel 38 Er moet worden aangegeven met welke gevallen de vergoedingen overeenstemmen die worden vermeld in de kolommen 4 en 5 van de tabel.

Artikel 47 In het tweede lid is het correcter te verwijzen naar de artikelen 54 tot 68 van het administratief statuut, veeleer dan naar de artikelen 52 tot 68 ervan. De artikelen 52 en 53 ervan handelen immers over de functiebeschrijving en betreffen dus niet rechtstreeks de beoordelingsprocedure.

Artikel 48 1. Waarschijnlijk moet paragraaf 3, 4°, aldus worden uitgelegd dat daarin de andere verloven worden bedoeld dan die vermeld in paragraaf 2.Indien dit beslist het geval is, dient dit te worden aangegeven.

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 60, § 3, 4°, van het ontwerp. 2. Het is dienstig in paragraaf 4, eerste lid, na de woorden "na drie maanden overschrijding van deze datum" de woorden "zonder dat de betrokkene het werk heeft hervat" in te voegen, indien dit de bedoeling van de steller van het ontwerp is.3. Op het einde van hetzelfde lid dient te worden geschreven : "wordt rekening gehouden met de bepalingen van paragraaf 1" in plaats van "wordt rekening gehouden met de bepalingen van art.48, § l. » . 4. Artikel 60, § 2, tweede lid, van het bewuste administratief statuut en artikel 48, § 5, van het ontworpen geldelijk statuut lijken volledig tegenstrijdig, daar deze twee bepalingen op hetzelfde geval betrekking hebben, namelijk het geval waarin het personeelslid afwezig is gedurende een volledige zesmaandelijkse beoordelingsperiode.Deze tegenstrijdigheid moet worden weggewerkt.

Over artikel 70, § 3, dient mutatis mutandis dezelfde opmerking te worden gemaakt, doordat het op hetzelfde geval betrekking heeft.

Artikel 49 De "koninklijke besluiten" van 18 januari 1994 en 25 februari 1994, die worden vermeld in artikel 49, § 2, 2°, worden in het ontwerp van administratief statuut aangegeven als "ministeriële besluiten" van dezelfde data (zie bijvoorbeeld artikel 158 van het ontwerp van administratief statuut). De precieze juridische aard van deze besluiten moet worden nagegaan en de twee ontwerpen van statuut moeten dienovereenkomstig worden aangepast.

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 67, §§ 2 en 3, van het ontwerp.

Artikel 50 Van de mogelijkheid om beroep aan te tekenen bij de Raad van Beroep indien het waarderingscijfer minder dan vijftig bedraagt (wat uitsluiting van het genot van de toelage betekent), zou beter in het administratief statuut dan in het geldelijk statuut gewag worden gemaakt. Trouwens krachtens artikel 96, § 1, van het ontwerp van administratief statuut, is de Raad van Beroep alleen bevoegd om kennis te nemen van beroepen ingediend tegen voorstellen waartegen bij die Raad kan worden opgekomen met toepassing van het administratief statuut en van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten.

Bovendien spreekt de Raad van Beroep zich alleen uit over "voorstellen" en niet over waarderingscijfers.

Overigens voorziet artikel 68 van het administratief statuut reeds in het recht om bij de Raad van Beroep beroep aan te tekenen tegen een voorstel van een vermelding "onvoldoende".

Artikel 54 Uit artikel 82, § 3, van het ontwerp van administratief statuut blijkt dat in sommige gevallen een functieopdracht kan worden toegekend aan bij arbeidsovereenkomst van bepaalde duur in dienst genomen contractuele personeelsleden. Door de toelage waarvan sprake is in artikel 54 alleen toe te kennen aan ambtenaren en contractuele personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur, is artikel 54 vatbaar voor de kritiek die reeds is geuit over artikel 10 van het ontwerp (mogelijkheid van schending van het gelijkheidsbeginsel en van het beginsel van non-discriminatie).

Verwezen wordt naar de opmerking over artikel 10.

Voor het overige wordt verwezen naar algemene opmerking nr. 2 in het voormelde advies 41.494/4.

Artikel 56 In paragraaf 3 is sprake van de "minimumprestaties bedoeld in artikel 84, § 5, van het administratief statuut". Deze bepaling bestaat niet in het ontwerp dat om advies aan de afdeling wetgeving is voorgelegd.

De beoogde bepaling zou artikel 83, § 5, van het ontwerp van administratief statuut kunnen zijn. De steller van het ontwerp wordt verzocht artikel 56, § 3, op dit punt te corrigeren.

Artikel 70 De paragrafen 1 en 3, betreffende de waarderingscijfers, zouden beter op hun plaats zijn in het administratief statuut. De andere paragrafen van artikel 70 moeten dan dienovereenkomstig worden aangepast.

Artikelen 73 en 74 1. In plaats van in de inleidende zin van artikel 73, § 1, te schrijven dat de in deze paragraaf opgesomde regelgevingen "(...) niet meer van toepassing (zijn)", is het beter te schrijven dat deze regelgevingen worden opgeheven (indien ze niet van toepassing blijven op andere personen dan het personeel van het Instituut), of dat ze worden opgeheven "wat het Instituut betreft" (indien deze regelgevingen van toepassing blijven op andere personen dan de leden van het Instituut) 2. Artikel 74, § 2, zou artikel 73, § 2, moeten worden. Het huidige artikel 73, § 2, zou dan artikel 73, § 3, worden.

Indien op deze voorstellen wordt ingegaan, is de onderverdeling van artikel 74 in paragrafen niet meer gerechtvaardigd en moet ze vervallen. 3. Artikel 74, § 1, beoogt aan het ontworpen besluit terugwerking te verlenen.Het verslag aan de Koning bevat geen uitleg over de redenen van deze terugwerking, noch over de respectieve data van inwerkingtreding die voor de verschillende bepalingen zijn vastgesteld.

Zoals de afdeling wetgeving reeds verschillende malen eraan heeft herinnerd (3), is het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten slechts onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar, namelijk ingeval voor de retroactiviteit een wettelijke machtiging bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling die met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel voordelen toekent of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de goede werking van de diensten en erdoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast. De steller van het ontwerp moet kunnen aantonen dat de beoogde terugwerking past in het kader van een van deze gevallen. (3) Zie bijvoorbeeld advies 38.185/1, gegeven op 17 maart 2005 over een ontwerp dat heeft geleid tot het ministerieel besluit van 31 mei 2006 houdende samenstelling van de Directieraad van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 29 juni 2006).

De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, eerste voorzitter van de Raad van State;

P. Liénardy en P. Vandernoot, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. W. Vogel, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De eerste voorzitter, R. Andersen.

11 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, inzonderheid op artikel 26, vierde lid, gewijzigd bij de wet van 20 juli 2006;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 maart 1993 houdende de bezoldigingsregeling van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 juli 1994, 27 maart 1995, 13 september 1998, 14 november 2001, 4 december 2001, 20 september 2002, 11 juli 2003 en 3 juli 2005;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling voor elke graad van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, van de weddeschalen, de weddecomplementen en hun toekenningsvoorwaarden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 juli 1994, 27 maart 1995, 14 november 2001, 4 december 2001, 18 november 2002 en 3 juli 2005;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling van de specifieke geldelijke regels met betrekking tot de graden van de ambtenaren van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie die aan gespecialiseerde functies beantwoorden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 juli 1994, 27 maart 1995, 14 november 2001 en 4 december 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de toekenning van sommige voordelen aan het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de toekenning van een produktiviteitspremie aan de personeelsleden van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 maart 1993 betreffende de toekenning van een halfjaarlijkse beheerstoelage aan bepaalde ambtenaren van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 november 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 november 2001 betreffende de toekenning van een toelage aan de personeelsleden van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie die worden toegewezen als secretaris aan de leden van de directieraad;

Op voorstel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie van 10 februari 2006;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 7 juli 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 12 september 2006;

Gelet op het protocol van het Sectorcomité VIII van 25 september 2006;

Gelet op advies 41.495/4 van de Raad van State, gegeven op 13 november 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; » Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid;

Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - De bezoldigingsregeling HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "het Instituut" : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;2° "Raad" : de Raad bedoeld in afdeling 3 van hoofdstuk 3 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.» 3° "statutaire ambtenaar" : ieder persoon die, bij het Instituut, op proef of in vast verband, werd benoemd;4° "contractueel personeelslid" : ieder persoon die, bij het Instituut, bij arbeidsovereenkomst in dienst werd genomen;5° "administratief statuut" : het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;6° "diensten van de Staat" : elke niet over afzonderlijke rechtspersoon-lijkheid beschikkende dienst die afhangt van de wetgevende macht, de uitvoerende macht of de rechterlijke macht van de federale overheid;7° "diensten van de Gemeenschappen of van de Gewesten" : elke niet over afzonderlijke rechtspersoonlijkheid beschikkende dienst die afhangt van de raden of van de regeringen van de Gemeenschappen of van de Gewesten;8° "diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie" : elke niet over afzonderlijke rechtspersoonlijkheid beschikkende dienst die afhangt van de Verenigde Vergadering of van het Verenigd College;9° "diensten van Afrika" : elke niet over afzonderlijke rechtspersoonlijk-heid beschikkende dienst die afhing van het gouvernement van Belgisch-Congo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi;10° "andere openbare diensten dan de diensten van de Staat, de diensten van de Gemeenschappen of de Gewesten, de Gemeen-schappelijke Gemeenschapscommissie of de diensten van Afrika" : a) elke dienst met afzonderlijke rechtspersoonlijkheid die afhangt van de federale Staat of van de regeringen van de Gemeenschappen of van de Gewesten;b) elke dienst met afzonderlijke rechtspersoonlijkheid die afhangt van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;c) elke dienst met afzonderlijke rechtspersoonlijkheid die afhing van het gouvernement van Belgisch-Congo, of van het gouvernement van Ruanda-Urundi;d) elke dienst die afhangt van één van de Gemeenschapscommissies van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest;e) elke dienst die afhangt van een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, een agglomeratie of die afhing van een federatie van gemeenten, alsook elke dienst die afhangt van een aan een provincie of gemeente ondergeschikte instelling;f) elke andere instelling onder Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van lokaal of algemeen belang, en waarbij de openbare overheid bij de oprichting of de bijzondere leiding klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op elke statutaire ambtenaar van het Instituut.

Het is enkel van toepassing op de contractuele personeelsleden als dit uitdrukkelijk wordt vermeld.

Art. 3.De wedden van de statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden worden vastgesteld in weddenschalen bestaande uit : 1° een minimumwedde;2° zogenaamde "weddentrappen" die het resultaat zijn van de tussentijdse verhogingen;3° een maximumwedde. De wedden en tussentijdse verhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden, dat met hun jaarbedrag overeenstemt.

De weddenschalen mogen zich niet over méér dan eenendertig jaar ontwikkelen. HOOFDSTUK II. - Organieke regeling Afdeling I. - Vaststelling der weddenschalen

Art. 4.§ 1. De weddenschalen worden vastgesteld : 1° vanaf 1 juli 2004 in de tabel opgenomen in bijlage I bij dit besluit;2° vanaf 1 juli 2005 in de tabel opgenomen in bijlage II bij dit besluit. § 2. Elke schaal behoort tot één van de vier niveaus aangeduid met de hoofdletters A, B, C en D. De titel van de weddenschalen verbonden aan het niveau A bestaat uit een hoofdletter, een cijfer en een kleine letter. De hoofdletter duidt het niveau aan; het cijfer de rang verbonden aan de graad en de kleine letter duidt de plaats aan van de schaal met betrekking tot de andere schalen die aan de graden van eenzelfde rang zijn verbonden.

De titel van de weddenschalen verbonden aan de niveaus B, C en D bestaat uit een hoofdletter en een kleine letter. De hoofdletter duidt het niveau aan en de kleine letter de plaats van de schaal met betrekking tot de andere schalen die aan de graad zijn verbonden.

Art. 5.§ 1. Voor de statutaire ambtenaren in dienst op 31 december 1993 en voor alle vóór 1 januari 1994 gepresteerde diensten, wordt elke weddenschaal ingedeeld in één van de klassen genaamd "18, 20, 23 of 24 jaar" volgens onderstaande criteria : 1° de weddenschalen van niveau D behoren tot de klasse "18 jaar";2° de weddenschalen van niveau C behoren tot de klasse "20 jaar";3° de weddenschalen van niveau B behoren tot de klasse "23 jaar" indien zij worden toegekend aan ambtenaren die in hun graad werden benoemd bij wege van werving;4° de weddenschalen van niveau A behoren tot de klasse "24 jaar". § 2. Voor de statutaire ambtenaren in dienst op 31 december 1993 en voor alle vóór 1 januari 1994 gepresteerde diensten, komen voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen alleen in aanmerking de werkelijke diensten welke de statutaire ambtenaar, met ingang van zijn 18e, 20e, 23e of 24e jaar, naar gelang van de klasse van zijn weddenschaal, heeft verricht terwijl hij behoorde tot de in artikel 17 vermelde diensten. § 3. Voor het bepalen van de leeftijd van de statutaire ambtenaar met het oog op de vaststelling van zijn wedde, wordt de verjaardag, die niet op de eerste van een maand valt, steeds verschoven naar de eerste van de volgende maand. § 4. De minimumwedde van de schaal geldt voor de statutaire ambtenaar die 18 of 21 jaar oud is, naargelang hij onderscheidenlijk behoort tot de niveaus D en C of tot de niveaus B en A.

Art. 6.De weddenschalen van de statutaire ambtenaren die vanaf 1 januari 1994 worden aangeworven, worden niet meer in een leeftijdsklasse ingedeeld. Afdeling II. - Verbinden van de weddenschalen aan de graden

Art. 7.De weddenschalen vastgesteld in de bijlagen I en II van dit besluit, worden aan iedere graad van de statutaire ambtenaren verbonden op de wijze bepaald in de tabel opgenomen in bijlage III bij dit besluit.

Art. 8.§ 1. Indien een graad meerdere schalen omvat, worden ze in de tabel in bijlage III van dit besluit van elkaar onderscheiden door de cijfers I, II, III, IV, geplaatst voor het nummer van de weddenschaal. § 2. Behoudens strijdige bepalingen wordt de wedde van een op proef benoemde statutaire ambtenaar vastgesteld in de schaal I. § 3. In schaal II wordt vastgesteld : 1° de wedde van de statutaire ambtenaar die in vast verband is benoemd en die één jaar graadanciënniteit heeft.Die anciënniteit wordt eventueel verhoogd met de duur van de verlenging van de proefperiode zoals die voortvloeit uit het artikel 33, § 2, van het administratief statuut; 2° de wedde van de statutaire ambtenaar benoemd bij wege van bevordering of van de op proef benoemde statutaire ambtenaar die al ten minste twaalf maanden deel uitmaakt van het personeel van het Instituut. § 4. De wedde van de statutaire ambtenaar die een anciënniteit van acht jaar in deze graad bij het Instituut telt, wordt vastgesteld in de schaal III. § 5. De wedde van de statutaire ambtenaar die een anciënniteit van twaalf jaar in deze graad bij het Instituut telt, wordt vastgesteld in de schaal IV.

Art. 9.In afwijking van artikel 8, § 2, wordt de wedde van een op proef benoemde statutaire ambtenaar vastgesteld in schaal II verbonden aan zijn graad, indien hij het bezit van minstens één jaar nuttige ervaring kan aantonen en het bezit van nuttige vroegere ervaring van minstens één jaar uitdrukkelijk was vereist bij de selectieprocedure, in overeenstemming met artikel 7 van het administratief statuut.

In dat geval gebeurt de overgang naar schaal III na 8 jaar graadanciënniteit bij het Instituut.

Art. 10.§ 1. Behoudens strijdige bepalingen wordt de wedde van een contractueel personeelslid met minder dan één jaar anciënniteit bij het Instituut, vastgesteld in de schaal I verbonden aan zijn graad. § 2. De wedde van een contractueel personeelslid met meer dan één jaar anciënniteit bij het Instituut, wordt vastgesteld in de schaal II verbonden aan zijn graad. § 3. In afwijking van § 1 wordt de wedde van een contractueel personeelslid vastgesteld in schaal II verbonden aan zijn graad, indien bij de selectieprocedure uitdrukkelijk het bezit van minstens één jaar nuttige ervaring was vereist en het personeelslid het bezit van de vereiste ervaring kan bewijzen met elk rechtsmiddel. Er kan maximum vijf jaar externe ervaring in aanmerking worden genomen.

Art. 11.De wedde van de controleur (in uitdoving) met minder dan acht jaar graadanciënniteit, wordt vastgesteld in de weddenschaal Ce.

De wedde van de controleur (in uitdoving) die ten minste acht jaar graadanciënniteit heeft, wordt vastgesteld in de weddenschaal Cf.

De wedde van de controleur (in uitdoving) die ten minste twaalf jaar graadanciënniteit heeft, wordt vastgesteld in de weddenschaal Cg.

Art. 12.De wedde van de hoofdcontroleur met minder dan acht jaar graadanciënniteit, wordt vastgesteld in de weddenschaal Bb.

De wedde van de hoofdcontroleur die ten minste acht jaar graadanciënniteit heeft, wordt vastgesteld in de weddenschaal Bc.

De wedde van de hoofdcontroleur die ten minste twaalf jaar graadanciënniteit heeft, wordt vastgesteld in de weddenschaal Bd.

Art. 13.§ 1. De wedde van de adviseur met minder dan één jaar anciënniteit in niveau A, wordt vastgesteld in de weddenschaal A2c.

De wedde van de adviseur met ten minste één jaar anciënniteit in niveau A, wordt vastgesteld in de weddenschaal A2d. § 2. De wedde van de eerste adviseur met minder dan twaalf jaar anciënniteit in niveau A, wordt vastgesteld in de weddenschaal A3c.

De wedde van de eerste adviseur met ten minste twaalf jaar anciënniteit in niveau A, wordt vastgesteld in de weddenschaal A3d.

Art. 14.§ 1. De wedde van de ingenieur-adviseur of informaticus-adviseur met minder dan één jaar anciënniteit in niveau A, wordt vastgesteld in de weddenschaal A2a.

De wedde van de ingenieur-adviseur of informaticus-adviseur met ten minste één jaar anciënniteit in niveau A, wordt vastgesteld in de weddenschaal A2b. § 2. De wedde van de eerste ingenieur-adviseur of eerste informaticus-adviseur met minder dan twaalf jaar anciënniteit in niveau A, wordt vastgesteld in de weddenschaal A3a.

De wedde van de eerste ingenieur-adviseur of eerste informaticus-adviseur met ten minste twaalf jaar anciënniteit in niveau A, wordt vastgesteld in de weddenschaal A3b.

Art. 15.De wedde van de statutaire ambtenaar die voor een vergelijkende bevorderingsselectie geslaagd is, wordt vastgesteld in een schaal "geselecteerd" genaamd.

Met ingang van 1 juli 2005 stemt die schaal "geselecteerd" overeen met de schaal die als grondslag dient voor de berekening van de wedde van de statutaire ambtenaar, in iedere trap vermeerderd met een jaarbedrag van : 1° 337,54 EUR voor de bekleders van een graad van niveau D;2° 562,62 EUR voor de bekleders van een graad van niveau C en B.

Art. 16.Bij iedere wijziging in de bezoldigingsregeling van een graad wordt elke wedde, die werd vastgesteld met inachtneming van die graad, opnieuw vastgesteld alsof de nieuwe bezoldigingsregeling altijd al had bestaan.

Indien de aldus opnieuw vastgestelde wedde lager is dan de wedde welke de statutaire ambtenaar of het contractueel personeelslid in zijn graad genoot bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit, blijft hij in die graad de hoogste wedde genieten totdat hij een ten minste gelijke wedde bekomt. Afdeling III. - In aanmerking komende diensten

Art. 17.§ 1. Behoudens strijdige bepaling komen voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen in zijn weddenschaal alleen in aanmerking de werkelijke diensten welke de statutaire ambtenaar of het contractueel personeelslid verricht heeft terwijl hij behoorde : 1° tot de diensten van het Instituut;2° tot de diensten van de Staat, de diensten van de Gemeenschappen, van de Gewesten of van de Gemeenschappelijke Gemeen-schapscommissie, de diensten van Afrika, de diensten bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, de diensten bij het "Fonds national de Recherche scientifique", de diensten bij het Instituut van het Wetenschappelijk-technologisch onderzoek in de industrie, de diensten bij het "Fonds pour la formation à la recherche dans l'industrie et dans l'agriculture" of tot de andere openbare diensten, hetzij als beroepsmilitair, hetzij als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige prestaties;3° tot de gesubsidieerde vrije onderwijsinrichtingen als burgerlijk of geestelijk titularis van een door middel van een weddentoelage bezoldigd ambt met volledige prestaties. De in het vorige lid vermelde en vanaf 1 januari 1998 gepresteerde diensten kunnen in aanmerking komen, ongeacht de financieringsbron; 4° tot de Katholieke Universiteit Leuven, de Katholieke Universiteit Brussel, de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen, de Vrije Universiteit Brussel, de "Université catholique de Louvain", de "Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix à Namur", de "Faculté universitaire catholique de Mons", de "Facultés universitaires Saint-Louis", de "Faculté universitaire de Théologie protestante", de "Université libre de Bruxelles", de Katholieke Universiteit Leuven afdeling Kortrijk, de Universitaire Instelling Antwerpen, het Limburgs Universitaire centrum, de "Fondation universitaire luxembourgeoise", de "Faculté polytechnique à Mons", als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige prestaties. De in het vorige lid vermelde diensten en die welke in een ervan afhangend ziekenhuiscentrum gepresteerd werden, die vanaf 1 januari 1998 gepresteerd zijn, kunnen in aanmerking komen, ongeacht de financieringsbron.

In afwijking van het vorige lid, kunnen de diensten die het voorwerp zijn van de storting van een beurs, een studiebeurs, een onderzoeksbeurs of die het voorwerp hebben uitgemaakt van een onderzoekscontract eveneens voor de toekenning van de verhogingen in weddenschaal in aanmerking worden genomen voor zover het bericht tot aankondiging van de selectieprocedure uitdrukkelijk het bezit van een nuttige vroegere ervaring vereist en dat de kandidaten de nuttige vroegere ervaring van die aard met elk rechtsmiddel kunnen bewijzen.

De duur van de in het vorige lid vermelde diensten wordt vastgelegd door de Raad; 5° tot de onderwijsinstellingen van de Staat of van de Gemeenschappen alsook het gesubsidieerd officieel onderwijs, als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige prestaties;6° tot de vrije gesubsidieerde diensten van school- en beroepsoriëntering en de psycho-sociale centra, als burgerlijk of geestelijk titularis van een door middel van een weddentoelage bezoldigd ambt met volledige prestaties. De in het vorige lid vermelde en vanaf 1 januari 1998 gepresteerde diensten kunnen in aanmerking komen, ongeacht de financieringsbron; 7° tot een federaal ministerieel kabinet, een kabinet van een lid van een regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest;8° als medewerker van een erkende politieke groep of als parlementair medewerker van een erkende politieke groep van een Parlement of van een Vergadering;9° tot een representatieve vakorganisatie in de zin van het artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;10° tot de overheidsdiensten van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat;11° tot de diensten van de instellingen van de Europese Gemeenschappen of van de instellingen die opgericht zijn door of krachtens een van de verdragen welke ze regelen. De erkenning van het in aanmerking komen van de diensten die verricht zijn bij de in 9° en 10° vermelde diensten, moet telkens worden goedgekeurd door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren, op voorstel van de Raad. § 2. De diensten verricht in de openbare sector als tewerkgestelde werkloze in een ambt met volledige prestaties komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van verhogingen in de weddenschaal voor : 1° een maximumduur van drie jaar : vanaf 1 januari 1998;2° een maximumduur van zes jaar : vanaf 1 januari 1999. § 3. De diensten die in de privé-sector of als zelfstandige verricht zijn kunnen eveneens voor de toekenning van de verhogingen in wedden-schaal in aanmerking worden genomen voor zover het bericht tot aankondiging van de selectieprocedure uitdrukkelijk het bezit van een nuttige vroegere ervaring vereist en de kandidaten de nuttige vroegere ervaring van die aard met elk rechtsmiddel kunnen bewijzen.

Wanneer de diensten bedoeld in het vorige lid deeltijds werden gepresteerd, worden deze voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen in aanmerking genomen naar verhouding tot de werkelijk geleverde prestaties.

De duur van de in het eerste lid vermelde diensten wordt beperkt tot de duur van de bij de selectieprocedure vereiste nuttige vroegere ervaring. § 4. In afwijking van de §§ 1 en 2 komen de diensten die de statutaire ambtenaar deeltijds gepresteerd heeft vanaf 1 januari 2000, in een in deze paragrafen bedoelde dienst, in aanmerking voor de tussentijdse verhogingen, naar verhouding tot de werkelijk geleverde prestaties. § 5. De geldelijke anciënniteit wordt vastgesteld door de duur van de in §§ 1, 2 en 3 vermelde diensten samen te voegen.

Art. 18.Voor de toepassing van artikel 17 : 1° wordt de betrokkene geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve stand op grond waarvan hij zijn activiteitswedde of, bij gemis daarvan, zijn aanspraak behoudt op bevordering door verhoging in weddenschaal verbonden aan zijn graad;2° zijn volledig, de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt;3° worden als beroepsmilitair beschouwd : a) de beroepsofficieren, de aanvullingsofficieren, de hulpofficieren en de korte termijn officieren;b) de reserveofficieren die vrijwillige prestaties verrichten met uitsluiting van legeroefeningen;c) de beroepsonderofficieren, de aanvullende onderofficieren en de korte termijn onderofficieren;d) de militairen met een lagere graad dan die van officier, die dienen op grond van een dienstneming of van een wederdienstneming, met inbegrip van de beroepsvrijwilligers en de aanvullingsvrijwilligers;e) de aalmoezeniers van het actieve kader en de reserveaalmoezeniers die in vredestijd in dienst worden gehouden om het tijdelijk kader van de aalmoezeniersdienst te vormen;f) de morele consulenten bij de krijgsmacht die tot de niet-confessionele gemeenschap van België behoren.4° met beroepsmilitairen worden gelijkgesteld : a) de aalmoezeniers en de reserveaalmoezeniers bij de rijkswacht;b) de morele consulenten bij de rijkswacht die ressorteren onder de niet-confessionele gemeenschap van België.

Art. 19.Voor elke periode waarin de statutaire ambtenaar zijn aanspraken op weddenschaalverhoging in een graad heeft behouden of verloren, worden de diensten welke hij in een andere functie mocht hebben verricht niet meegeteld bij de vaststelling van zijn wedde in die graad en in enige latere graad welke met deze laatste verband houdt ingevolge de statutaire samenhang van de opeenvolgende graden van de statutaire ambtenaar.

Art. 20.De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand; die welke geen volle maand bedragen worden niet meegeteld.

De duur van de in aanmerking komende diensten welke de statutaire ambtenaar of het contractueel personeelslid in het onderwijs ad interim of als tijdelijke heeft verricht, wordt echter door de Raad vastgesteld aan de hand van het attest afgegeven door de bevoegde autoriteiten.

De op dit attest vermelde volledige prestaties, waarvoor de betaling in 10den gebeurde, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld. Het totale aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het bekomen product geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden; met de rest wordt geen rekening gehouden.

De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties, die bewijzen dat de statutaire ambtenaar of het contractueel personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.

De diensten die aldus kunnen worden aangenomen en die voltijds zijn verricht op een niveau dat gelijk is aan of hoger is dan het hoger secundair onderwijs, in een ambt voor de uitoefening waarvan het bezit van een universitair diploma of van het diploma van industrieel ingenieur was vereist, en aan welke functie in de organieke regeling een weddenschaal was verbonden waarvan het minimum en het maximum minstens gelijk zijn aan of hoger zijn dan het minimum en het maximum van de schaal verbonden aan de graad van adviseur, worden in aanmerking genomen voor de weddenschalen van niveau A. Alle andere aanneembare diensten worden in aanmerking genomen voor de weddenschalen van de lagere niveaus.

De prestaties die volledig worden beschouwd door optelling van onvolledige opdrachten verricht eensdeels in de hogere cyclus van het secundair onderwijs en anderdeels in een lagere onderwijscyclus, worden als geheel genomen eveneens in aanmerking genomen voor de weddenschalen van niveau A, voor zover voor de prestaties in de hogere cyclus is voldaan aan de in het vijfde lid vermelde voorwaarden.

Art. 21.§ 1. In afwijking van artikel 17, § 4, komt de periode gedurende welke de statutaire ambtenaar verminderde prestaties verricht wegens persoonlijke aangelegenheden, in aanmerking voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen. § 2. Voor de duur van de periode van de verminderde prestaties uit hoofde van afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheden worden de tussentijdse verhogingen toegekend alsof het gaat om diensten met volledige prestaties; na het beëindigen van de verminderde prestaties blijven deze tussentijdse verhogingen verworven.

Art. 22.De duur van de in aanmerking komende diensten welke de ambtenaar of het contractueel personeelslid telt mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte tijdperken overschrijden.

Art. 23.§ 1. De belangrijkheid van de in artikel 17 bedoelde in aanmerking komende diensten hangt maand na maand af van de graad welke de ambtenaar of het contractueel personeeldslid bekleedde of waarin hij, door formele terugwerking van zijn benoeming in bedoelde graad, reeds rang ingenomen had met het oog op de bevordering tot een hogere wedde.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de graad die de ambtenaar voorlopig bekleedde wegens uitoefening van een hogere functie. § 2. Wanneer de te beschouwen graad voorkomt in dit besluit, worden de in aanmerking te nemen diensten opgenomen in de weddenschalen verbonden aan deze graad.

Indien echter de graad die in dit besluit voorkomt, klaarblijkelijk van de te beschouwen graad verschilt, ondanks hun zelfde benaming, worden de in aanmerking te nemen diensten opgenomen in de weddenschalen verbonden aan de bij het Instituut bestaande graden van dezelfde belangrijkheid als de te beschouwen graad.

De Raad beslist over de gelijkstelling. § 3. Komt de te beschouwen graad niet voor in dit besluit, dan worden de in aanmerking te nemen diensten opgenomen in de weddenschalen verbonden aan de bij het Instituut bestaande graden van dezelfde belangrijkheid.

De Raad beslist over de gelijkstelling, met instemming van de Minister tot wiens bevoegdheid het Openbaar Ambt behoort.

Art. 24.Voor de vaststelling van de belangrijkheid van de in aanmerking komende diensten wordt elke verandering van graad, die zich op een andere dag dan de eerste van de maand voordoet, verschoven naar de eerste van de volgende maand.

Art. 25.De basisgraad van de ambtenaar is de eerste graad waartoe hij in vast verband of op proef wordt benoemd bij het Instituut.

Vanaf de dag waarop de ambtenaar in zijn basisgraad werd benoemd en indien deze graad niet tot het niveau A behoort, worden, voor de vaststelling van zijn wedde als ambtenaar, alle, bij toepassing van artikel 23, §§ 2 en 3, aanvaarde vroegere diensten in aanmerking genomen, ongeacht het niveau waarin ze werden verricht. Behoort de basisgraad evenwel tot het niveau A, dan worden de aanvaarde vroegere diensten die behoren tot het niveau A, volledig aanvaard en worden de bepalingen van artikel 26, § 2, toegepast op de vroegere diensten die behoren tot de lagere niveaus.

Vanaf de dag echter waarop de ambtenaar, volgens een benoemingswijze anders dan door bevordering, in vast verband of op proef tot een nieuwe graad wordt benoemd, is die nieuwe graad zijn basisgraad voor de toepassing van het vorige lid. Afdeling IV. - Berekening van de geldelijke anciënniteit

Art. 26.§ 1. Voor de vaststelling van de wedde wordt rekening gehouden met de geldelijke anciënniteit. § 2. Ten aanzien van de ambtenaar die gerechtigd is op een schaal behorende tot het niveau A, gelden de in een graad van de lagere niveaus in aanmerking komende diensten als lagere diensten; die welke in niveau A zijn opgenomen gelden als gelijkwaardige diensten.

De geldelijke anciënniteit van de gerechtigde op een schaal behorende tot het niveau A stemt te allen tijde overeen met het totaal van zijn gelijkwaardige diensten en van twee derden van zijn lagere diensten.

Voor de berekening van de twee derden van de lagere diensten wordt elk gedeelte van een maand, zoals begrepen is in de uitkomst van de deling, voor een volle maand gerekend. § 3. De geldelijke anciënniteit van een gerechtigde op een schaal behorende tot de niveaus B, C en D stemt te allen tijde overeen met het totaal van zijn in aanmerking komende diensten om het even in welk niveau deze diensten werden verricht.

Art. 27.§ 1. De in vast verband benoemde ambtenaar die werd bevorderd heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij in zijn vorige graad zou hebben genoten. § 2. De in vast verband benoemde ambtenaar die werd bevorderd naar een graad van een hoger niveau, bekomt in zijn nieuwe graad altijd ten minste een wedde die, met ingang van 1 juli 2004, 1.053,47 EUR en, met ingang van 1 juli 2005, 1.085,08 EUR, hoger ligt dan die welke hij in zijn vorige graad zou hebben genoten. § 3. De toepassing van de bepaling van § 2 mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger zou liggen dan de maximumwedde uit de schaal van zijn nieuwe graad of die uit de schaal van zijn vorige graad, indien deze hoger is. HOOFDSTUK III. - Berekening en uitbetaling van de wedde

Art. 28.§ 1. Alle ambtenaren en contractuele personeelsleden worden maandelijks, na vervallen termijn, betaald. § 2. De maandwedde is gelijk aan 1/12e van de wedde.

Wanneer een ambtenaar op een andere datum dan de eerste van een maand wordt benoemd tot een nieuwe graad die geen basisgraad is zoals bedoeld in artikel 25 eerste lid, blijft de wedde voor de lopende maand ongewijzigd.

Bij het overlijden of op pensioen stellen van de ambtenaar is de wedde voor de lopende maand niet terugvorderbaar. § 3. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt de wedde voor volledige prestaties vermenigvuldigd met de volgende breuk : percentage v.d. prestaties x aantal gepresteerde werkdagen/aantal te presteren werkdagen op basis v.d. werkkalender Het aantal gepresteerde of te presteren werkdagen is gelijk aan het aantal gepresteerde of te presteren uren, gedeeld door 7,6.

Wordt verstaan onder : a) "werkdag" : elke dag van de week, de feestdag inbegrepen, met uitzondering van de zaterdag en de zondag;b) "gepresteerde werkdag" : elke werkdag waarvoor een verloning verschuldigd is;c) "werkkalender" : het aantal te presteren werkdagen in een maand.

Art. 29.§ 1. Het uurloon is gelijk aan 1/1976ste van de wedde. § 2. Het contractuele personeelslid kan betaald worden op basis van een uurloon in geval het contract in onvolledige prestaties voorziet.

Art. 30.De wedde ondergaat de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen in overeenstemming met de regelen voor-geschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer der consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

TITEL II. - Premies, vergoedingen en toelagen HOOFDSTUK I. - Verordeningsbepalingen die van toepassing zijn verklaard op het Instituut

Art. 31.Onder voorbehoud van de bij dit besluit bepaalde nadere regelen, zijn de volgende besluiten van toepassing op het Instituut : 1° Besluit van de Regent van 30 maart 1950 de toekenning regelend van toelagen wegens buitengewone prestaties;2° Ministerieel besluit van 24 februari 1964 betreffende de toekenning van een toelage voor uitoefening van functies boven die van de graad;3° Ministerieel besluit van 10 december 1964 betreffende het compenseren en bezoldigen van zondagswerk;4° Koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel;5° Ministerieel besluit van 11 mei 1965 betreffende het toekennen van vergoedingen wegens verblijfskosten aan het personeel van de Regie van Telegrafie en Telefonie;6° Koninklijk besluit van 30 januari 1967 houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries;7° Ministerieel besluit van 24 maart 1967 betreffende de toekenning aan de personeelsleden van de Regie van Telegrafie en Telefonie van een vergoeding voor tijdens de dienstuitvoering opgelopen verlies, diefstal of beschadiging van persoonlijke voorwerpen;8° Koninklijk besluit van 22 december 1970 tot vaststelling van de wijze en de voorwaarden van aanduiding evenals van de bezoldiging van de ploegleiders van het technisch kader van de Regie van Telegrafie en Telefonie;9° Koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de federale overheidsdiensten;10° Koninklijk besluit van 27 januari 1978 betreffende de toekenning van een toelage aan de personeelsleden van de Regie van Telegrafie en Telefonie belast met de simultane vertaling;11° Koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt;12° Koninklijk besluit van 11 juni 1990 betreffende de toekenning van een toelage voor onregelmatige prestaties en een toelage voor nachtprestaties aan de personeelsleden van Belgacom;13° Koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot toekenning van taalpremies aan de personeelsleden van het Federaal Administratief Openbaar Ambt;14° Koninklijk besluit van 8 juli 2005 tot regeling van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel van een federale overheidsdienst. De bepalingen die de hierboven genoemde besluiten mochten wijzigen, aanvullen of vervangen; vinden van rechtswege toepassing op het Instituut, tenzij zij afbreuk doen aan bepalingen die het voorwerp zijn geweest van de in dit besluit bepaalde aanpassingsmaatregelen.

Art. 32.Behoudens andersluidende bepaling dienen, voor de toepassing van de in artikel 31 bedoelde regelen op het Instituut, de termen vermeld in kolom 1 welke voorkomen in die regelen, vervangen te worden door de termen die er tegenover in kolom 2 geplaatst zijn : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 33.Voor de toepassing op de ambtenaren en het contractueel personeel van het Instituut worden de regelen vermeld in artikel 31, eerste lid, aangepast zoals wordt bepaald in de artikelen 34 tot 46 van dit besluit. Afdeling I. - Nadere regelen tot toepassing van het ministerieel

besluit van 24 februari 1964 betreffende de toekenning van een toelage voor uitoefening van functies boven die van de graad

Art. 34.Artikel 4, derde lid, moet gelezen worden als volgt : "De Raad wijst de ambtenaren aan die functies boven hun graad uitoefenen."

Art. 35.In artikel 5 moeten de opschriften van de punten A en B gelezen worden als volgt : "A. Alle ambtenaren met uitzondering van de ambtenaren bedoeld onder B" B. De ambtenaren bekleed met de graad van technicien" Afdeling II. - Nadere regelen tot toepassing van het ministerieel

besluit van 10 december 1964 betreffende het compenseren en bezoldigen van zondagswerk

Art. 36.Artikel 1 moet gelezen worden als volgt : "

Artikel 1.Afgezien van de inhaalrust of van de bezoldiging toe te passen in overeenstemming met "Reglement betreffende de organisatie van de arbeidstijden bij het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie", wordt aan de ambtenaren en contractuele personeels-leden van het Instituut een "toelage voor zondagswerk" verleend voor hun prestaties op zaterdagen, zondagen en wettelijk erkende feestdagen." Afdeling III. - Nadere regelen tot toepassing van het ministerieel

besluit van 11 mei 1965 betreffende het toekennen van vergoedingen wegens verblijfskosten aan het personeel van de Regie van Telegrafie en Telefonie

Art. 37.Artikel 3 moet gelezen worden als volgt : "

Art. 3.De in dit besluit vastgestelde bedragen betreffende de onder 1°, 2°, 3° en 4° van artikel 2 vermelde vergoedingen zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van het Instituut. Zij worden gekoppeld aan het indexcijfer 138,01."

Art. 38.De tabel opgenomen in artikel 7 moet gelezen worden als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 39.Artikel 13, tweede lid, moet gelezen worden als volgt : "De dagelijkse vergoeding wegens verblijfskosten die in dat geval wordt vereffend, mag niet minder bedragen dan die welke is vastgesteld voor de ambtenaren of contractuele personeelsleden met een graad gerangschikt in de rangen A3 en A2."

Art. 40.In artikel 16 moet het bedrag van "4,10 EUR" gelezen worden als "15,78 EUR"

Art. 41.De tabel opgenomen in artikel 21 moet gelezen worden als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 42.Artikel 29 moet gelezen worden als volgt : "

Art. 29.Een maandelijkse forfaitaire vergoeding van 47,80 EUR wordt toegekend aan de statutaire ambtenaren of contractuele personeelsleden van het niveau C en D die zich binnen of buiten de agglomeraties of lokaliteiten verplaatsen."

Art. 43.In artikel 31 moet het bedrag van "1,81 EUR" gelezen worden als "6,98 EUR"

Art. 44.In artikel 32 moeten de bedragen van "7,89 EUR" e "4,54 EUR" respectievelijk gelezen worden als "30,50 EUR" en "17,50" EUR."

Art. 45.Het tweede lid van artikel 33 is niet van toepassing op het Instituut. Afdeling IV. - Nadere regelen tot toepassing van het koninklijk

besluit van 16 mei 2003 tot toekenning van taalpremies aan de personeelsleden van het Federaal Administratief Openbaar Ambt

Art. 46.Artikel 2 moet gelezen worden als volgt : "

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op het statutair personeel en op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel." HOOFDSTUK II. - Premies, vergoedingen en toelagen eigen aan het Instituut Afdeling I. - Toekenning van een halfjaarlijkse beheerstoelage

Art. 47.Een toelage van individuele aard, die veranderlijk is tussen een maximum- en een minimumbedrag, wordt toegekend aan de statutaire ambtenaren en aan de contractuele personeelsleden naargelang van de wijze waarop de functie wordt vervuld.

Het bedrag van de toelage wordt vastgesteld in overeenstemming met het waarderingscijfer dat het resultaat is van de beoordelingsprocedure zoals vastgelegd in de artikelen 54 tot 68 van het administratief statuut.

Art. 48.§ 1. De toelage wordt vastgesteld in verhouding tot het aantal kalenderdagen gedurende welke de gegadigde de functie effectief uitoefent tijdens de periode gaande van 1 november tot 30 april of tijdens die gaande van 1 mei tot 31 oktober.

Indien tijdens één van de in het vorige lid vermelde periodes een gegadigde zijn functie gedurende een al dan niet onderbroken periode van minstens dertig kalenderdagen niet uitoefent, wordt de toelage voor het eerste, respectievelijk het tweede halfjaar, verminderd in verhouding tot de periode gedurende welke de functie niet uitgeoefend werd. § 2. In afwijking van § 1, worden voor de toekenning van de toelage volgende verloven gelijkgesteld met de effectieve uitoefening van de functie : 1° jaarlijkse vakantieverlof, anciënniteitsverlof en op feestdagen;2° verlof voor syndicale activiteiten;3° verlof om een ambt uit te oefenen in het kabinet van de minister of staatssecretaris die bevoegd is voor de aangelegenheden die de postdiensten of telecommunicatie betreffen;4° zwangerschaps- en vaderschapsverlof;5° afwezigheid als gevolg van een beroepsziekte, een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk;6° omstandigheidsverlof;7° uitzonderlijk verlof, met uitzondering van de verloven bedoeld in de artikelen 16 en 17 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen;8° loopbaanonderbreking voor het verstrekken van palliatieve zorgen. § 3. Wordt beschouwd alsof hij zijn functie niet uitoefent de gegadigde die : 1° in non-activiteit is;2° in disponibiliteit is;3° geschorst wordt in het belang van de dienst;4° terwijl hij in dienstactiviteit is en een ander verlof dan deze bedoeld in § 2, of als contractueel personeelslid een hiermee gelijkgestelde afwezigheid, geniet. § 4. Aan de gegadigde die op het einde van een periode bedoeld in § 1, eerste lid, afwezig is, wordt na drie maanden overschrijding van deze datum zonder dat de betrokkene het werk heeft hervat, 80 % van het bruto bedrag verbonden aan het laatste hem toegekende waarderingscijfer, uitbetaald. Bij de berekening van de 80 % van de vergoeding wordt rekening gehouden met de bepalingen van § 1.

De regularisatie volgt zodra de gegadigde het werk heeft hervat en hem een waarderingscijfer werd toegekend. § 5. Behoudens bij toepassing van art. 66, § 2, in fine van het administratief statuut, krijgt de gegadigde die om welke reden ook gedurende de volledige zesmaandelijkse periode bedoeld in § 1 afwezig is, een waarderingscijfer dat gelijk is aan het, naar de hogere eenheid afgeronde, gemiddelde van de laatste twee hem toegekende waarderingscijfers.

Art. 49.§ 1. De toelage wordt betaald op het einde van elk burgerlijk halfjaar. § 2. Het maximum bruto bedrag wordt verbonden aan een waarderingscijfer van 100 op 100 en staat in de hierna vermelde verhouding tot de aan het indexcijfer der consumptieprijzen aangepaste maximumwedde van de weddenschaal waarin de gegadigde zich op dat ogenblik bevindt : 1° 25 % voor de rang A5;2° 18 % voor de ambtenaren die bij de koninklijke besluiten van 18 januari 1994 en van 25 februari 1994 benoemd werden in een graad van rang 13;3° 15 % voor de rang A3;4° 10 % voor de rang A2;5° 12,5 % voor de niveaus B, C en D. § 3. Het minimumbedrag is gelijk aan een derde van het maximumbedrag en is verbonden aan een waarderingscijfer van 50 op 100.

Tussen de waarderingscijfers 50 en 100 zijn er tussensprongen van één punt. Ieder punt geeft een verhoging van het bruto bedrag van de toelage met één vijftigste van het verschil tussen het maximum- en het minimumbedrag. § 4. De voor de wedden geldende betalingsindex van de maanden juni en december wordt toegepast voor het bepalen van het maximumbedrag van de beheerstoelage van het eerste, respectievelijk het tweede halfjaar.

Art. 50.De gegadigde die een waarderingscijfer lager dan vijftig krijgt, wordt uitgesloten van het genot van de toelage.

Enkel ingeval een waarderingscijfer lager dan vijftig wordt voorgesteld kan beroep aangetekend worden bij de Raad van Beroep bedoeld in titel X van het administratief statuut.

Art. 51.§ 1. In afwijking van artikel 47, wordt ambtshalve het minimumbedrag toegekend aan de op proef benoemde statutaire ambtenaren en aan de contractuele personeelsleden die minder dan twaalf al dan niet onderbroken kalendermaanden in dienst zijn bij het Instituut. § 2. Indien aan voormelde personeelsleden na verloop van dit jaar om reden van afwezigheid geen eerste waarderingscijfer kan worden toegekend, behouden zij ambtshalve het minimumbedrag tot de toekenning van het eerste waarderingscijfer.

Art. 52.Het totale bedrag van een toelage mag niet hoger zijn dan navermeld percentage van het in overeenstemming met artikel 49, § 2 voor elke graad bepaalde maximumbedrag, vermenigvuldigd met het aantal gegadigden van de betrokken graad : 1° 90 % voor de rang A5;2° 80 % voor de overige statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden van niveau A;3° 80 % voor de statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden van de niveaus B, C en D.

Art. 53.Het aantal gegadigden van elke graad mag niet groter zijn dan het aantal in de personeelsformatie opgenomen betrekkingen van de bewuste graad. Het in de begroting voorziene krediet voor de beheerstoelage mag niet worden overschreden. Afdeling II. - Toelage aan de ambtenaren of contractuele

personeelsleden die aangesteld worden tot opdrachthouder

Art. 54.Een toelage wordt toegekend aan de statutaire ambtenaren en aan de contractuele personeelsleden waaraan, in overeenstemming met hoofdstuk III van titel VIII van het administratief statuut, de kwalificatie van opdrachthouder werd toegekend.

Art. 55.§ 1. Voor iedere opdracht stelt de Raad, naargelang van de graad van de opdrachthouder, het bruto jaarbedrag van de toelage vast op een percentage van het verschil tussen de maximumwedde van de weddenschaal in kolom 1 en de maximumwedde van de weddenschaal in kolom 2 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Voor de opdrachthouders die een graad van ingenieur-adviseur, eerste ingenieur-adviseur, informaticus-adviseur of eerste informaticus-adviseur bekleden, wordt het verschil bedoeld in § 1, vermenigvuldigd met de correctiecoëfficiënt 1,5.

Behoren de opdrachthouders tot het niveau C, dan wordt het verschil bedoeld in § 1, vermenigvuldigd met de correctiecoëfficiënt 0,6. § 3. Het percentage bedoeld in § 1 wordt door de Raad, na overleg met de representatieve vakorganisaties, vastgesteld op 60 %, 40 % of 25 % naargelang van de zwaarte van de opdracht en van het belang ervan voor het Instituut. § 4. De toelage mag niet hoger zijn dan 7.430 EUR voor een opdracht in niveau A en dan 3.715 EUR voor een opdracht in niveau B, C of D. § 5. Voor een opdrachthouder in het niveau A mag daarenboven de som van de brutowedde van de opdrachthouder met de toelage, de brutowedde van weddenschaal A5a op dezelfde anciënniteittrap, niet overschrijden. § 6. De toelage en de maximumbedragen bedoeld in § 4, zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van het Instituut en zijn gekoppeld aan het indexcijfer 138,01.

Art. 56.§ 1. De toelage wordt maandelijks samen met de wedde vereffend en stemt overeen met een twaalfde van het in overeenstemming met artikel 54 vastgestelde jaarbedrag. § 2. Verricht de opdrachthouder deeltijdse prestaties, dan wordt de toelage in verhouding verminderd. § 3. De opdrachthouder verliest ambtshalve de toelage verbonden aan zijn opdracht wanneer hij de minimumprestaties bedoeld in artikel 83, § 5 van het administratief statuut, niet verricht, behoudens als de afwezigheid te wijten is aan ziekte, zwangerschap, beroepsziekte, een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar of van het werk.

Bij een ononderbroken afwezigheid ingevolge één van deze uitzonderingen, of ingevolge een combinatie ervan, verliest de opdrachthouder ambtshalve de toelage na 16 weken. Indien de uitvoering van de opdracht dit noodzaakt, kan de Raad in een gemotiveerde beslissing deze periode terugbrengen op 30 kalenderdagen.

Art. 57.§ 1. De toelage bedoeld in artikel 54 kan, in de niveaus B, C en D, maximaal aan 30 % van de in deze niveaus aanwezige ambtenaren en contractuele personeelsleden, worden toegekend. § 2. De toelage bedoeld in artikel 54 kan maximaal aan 20 % van de in de rangen A2 en A3 aanwezige ambtenaren en contractuele personeelsleden, worden toegekend. Afdeling III. - Toelage voor het uitvoeren van controles

Art. 58.Een toelage wordt toegekend aan de ambtenaren en aan de contractuele personeelsleden van de niveaus B, C en D, waarvan in de functiebeschrijving bedoeld in artikel 52 van het administratief statuut, vastgelegd wordt dat zij hoofdzakelijk belast worden met het uitvoeren van controles buiten de werkzetel.

Art. 59.Het jaarbedrag van de toelage wordt vastgesteld op 743 EUR. De toelage is onderworpen aan de mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van het Instituut en is gekoppeld aan het indexcijfer 138,01.

De toelage wordt maandelijks uitbetaald en stemt overeen met een twaalfde van het jaarbedrag, voor wie hoofdzakelijk controletaken uitvoert.

Art. 60.§ 1. Indien de gegadigde deeltijdse prestaties verricht, wordt de toelage pro rato uitbetaald. § 2. De toelage blijft gedurende de volgende verloven verschuldigd : 1° jaarlijkse vakantie;2° ziekte;3° zwangerschap en vaderschapsverlof;4° afwezigheid als gevolg van een arbeidsongeval of beroepsziekte;5° verminderde prestaties wegens ziekte. § 3. De toelage wordt niet toegekend voor de volledige maanden waarin de gegadigde : 1° in non-activiteit is;2° in disponibiliteit is;3° geschorst wordt in het belang van de dienst;4° in dienstactiviteit is en een ander verlof dan deze bedoeld in § 2, of als contractueel personeelslid een hiermee gelijkgestelde afwezigheid, geniet.

Art. 61.Aan de ambtenaren en contractuele personeelsleden van de niveaus B, C en D, die slechts sporadisch controles buiten de werkzetel uitvoeren, wordt voor iedere begonnen periode van vijf gecumuleerde werkdagen waarin dergelijke opdrachten worden verricht, een toelage toegekend door de Raad die gelijk is aan 1/50ste van het in artikel 59 vermelde bedrag.

Art. 62.De toelagen bedoeld in de artikelen 59 en 61 kunnen gecumuleerd worden met de toelage bedoeld in artikel 54 voor zover de controles buiten de werkzetel verder worden uitgevoerd.

TITEL III. - Voordelen overgedragen aan de ambtenaren en contractuele personeelsleden van het Instituut op basis van artikel 73, § 3 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven

Art. 63.§ 1. Aan de ambtenaren en de contractuele personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van minimum twaalf maanden wordt de terugbetaling gewaarborgd van het telefoon- of GSM-abonnementsgeld onder de door de Raad te bepalen modaliteiten. § 2. Om dienstredenen en onder door de Raad te bepalen modaliteiten, kan aan de ambtenaren en contractuele personeelsleden die, uit hoofde van hun functie, zo optimaal mogelijk bereikbaar moeten zijn, een dienstaansluiting worden toegestaan.

Onder dienstaansluiting wordt verstaan een telefoonaansluiting ten huize bestaande uit een enkelvoudig toestel. In dat geval wordt tegemoetgekomen in de gesprekskosten.

Art. 64.§ 1. Onder door de Raad te bepalen modaliteiten worden aan de ambtenaren, aan de contractuele personeelsleden en aan de gepensioneerde ambtenaren volgende sociale voordelen aangeboden : 1° een hospitalisatieverzekering;2° een geboortepremie;3° studiebeurzen;4° tussenkomsten in medische kosten;5° tussenkomsten voor de opvang van kinderen;6° preventieve medische controle. De voordelen vermeld onder 3 en 4 zijn gebonden aan een jaarlijks door de Raad vast te stellen maximaal familiale inkomen. § 2. Het in § 1 opgesomd pakket aan sociale voordelen kan door de Raad geactualiseerd of uitgebreid worden binnen de bestaande budgettaire enveloppe.

Art. 65.De verkeersvoordelen toegekend aan de ambtenaren en contractuele personeelsleden op basis van de conventie van 28 mei 1973 afgesloten tussen de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen en het Ministerie van Verkeerswezen, blijven van toepassing op de ambtenaren van het Instituut volgens de modaliteiten vast te stellen door de Raad.

TITEL IV. - Overgangsbepalingen

Art. 66.§ 1. De ambtenaar of het contractuele personeelslid die, in overeenstemming met het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling voor elke graad van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, van de weddeschalen, de weddecomplementen en hun toekenningsvoorwaarden, ingeschaald is in de weddenschaal vermeld in kolom 1, van de tabel opgenomen in bijlage IV, wordt overgeheveld naar de ernaast in kolom 2 staande weddenschaal. § 2. De door deze ambtenaar of contractueel personeelslid verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschaal.

Art. 67.§ 1. Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 26 en 27, behouden de ambtenaren die bij het Instituut benoemd zijn met toepassing van het artikel 74 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven de geldelijke anciënniteit die ze verworven hebben in het overheidsbestuur waaruit ze afkomstig zijn. § 2. De wedde van de ambtenaren die, ter uitvoering van artikel 74 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, bij de koninklijke besluiten van 18 januari 1994 of van 25 februari 1994 bij het Instituut werden benoemd in de graad van administratief directeur of van technisch directeur, wordt vastgesteld in de weddenschaal A3d. § 3. De wedde van de ambtenaren die, ter uitvoering van artikel 74 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, bij de koninklijke besluiten van 18 januari 1994 of van 25 februari 1994 bij het Instituut werden benoemd in de graad van hoofdingenieur-directeur, wordt vastgesteld in de weddenschaal A3b.

Art. 68.De wedde van de controleur (graad in uitdoving) kan op geen enkel ogenblik lager zijn dan de wedde die hij zou hebben genoten als correspondent of technicien, indien hij niet in de graad van controleur was benoemd.

Art. 69.§ 1. Uitsluitend aan de statutaire ambtenaren of contractuele personeelsleden die door het opheffen van de : 1° vergoeding voor verzorgde kleding;2° premie voor het uitblijven van ongevallen;3° toelage aan de personeelsleden die worden toegewezen als secretaris aan de leden van de directieraad;4° toelage voor lastig werk; niet of niet volledig worden gecompenseerd door de premies vermeld in de artikelen 54 of 58, wordt een compenserende premie toegekend die gelijk is aan het geleden verlies, voor zover zij dezelfde functie blijven uitoefenen en voor zo lang dit verlies niet ongedaan wordt gemaakt door de latere toekenning van één van deze premies. § 2. Uitsluitend aan de ambtenaren of contractuele personeelsleden die bij de inwerkingtreding van dit besluit de routeonkosten genoten en hiervoor volgens de bepalingen van dit besluit niet meer in aanmerking komen, behouden deze forfaitaire onkostenvergoeding, voor zover zij dezelfde functie blijven uitoefenen.

Art. 70.§ 1. Na de inwerkingtreding van dit besluit worden de eerste waarderingscijfers in het kader van de halfjaarlijkse beheerstoelage toegekend : 1° op het einde van de lopende zesmaandelijkse periode bedoeld in art. 48, § 1, eerste lid, op voorwaarde dat deze periode minimum drie maanden bedraagt; 2° op het einde van de zesmaandelijkse periode volgend op deze bedoeld onder 1° wanneer deze laatste periode korter is dan drie maanden. § 2. Het bedrag van de toelage voor de eerste halfjaarlijkse beheerstoelage wordt vastgesteld in verhouding tot de werkelijke duur van de periode bedoeld in § 1. § 3. Aan de ambtenaren waaraan nog geen waarderingscijfer voor de beheerstoelage werd toegekend en die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit afwezig zijn met behoud van het recht op een beheerstoelage, wordt een waarderingscijfer van 65 op 100 toegekend. § 4. Als éénmalige maatregel wordt bij de inwerkingtreding van dit besluit aan de statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden een overgangspremie toegekend waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag van de beheerstoelage overeenstemmend met een waarderingscijfer van 65 op 100 : 1° voor een periode van 60 kalenderdagen voor de gegadigden die reeds een beheerstoelage genoten;2° voor een periode van 90 kalenderdagen voor de gegadigden die nog geen beheerstoelage genoten. Deze premie wordt afzonderlijk uitbetaald. § 5. De halfjaarlijkse beheerstoelage verbonden aan de laatste onvolledige periode op basis van het opgeheven koninklijk besluit van 19 maart 1993 betreffende de toekenning van een halfjaarlijkse beheerstoelage aan bepaalde ambtenaren van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, wordt pro rata berekend.

Art. 71.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 november 2001 betreffende de toekenning van een toelage voor het gebruik van de Engelse taal of van andere vreemde talen aan de personeelsleden van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, worden de woorden "de minister" vervangen door de woorden "de Raad".

Art. 72.De Minister regelt de gevallen die een zodanig aspect vertonen dat naar de zin van titel I van dit besluit een minder letterlijke toepassing van de daarin voorgeschreven regelen verantwoord is. Van de artikelen 3 en 22 mag echter niet worden afgeweken.

TITEL V. - Slotbepalingen

Art. 73.§ 1. Zijn niet meer van toepassing op de statutaire ambtenaren bedoeld in artikel 2 : 1° het ministerieel besluit van 21 mei 1964 betreffende de toekenning van een toelage voor lastig werk aan de personeelsleden van de Regie van Telegrafie en Telefonie;2° het koninklijk besluit van 30 december 1971 tot regeling van de toekenning van een vergoeding voor verzorgde kleding aan zekere personeelsleden van de Regie van Telegrafie en Telefonie;3° het koninklijk besluit van 7 juni 1978 tot toekenning van een toelage wegens het uitblijven van ongevallen aan het personeel van de Regie van Telegrafie en Telefonie;4° het koninklijk besluit van 18 maart 1993 houdende de bezoldigingsregeling van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;5° het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de toekenning van sommige voordelen aan het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie. § 2. Zijn niet meer van toepassing op de statutaire ambtenaren waaraan de toelage voor het uitvoeren van controles bedoeld in artikel 58 wordt toegekend : 1° het ministerieel besluit van 21 mei 1964 betreffende de toekenning van een toelage voor lastig werk aan de personeelsleden van de Regie van Telegrafie en Telefonie;2° het koninklijk besluit van 30 december 1971 tot regeling van de toekenning van een vergoeding voor verzorgde kleding aan zekere personeelsleden van de Regie van Telegrafie en Telefonie;3° het koninklijk besluit van 7 juni 1978 tot toekenning van een toelage wegens het uitblijven van ongevallen aan het personeel van de Regie van Telegrafie en Telefonie. § 3. Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling voor elke graad van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, van de weddeschalen, de weddecomplementen en hun toekenningsvoorwaarden;2° het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling van de specifieke geldelijke regels met betrekking tot de graden van de ambtenaren van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie die aan gespecialiseerde functies beantwoorden;3° het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de toekenning van een produktiviteitspremie aan de personeelsleden van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;4° het koninklijk besluit van 19 maart 1993 betreffende de toekenning van een halfjaarlijkse beheerstoelage aan bepaalde ambtenaren van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;5° het koninklijk besluit van 14 november 2001 betreffende de toekenning van een toelage aan de personeelsleden van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie die worden toegewezen als secretaris aan de leden van de directieraad.

Art. 74.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van : - het hoofdstuk II van titel I dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2004; - artikel 41 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2006; - de artikelen 58, 59, 60 en 73, § 2 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2006.

Art. 75.Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 januari 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 11 januari 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

Bijlage II bij het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 11 januari 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

Bijlage III bij het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 11 januari 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

Bijlage IV bij het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 11 januari 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

^