gepubliceerd op 16 december 2019
Koninklijk besluit tot wijziging of opheffing van diverse uitvoeringsbesluiten als gevolg van de invoering van het wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen
9 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot wijziging of opheffing van diverse uitvoeringsbesluiten als gevolg van de invoering van het wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat u wordt voorgelegd door de regering heeft hoofdzakelijk als doel sommige bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, van het Wetboek van de btw, van het Wetboek diverse rechten en taksen en van het Wetboek der successierechten aan te passen of op te heffen, om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe bepalingen van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen (hierna "Invorderingswetboek" genoemd) ingevoerd door de wet van 13 april 2019, en met de wetswijzigingen die door deze wet in de voormelde fiscale wetboeken zijn aangebracht.
Het Invorderingswetboek bepaalt immers een geheel van regels die de invorderingsprocedures inzake de inkomstenbelastingen, de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, de btw, de diverse taksen, de rolrechten en de niet-fiscale schuldvorderingen harmoniseren. In de betrokken fiscale wetboeken worden de bepalingen met betrekking tot de invordering daarom in regel opgeheven door voormelde wet van 13 april 2019 tot invoering van het Invorderingswetboek.
Daarnaast brengt deze wet de bepalingen met betrekking tot de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en op de verzekeringsondernemingen over van het boek IIbis van het Wetboek der successierechten naar het boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen, en vervangt het inzake de diverse taksen het administratieve dwangbevel door de opname van de fiscale schuld in een innings- en invorderingsregister, een algemene uitvoerbare titel die geautomatiseerd wordt opgemaakt.
Het eerste hoofdstuk van dit ontwerp van koninklijk besluit wijzigt het koninklijk besluit van 3 maart 1927 houdende uitvoering van het Wetboek diverse rechten en taksen teneinde: - er, voor wat betreft de diverse taksen, het begrip "inning- en invorderingsregister" in de plaats te stellen van het begrip "dwangbevel", ermee rekening houdend dat het innings- en invorderingsregister voortaan de uitvoerbare titel vormt voor de invordering van de diverse taksen. - er de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en op de verzekeringsondernemingen, tot op heden opgenomen in het koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten, naar over te brengen ingevolge de overdracht van de wetsbepalingen met betrekking tot deze taksen van het Wetboek der successierechten naar het Wetboek diverse rechten en taksen. Bij deze gelegenheid worden technische aanpassingen aangebracht, worden uitvoeringsbepalingen inzake de teruggave van de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en op de verzekeringsondernemingen ingevoerd, en worden nieuwe modellen voor de aangifte en het verzoek tot teruggave opgesteld; - voortaan te verwijzen naar de bepalingen van het Invorderingswetboek (artikelen 15 tot 17) voor wat betreft de manier waarop de betaling van de diverse taksen wordt verricht nadat deze taksen zijn opgenomen in een uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister.
Wat specifiek het artikel 13 van het ontwerp betreft, dient te worden verduidelijkt dat wanneer de belastingschuldige overleden is, het innings- en invorderingsregister niet mag worden gevestigd op naam van een overledene. In dergelijk geval moet het innings- en invorderingsregister gevestigd worden op naam van de erfgenamen van de overledene. Bij de creatie van het innings- en invorderingsregister is de administratie niet altijd in staat om de erfgenamen van de overledene te identificeren. Pas in een volgende fase is dit de taak van de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering.
Afhankelijk van het geval, kan deze taak langer of korter duren. Met andere woorden, om de geldigheid van het innings- en invorderingsregister in dergelijk geval te waarborgen, en om het mogelijk te maken rechtsgevolgen te laten uitgaan van het innings- en invorderingsregister (met name met betrekking tot de verjaring van de schuld) op het moment van zijn creatie dient te worden verduidelijkt dat het register ten laste is van de nalatenschap van de overledene, door toevoeging van het woord "nalatenschap".
Daarnaast wordt het punt 8 van het advies 66.593/3 van 25 oktober 2019 van de Raad van State niet gevolgd in zoverre dat, indien de betaling van een taks bedoeld in boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen plaatsvindt op een rekening van het inningscentrum (specifieke rekening) na de opname van voornoemde taks in een innings- en invorderingsregister, deze betaling automatisch wordt overgeschreven naar de financiële rekening "Inning en Invordering" en dus toestaat om de schuld geldig te vereffenen. Bovendien is hetzelfde systeem van toepassing op de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing met het oog op de harmonisering van de procedures, dat ook het hoofddoel is van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen. De niet-ingekohierde voorheffingen worden immers betaald overeenkomstig het artikel 140 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals gewijzigd bij artikel 43 van het koninklijk besluit van 17 februari 2019 tot uitvoering van diverse wetten en tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten met het oog op onder meer de harmonisatie van de betalingsmodaliteiten binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, dus op specifieke rekeningen - bepaald door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde. De voorheffingen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een inkohiering daarentegen moeten - a contrario - worden betaald op de rekening "Inning en Invordering".
Nergens staat vermeld dat de betaling op de betrokken rekening pas plaatsvindt na verzending van het aanslagbiljet, dat het equivalent is van het innings- en invorderingsbericht voor wat betreft de diverse taksen. Daarentegen, indien een voorgeschreven termijn wordt vastgesteld en de belastingplichtige vóór het verstrijken van deze termijn betaalt op de financiële rekening "Inning en Invordering", zal de automatische overschrijving niet plaatsvinden naar de specifieke rekening en zal de betaling ervan in mindering worden gebracht op de bestaande schulden op de rekening "Inning en Invordering", of zal deze in wacht blijven bij gebrek aan te vereffenen schulden.
Het hoofdstuk 2 heft, in het koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten, de artikelen 2, 2bis, 2ter, 8quater en 8quinquies met betrekking tot de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en op de verzekeringsondernemingen op, en wijzigt artikel 2quater, ingevolge de overdracht van de wetsbepalingen met betrekking tot deze taksen van het Wetboek der successierechten naar het Wetboek diverse rechten en taksen. Bovendien heft dit hoofdstuk de bijlagen 2 en 4 van het koninklijk besluit van 31 maart 1936, met betrekking tot de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en op de verzekeringsondernemingen op.
Het hoofdstuk 3 van het besluit wijzigt artikel 8 van het koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen teneinde voortaan te verwijzen naar de bepalingen van het Invorderingswetboek (artikelen 15 tot 17) voor wat betreft de wijze waarop de betaling van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt verricht, behalve indien bepalingen anders bepalen. Het heft bovendien de artikelen 12 en 13 van het voormeld koninklijk besluit van 8 juli 1970 op, ermee rekening houdend dat de regels inzake de verjaring en de vervolgingen van deze taksen voortaan opgenomen zijn in het Invorderingswetboek.
Het hoofdstuk 4 wijzigt de artikelen 81, § 3 en 83 van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde teneinde, in deze bepalingen, de verwijzing naar artikel 89 Wetboek van de btw - in de toekomst opgeheven - te vervangen door de verwijzing naar het soortgelijke artikel van het Invorderingswetboek (artikel 19, § 2, eerste lid).
Het hoofdstuk 5 wijzigt de artikelen 9, 10 en 11 van het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde teneinde voortaan te verwijzen naar de bepalingen van het Invorderingswetboek (artikelen 15 tot 17) voor wat betreft de wijze waarop de betaling van de belasting, de interesten, de boeten en de kosten, bedoeld in deze bepalingen wordt verricht.
Het hoofdstuk 6 wijzigt het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 92) om: - voortaan te verwijzen naar de bepalingen van het Invorderingswetboek voor wat betreft de wijze waarop in regel de betaling van de inkomstenbelastingen en de voorheffingen (artikel 139 van het KB/WIB 92) wordt verricht en de invordering wordt verzekerd van de belasting van niet-inwoners op meerwaarden op onroerende goederen in geval van gebrek aan betaling (artikel 177 van het KB/WIB 92), voor wat betreft de boete voor het niet storten van het ingehouden bedrag in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de fiscale en niet-fiscale schulden van een aannemer of onderaannemer (nieuw artikel 207 van het KB/WIB 92); - er de uitvoeringsbepalingen inzake de vervolgingen (artikelen 146 tot 163, en 167 tot 175 van het KB/WIB 92), nog niet opgeheven door de wet van 13 april 2019 tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, in op te heffen, net als deze in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de fiscale en niet-fiscale schulden van een aannemer of onderaannemer (artikelen 208 tot 210 van het KB/WIB 92), voortaan opgenomen in het koninklijk besluit tot uitvoering van het Invorderingswetboek.
Het hoofdstuk 7 wijzigt of heft verschillende bepalingen van het koninklijk besluit van 17 februari 2019 tot uitvoering van verschillende wetten en tot aanpassing van verschillende koninklijke besluiten met het oog op de harmonisering van de betalingsmodaliteiten bij de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen op, gelet op het feit dat de wijze waarop de betaling van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen waarvan de inning en de invordering worden verzekerd door de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering in regel moet worden verricht, voortaan wordt bepaald in de artikelen 15 tot 17 van het Invorderingswetboek.
Het artikel 43 wijzigt artikel 1, § 1; eerste lid van het koninklijk besluit van 7 april 2019 tot aanwijzing van de centraliserende organisaties en van de unieke contactpunten t.a.v. het centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten, gelet op het feit dat artikelen 63bis, derde lid van het Wetboek van de btw, 319bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en 12 van de domaniale wet van 22 december 1949 worden opgeheven door de wet van 13 april 2019 tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
Voor de invordering van deze schuldvorderingen is het voortaan de ontvanger bedoeld in artikel 75, tweede lid van het Invorderingswetboek, die een aanvraag om informatie kan indienen bij het Centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten.
Het besluit in ontwerp treedt in werking op 1 januari 2020, hetzij op dezelfde datum als het Invorderingswetboek, met uitzondering van artikel 21 dat artikel 2bis van het koninklijk besluit van 31 maart 1936 opheft, dat verwees naar een bijlage opgeheven door het artikel 12 van het koninklijk besluit van 18 juli 2019 tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten, het koninklijk besluit van 11 januari 1940 betreffende de uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffie en het koninklijk besluit van 14 september 2016 tot vaststelling van de retributies voor de uitvoering van de hypothecaire formaliteiten en voor de aflevering van de afschriften en getuigschriften.
Dit is, Sire, de draagwijdte van het besluit dat U wordt voorgelegd, Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO
ADVIES 66.593/3 VAN 25 OKTOBER 2019 OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT WIJZIGING OF OPHEFFING VAN DIVERSE UITVOERINGSBESLUITEN ALS GEVOLG VAN DE INVOERING VAN HET WETBOEK VAN DE MINNELIJKE EN GEDWONGEN INVORDERING VAN FISCALE EN NIET FISCALE SCHULDVORDERINGEN'....
Op 19 september 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 25 oktober 2019, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging of opheffing van diverse uitvoeringsbesluiten als gevolg van de invoering van het wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen'.
Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 15 oktober 2019. De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jeroen Van Nieuwenhove en Koen Muylle, staatsraden, Jan Velaers, assessor, en Astrid Truyens, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Frédéric Vanneste, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 25 oktober 2019. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Voorafgaande opmerking 2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.
Strekking van het ontwerp 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt in hoofdzaak tot wijziging van een reeks fiscale uitvoeringsbesluiten, teneinde de bepalingen ervan in overeenstemming te brengen met of af te stemmen op het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen (hierna: Wetboek invordering) en met de aanpassingen aan de fiscale wetboeken die zijn doorgevoerd bij de wet van 13 april 2019 `tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen'.Het ontwerp bevat meer bepaald aanpassingen van het koninklijk besluit van 3 maart 1927 `houdende uitvoering van het Wetboek diverse rechten en taksen' (hoofdstuk 1), het koninklijk besluit van 31 maart 1936 `houdende algemeen reglement van de successierechten' (hoofdstuk 2), het koninklijk besluit van 8 juli 1970 `houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen' (hoofdstuk 3), het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 `met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde' (hoofdstuk 4), het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 `met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde' (hoofdstuk 5) en het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 `tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992' (hierna: KB/WIB 92) (hoofdstuk 6). Het ontwerp bevat verder ook aanpassingen van het koninklijk besluit van 17 februari 2019 `tot uitvoering van diverse wetten en tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten met het oog op onder meer de harmonisatie van de betalingsmodaliteiten binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen' (hoofdstuk 7) en het koninklijk besluit van 7 april 2019 `tot aanwijzing van de centraliserende organisaties en van de unieke contactpunten t.a.v. het centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten' (hoofdstuk 8).
De overgangsbepalingen zijn opgenomen in hoofdstuk 9 van het ontwerp.
Zoals het Wetboek invordering, (1) treedt het te nemen besluit in werking op 1 januari 2020 (artikel 47, eerste lid), met uitzondering van artikel 21 dat uitwerking krijgt met ingang van 23 augustus 2019 (artikel 47, tweede lid).
Rechtsgrond 4. Voor een groot aantal bepalingen van het ontworpen besluit zou ermee kunnen worden volstaan om te verwijzen naar artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de (relevante bepalingen van de) wet van 13 april 2019 `tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen'.De stellers van het ontwerp blijken er evenwel voor te hebben gekozen om in de eerste plaats expliciete rechtsgronden aan te wijzen en pas terug te vallen op de algemene uitvoeringsbevoegdheid als er geen expliciete rechtsgrond voorhanden is. 5.1. De gemachtigde bezorgde het volgende overzicht van de rechtsgrondbepalingen: (2)
Artikel KB
Grondslag
1
215, KB 03/03/1927; 125, § 3, W.DRT
2
220/6, KB 03/03/1927; 158/4, § 1, tweede lid, W.DRT
3
221, KB 03/03/1927; 171, § 3, W.DRT
4
2241, KB 03/03/1927; 179/1, vierde lid, W.DRT
5
2244, KB 03/03/1927; verwijzing naar artikel 224 1
6
225, KB 03/03/1927; 1873, derde lid W.DRT
7
228, KB 03/03/1927; 199, derde lid, W.DRT
8
2407octies, KB 03/03/1927;/ 20114 , derde lid, WDRT
9
2407duodecies tot 2407quaterdecies, KB 03/03/1927; 20125 en 20127, tweede lid, W.DRT
10
2407quinquiesdecies tot 2407septiesdecies, KB 03/03/1927; 20134 en 20136, tweede lid, W.DRT
11
Opheffing van artikel 2409, KB 03/03/1927; 108 GW
12
Opheffing van de § 2 van artikel 24011, KB 03/03/1927; 108 GW
13
24012, KB 03/03/1927; 203 1, W.DRT
14
24013, KB 03/03/1927; 203 1, W.DRT
15
24014, KB 03/03/1927; 20139, W.DRT + 108 GW
16
20125, W.DRT
17
20127, W.DRT
18
20134, W.DRT
19
20136, tweede lid, W.DRT
20
2, KB 31/03/1936; 161septies, W. Succ.R opgeheven door art. 109, W. 13.04.2019
21
2bis, KB 31/03/1936; 161, W. Succ.R
22
2ter, KB 31/03/1936; 161septies, W. Succ.R opgeheven door art. 109, W. 13.04.2019
23
2quater, KB 31/03/1936; W. Succ.R + 108 GW
24
8quater, KB 31/03/1936; 161septies, W. Succ.R opgeheven door art. 109, W. 13.04.2019
25
8quinquies, KB 31/03/1936; 161septies, W. Succ.R opgeheven door art. 109, W. 13.04.2019
26
Bijlage 2, KB 31/03/2019; 161septies, W. Succ.R opgeheven door art. 109, W. 13.04.2019
27
Bijlage 4, KB 31/03/2019; 161septies, W. Succ.R opgeheven door art. 109, W. 13.04.2019
28
8, KB 8/7/1970; 29, alinéa 2, WIGB
29
12, KB 8/7/1970; hernomen in art. 23, § 1, WMGI, art. 300, § 1, WIB 92
30
13, KB 8/7/1970; art. 300 WIB 92
31
81, KB 4; art. 76, § 1, Btw-Wetboek
32
83, KB 4; art. 76, § 1, Btw-Wetboek
33
9, KB 24; art. 54 Btw-Wetboek
34
10, KB 24; 54 Btw-Wetboek;
35
11, KB 24; 54 Btw-Wetboek;
36
139, KB WIB 92; 250 et 300, § 1 WIB 92
37
146 tot 147; 148 tot 163; 167 tot 171; 172 tot 175, KB WIB 92; art. 300, § 1 WIB 92
38
177, § 3 KB WIB 92; 301, tweede lid, WIB 92
39
393, WIB 92, vanaf 1.1.2020
40
210, KB WIB 92; 393, § 2, tweede lid, WIB 92
41
233, KB WIB 92; 300 et 469, eerste lid, WIB 92
42
Hfst 1, KB 17/02/2019; art. 152 van de programmawet van 25.12.2017
43
46, KB 17/02/2019; art. 152 van de programmawet van 25.12.2017 + art. 3, § 3, Domaniale wet 22.12.1949)
44
47, KB 17/02/2019; art. 152 van de programmawet van 25.12.2017 + art. 23/1, W. 21.02.2003)
45
1, § 1, eerste lid, KB 07/04/2019; art. 7, tweede lid, van wet van 8 juli 2018
46
/
47
/
48
/
5.2. Daarbij zijn de volgende opmerkingen te maken. 5.2.1. Als rechtsgrond voor artikel 2 van het ontworpen besluit wordt verwezen naar artikel 158/4, § 1, tweede lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen. Die bepaling is in dat wetboek ingevoegd bij artikel 13 van de wet van 7 februari 2018 `houdende invoering van een taks op de effectenrekeningen'. Die wet werd intussen echter vernietigd door het Grondwettelijk Hof bij arrest nr. 138/2019 van 17 oktober 2019, weliswaar met handhaving van "de gevolgen van de vernietigde bepalingen voor de taks die verschuldigd is voor de referentieperiodes die eindigen vóór of op 30 september 2019". (3) Die bepaling kan derhalve geen rechtsgrond bieden voor het ontworpen besluit. 5.2.2. Als rechtsgrond voor artikel 3 van het ontworpen besluit, dat betrekking heeft op de taks op de effecten aan toonder, wordt verwezen naar artikel 171, § 3, van het Wetboek diverse rechten en taksen. Die bepaling is in dat wetboek ingevoegd bij artikel 66 van de wet van 28 december 2011 `houdende diverse bepalingen', maar dat artikel is vernietigd door het Grondwettelijk Hof bij arrest nr. 12/2015 van 5 februari 2015. De vernietiging van het betrokken artikel brengt mee dat er geen rechtsgrond meer aan kan worden ontleend. 5.2.3. Voor artikel 4 van het ontworpen besluit wordt artikel 1791, vierde lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen ingeroepen als rechtsgrond. In die bepaling komt evenwel geen expliciete delegatie aan de Koning voor om het bevoegde kantoor te bepalen.
Als rechtsgrond kan echter een beroep worden gedaan op artikel 37 van de Grondwet. Luidens die bepaling berust de federale uitvoerende macht, zoals zij door de Grondwet is geregeld, bij de Koning. Daaruit volgt dat de regeling van de organisatie en de werking van de bestuursdiensten zaak is van de Koning. 5.2.4. Vermits in artikel 183octies van het Wetboek diverse rechten en taksen evenmin een expliciete delegatie aan de Koning voorkomt, dient ook voor artikel 5 gebruik te worden gemaakt van de bevoegdheid die de Koning ontleent aan artikel 37 van de Grondwet. 5.2.5. Voor artikel 6 van het ontworpen besluit verwijst de gemachtigde naar artikel 1873, derde lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen. Er dient echter meer specifiek verwezen te worden naar artikel 1873, § 1, vierde lid. 5.2.6. Wat artikel 8 van het ontworpen besluit betreft, kan als rechtsgrond geen beroep worden gedaan op artikel 20114, derde lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen. Die bepaling machtigt de Koning immers uitsluitend om de vorm en de inhoud van de aangifte te bepalen.
Ook hier echter kan artikel 37 van de Grondwet dienstig worden ingeroepen. 5.2.7. Voor de opheffing van de regeling inzake de verhoogde administratieve geldboeten (artikelen 11 en 12 van het ontworpen besluit - artikelen 2409 en 24011, § 2, van het koninklijk besluit van 3 maart 1927) kan rechtsgrond worden gevonden in artikel 84, tweede lid, van het Wetboek invordering, dat de Koning opdraagt om de schaal van de administratieve geldboeten vast te leggen en hun toepassingsmodaliteiten te regelen. 5.2.8. Voor artikel 23 van het ontworpen besluit is rechtsgrond te vinden in artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de artikelen 42 en 151 van het Wetboek der successierechten. 5.2.9. De rechtsgrond voor artikel 29 van het ontworpen besluit is artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 23, § 1, van het Wetboek invordering. 5.2.10. De rechtsgrond voor artikel 30 van het ontworpen besluit is artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de wet van 13 april 2019. 5.2.11. Voor artikel 37 van het ontworpen besluit kan de rechtsgrond worden gesitueerd in artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de wet van 13 april 2019. 5.2.12. Vermits de rechtsgrond voor hoofdstuk 1 van het koninklijk besluit van 17 februari 2019, namelijk artikel 152 van de programmawet van 25 december 2017, met ingang van 1 januari 2020 wordt opgeheven bij artikel 134 van de wet van 13 april 2019, dient de rechtsgrond voor artikel 42 van het ontworpen besluit te worden gezocht in artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de wet van 13 april 2019.
Een vergelijkbare opmerking moet worden gemaakt bij artikel 43 van het ontworpen besluit. De rechtsgrond voor de op te heffen bepaling is artikel 3, § 3, van de domaniale wet van 22 december 1949, die de Koning machtigt om de wijze van betaling van de niet-fiscale schuldvorderingen te bepalen, doch die machtiging verdwijnt met ingang van 1 januari 2020 ingevolge de vervanging van artikel 3 van de domaniale wet bij artikel 112 van de wet van 13 april 2019. De opheffing is immers een gevolg van het verdwijnen van de rechtsgrond ervoor. 5.2.13. Voor artikel 44 van het ontworpen besluit is de rechtsgrond te situeren in artikel 23/1 van de wet van 21 februari 2003 `tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën'. 5.2.14. In het overzicht van de gemachtigde wordt geen rechtsgrond vermeld voor de overgangsregeling opgenomen in artikel 46 van het ontworpen besluit. Dat artikel is de nagenoeg letterlijke overname van artikel 138 van de wet van 13 april 2019. (4) Het verschil is dat waar in artikel 138, 2°, wordt bepaald dat de wet niet van toepassing is op "het administratieve dwangbevel inzake diverse rechten en taksen dat betekend werd voor de datum van haar inwerkingtreding", in artikel 46, 2°, wordt gepreciseerd dat het te nemen besluit niet van toepassing is op "het administratieve dwangbevel inzake diverse taksen bedoeld in Boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen (...)".
Tenzij hij daartoe specifiek gemachtigd wordt, kan de Koning niet afwijken van de wet. Ook voor het invorderen van rechten op geschriften bedoeld in boek I van het Wetboek diverse rechten en taksen kan, tot de inwerkingtreding van de wet van 13 april 2019, een dwangschrift uitgevaardigd worden (zie artikel 2025 van het Wetboek Diverse Rechten en Taksen). Het is dan ook niet duidelijk waarom afgeweken wordt van artikel 138 van de wet van 13 april 2019 en wat daarvoor de rechtsgrond zou kunnen zijn. Overigens blijkt het ontwerp geen bepalingen te bevatten inzake de rechten die het voorwerp zijn van boek I van het Wetboek diverse rechten en taksen, wat abnormaal lijkt gelet op het feit dat ook daarvoor dwangschriften kunnen worden uitgevaardigd.
In het algemeen is het overigens af te raden om in een uitvoeringsregeling bepalingen op te nemen die een loutere herneming zijn van een hogere rechtsnorm. (5) In dit geval wordt de overgang van de oude naar de nieuwe regeling reeds afdoende geregeld bij artikel 138 van het Wetboek invordering.
Artikel 46 van het ontworpen besluit dient dus te worden geschrapt.
Voor zover het een loutere herneming is van artikel 138 van het Wetboek invordering is het overbodig en voor zover ermee wordt afgeweken van die wetsbepaling, lijkt er geen rechtsgrond voor te zijn. 6. Gelet op het onvolkomen rechtsgrondonderzoek door de stellers van het ontwerp, dient de Raad van State er eens te meer op te wijzen dat dat onderzoek niet toevallig een van de drie punten is die hij volgens de wet steeds moet onderzoeken, zelfs voor spoedadviesaanvragen, in het belang van de adviesaanvrager zelf.De adviesaanvrager moet zelf ook meewerken aan die belangrijke controle door ontwerpbesluiten voor te leggen waarbij alle noodzakelijke rechtsgrondbepalingen, maar ook niet meer, in de aanhef worden vermeld. In complexe gevallen is het bovendien raadzaam om spontaan een rechtsgrondtabel in het dossier op te nemen. (6) Onderzoek van de tekst Aanhef 7. De vermelding van de rechtsgrondbepalingen in de aanhef dient te worden afgestemd op hetgeen in opmerking 5 is uiteengezet. Hoofdstuk 1 - Wijziging van het koninklijk besluit van 3 maart 1927 houdende uitvoering van het Wetboek diverse rechten en taksen Artikel 1 tot 8 8. De artikelen 1 tot 8 van het ontwerp strekken tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 maart 1927 `houdende uitvoering van het Wetboek diverse rechten en taksen' met betrekking tot de betaling van de taksen die het voorwerp zijn van boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen.(7) De betaling van die taksen wordt geregeld in de diverse onderdelen van boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen. Het gaat onder meer om de wijze van betaling ("door storting of overschrijving op de [post]rekening van [het bevoegde] kantoor") en de uiterste datum van betaling. (8) Zo zou artikel 215 van het koninklijk besluit van 3 maart 1927, na de wijziging (artikel 1 van het ontwerp), als volgt luiden: "De taks op de beursverrichtingen en de reporten en, in voorkomend geval, de interesten en de boeten worden, voordat deze taks, interesten en boeten in het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 20139 van het Wetboek diverse rechten en taksen worden opgenomen, betaald door storting of overschrijving op de financiële rekening van het kantoor van de administratie belast met de Inning en de Invordering van de taksen opgenomen in Boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen." Alhoewel de uiterste betalingsdatum reeds is geregeld bij het Wetboek diverse rechten en taksen (zie artikel 125, § 1, eerste lid, van het Wetboek), zou door die formulering de verkeerde indruk kunnen ontstaan dat men wil afwijken van de wet door de betalingstermijn te laten lopen tot op het ogenblik dat het verschuldigde wordt opgenomen in het innings- en invorderingsregister en uitvoerbaar wordt verklaard.
Uit de formulering van die bepaling volgt bovendien dat tot de opname in het register en de uitvoerbaarverklaring ervan de betaling op de gewone manier kan gebeuren, namelijk door storting of overschrijving op de rekening van het bevoegde kantoor. Alleen is niet duidelijk hoe de schuldenaar kan weten vanaf welk ogenblik precies het verschuldigde in het register is opgenomen en uitvoerbaar is verklaard. Krachtens artikel 20139, § 3, van het Wetboek diverse rechten en taksen wordt de opname van de belastingschuld in het register aan de belastingschuldige door middel van een innings- en invorderingsbericht ter kennis gebracht zodra het innings- en invorderingsregister uitvoerbaar wordt verklaard, maar er moet worden vastgesteld dat er enige tijd kan verlopen tussen het ogenblik van de feitelijke opname van de schuld in het register (en de uitvoerbaarverklaring ervan door de administrateur of zijn gemachtigde) en het ogenblik waarop dit feit door middel van het innings- en invorderingsbericht ter kennis wordt gebracht van de betrokkene. (9) De formulering van de artikelen 1 tot 8 van het ontwerp zal dus aangepast moeten worden. Deze opmerking geldt overigens ook voor de ontworpen artikelen 2407terdecies, 2407sexiesdecies, 24011 en 24013 van het koninklijk besluit van 3 maart 1927 (respectievelijk de artikelen 9, 10, 12 en 14 van het ontwerp).
Hoofdstuk 6 - Wijziging van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 Artikel 36 9. In artikel 36, maar ook in het opschrift van hoofdstuk 6 van het ontwerp moet de datum van het te wijzigen koninklijk besluit worden vermeld (27 augustus 1993). Artikel 41 10. De wijziging die het voorwerp is van artikel 41 van het ontwerp brengt mee dat artikel 210ter van het KB/WIB 92 van toepassing verklaard wordt op de bedoelde aanvullende belastingen, maar niet artikel 210bis.Dat is onlogisch vermits krachtens artikel 210ter "[h]et bericht bedoeld in artikel 210bis (...) opgemaakt moet worden overeenkomstig het model opgesteld door de Minister van Financiën". In deze context enkel artikel 210ter van toepassing verklaren is onzinnig.
Hoofdstuk 8 - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 april 2019 tot aanwijzing van de centraliserende organisaties en van de unieke contactpunten t.a.v. het centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten Artikel 45 11. In artikel 45, 2°, van het ontwerp moet in de Nederlandse tekst "a)" vervangen worden door "b)".12. Eveneens in de Nederlandse tekst van artikel 45 dient de nummering van de onderdelen van de opsomming te worden afgestemd op die van de Franse versie.De tweede "2° " is dus te vervangen door "3° " en "3° " is te vervangen door "4° ".
De griffier, A. TRUYENS De voorzitter, J. BAERT _______ Nota's (1) De wet van 13 april 2019 treedt in beginsel in werking op 1 januari 2020, maar de Koning kan voor iedere categorie van schuldvordering een vroegere datum van inwerkingtreding bepalen (artikel 139 van de wet van 13 april 2019).Bij het opstellen van dit advies is er vanuit gegaan dat de inwerkingtreding niet zal worden vervroegd. (2) Waar de gemachtigde in de tabel louter verwijst naar artikel 108 van de Grondwet, verwijst hij kennelijk naar artikel 108 van de Grondwet gelezen in samenhang met de wet van 13 april 2019.(3) Vgl.GwH 22 maart 2018, nr. 155/2018, B.3.1 (4) De bedoeling van de overgangsregeling wordt als volgt toegelicht in het voorstel dat eraan ten grondslag ligt: "Om de rechtszekerheid en de praktische efficiëntie van de reeds door de administratie gestelde akten te verzekeren en om betwistingen te vermijden als er reeds een uitvoerbare titel bestond voor de inwerkingtreding van de wet, houdt de overgangsmaatregel opgenomen in dit artikel het voortbestaan in van de wettelijke en reglementaire bepalingen zoals zij bestonden voor deze inwerkingtreding (...)." (Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 54-3625/001, p.135). (5) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, nr.80, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be). (6) Zie Vademecum adviesprocedure voor de afdeling Wetgeving, 2019, I.E.2.a, blz. 18 (raadpleegbaar op www.raadvanstate.be > Procedure > Wetgeving). (7) Het gaat om specifieke regelingen die afwijken van de algemene regeling opgenomen in artikel 15 van het Wetboek invordering.(8) Zie de artikelen 125, § 1, eerste en tweede lid, 1791, eerste en derde lid, 183octies, eerste en tweede lid, 1873, § 1, eerste en derde lid, 197, vijfde lid, 199, tweede lid, en 20113, tweede lid (gelezen in samenhang met 20114, eerste lid), van het Wetboek diverse rechten en taksen.(9) Vergelijk met de te vervangen tekst - die het resultaat is van de wijziging bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 17 februari 2019 `tot uitvoering van diverse wetten en tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten met het oog op onder meer de harmonisatie van de betalingsmodaliteiten binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen' die van toepassing wordt op 1 december 2019 -, die wel uitgaat van de betekening van het dwangschrift. 9 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot wijziging of opheffing van diverse uitvoeringsbesluiten als gevolg van de invoering van het wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikelen 37 en 108;
Gelet op de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, artikel 23/1, ingevoegd bij de wet van 26 maart 2018;
Gelet op de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest, artikel 2, 6° en artikel 7, tweede lid;
Gelet op de wet van 13 april 2019 tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen;
Gelet op het Wetboek diverse rechten en taksen, artikelen 125, § 3, vervangen bij de wet van 25 december 2016, 1873, § 1, vierde lid, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 19 december 2014, 199, derde lid, vervangen door de wet van 22 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 19 december 2006, 20125, ingevoegd bij de wet van 13 april 2019, 20127, ingevoegd bij de wet van 13 april 2019, 20134, ingevoegd bij de wet van 13 april 2019, 20136, ingevoegd bij de wet van 13 april 2019, 20139, ingevoegd bij de wet van 13 april 2019, en artikel 2031, vervangen bij de wet van 25 december 2017;
Gelet op het Wetboek der successierechten, artikelen 42, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 9 van 3 juli 1939, de wet van 14 augustus 1947, het koninklijk besluit nr. 12 van 18 april 1967, de wetten van 22 december 1989 en 7 maart 2002, en 151, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1960, 2 mei 2002 en 11 juli 2018;
Gelet op het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, artikelen 2, laatst gewijzigd bij de wet van 13 april 2019, en 29, vervangen bij de wet van 25 januari 1999 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014;
Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, artikelen 54, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 17 december 2012 en 30 juli 2018, en 76, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 26 november 2009 en 25 april 2014;
Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 250, 300, § 1, vervangen bij de wet van 13 april 2019, 301, tweede lid, 393, vervangen bij de wet van 13 april 2019, 412bis, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 11 februari 2019 en 469, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 19 april 2014 en 25 april 2014;
Gelet op het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, artikelen 23, § 1 en 84, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 maart 1927, houdende uitvoering van het Wetboek diverse rechten en taksen;
Gelet op het koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 februari 2019 tot uitvoering van diverse wetten en tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten met het oog op onder meer de harmonisatie van de betalingsmodaliteiten binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 april 2019 tot aanwijzing van de centraliserende organisaties en van de unieke contactpunten t.a.v. het centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten;
Gelet op het advies 173/2019 van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 8 november 2019;
Gelet op het advies van de Nationale Bank van België, gegeven op 26 september 2019 op basis van de artikelen 5, § 1 en 7, tweede lid, van de voornoemde wet van 8 juli 2018;
Gelet op het advies nr. 66.593/3 van de Raad van State, gegeven op 25 oktober 2019, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het louter gaat om een uitvoeringsbesluit van bestaande wetgeving en dit besluit op zich geen enkele nieuwe budgettaire weerslag heeft, moet noch het advies van de Inspecteur van Financiën noch het akkoord van de Minister van Begroting worden gevraagd;
Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 3 maart 1927 houdende uitvoering van het Wetboek diverse rechten en taksen
Artikel 1.In artikel 215 van het koninklijk besluit van 3 maart 1927 houdende uitvoering van het Wetboek diverse rechten en taksen, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 februari 2017 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019, worden de woorden "voor de betekening van het dwangschrift voorzien in artikel 202/5 van het Wetboek diverse rechten en taksen" vervangen door de woorden "voordat deze taks, interesten en boeten in het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 20139 van het Wetboek diverse rechten en taksen worden opgenomen".
Art. 2.In artikel 2241 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 februari 2006, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 december 2006 en 17 februari 2019, worden de woorden "voor de betekening van het dwangschrift voorzien in artikel 202/5 van het Wetboek diverse rechten en taksen" vervangen door de woorden "voordat deze taks, interesten en boeten in het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 20139 van het Wetboek diverse rechten en taksen worden opgenomen".
Art. 3.Artikel 2244 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 maart 1989 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019 wordt vervangen als volgt: "
Art. 2244.De jaarlijkse taks op de winstdeelnemingen en, in voorkomend geval, de interesten en boeten worden, voordat deze taks, interesten en boeten worden opgenomen in het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 20139 van het Wetboek diverse rechten en taksen, betaald door storting of overschrijving op de financiële rekening van het kantoor dat bij artikel 2241, eerste lid, 1° en 2°, aangeduid is voor het heffen van de jaarlijkse taks op de verzekeringsovereenkomsten."
Art. 4.In artikel 225 van hetzelfde besluit, hersteld bij het koninklijk besluit van 30 juni 1993, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 december 2006 en 17 februari 2019, wordt de inleidende zin die begint met de woorden " De taks op het lange termijnsparen" en eindigt met de woorden "waar gevestigd zijn:" vervangen door de volgende zin: "De taks op het lange termijnsparen en, in voorkomend geval, de interesten en boeten worden, voordat deze taks, interesten en boeten worden opgenomen in het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 20139 van het Wetboek diverse rechten en taksen, betaald door storting of overschrijving op de financiële rekening van het kantoor waar gevestigd zijn: ".
Art. 5.Artikel 228 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019, wordt vervangen als volgt: "
Art. 228.De belasting voor aanplakking en, in voorkomend geval, de boeten worden, voordat deze taks en boeten worden opgenomen in het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 20139 van het Wetboek diverse rechten en taksen, betaald door storting of overschrijving op de financiële rekening door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde."
Art. 6.In artikel 2407octies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 augustus 2012 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019, worden de woorden "voor de betekening van het dwangschrift voorzien in artikel 202/5 van het Wetboek diverse rechten en taksen" vervangen door de woorden "voordat deze taks, interesten en boeten in het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 20139 van het Wetboek diverse rechten en taksen worden opgenomen".
Art. 7.In boek II van hetzelfde besluit wordt een titel XII ingevoegd die de artikelen 2407duodecies tot 2407quaterdecies bevat, luidende: "Titel XII - Jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen
Art. 2407duodecies.De aangifte van de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen wordt overeenkomstig het model in bijlage 4 van dit besluit opgesteld op papier. Zij vermeldt: 1° het aanslagjaar;2° de benaming, de statutaire zetel en in voorkomend geval, het ondernemingsnummer of een ander nummer toegekend door de Federale Overheidsdienst Financiën, van de aangevende instelling;3° de oprichtingsdatum van deze instelling;4° de totale belastbare grondslag;5° het bedrag van de verschuldigde taks. Indien de collectieve beleggingsinstelling verschillende compartimenten bevat, wordt de belastbare grondslag per compartiment gedetailleerd onderaan de aangifte.
Wanneer het totaal van de in België netto uitstaande bedragen uitgedrukt is in een buitenlandse munt, wordt aangeduid: a) de omrekeningskoers in euro op datum van 31 december van het voorafgaande jaar of, in voorkomend geval, de laatste koers voorafgaand aan de eenendertigste december.De omrekeningskoers wordt, indien nodig, bepaald overeenkomstig het koninklijk besluit van 14 september 1992 tot vaststelling van de nadere regels voor de omrekening in euro van bedragen die in de openbare en administratieve akten zijn uitgedrukt in bepaalde munteenheden; b) de omrekeningswaarde van het totaal van de in België netto uitstaande bedragen in euro.
Art. 2407terdecies.De jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en in voorkomend geval, de interesten en de boeten, worden betaald, voordat deze taks, interesten en boeten in het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 20139 van het Wetboek diverse rechten en taksen worden opgenomen, door storting of overschrijving op de financiële rekening van de dienst aangeduid door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde.
Op het stortings- of overschrijvingsformulier worden de benaming, het ondernemingsnummer en de statutaire zetel van de collectieve beleggingsinstelling op het tijdstip van de betaling alsmede het aanslagjaar waarvoor de betaling geschiedt, vermeld.
Art. 2407quaterdecies.§ 1. De aanvraag tot teruggave van de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen, interesten en boeten wordt overeenkomstig het model in bijlage 5 van dit besluit opgesteld op papier. § 2. De teruggave van de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen, interesten en boeten geschiedt aan de persoon die de taks gekweten heeft.
De teruggave wordt aangevraagd aan de leidende ambtenaar van de dienst aangeduid door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde. Deze ambtenaar meldt de ontvangst van de aanvraag de dag waarop zij hem toekomt.
De teruggave is ondergeschikt aan het voorleggen van de documenten die het bestaan van de oorzaak van de terugbetaling rechtvaardigen.".
Art. 8.In boek II van hetzelfde besluit wordt een titel XIII ingevoegd die de artikelen 2407quinquiesdecies tot 2407septiesdecies bevat, luidende: "Titel XIII - Jaarlijkse taks op de verzekeringsondernemingen
Art. 2407quinquiesdecies.De aangifte van de jaarlijkse taks op de verzekeringsondernemingen wordt overeenkomstig het model in bijlage 6 van dit besluit opgesteld op papier. Zij vermeldt: 1° het aanslagjaar;2° de benaming, de statutaire zetel en in voorkomend geval het ondernemingsnummer of een ander nummer toegekend door de Federale Overheidsdienst Financiën, van de aangevende onderneming;3° de oprichtingsdatum van deze onderneming;4° de belastbare grondslag;5° het bedrag van de verschuldigde taks.
Art. 2407sexiesdecies.De jaarlijkse taks op de verzekeringsondernemingen en in voorkomend geval, de interesten en de boeten, worden betaald, voordat deze taks, interesten en boeten in het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 20139 van het Wetboek diverse rechten en taksen worden opgenomen, door storting of overschrijving op de financiële rekening van de dienst aangeduid door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde.
Op het stortings- of overschrijvingsformulier worden de benaming, de statutaire zetel en het ondernemingsnummer van de verzekeringsonderneming op het tijdstip van de betaling alsmede het aanslagjaar waarvoor de betaling geschiedt, vermeld.
Art. 2407septiesdecies.§ 1. De aanvraag tot teruggave van de jaarlijkse taks op de verzekeringsondernemingen, interesten en boeten wordt overeenkomstig het model in bijlage 7 van dit besluit opgesteld op papier in twee exemplaren. § 2. De teruggave van de jaarlijkse taks op de verzekeringsondernemingen, interesten en boeten geschiedt aan de persoon die de taks gekweten heeft.
De teruggave wordt aangevraagd worden aan de leidende ambtenaar van de dienst aangeduid door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde.
Deze ambtenaar meldt de ontvangst van de aanvraag de dag waarop zij hem toekomt.
De teruggave is ondergeschikt aan het voorleggen van de documenten die het bestaan van de oorzaak van de terugbetaling rechtvaardigen.".
Art. 9.Artikel 2409 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 december 2006, wordt opgeheven.
Art. 10.In artikel 24011 van hetzelfde besluit, wordt paragraaf 2 opgeheven.
Art. 11.In artikel 240/12, eerste lid van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019, worden de woorden "voor de betekening van het dwangschrift voorzien in artikel 202/5 van het Wetboek diverse rechten en taksen" vervangen door de woorden "voordat deze taksen in het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 20139 van het Wetboek diverse rechten en taksen worden opgenomen".
Art. 12.Artikel 240/13 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019, wordt vervangen als volgt: "
Art. 240/13.De betaling van de diverse taksen wordt, nadat deze taksen in het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 20139 van het Wetboek diverse rechten en taksen worden opgenomen, gedaan overeenkomstig hetgeen voorzien is in de artikelen 15 tot 17 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.".
Art. 13.In hetzelfde besluit wordt een artikel 24014 ingevoegd, luidende: "
Art. 24014.Inzake diverse taksen wordt de belastingschuld op naam van de betrokken belastingschuldige opgenomen in een innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 20139 van het Wetboek diverse rechten en taksen.
Indien de belastingschuldige overleden is, wordt de belastingschuld opgenomen in een innings- en invorderingsregister op zijn naam, voorafgegaan van het woord "Nalatenschap".".
Art. 14.In hetzelfde besluit wordt een bijlage 4 ingevoegd die als bijlage 1 is gevoegd bij dit besluit.
Art. 15.In hetzelfde besluit wordt een bijlage 5 ingevoegd die als bijlage 2 is gevoegd bij dit besluit.
Art. 16.In hetzelfde besluit wordt een bijlage 6 ingevoegd die als bijlage 3 is gevoegd bij dit besluit.
Art. 17.In hetzelfde besluit wordt een bijlage 7 ingevoegd die als bijlage 4 is gevoegd bij dit besluit. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten
Art. 18.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 februari 2004, wordt opgeheven.
Art. 19.Artikel 2bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 maart 1997, wordt opgeheven.
Art. 20.Artikel 2ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1997, wordt opgeheven.
Art. 21.In artikel 2quater van hetzelfde koninklijk, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 maart 1993, vernummerd en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 september 1993, vernummerd en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, worden de woorden: ", in de jaarlijkse aangiften van de goederen van de verenigingen zonder winstoogmerken en van de taks op de collectieve beleggingsinstellingen, op de kredietinstellingen en op de verzekeringsondernemingen en in de jaarlijkse opgaven van de taks op de coördinatiecentra" vervangen door de woorden "en in de aangiften van de taks tot vergoeding der successierechten";2° in de Nederlandse tekst van het tweede lid, wordt het woord "onderhandsche" vervangen door het woord "onderhandse".
Art. 22.Artikel 8quater van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019, wordt opgeheven.
Art. 23.Artikel 8quinquies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019, wordt opgeheven.
Art. 24.Bijlage 2 van het koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten wordt opgeheven.
Art. 25.Bijlage 4 van het koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten wordt opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art. 26.In artikel 8 van het koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019, worden de woorden "in hoofdstuk 1 van het koninklijk besluit van 17 februari 2019 tot uitvoering van diverse wetten en tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten met het oog op onder meer de harmonisatie van de betalingsmodaliteiten binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen" vervangen door de woorden "in de artikelen 15 tot 17 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Art. 27.In Titel I van hetzelfde besluit wordt Hoofdstuk III, dat artikel 12 bevat, opgeheven.
Art. 28.In Titel I van hetzelfde besluit wordt Hoofdstuk IV, dat artikel 13 bevat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 maart 1994, opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde
Art. 29.In artikel 81, § 3, van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in het tweede lid, worden de woorden "door de vordering in rechte bedoeld in artikel 89 van het Wetboek" vervangen door de woorden "door de vordering in rechte bedoeld in artikel 19, § 2, eerste lid van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen";b) in het vierde lid, worden de woorden "door de vordering in rechte bedoeld in artikel 89 van het Wetboek" vervangen door de woorden "door de vordering in rechte bedoeld in artikel 19, § 2, eerste lid van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Art. 30.In artikel 83 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 2019 worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in het derde lid, worden de woorden "door de vordering in rechte bedoeld in artikel 89 van het Wetboek" vervangen door de woorden "door de vordering in rechte bedoeld in artikel 19, § 2, eerste lid van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen";b) in het vijfde lid, worden de woorden "door de vordering in rechte bedoeld in artikel 89 van het Wetboek" vervangen door de woorden "door de vordering in rechte bedoeld in artikel 19, § 2, eerste lid van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen". HOOFDSTUK 5. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde
Art. 31.In artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019, worden de woorden "in hoofdstuk 1 van het koninklijk besluit van 17 februari 2019 tot uitvoering van diverse wetten en tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten met het oog op onder meer de harmonisatie van de betalingsmodaliteiten binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen" vervangen door de woorden "in de artikelen 15 tot 17 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Art. 32.In artikel 10 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019, worden de woorden "in hoofdstuk 1 van het koninklijk besluit van 17 februari 2019 tot uitvoering van diverse wetten en tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten met het oog op onder meer de harmonisatie van de betalingsmodaliteiten binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen" vervangen door de woorden "in de artikelen 15 tot 17 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Art. 33.In artikel 11 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019, worden de woorden "in hoofdstuk 1 van het koninklijk besluit van 17 februari 2019 tot uitvoering van diverse wetten en tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten met het oog op onder meer de harmonisatie van de betalingsmodaliteiten binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen" vervangen door de woorden "in de artikelen 15 tot 17 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen". HOOFDSTUK 6. - Wijziging van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 34.In artikel 139 van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 februari 2019, worden de woorden "in hoofdstuk 1 van het koninklijk besluit van 17 februari 2019 tot uitvoering van diverse wetten en tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten met het oog op onder meer de harmonisatie van de betalingsmodaliteiten binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen" vervangen door de woorden "in de artikelen 15 tot 17 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Art. 35.In hoofdstuk III, afdeling V van hetzelfde besluit, worden opgeheven: 1° onderafdeling I, die de artikelen 146 en 147 bevat;2° onderafdeling II, die de artikelen 148 tot 163 bevat;3° onderafdeling IV, die de artikelen 167 tot 171 bevat;4° onderafdeling V, die de artikelen 172 tot 175 bevat.
Art. 36.In artikel 177, § 3 van hetzelfde besluit worden de woorden "wordt overeenkomstig de bepalingen van hetzelfde Wetboek gevestigd en ingevorderd door de administratie der directe belastingen" vervangen door de woorden "wordt overeenkomstig de bepalingen van hetzelfde Wetboek gevestigd door de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen, en wordt overeenkomstig het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen ingevorderd".
Art. 37.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit, wordt het opschrift van afdeling XIII vervangen als volgt: "Afdeling XIII.- Naleving van de inhoudingsplicht voor de fiscale en niet-fiscale schulden van een aannemer of onderaannemer".
Art. 38.Artikel 210 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 december 2007, wordt vervangen als volgt: "
Art. 210.Wanneer de in artikel 55 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen opgelegde storting niet is verricht, wordt de in artikel 393 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde administratieve boete, voor ten hoogste drie overtredingen, verminderd tot een achtste, een vierde of de helft van die boete naargelang het respectievelijk een eerste, een tweede of een derde overtreding betreft, op voorwaarde dat degene die de storting niet heeft verricht, een overeenkomst had afgesloten met een aannemer die op het ogenblik van het afsluiten ervan geen fiscale en niet-fiscale schulden had, en dat die aannemer op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding : 1° ofwel, geen fiscale en niet-fiscale schulden meer heeft; 2° ofwel, nog steeds fiscale en niet-fiscale schulden heeft en degene die de storting niet heeft verricht, op verzoek van de administratie alsnog de vereiste storting heeft uitgevoerd binnen de door haar opgelegde termijn en het bewijs van storting wordt overgelegd.".
Art. 39.In artikel 233 van hetzelfde besluit worden de woorden "133, 136 tot 176 en 207 tot 230" vervangen door de woorden "133, 136 tot 144/7, 210bis, 210ter en 225 tot 230". HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het koninklijk besluit van 17 februari 2019 tot uitvoering van diverse wetten en tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten met het oog op onder meer de harmonisatie van de betalingsmodaliteiten binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen
Art. 40.Hoofdstuk 1 van het koninklijk besluit van 17 februari 2019 tot uitvoering van diverse wetten en tot aanpassing van diverse koninklijke besluiten met het oog op onder meer de harmonisatie van de betalingsmodaliteiten binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, dat de artikelen 1 tot 4 bevat, wordt opgeheven.
Art. 41.Artikel 46 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 42.In artikel 47 van hetzelfde koninklijk besluit, worden de woorden "in hoofdstuk 1" vervangen door de woorden "in de artikelen 15 tot 17 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen". HOOFDSTUK 8. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 april 2019 tot aanwijzing van de centraliserende organisaties en van de unieke contactpunten t.a.v. het centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten
Art. 43.In artikel 1, § 1, eerste lid van het koninklijk besluit van 7 april 2019 tot aanwijzing van de centraliserende organisaties en van de unieke contactpunten t.a.v. het centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder a) wordt vervangen als volgt: "a) de ontvanger bedoeld in artikel 75, tweede lid, van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen";2° in de bepaling onder b) worden de woorden "van hetzelfde Wetboek" vervangen door de woorden "van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992";3° de bepaling onder d) wordt opgeheven;4° de bepaling onder j) wordt opgeheven. HOOFDSTUK 9. - Inwerkingtreding
Art. 44.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.
In afwijking van het eerste lid, heeft artikel 21 uitwerking op 23 augustus 2019.
Art. 45.De minister die bevoegd is voor Financiën is belast met de uitvoering van dit koninklijk besluit.
Gegeven te Brussel, 9 december 2019.
FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste minister en Minister van Financiën, A. DE CROO