gepubliceerd op 13 juni 2003
Koninklijk besluit tot toekenning van taalpremies aan de personeelsleden van het Federaal Administratief Openbaar Ambt
16 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot toekenning van taalpremies aan de personeelsleden van het Federaal Administratief Openbaar Ambt
VERSLAG AAN DE KONING Sire, In het kader van de inwerkingtreding van het artikel 43ter van de taalwetgeving bestuurszaken, ingevoegd bij de wet van 12 juni 2002, past het eveneens het taalpremiestelsel te bekijken.
Op dit ogenblik krijgt elke federale ambtenaar ongeacht welk bewijs van taalkennis hij heeft en of hij dit nodig heeft bij de uitoefening van zijn funcie een taalpremie.
Op heden hebben slechts volgende personen een verplichte taalkennis : - de ambtenaren benoemd in het tweetalig kader in een wetenschappelijke instelling, een instelling van openbaar nut of een openbare instellingen van sociale zekerheid, gezien de voldoende kennis van de tweede taal een voorwaarde tot benoeming in het tweetalig kader was; - de personeelsleden tewerkgesteld in de gewestelijke diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën in het Brussels Hoofdstedelijk gewest, zowel niveau 1, B, C en D als het hoofd van de dienst; - het hoofd van een uitvoeringsdienst waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt en die gevestigd is in Brussel Hoofdstad, namelijk de voldoende kennis van de tweede taal; - het hoofd van een uitvoeringsdienst waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt en die gevestigd is buiten Brussel Hoofdstad, namelijk de voldoende kennis van de tweede taal.
Verder kunnen personeelsleden van de overheidsdiensten bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, zijnde de federale overheidsdiensten, de wetenschap-pelijke instellingen, de instellingen van openbaar nut en de openbare instellingen van sociale zekerheid vrijwillig de elementaire, voldoende of grondige kennis van de tweede taal bewijzen bij SELOR. In de toekomst zullen de volgende personeelsleden onder andere een wettelijk verplichte taalkennis dienen te hebben : - de houders van een managementfunctie een verplichte taalkennis te hebben namelijk de kennis aangepast aan de evaluatietaak; - de personen aangeduid als tweetalig adjunct; - de ambtenaren benoemd in het tweetalig kader in een wetenschappelijke instelling, de instelling van openbaar nut of een openbare instellingen van sociale zekerheid, gezien de voldoende kennis van de tweede taal een voorwaarde tot benoeming in het tweetalig kader was; - de houders van een functie die door de Koning werd aangeduid als een functie die de eenheid van rechtpraak verzekert; - elke functionele chef - evaluator van personeelsleden van een andere taalrol dan de zijne, dient het bewijs te leveren van de de kennis aangepast aan de evaluatietaak ofwel zich laten bijstaan door een persoon van de taalrol van de geëvalueerde die deze kennis bewezen heeft; - de personeelsleden tewerkgesteld in de gewestelijke diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën in het Brussels Hoofdstedelijk gewest, zowel niveau 1, B, C en D als het hoofd van de dienst; - het hoofd van een uitvoeringsdienst waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt en die gevestigd is in Brussel Hoofdstad, namelijk de voldoende kennis van de tweede taal; - het hoofd van een uitvoeringsdienst waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt en die gevestigd is buiten Brussel Hoofdstad, namelijk de voldoende kennis van de tweede taal.
De eerste drie bovenvermelde groepen worden echter uitgesloten uit het toepassingsgebied van onderhavig besluit.
Onderhavig besluit is van toepassing op het statutair en contractueel personeel van het Federaal Administratief Openbaar ambt zijnde de federale overheidsdiensten, de wetenschappelijke instellingen, de instellingen van openbaar nut en de openbare instellingen van sociale zekerheid, evenals de leden van de Cel beleidsvoorbereiding. De opmerking van de Raad van State betreffende het Paleis voor Schone Kunsten blijkt bij navraag reeds opgelost te zijn bij de besprekingen van het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de loopbaan van de personeelsleden van de federale overheidsdiensten. Daar werd namelijk het Paleis voor Schone Kunsten reeds uit het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 3 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut gelicht.
Dus de vraag stelt zich niet. Het Paleis voor Schone Kunsten behoort niet meer tot het Federaal Administratief Openbaar Ambt en heeft zijn eigen statuut.
De houders van een management- en staffunctie en de tweetalig adjuncten, gezien voor hen een eigen regeling werd uitgewerkt, worden uitgesloten van het toepassingsgebied.
We menen dat het past die personeelsleden die hun bewijs van taalkennis daadwerkelijk nodig hebben bij de uitoefening van hun functie of taak, een hogere premie te geven voor die extra-taken. Dit zijn in eerste instantie diegene voor wie een taalkennis wettelijk verplicht is. De meest courante gevallen worden hierboven opgesomd.
Diegene die echter ingeschreven staan op het tweetalig kader waarvoor men dient te voldoen aan de wettelijke vereiste van een voldoende kennis van de tweede taal, worden echter uitgesloten indien zij deze kennis enkel gebruiken voor dit tweetalig kader. De loutere bevordering in het tweetalig kader geeft dus recht op de minimale taalpremie zoals op heden. Het feit dat men deze voldoende kennis had, zorgt er namelijk voor dat zij meer kans op bevordering hadden. Indien deze personen echter ook instaan voor evaluatie of eenheid van rechtspraak in de toekomst, kunnen zij wel deze taalpremie ontvangen.
Onverminderd de opmerking van de Raad van State behouden wij deze mogelijkheid. We gaan er namelijk van uit dat de Vaste Commissie voor Toezicht overeenkomstig artikel 61, § 2, van de gecoördineerde wetten de controle op de toepassing van deze wetten grondig doet en derhalve geen schendingen van deze wetten zal toelaten.
In tweede instantie ontvangen tevens die personeelsleden waarvan de vergelijkende selectie als onderdeel een vrijwillige taalproef omvat de taalpremie.
Voor diegene die de taakennis bewezen hebben maar ze niet nodig hebben, blijven de huidige taalpremies behouden. De voorwaarden en nadere regels van toekening zijn dezelfde als deze vervat in het koninklijk besluit van 30 april 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel van de rijksbesturen.
Schematisch betreft het vandaag volgende geïndexeerde vergoedingen : (zie tabel) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE
ADVIES 35.045/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 11 maart 2003 door de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot toekenning van taalpremies aan de personeelsleden van het Federaal Administratief Openbaar ambt", heeft op 8 april 2003 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit strekt tot de toekenning van taalpremies binnen het "federaal administratief openbaar ambt". In het ontwerp worden een aantal definities opgenomen (artikel 1), wordt het toepassingsgebied van het besluit omschreven (artikel 2), en worden de toekenningsvoorwaarden (artikel 3), het bedrag (artikel 4 en bijlage), de uitbetaling en de gevolgen van de onderbreking van de ambtsuitoefening op het verschuldigd zijn van de premie (artikel 5) geregeld.
Tot slot bevat het ontwerp een opheffingsbepaling (artikel 6) en een bel)aling betreffende zijn inwerkingtreding (artikel 7). 2. De rechtsgrond van de ontworpen regeling dient niet te worden gezocht in artikel 43ter van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, dat geen enkele regeling of delegatiebepaling inzake taalpremies bevat. Die rechtsgrond wordt wel geboden door, wat de centrale rijksbesturen betreft, de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet, en, wat de openbare instellingen betreft, respectievelijk door artikel 11, § 1, eerste lid, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en door artikel 21, § 1, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen Enet het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, bekrachtigd bij de wet van 12 december 1997. Die bepalingen verlenen de Koning de bevoegdheid om het statuut van de betrokken personeelsleden te bepalen.
Onderzoek van de tekst Aanhef 1. Gelet op hetgeen is opgemerkt omtrent de rechtsgrond van het ontworpen besluit, dienen het eerste en het tweede lid van de aanhef te worden vervangen door drie leden, waarin wordt verwezen naar, respectievelijk, de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet, artikel 11, § 1, eerste lid, van de wet van 16 maart 1954 (met vermelding van de vervangende wet van 22 juli 1993) en artikel 21, § 1, van het koninklijk besluit van 3 april 1997.2. In het huidige derde lid van de aanhef (dat het vierde lid wordt) dient eveneens melding te worden gemaakt van het wijzigende besluit van 5 september 2002.3. In het vijfde lid van de aanhef schrijve men "Onze Minister van Begroting" in plaats van "de Minister van Begroting". Artikel 2 Door de auditeur-verslaggever gevraagd naar de situatie van de openbare instelling "Paleis voor Schone Kunsten", verklaarde de gemachtigde van de regering wat volgt : « Het Paleis voor Schone Kunsten is niet opgenomen in de lijst vermeld in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken. In dat artikel 1 zijn enkel nog die overheidsdiensten opgenomen die het statuut van het rijkspersoneel onvoorwaardelijk volgen. Eventueel dienen we dan het koninklijk besluit van 30 april 1991 enkel op te heffen voor die (instellingen) die onder het toepassingsgebied van het nieuwe (besluit) vallen. Op PSK is namelijk via het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, het koninklijk besluit van 29 juni 1973 (Belgisch Staatsblad van 8 augustus 1973 en erratum gepubliceerd in Belgisch Staatsblad van 25 september 1973) houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries (van toepassing) welk het koninklijk besluit van 30 april 1991 vermeldt. » Artikel 3 1. In artikel 3, eerste lid, l', wordt best verwezen naar artikel 4, § 1, in plaats van naar artikel 4 in het algemeen.2. Met betrekking tot artikel 3, 3°, verklaart de gemachtigde van de regering : « Eigenlijk is artikel 2, 3° (lees : artikel 3, 3°) overbodig geworden door de artikel 5, vierde lid dat uitdrukkelijk bepaalt dat men de premie verliest indien men 30 dagen ononderbroken afwezig is tenzij in de gevallen bepaald in het vijfde lid". Gelet op artikel 5, vierde en vijfde lid, kan artikel 3, 3°, inderdaad beter vervallen.
Artikel 4 1. In de paragrafen 1 en 3 schrijve men in de Nederlandse tekst "het vereiste" in plaats van "de vereistheid" en in de Franse tekst "le niveau de connaissance linguistique" in plaats van "le niveau des connaisance linguistique", en "au tableau figurant en annexe" in plaats van "au tableau repris en annexe". 2. Men schrijve in de inleidende zinsnede van artikel 4, § 2, "Onder... wordt verstaan" in plaats van "Onder... verstaan we".
Die opmerking geldt ook ten aanzien van artikel 4, § 3. 3. In artikel 4, § 2, 1°, schrijve men "bedoeld in de artikelen 8, 9 of 10" in plaats van "bedoeld in het artikel 8, het artikel 9 of het artikel 10", in de Nederlandse tekst van artikel 4, § 2, 2° en 4°, telkens "bedoeld in de artikelen 8 en 9, § 1," in plaats van "bedoeld in het artikel 8 en 9, § 1", in artikel 4, § 2, 6°, "bedoeld in de artikelen 9, § 1, en 11 of liet taalexamen bedoeld in de artikelen 12, 13 of 14" in plaats van "bedoeld in het artikel 9, § 1 en 11 of het taalexamen bedoeld in het artikel 12, het artikel 13 of het artikel 14", en ten slotte in de Nederlandse tekst van artikel 4, § 2, 7°, "artikel 7" in plaats van "het artikel 7".4. Aangezien er nog geen niveau A bestaat, dient in artikel 4, § 2, 4°, melding te worden gemaakt van niveau 1 in plaats van niveau A.5. Volgens de gemachtigde van de regering verwijst het in artikel 4, § 3, eerste lid, 2°, bedoelde advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht naar het in artikel 61, § 2, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, bedoelde advies.Luidens zo-even vermelde bepaling raadplegen de ministers die Commissie over "alle zaken van algemene aard die de toepassing van (de) gecoördineerde wetten betreffen".
De Raad van State, afdeling wetgeving, ziet evenwel niet van welke bepaling uit die gecoördineerde wetten artikel 4, § 2, eerste lid, 2°, de toepassing of de uitvoering zou zijn. Overigens dient te worden opgemerkt dat het opleggen van talenkennis een zaak van de wetgever is. 6. Het verslag aan de Koning maakt niet geheel duidelijk welke de verantwoording is voor het bepaalde in artikel 4, § 3, tweede lid.Zo een afdoende verantwoording voor deze bepaling bestaat, dient deze best in het verslag aan de Koning nader te worden geëxpliciteerd. 7. Onverminderd opmerking 6, dient in de Nederlandse tekst van artikel 4, § 3, tweede lid, conform de Franse tekst ervan, te worden geschreven "In afwijking van" in plaats van "Onverminderd". Artikel 4, § 3, derde lid, is geheel overbodig en kan derhalve vervallen.
Artikel 6 Er wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 2 van het ontwerp.
De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter, T. Baert en J. Smets,staatsraden;
G. Schrans en A. Spruyt, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. A. Beckers, griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht vair de heer J. Smets.
Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Weekers, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer J. Drijkoningen, eerste referendaris.
De griffier, A. Beckers.
De voorzitter, M. Van Damme.
16 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot toekenning van taalpremies aan de personeelsleden van het Federaal Administratief Openbaar Ambt ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid van de Grondwet;
Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels bekrachtigd bij de wet van 12 december 1997, inzonderheid op artikel 21, § 1;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel van de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000, 5 september 2002 en 29 november 2002;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 december 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 7 februari 2003;
Gelet op het protocol nr. 451 van 26 februari 2003 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies nr. 35.045 van de Raad van State, gegeven op 8 april 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° "gecoördineerde wetten" : de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken gecoördineerd op 18 juli 1966;2° "het KB taalexamens" : het koninlkijk belsuit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966;3° "SELOR" : het Selectiebureau van de Federale Overheid;4° "statutair personeel" : het geheel van de ambtenaren en stagiairs.
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op het statutair personeel en de bij arbeidsovereenkomst tewerkgestelde personeelsleden van het Paleis voor Schone Kunsten en de diensten, vermeld in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, uitgezonderd de houders van een management- of staffunctie en de tweetalig adjuncten, alsook op de leden van de cellen beleidsvoorbereiding van de federale overheidsdiensten.
Art. 3.Een taalpremie wordt toegekend aan de in artikel 2 bedoelde personeelsleden, op voorwaarde dat : 1° zij voor een examencommissie, samengesteld door de Afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale overheid, het bewijs hebben geleverd van de kennis van de tweede taal, zoals bepaald bij artikel 4, § 1, of op grond van hun diploma van dit examen zijn vrijgesteld, en dat het uitgereikte bewijs omtrent de taalkennis overeenstemt met hun niveau;2° hun administratieve standplaats gevestigd is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of dat zij aangewezen zijn voor een dienst waar de tweetaligheid van het personeel wordt opgelegd of toegestaan door een wettelijke bepaling. Deze voorwaarden zijn cumultatief.
Art. 4.§ 1. Het maandbedrag van de taalpremie wordt naargelang het niveau van het personeelslid, het niveau van de taalkennis en de vereistheid van het niveau van de kennis van de tweede taal bepaald overeenkomstig de tabel in bijlage. § 2. Onder niveau van de taalkennis wordt verstaan : 1° de elementaire kennis van de tweede taal, zijnde de kennis bewezen aan de hand van het taalexamen bedoeld in de artikelen 8, 9 of 10 van het KB taalexamens; 2°de taalkennis opgelegd aan de personeelsleden van niveau B, C en D van de gewestelijke diensten van de Federale overheidsdienst Financiën die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gevestigd zijn, zijnde de kennis bewezen aan de hand van de taalexamens bedoeld in de artikelen 8 en 9, § 1, van het KB taalexamens; 3° de functionele kennis van de tweede taal, aangepast aan de evaluatietaak, zijnde de kennis bewezen aan de hand van het taalexamen uitgewerkt overeenkomstig artikel 43ter, § 7, eerste lid van de gecoördineerde wetten;4° de taalkennis opgelegd aan de personeelsleden van niveau 1 van de gewestelijke diensten van de Federale overheidsdienst Financiën die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gevestigd zijn, zijnde de kennis bewezen aan de hand van de taalexamens bedoeld in de artikelen 8 en 9, § 1, van het KB taalexamens;5° de kennis van de tweede taal vereist voor het verzekeren van de eenheid van rechtspraak, zijnde de kennis bewezen aan de hand van het taalexamen uitgewerkt overeenkomstig artikel 43ter, § 7, vijfde lid, van de gecoördineerde wetten;6° de voldoende kennis van de tweede taal, zijnde de kennis bewezen aan de hand van de taalexamens bedoeld in de artikelen 9, § 1, en 11 of het taalexamen bedoeld in de artikelen 12, 13 of 14 van het KB taalexamens;7° de grondige kennis van de tweede taal, zijnde de kennis bewezen aan de hand van het taalexamen bedoeld in artikel 7 van het KB taalexamens. § 3. Onder de vereistheid van het niveau van de kennis van de tweede taal wordt verstaan : 1°dat de taalkennis wettelijk verplicht is; of 2° dat men slaagt voor de vrijwillige taalproef die deeluitmaakt van de vergelijkende selectie.De personen geworven in de hoedanigheid van vertaler-revisor of tolk worden uitgesloten.
In afwijking van het eerste lid, geeft de loutere bevordering in het tweetalig kader geen recht op een taalpremie, bedoeld in artikel 4. § 4. Het jaarlijks beloop der gemiddelde weddenverhogingen van de weddenschaal verbonden aan de graad of de functieklasse van het personeelslid wordt bepaald door het bedrag gelijk aan het verschil tussen het maximum en het minimum van de weddenschaal van het personeelslid, gedeeld door het getal overeenstemmend met het aantal jaren vereist voor de toekenning van de maximumwedde in die weddenschaal.
Art. 5.De taalpremie wordt tegelijk met de wedde vereffend.
De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel der federale overheidsdiensten, geldt eveneens voor deze premie.
Zij wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
In geval van onderbreking van de ambtsuitoefening is de premie voor een vereiste kennis van de tweede taal alleen verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen.
In volgende gevallen is het vorig lid niet van toepassing : 1° afwezigheid wegens ziekte;2° afwezigheid wegens een ongeval voorgekomen op het werk of op weg naar en van het werk of wegens een beroepsziekte;3° afwezigheid gewettigd door het bekomen van verlof of werkonderbreking bedoeld in de artikelen 39, 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, in artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector en in de artikelen 34 tot 37 en 117, § 1, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.
Art. 6.Het koninklijk besluit van 30 april 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel van de rijksbesturen wordt opgeheven.
Art. 7.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 8.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 mei 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE
Bijlage Annexe visée à l'article 4, § 1er, de l'arrêté royal du 16 mai 2003 accordant des primes linguistiques aux membres du personnel de la Fonction publique administrative fédérale Bijlage zoals bedoeld in artikel 4, § 1, van het koninklijk 16 mei 2003 besluit tot toekenning van taalpremies aan de personeelsleden van het Federaal Administratief Openbaar Ambt Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 16 mei 2003 tot toekenning van taalpremies aan de personeelsleden van het Federaal Administratief Openbaar Ambt.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE