Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 juni 2021
gepubliceerd op 01 juli 2021

Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 4, 7, 10, 22, 24, 31, 41, 44 en 56 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2021042537
pub.
01/07/2021
prom.
29/06/2021
ELI
eli/besluit/2021/06/29/2021042537/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 JUNI 2021. - Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 4, 7, 10, 22, 24, 31, 41, 44 en 56 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van koninklijk besluit wijzigt: - het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het koninklijk besluit nr. 1"); - het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het koninklijk besluit nr. 4"); - het koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het koninklijk besluit nr. 7"); - het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het koninklijk besluit nr. 10"); - het koninklijk besluit nr. 22 van 15 september 1970 met betrekking tot de bijzondere regeling voor landbouwondernemers inzake belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het koninklijk besluit nr. 22"); - het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het koninklijk besluit nr. 24"); - het koninklijk besluit nr. 31 van 2 april 2002 met betrekking tot de toepassingsmodaliteiten van de belasting over de toegevoegde waarde ten aanzien van de handelingen verricht door niet in België gevestigde belastingplichtigen (hierna: "het koninklijk besluit nr. 31"); - het koninklijk besluit nr. 41 van 30 januari 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het koninklijk besluit nr. 41"); - het koninklijk besluit nr. 44 van 9 juli 2012 tot vaststelling van het bedrag van de niet-proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het koninklijk besluit nr. 44"); - het koninklijk besluit nr. 56 van 9 december 2009 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf (hierna: "het koninklijk besluit nr. 56").

De wijzigingen die dit ontwerp aanbrengt in de voormelde koninklijke besluiten komen voort uit de invoering in het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna "het Wetboek") bij de wet van 2 april 2021 tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde wat de regeling betreft die van toepassing is op afstandsverkopen van goederen en op bepaalde leveringen van goederen en diensten (hierna: "de wet van 2 april 2021") (Belgisch Staatsblad van 13 april 2021), van een fundamentele hervorming van de regels met betrekking tot de regeling van afstandsverkopen van goederen en van de regels met betrekking tot de vereenvoudingsregeling voor telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten verricht voor niet-belastingplichtigen (bekend als de zogenaamde "MOSS" of de "Mini One stop shop" of nog, de mini één-loketregeling).

Deze hervorming resulteert uit de omzetting in Belgisch recht van enerzijds deel 2 van de Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen (hierna: "de Richtlijn 2017/2455") en anderzijds van de Richtlijn (EU) 2019/1995 van de Raad van 21 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de bepalingen inzake afstandsverkopen en bepaalde binnenlandse leveringen van goederen (hierna: "de Richtlijn 2019/1995"). De nieuw genomen wettelijke maatregelen om zich te schikken naar de voornoemde richtlijnen treden in werking op 1 juli 2021, overeenkomstig het besluit (EU) 2020/1109 van de Raad van 20 juli 2020 tot wijziging van Richtlijnen (EU) 2017/2455 en (EU) 2019/1995 wat betreft de data van omzetting en toepassing in respons op de COVID-19-pandemie.

Deze richtlijnen worden aangevuld met vier andere instrumenten van de Europese rechtsorde die door de lidstaten niet in hun nationale rechtsorde moeten en kunnen worden omgezet, respectievelijk omdat deze normen rechtstreeks toepasselijk zijn of omdat zij alleen tussen de lidstaten verplichtingen scheppen, namelijk: 1) de Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2459 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr.282/2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "de Uitvoeringsverordening 2017/2459"). Deze Uitvoeringsverordening voorziet in een vereenvoudiging van de toepassing van het vermoeden betreffende de plaats van vestiging van de afnemer om de plaats van telecommunicatie-, omroep- of langs elektronische weg verrichte diensten voor niet-belastingplichtigen te bepalen, dat is opgenomen in artikel 24 ter van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde; 2) de Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2026 van de Raad van 21 november 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft door elektronische interfaces gefaciliteerde leveringen van goederen of diensten en de bijzondere regelingen voor belastingplichtigen die diensten voor niet-belastingplichtigen, afstandsverkopen van goederen en bepaalde binnenlandse goederenleveringen verrichten (hierna: "de Uitvoeringsverordening 2019/2026"), zoals gewijzigd, wat de datum van inwerkingtreding betreft, door de Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1112 van de Raad van 20 juli 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2026 wat betreft de toepassingsdata in respons op de COVID-19-pandemie.

Deze Uitvoeringsverordening omvat een aantal belangrijke preciseringen omtrent de correcte toepassing van de regels die werden opgenomen in deel 2 van de Richtlijn 2017/2455 en in de Richtlijn 2019/1995; 3) de Verordening (EU) 2017/2454 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr.904/2010 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "de Uitvoeringsverordening 2017/2454"), zoals gewijzigd, wat de datum van inwerkingtreding betreft, door de Verordening (EU) 2020/1108 van de Raad van 20 juli 2020 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2454 wat betreft de toepassingsdata in respons op de COVID-19-pandemie. Deze verordening strekt ertoe om tussen de lidstaten meer samenwerking en coördinatie tot stand te brengen bij de controle van bedrijven met grensoverschrijdende handelingen die gebruik maken van de bijzondere regelingen voor afstandsverkopen, om ervoor te zorgen dat de regels door de betrokken ondernemingen zo goed mogelijk worden nageleefd; 4) de Uitvoeringsverordening (EU) 2020/194 van de Commissie van 12 februari 2020 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EU) nr.904/2010 van de Raad wat betreft bijzondere regelingen voor belastingplichtigen die diensten voor niet-belastingplichtigen, afstandsverkopen van goederen en bepaalde binnenlandse goederenleveringen verrichten. Deze Uitvoeringsverordening van de Europese Commissie voorziet in de technische specificaties en gemeenschappelijke bepalingen voor de elektronische uitwisseling van informatie met betrekking tot het nieuwe OSS-systeem.

De belangrijkste wijzigingen die aan de btw-regeling werden aangebracht kunnen als volgt worden samengevat: 1) de uitbreiding van het toepassingsgebied van de twee bestaande vereenvoudigingsregelingen ("EU-regeling" en "niet-EU-regeling") binnen de MOSS ("Mini One stop shop") die voortaan globaal de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en alle aan particulieren verrichte diensten door communautaire marktdeelnemers ("EU-regeling") zal omvatten alsook alle aan particulieren verrichte diensten door marktdeelnemers van buiten de Gemeenschap ("niet-EU-regeling");2) de afschaffing van de bestaande drempels voor intracommunautaire afstandsverkopen van goederen, die verstorend werkten op de eengemaakte markt maar de invoering van een globale EU btw-drempel voor intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en telecommunicatie-, radio- en televisiediensten of elektronische diensten verricht aan particulieren (hierna "TBE-diensten");3) de invoering van een volledig nieuw onderdeel binnen het MOSS-systeem waarbij de btw verschuldigd op de afstandsverkopen van goederen afkomstig uit derde landen of derdelandsgebieden op een vereenvoudigde manier kan worden aangegeven en betaald ("invoerregeling").Ingevolge de aanzienlijke uitbreiding van het toepassingsgebied van MOSS, wordt het systeem nu OSS ("One stop shop") genoemd; 4) de afschaffing van de bestaande btw-vrijstelling voor de invoer van kleine zendingen tot 22 euro afkomstig van leveranciers in derde landen, die EU-verkopers benadeelde.Die vrijstelling wordt vervangen door een invoervrijstelling tot 150 euro die enkel van toepassing is indien de goederen worden ingevoerd in het kader van de afstandsverkopen van goederen afkomstig uit derde landen of derdelandsgebieden die werden aangegeven binnen de nieuwe vereenvoudigingsregeling van het OSS-systeem; 5) de invoering van een aanvullende vereenvoudigingsregeling buiten het OSS-systeem voor zowel de aangifte als de betaling van btw die verschuldigd is bij de invoer van goederen bestemd voor de eindverbruiker in het kader van afstandsverkopen van goederen ingevoerd uit derde landen of derdelandsgebieden, wanneer de btw niet werd voldaan via de invoerregeling binnen de OSS;6) de invoering van een regeling waarin elektronische interfaces die afstandsverkopen van goederen faciliteren ook aansprakelijk worden gesteld voor de correcte voldoening van de verschuldigde btw over de afstandsverkopen die via hun interface werden gerealiseerd. De wet van 2 april 2021 die de Richtlijn 2017/2455 en de Richtlijn 2019/1995 omzet, moet worden aangevuld met een reeks wijzigingen aan de voornoemde koninklijke besluiten, in de mate dat deze hervorming een rechtstreekse impact heeft op deze koninklijke besluiten.

Bovendien voorzien sommige bepalingen van het Wetboek, gewijzigd of ingevoegd bij de wet van 2 april 2021, in een reeks delegaties aan de Koning wat de uitvoering van deze bepalingen betreft.

De maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van de wet van 2 april 2021 en opgenomen in dit ontwerp worden hierna nader toegelicht.

Dit ontwerp houdt rekening met de opmerkingen van de afdeling wetgeving van de Raad van State in zijn advies nr. 69.432/2 van 21 juni 2021, met uitzondering van het punt 6 (zie commentaar met betrekking tot artikel 19 van het ontwerp).

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Dit ontwerp van koninklijk besluit voorziet enerzijds in de omzetting van deel 2 van de Richtlijn 2017/2455 en anderzijds in de omzetting van Richtlijn 2019/1995.

De lidstaten moesten oorspronkelijk de nodige wettelijke en administratieve maatregelen treffen om zich te schikken naar de voornoemde richtlijnen met ingang van 1 januari 2021. Ingevolge het besluit (EU) 2020/1109 van de Raad van 20 juli 2020 tot wijziging van Richtlijnen (EU) 2017/2455 en (EU) 2019/1995 wat betreft de data van omzetting en toepassing in respons op de COVID-19-pandemie, werd dat tijdstip evenwel uitgesteld tot 1 juli 2021.

Ten slotte voorziet dit koninklijk besluit, door de regels die het invoert, in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna "de Richtlijn 2006/112/EG").

Artikel 2 Artikel 2 van het ontwerp vervangt paragraaf 1 van artikel 16, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 rekening houdend met de substantiële wijzigingen die aan artikel 15 van het Wetboek werden aangebracht door de wet van 2 april 2021. Die wijzigingen worden in detail toegelicht in dit verslag aan de Koning met betrekking tot de artikelen 13 tot 15 van het ontwerp, wat de modaliteiten betreft van de keuze voor de belastingheffing over de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en de TBE-diensten in de lidstaat van verbruik, wanneer de communautaire drempel van 10.000 euro aan omzet voor die handelingen niet werd overschreden.

Artikel 16, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 legt een bijzondere verplichting op aan de belastingplichtigen die "afstandsverkopen" verrichten (in de zin van artikel 15, §§ 1 en 2, van het Wetboek, maar toen nog niet als dusdanig gedefinieerd als zelfstandig juridische begrip), onder de drempel vastgelegd door de lidstaat van bestemming overeenkomstig artikel 34, oud, van de Richtlijn 2006/112/EG (dat bedrag is, tot 30 juni 2021, in België vastgelegd op 35.000 euro krachtens artikel 15, § 1, tweede lid, 1°, van het Wetboek). De bedoelde "afstandsverkopen" in de zin van artikel 15, §§ 1 en 2, van het Wetboek zijn aldus de leveringen van goederen verzonden of vervoerd door de leverancier of voor zijn rekening naar een andere lidstaat voor een belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon die er niet toe gehouden is om de belasting te voldoen ter zake van zijn intracommunautaire verwervingen van goederen of voor enige andere niet-belastingplichtige.

Die verplichting houdt in dat de betrokken belastingplichtigen op elk ogenblik in staat moeten zijn om ten behoeve van de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, voor het lopend kalenderjaar het totale bedrag te bepalen van hun leveringen van goederen die in aanmerking komen voor de berekening van de drempels bedoeld in artikel 15, § 1, tweede lid, 1°, (voor de leveringen verricht naar België) en § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek (voor de leveringen verricht vanuit België naar een andere lidstaat). Die verplichting is slechts van toepassing ingeval die leveringen daadwerkelijk geacht worden plaats te vinden in de lidstaat van aanvang van de verzending of het vervoer, wat enerzijds impliceert dat de voormelde drempel niet werd overschreden in het lopende kalenderjaar noch in de loop van het voorafgaande kalenderjaar en anderzijds dat de belastingplichtige er niet voor heeft gekozen dat die leveringen worden belast in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen.

In de mate dat die leveringen van goederen ("afstandsverkopen") systematisch het voorwerp uitmaakten van een factuur krachtens de destijds vigerende regels, kon het omzetcijfer met betrekking tot die handelingen verricht in de loop van het jaar worden aangetoond aan de hand van die facturen opgenomen in een boek voor uitgaande facturen overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 1.

Rekening houdend met de door de wet van 2 april 2021 aangebrachte wijzigingen inzake de factureringsregels met betrekking tot intracommunautaire afstandsverkopen van goederen, bestaat een dergelijke factureringsverplichting niet langer ten aanzien van: - de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen verricht naar een andere lidstaat of naar België waarvoor de belastingplichtige de drempel van 10.000 euro heeft overschreden of waarvoor hij heeft gekozen voor belastingheffing in de lidstaat van bestemming, wanneer hij gebruikmaakt van de EU-regeling (in dat geval worden de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen geacht plaats te vinden overeenkomstig artikel 15, § 1, 1°, of § 2, eerste lid, nieuw, van het Wetboek, maar er bestaat geen factureringsverplichting overeenkomstig artikel 53, § 2, eerste lid, 2°, nieuw, van het Wetboek); - de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen verricht vanuit België naar een andere lidstaat in de mate waarin de leverancier in het lopende kalenderjaar of in de loop van het voorgaande kalenderjaar de drempel van 10.000 euro niet heeft overschreden en evenmin heeft gekozen voor belastingheffing in die lidstaat (in dat geval, worden de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen geacht plaats te vinden in België overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, van het Wetboek, zonder enige factureringsverplichting overeenkomstig artikel 53, § 2, eerste lid, 2°, nieuw, van het Wetboek, dat uitdrukkelijk verwijst naar artikel 15, §§ 1 en 2, nieuw, van het Wetboek).

Om de voormelde drempel te kunnen opvolgen, behoudt artikel 16, § 1, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 de verplichting voor de in België gevestigde belastingplichtigen die intracommunautaire afstandsverkopen van goederen verrichten die geacht worden plaats te vinden in België krachtens artikel 15, § 2, tweede lid, nieuw, van het Wetboek, om op elk ogenblik in staat te zijn om ten behoeve van de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, voor het lopend kalenderjaar het totale bedrag te bepalen van hun intracommunautaire afstandsverkopen van goederen. Die verplichting wordt uitgebreid tot de TBE-diensten die geacht worden in België plaats te vinden aangezien de voormelde drempel van 10.000 euro naar het omzetcijfer refereert dat voor beide soorten handelingen wordt gerealiseerd.

Het tweede lid van die bepaling voorziet erin dat het bewijs wordt geleverd aan de hand van een afzonderlijke inschrijving in het in artikel 14, § 2, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit nr. 1 bedoelde dagboek van ontvangsten, met aanduiding van de aard van de verkochte goederen of diensten, de maatstaf van heffing, de verschuldigde belasting en de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen of waarin de ontvanger van de dienst gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijk verblijfplaats heeft, behalve ingeval een factuur wordt uitgereikt (de factuur die is opgenomen in het boek voor uitgaande facturen vormt dan een voldoende bewijs).

Artikel 3 De wet van 2 april 2021 heeft de artikelen 58ter en 58quater van het Wetboek vervangen en heeft een nieuw artikel 58quinquies ingevoegd.

Deze bepalingen treden in werking op 1 juli 2021.

Artikel 58ter, nieuw, van het Wetboek hervormt de bijzondere niet-EU-regeling waarvan het toepassingsgebied wordt uitgebreid. Deze regeling geldt voor alle diensten die worden verricht aan niet-belastingplichtigen die in de Gemeenschap zijn gevestigd of er hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats hebben en die worden geacht in de Gemeenschap plaats te vinden op basis van een plaatsbepalingsregel van artikel 21bis van het Wetboek, ongeacht het aanknopingspunt van de plaatsbepalingsregel (bijvoorbeeld de plaats waar het onroerend goed waarop de dienst betrekking heeft, gelegen is).

Artikel 58quater, nieuw, van het Wetboek heeft betrekking op de bijzondere EU-regeling, waarvan het materiële en personele toepassingsgebied wordt uitgebreid. Deze regeling geldt voortaan voor alle diensten die worden verricht aan niet-belastingplichtigen en die op grond van artikel 21bis van het Wetboek geacht worden plaats te vinden in een andere lidstaat dan die waar de dienstverrichter is gevestigd, ongeacht het aanknopingspunt van de plaatsbepalingsregel.

De regeling betreft eveneens andere categorieën van handelingen (in casu intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en zelfs bepaalde binnenlandse leveringen van goederen), afhankelijk van de omstandigheden waarin deze handelingen worden verricht.

Het materiële toepassingsgebied van deze twee regelingen zal derhalve niet langer beperkt zijn tot de strikte categorie van TBE-diensten, waardoor hun materiële toepassingsgebied aanzienlijk wordt verruimd.

Het personele toepassingsgebied van artikel 58quater van het Wetboek is eveneens uitgebreid en beoogt voortaan: - belastingplichtigen die in de Gemeenschap zijn gevestigd, voor de aangifte en betaling van de btw die verschuldigd is op de diensten die zij verrichten voor een niet-belastingplichtige op voorwaarde dat die belastingplichtigen niet gevestigd zijn in de lidstaat waar de dienst voor btw-doeleinden geacht wordt plaats te vinden; - belastingplichtigen die niet in de Gemeenschap zijn gevestigd voor de aangifte en betaling van de btw die verschuldigd is op de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen die zij verrichten; - faciliterende elektronische interfaces in de zin van artikel 13bis, nieuw, van het Wetboek, ongeacht of ze in de Gemeenschap zijn gevestigd of niet, voor de aangifte en de betaling van de btw die verschuldigd is bij intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en op leveringen van goederen waarbij de plaats van vertrek en aankomst van de verzending of het vervoer in dezelfde lidstaat is gelegen (binnenlandse leveringen).

Tot slot voert artikel 58quinquies van het Wetboek een nieuwe bijzondere regeling in voor de aangifte en de betaling van de verschuldigde btw op afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen, in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 euro (invoerregeling). Boven dit bedrag zullen deze goederen zowel inzake douanerechten als inzake btw belast worden volgens de gewone regels.

Deze facultatieve regeling laat leveranciers die goederen verkopen aan klanten in de Gemeenschap waarvan het vertrek van de verzending of het vervoer plaatsvindt op het grondgebied van derdelandsgebieden of derde landen, toe de verschuldigde btw op de afstandsverkopen van deze binnen het gehele grondgebied van de Gemeenschap ingevoerde goederen aan te geven en te voldoen via een vereenvoudigde regeling die gelijkaardig is aan die voorzien in de voormelde artikelen 58ter en 58quater (één-loket-systeem).

Elk van deze regelingen voorziet in soortgelijke regels met betrekking tot de aangifte- en betalingsverplichtingen voor de verschuldigde btw op de handelingen waarvoor de belastingplichtige gebruikmaakt van deze regelingen. De verplichtingen inzake aangifte en betaling van de in het kader van deze regelingen verschuldigde btw moeten door de belastingplichtige worden vervuld op kwartaalbasis wat de eerste twee regelingen betreft, overeenkomstig de artikelen 58ter, § 6, en 58quater, § 6, van het Wetboek, en op maandbasis voor de invoerregeling overeenkomstig artikel 58quinquies, § 6, van het Wetboek. De belastingplichtige dient die aangifte, opgesteld in euro in, uiterlijk vóór het einde van de maand volgend op het verstrijken van het belastingtijdvak bedoeld door elke regeling en voldoet de btw met betrekking tot de betrokken aangifte, uiterlijk bij het verstrijken van de termijn waarbinnen de aangifte moet worden ingediend.

Overeenkomstig de in de artikelen 58ter, § 9, 58quater, § 9 en 58quinquies, § 9 van het Wetboek voorziene machtiging aan de Koning, wijzigt artikel 3 van dit ontwerp artikel 18, § 7, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 1, om de formaliteiten vast te leggen die in acht moeten worden genomen met betrekking tot de aangifte van de handelingen die in het kader van deze regelingen worden uitgevoerd.

Deze aangiften moeten worden ingediend ook als er in het belastingtijdvak geen enkele handeling werd verricht.

De gegevens die deze aangiften moeten bevatten, zijn opgesomd in de artikelen 58ter, § 6, tweede lid, 58quater, § 6, tweede tot en met zevende lid, en 58quinquies, § 6, tweede lid, van het Wetboek.

Wijzigingen die na de indiening van die aangifte moeten worden aangebracht, worden binnen drie jaar na de datum waarop de oorspronkelijke aangifte werd ingediend, volgens dezelfde modaliteiten in een latere aangifte opgenomen. In die latere aangifte worden de betrokken lidstaat van verbruik, het belastingtijdvak en het bedrag van de verschuldigde belasting waarvoor wijzigingen nodig zijn, vermeld.

Artikel 18, § 7, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 preciseert dat de gegevens van deze aangiften elektronisch moeten worden meegedeeld, via het Intervat-portaal.

Artikel 4 Artikel 4 van dit ontwerp vervangt artikel 26bis van het koninklijk besluit nr. 1 om de boekhoudkundige verplichtingen vast te leggen die voortvloeien uit de artikelen 58ter, § 7 en 58quater, § 7, van het Wetboek (artikel 26bis, § 1, nieuw), vervangen bij de wet van 2 april 2021, en de artikelen 58quinquies, § 7 (artikel 26bis, § 2, nieuw) en 58sexies, § 4, van het Wetboek (artikel 26bis, § 3, nieuw), ingevoegd bij dezelfde wet.

Artikel 26bis, § 1, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 heeft derhalve betrekking op de boekhouding die voor btw-doeleinden moet worden gehouden door belastingplichtigen die gebruik maken van de bijzondere regelingen bedoeld in de artikelen 58ter en 58quater van het Wetboek, met uitsluiting van de in artikel 54ter van het Wetboek bedoelde belastingplichtigen. De verplichting om een dergelijke boekhouding te voeren, is voorzien in respectievelijk de artikelen 58ter, § 7, en 58quater, § 7, van het Wetboek.

Deze boekhouding wordt door de betrokken belastingplichtigen gevoerd in de vorm van een register van de handelingen die onder deze bijzondere regelingen vallen. Dat register moet voldoende gedetailleerd zijn om de belastingadministratie van de lidstaat van verbruik in staat te stellen de juistheid van de in de artikelen 58ter, § 6 en 58quater, § 6, van het Wetboek bedoelde btw-aangifte te controleren.

Wat de in dit register op te nemen vermeldingen betreft, stelt artikel 63 quater, lid 1, nieuw, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna "de Uitvoeringsverordening 282/2011") een vermoeden in dat het register als voldoende gedetailleerd wordt beschouwd wanneer het, volgens de genoemde hypothese, de volgende informatie bevat: - de lidstaat van verbruik waar de goederen worden geleverd of de diensten worden verricht; - de beschrijving en de hoeveelheid van de geleverde goederen of het soort van de verrichte diensten; - de datum van levering van de goederen of de datum waarop de dienst is verricht; - de maatstaf van heffing met vermelding van de gebruikte munteenheid alsook latere verhogingen of verlagingen van die maatstaf van heffing; - het toegepaste btw-tarief en het verschuldigde btw-bedrag, met vermelding van de gebruikte munteenheid; - de datum en het bedrag van de ontvangen betalingen en de eventuele ontvangen vooruitbetalingen vóór de levering van de goederen of de dienstverrichting; - wanneer een factuur wordt uitgereikt, de op de factuur vermelde gegevens; - met betrekking tot goederen, de gegevens om de plaats te bepalen waar de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer begint en eindigt en met betrekking tot diensten, de gegevens om de plaats te bepalen waar de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft; - met betrekking tot goederen, enig bewijs van de eventuele teruggave van de goederen, met inbegrip van de maatstaf van heffing en het toegepaste btw-tarief.

Door de rechtstreekse werking van artikel 63 quater, lid 1, nieuw, van de Uitvoeringsverordening 282/2011 in het Belgische recht, is geen verdere vermelding of aanvullende informatie vereist, hoewel de belastingplichtige uiteraard uit eigen initiatief dergelijke informatie in zijn registers kan opnemen. De hierboven vermelde gegevens worden op grond van deze bepaling als noodzakelijk maar voldoende beschouwd om de administraties van de betrokken lidstaten van verbruik in staat te stellen de correcte toepassing van de beoogde bijzondere regelingen te controleren.

Artikel 26bis, § 2, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 betreft de boekhouding die moet worden gevoerd door de belastingplichtigen die gebruikmaken van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quinquies van het Wetboek, met uitsluiting van de in artikel 54ter van het Wetboek bedoelde belastingplichtigen. De verplichting om een dergelijke boekhouding te voeren is voorzien in artikel 58quinquies, § 7 van het Wetboek.

Deze boekhouding wordt door de belastingplichtige of door de tussenpersoon in de zin van artikel 58quinquies, § 1, tweede lid, 2°, van het Wetboek voor elk van de door hem vertegenwoordigde belastingplichtigen gevoerd in de vorm van een register van handelingen verricht in het kader van deze bijzondere regeling dat voldoende gedetailleerd is om de belastingadministratie van de lidstaat van verbruik in staat te stellen de juistheid van de btw-aangifte bedoeld in artikel 58quinquies, § 6, van het Wetboek te controleren.

Wat de in dit register op te nemen vermeldingen betreft, stelt artikel 63 quater, lid 2, nieuw, van de Uitvoeringsverordening 282/2011 een vermoeden in dat het register als voldoende gedetailleerd wordt beschouwd wanneer het, volgens de genoemde hypothese, de volgende informatie bevat: - de lidstaat van verbruik waar de goederen worden geleverd; - de omschrijving en de hoeveelheid van de geleverde goederen; - de datum van levering van de goederen; - de maatstaf van heffing met vermelding van de gebruikte munteenheid; - latere verhogingen of verlagingen van de maatstaf van heffing; - het toegepaste btw-tarief; - het verschuldigde btw-bedrag met vermelding van de gebruikte munteenheid; - de datum en het bedrag van de ontvangen betalingen; - wanneer een factuur wordt uitgereikt, de op de factuur vermelde gegevens; - de gegevens om de plaats te bepalen waar de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer begint en eindigt; - het bewijs van de eventuele teruggave van de goederen, met inbegrip van de maatstaf van heffing en het toegepaste btw-tarief; - het ordernummer of het uniek transactienummer; - het uniek zendingsnummer wanneer de belastingplichtige rechtstreeks betrokken is bij de levering.

Door de rechtstreekse werking van artikel 63 quater, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening 282/2011 in het Belgische recht, is geen bijkomende vermelding of informatie vereist, ook al kan de belastingplichtige uit eigen beweging uiteraard bijkomende informatie in zijn registers opnemen. De hierboven vermelde gegevens worden op grond van deze bepaling als noodzakelijk maar voldoende beschouwd om de administraties van de betrokken lidstaten van verbruik in staat te stellen de correcte toepassing van de beoogde bijzondere regelingen te controleren.

De gegevens in deze boekhouding moeten op verzoek van de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde alsook van die van de bevoegde administratie van de lidstaat van verbruik langs elektronische weg ter beschikking worden gesteld.

Ze moeten bovendien worden bewaard gedurende tien jaar vanaf het verstrijken van het jaar waarin de dienst wordt verleend (artikel 58ter, § 7, tweede en derde lid, artikel 58quater, § 7, tweede en derde lid, en artikel 58quinquies, § 7, tweede en derde lid, van het Wetboek).

Artikel 26bis, § 3, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 betreft tot slot de boekhouding die moet worden gevoerd door de personen die gebruikmaken van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58sexies van het Wetboek. Het betreft de personen die de goederen aan de Algemene Administratie van de douane en accijnzen in België aanbrengen voor rekening van de persoon voor wie de goederen bestemd zijn.

Overeenkomstig artikel 58sexies, § 4, van het Wetboek wordt deze boekhouding gevoerd door de betrokken personen in de vorm van een register van de handelingen die onder deze bijzondere regeling vallen.

Dit register moet voldoende gedetailleerd zijn om de belastingadministratie of de administratie van de douane van de lidstaat van invoer in staat te stellen de juistheid van de maandaangifte bedoeld in artikel 58sexies, § 3, eerste lid, van het Wetboek te controleren.

In tegenstelling tot de drie voorafgaande vereenvoudigingsregelingen bevat de Uitvoeringsverordening 282/2011 in dit geval geen vermoeden welke vermeldingen voldoende zijn om te kunnen aannemen dat aan de boekhoudkundige verplichtingen met betrekking tot deze verrichtingen is voldaan.

Artikel 26bis, § 3, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 voorziet aldus in een reeks verplichte vermeldingen die de betrokken administraties in staat moeten stellen de juistheid van de bovenbedoelde maandelijkse aangifte en de naleving van de toepassingsvoorwaarden van de vereenvoudigingsregeling bedoeld in artikel 58sexies van het Wetboek te controleren. Derhalve wordt bepaald dat degene die de goederen bij de Algemene Administratie van de douane en accijnzen aanbrengt voor rekening van degene voor wie de goederen zijn bestemd, in genoemd register voor elke verrichting de volgende gegevens vermeldt: 1° een volgnummer;2° de datum van invoer of de periode waarin de invoer heeft plaatsgevonden;3° de naam en het adres van de geadresseerde van de ingevoerde goederen;4° de omschrijving van de ingevoerde goederen;5° de vermelding van het toepasselijke tarief, van de maatstaf van heffing en van het bedrag van de verschuldigde belasting voor elk goed in de zending;6° in voorkomend geval, de vermelding van de toepasselijke bepaling van de richtlijn of van de overeenkomstige nationale bepaling, of een andere vermelding dat de levering van goederen of de dienstverrichting is vrijgesteld;7° de intrinsieke waarde van de zending waarin de ingevoerde goederen zich bevinden;8° in voorkomend geval, de datum waarop de douaneaangifte werd geannuleerd en de bestemming van de goederen die werden opgenomen in de geannuleerde aangifte. De laatste vermelding heeft betrekking op het geval waarin de goederen door de aangever bij de douane worden aangegeven vóór het tijdstip waarop de aangever de belasting int die verschuldigd is door de tot voldoening van de bij invoer verschuldigde belasting gehouden persoon.

Indien de goederen door de eindafnemer worden geweigerd en hij de uit hoofde van deze regeling verschuldigde belasting bij invoer niet aan de aangever betaalt, moet de aangever de douaneaangifte die betrekking heeft op de ingevoerde maar door de eindklant geweigerde goederen ongeldig maken.

In dat geval is het dus noodzakelijk, met het oog op de opvolging van de goederen en de correcte toepassing van de belasting, dat het in artikel 26bis, § 3, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 bedoelde register de datum vermeldt waarop de annulering van de douaneaangifte is uitgevoerd, alsook de werkelijke bestemming van de goederen waarop deze geannuleerde douaneaangifte betrekking heeft (bv. wederuitvoer of vernietiging van de goederen).

Er wordt eveneens gepreciseerd dat dit register, op verzoek, langs elektronische weg ter beschikking moet worden gesteld van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde.

Anderzijds wordt in het huidige ontwerp niet gespecifieerd hoe lang dit register moet worden bewaard. Aangezien noch in Richtlijn 2006/112/EG, noch in artikel 58sexies, nieuw, van het Wetboek een specifieke termijn is vastgesteld, is de bewaringstermijn van zeven jaar voorzien in artikel 60, § 4, van het Wetboek, van toepassing .

Punt 34 van advies nr. 104/2020 van de Gegevensbeschermingsautoriteit van 19 oktober 2020 over het voorontwerp van wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde wat de regeling betreft die van toepassing is op afstandsverkopen van goederen en op bepaalde leveringen van goederen en diensten, waarin wordt voorgesteld om uitdrukkelijk in een dergelijke bewaringstermijn te voorzien, wordt derhalve niet gevolgd.

Artikel 5 Artikel 5 van het ontwerp voegt in het koninklijk besluit nr. 1 een artikel 26ter in.

In uitvoering van artikel 54ter, vierde lid, van het Wetboek, verplicht deze bepaling elke belastingplichtige bedoeld in dit artikel 54ter van het Wetboek (met uitsluiting van de btw-eenheden in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek) die via het gebruik van een elektronische interface zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijk middel, de levering van goederen of het verrichten van diensten aan een niet-belastingplichtige binnen de Gemeenschap faciliteert, een boekhouding te houden onder de vorm van registers waarin hij die handelingen opneemt.

Artikel 54 quater, lid 1, nieuw, van de Uitvoeringsverordening 282/2011 bepaalt dat de belastingplichtige bedoeld in artikel 242 bis van Richtlijn 2006/112/EG (de elektronische interface die de levering van goederen of het verrichten van diensten aan een niet-belastingplichtige binnen de Gemeenschap faciliteert), zoals iedere belastingplichtige die zelf leveringen van goederen of diensten verricht, de volgende boekhouding voert met betrekking tot leveringen wanneer hij geacht wordt de goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd overeenkomstig artikel 14 bis van Richtlijn 2006/112/EG of wanneer door zijn tussenkomst een langs elektronische weg verrichte dienst wordt verricht waarbij hij verondersteld wordt in eigen naam te handelen overeenkomstig artikel 9 bis van deze Uitvoeringsverordening 282/2011: - de in artikel 63 quater van de Uitvoeringsverordening 282/2011 bedoelde registers, indien de belastingplichtige ervoor gekozen heeft één van de bijzondere regelingen van titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG van het OSS-systeem toe te passen (het betreft de registers bedoeld in artikel 26bis, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1); - de in artikel 242 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde registers, indien de belastingplichtige er niet voor gekozen heeft één van de bijzondere regelingen van in titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG toe te passen.

Artikel 26ter, § 1, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 heeft betrekking op de boekhouding die voor btw-doeleinden moet worden gevoerd door de in artikel 54ter van het Wetboek bedoelde belastingplichtige die er voor kiest één van de bijzondere regelingen van het OSS-systeem (bedoeld in de artikelen 58ter tot 58quinquies van het Wetboek) toe te passen.

Het betreft de registers bedoeld in artikel 26bis, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1. De gegevens die er moeten worden in opgenomen, zijn die bedoeld in artikel 63 quater van de Uitvoeringsverordening 282/2011, waarvoor mutatis mutandis wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 26bis, §§ 1 en 2, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1.

Artikel 26ter, § 2, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 betreft de boekhouding die voor btw-doeleinden moet worden gevoerd door de in artikel 54ter van het Wetboek bedoelde belastingplichtige die er niet voor kiest gebruik te maken van één van de bijzondere regelingen van het OSS-systeem . Het gaat om een boekhouding die voldoende gedetailleerd is om de toepassing van de btw en de controle ervan door de belastingadministratie mogelijk te maken. Deze boekhouding wordt door de lidstaten vastgesteld overeenkomstig artikel 242 van Richtlijn 2006/112/EG. Met het oog op de samenhang en de eenvormigheid bepaalt artikel 26ter, § 2, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 dat de in artikel 54ter van het Wetboek bedoelde belastingplichtige die ervoor kiest geen gebruik te maken van één van de bijzondere regelingen van het OSS-systeem, eveneens verplicht zal zijn in de in artikel 54ter van het Wetboek bedoelde registers dezelfde gegevens op te nemen als degene die hij moet opnemen indien hij gebruik zou maken van één van de in de artikelen 58ter tot 58quinquies van het Wetboek bedoelde vereenvoudigingsregelingen. Het betreft de in artikel 63 quater van de Uitvoeringsverordening 282/2011 bedoelde gegevens, waarvoor bijgevolg eveneens mutatis mutandis wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 26bis, §§ 1 en 2, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1. Het betreft in dit geval de gegevens die uitdrukkelijk zijn opgenomen in artikel 26ter, § 2, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1, aangezien artikel 63 quater van de Uitvoeringsverordening 282/2011 in dit specifieke geval niet rechtstreeks van toepassing is in het Belgische recht, maar deze verplichting inspireert.

Ongeacht of hij al dan niet van één van deze regelingen gebruikmaakt, wordt de elektronische interface die de bedoelde handelingen faciliteert, voor btw-doeleinden immers beschouwd als respectievelijk leverancier of dienstverrichter, overeenkomstig artikel 13bis van het Wetboek voor de bedoelde leveringen, en overeenkomstig artikel 9 bis van de Uitvoeringsverordening 282/2011 voor de bedoelde diensten, en, bijgevolg, in het algemeen als primaire schuldenaar van de ter zake van deze handelingen verschuldigde btw. De vereenvoudigingsregeling is slechts een modaliteit voor de aangifte en betaling van de btw die op deze handelingen verschuldigd is. Niets wijst er dus op dat de boekhoudkundige verplichtingen van de elektronische interfaces op dit specifieke punt verschillend zijn voor de juiste toepassing van de belasting die verschuldigd is op de handelingen waarvoor zij geacht worden de goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd, of wanneer zij tussenkomen bij het verrichten van een dienst langs elektronische weg waarbij zij verondersteld worden in eigen naam te handelen.

Artikel 54 quater, lid 2, van de Uitvoeringsverordening 282/2011 somt de gegevens op die de belastingplichtige moet bewaren in de registers bedoeld in artikel 242 bis van Richtlijn 2006/112/EG, omgezet in artikel 54ter, nieuw, van het Wetboek wat de andere handelingen betreft dan die bedoeld in lid 1 van die bepaling (en bedoeld in paragrafen 1 en 2 van artikel 26ter, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1).

Artikel 26ter, § 3, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 heeft dus betrekking op de boekhouding die voor btw-doeleinden moet worden gevoerd door de in artikel 54ter van het Wetboek bedoelde belastingplichtige ten aanzien van andere handelingen als bedoeld in artikel 26ter, §§ 1 en 2, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1. Dat betreft onder meer de leveringen waarvoor hij niet geacht wordt deze zelf te hebben ontvangen en geleverd overeenkomstig artikel 13bis van het Wetboek of wanneer hij tussenkomt bij het verrichten van een dienst langs elektronische weg waarbij hij niet verondersteld wordt in eigen naam te handelen overeenkomstig artikel 9 bis van de Uitvoeringsverordening 282/2011. De in het register op te nemen gegevens zijn de volgende, overeenkomstig artikel 54 quater, lid 2, nieuw, van de Uitvoeringsverordening 282/2011: - de naam, postadres en elektronisch adres of website van de leverancier wiens handelingen worden gefaciliteerd via het gebruik van de elektronische interface en, indien beschikbaar, het btw-identificatienummer of nationaal belastingnummer van de leverancier en het bankrekeningnummer of het virtuele rekeningnummer van de leverancier; - een beschrijving van de goederen, de waarde ervan, de plaats waar de verzending of het vervoer van de goederen eindigt, alsook het tijdstip van de levering en, indien beschikbaar, het ordernummer of het uniek transactienummer; - een beschrijving van de diensten, de waarde ervan, informatie voor de vaststelling van de plaats en het tijdstip van de dienst en, indien beschikbaar, het ordernummer of het uniek transactienummer.

Het bijhouden van deze registers moet de administratie van de lidstaten waar deze handelingen plaatsvinden, in staat stellen na te gaan of de btw correct is toegepast door de belastingplichtigen die, via deze elektronische interface, handelingen binnen de Gemeenschap verrichten.

Wat btw-eenheden betreft, preciseert artikel 26ter, § 4, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 dat deze verplichting enkel geldt voor de leden van deze btw-eenheden, voor de handelingen die hen betreffen.

Krachtens artikel 26ter, § 5, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 worden deze registers, op verzoek, uitsluitend langs elektronische weg meegedeeld aan fiscale administratie van de lidstaten waar de handelingen plaatsvinden.

Artikelen 6 en 7 Artikel 6, 1°, van het ontwerp vervangt artikel 9, § 2, van het koninklijk besluit nr. 4 dat voortaan bepaalt dat niet wordt ingegaan op de aanvraag tot teruggaaf indien die betrekking heeft op een bedrag van minder dan 50 euro. Dit bedrag van 50 euro (in plaats van 25 euro voorheen) is afgestemd op de regel die geldt voor aanvragen tot teruggaaf die worden ingediend op basis van Richtlijn 2008/9/EG en het koninklijk besluit nr. 56 ten aanzien van belastingplichtigen die niet in België maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (artikel 11, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 56). In artikel 3, lid 2, van Richtlijn 86/560/EEG is namelijk het volgende bepaald: "De teruggaaf mag niet worden verleend onder gunstiger voorwaarden dan die welke voor belastingplichtigen uit de Gemeenschap gelden".

Er wordt van deze wijziging gebruik gemaakt om de benaming te wijzigen van de voor deze teruggaaf bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, met name het KMO centrum Specifieke Materies die in de plaats komt van het voormalige Centraal kantoor voor buitenlandse belastingplichtigen.

Artikel 6, 2°, van het ontwerp brengt tevens een aanpassing van legistieke aard aan in artikel 9 van koninklijk besluit nr. 4, door de schrapping van paragraaf 3 van die bepaling betreffende de teruggaaf van de btw in hoofde van belastingplichtigen die gebruik maken van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58ter van het Wetboek. Deze bepaling is immers opgenomen in artikel 9bis, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4, ingevoegd bij artikel 7 van dit ontwerp.

Deze nieuwe bepaling regelt de modaliteiten voor de teruggaaf van de voorbelasting aan andere belastingplichtigen dan die gehouden tot de indiening van de aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek, en die gebruikmaken van de bijzondere regelingen bedoeld in de artikelen 58ter tot 58quinquies van het Wetboek.

Naar analogie met het bepaalde in artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 4, staat artikel 9bis, nieuw, van dat besluit toe aan iedere andere belastingplichtige dan een belastingplichtige gehouden tot indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, en die gebruik maakt van één van de bijzondere regelingen bedoeld in de artikelen 58ter tot 58quinquies van het Wetboek (ongeacht of hij België al dan niet als lidstaat van identificatie heeft gekozen voor de toepassing van deze bijzondere regelingen), om de belasting in aftrek te brengen die werd geheven van de aan hem geleverde goederen en verrichte diensten en die betrekking heeft op zijn handelingen die onder die bijzondere regeling vallen.

Deze belastingplichtige mag inderdaad de belasting geheven van de aan hem geleverde goederen en verrichte diensten niet in aftrek brengen in de aangifte bedoeld in de artikelen 58ter, § 6, 58quater, § 6, en 58quinquies, § 6, van het Wetboek. Krachtens de artikelen 58ter, § 8, eerste lid, 58quater, § 8, eerste lid, en 58quinquies, § 8, eerste lid, van het Wetboek kan hij in beginsel zijn recht op aftrek slechts uitoefenen bij wijze van teruggaaf op grond van artikel 76, § 2, van het Wetboek. Artikel 9bis, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4 preciseert de modaliteiten van deze teruggaaf, overeenkomstig artikel 76, § 2, tweede lid, van het Wetboek.

Er wordt een onderscheid gemaakt naargelang de rechthebbende op teruggaaf in België is gevestigd, dan wel niet in België maar in een andere lidstaat is gevestigd, of niet in de Gemeenschap is gevestigd.

In het eerste geval bepaalt artikel 9bis, § 2, eerste lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4 dat de belastingplichtige een aanvraag om teruggaaf moet indienen bij de bevoegde dienst van de administratie die belast is met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert. De aanvraag moet in tweevoud bij deze dienst worden ingediend vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op het jaar waarin de oorzaak van de teruggaaf is ontstaan.

In het tweede geval bepaalt artikel 9bis, § 2, tweede lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4 dat de in artikel 76, § 2, van het Wetboek bedoelde teruggaaf gebeurt volgens de procedure en de modaliteiten van het koninklijk besluit nr. 56 van 9 december 2009 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf dat de omzetting vormt in Belgisch recht van richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (hierna: "de Richtlijn 2008/9/EG).

In het derde geval bepaalt artikel 9bis, § 2, derde lid, nieuw, van koninklijk besluit nr. 4 dat de belastingplichtige een aanvraag tot teruggaaf moet indienen bij het KMO Centrum Specifieke Materies. De aanvraag moet in drie exemplaren bij deze dienst worden ingediend uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar dat volgt op het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft. Deze bepaling preciseert dat geen gevolg zal worden gegeven aan een aanvraag tot teruggaaf voor een bedrag van minder dan 50 euro.

In afwijking van artikel 9, § 2, van het koninklijk besluit nr. 4 sluit het feit dat een niet in België gevestigde belastingplichtige (ongeacht of hij al dan niet in de Gemeenschap is gevestigd) in België belastbare handelingen verricht, waarvoor hij in casu gebruikmaakt van één van de regelingen voorzien in de artikelen 58ter tot 58quinquies van het Wetboek, hem niet uit van het recht om bij wege van teruggaaf de belasting te recupereren die is geheven van de aan hem geleverde goederen en verrichte diensten en die betrekking hebben op zijn handelingen die onder die bijzondere regelingen vallen. Dit volgt rechtstreeks uit de artikelen 368, eerste alinea, artikel 369 undecies, eerste alinea, en artikel 369 quater, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG. Wanneer de betrokken belastingplichtige daarentegen activiteiten verricht die niet onder deze bijzondere regeling vallen en waarvoor hij gehouden is zich in België voor btw-doeleinden te laten identificeren, recupereert hij de voormelde btw niet door middel van een aanvraag tot teruggaaf maar brengt hij die btw in aftrek in de periodieke aangifte die hij overeenkomstig artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek moet indienen. Dit wordt met name gepreciseerd in de artikelen 58ter, § 8, tweede lid, 58quater, § 8, tweede lid, en 58quinquies, § 8, tweede lid, van het Wetboek.

Artikel 9bis, § 3, nieuw, van koninklijk besluit nr. 4 bepaalt tenslotte dat de vorm van de aanvragen tot teruggaaf, de over te leggen stukken en de modaliteiten van de teruggaven door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde worden vastgesteld. Aangezien het louter praktische modaliteiten betreft die geen impact hebben op het recht op teruggaaf, wordt er effectief in voorzien dat de administratie die rechtstreeks kan bepalen, zoals aangegeven door de afdeling wetgeving van de Raad van State in punt 4.1. van zijn voormelde advies nr. 69.432/2.

Artikel 8 Artikel 8 van dit ontwerp vult paragraaf 1 van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 7 aan met een verwijzing naar de in artikel 58sexies van het Wetboek bedoelde bijzondere regeling voor de aangifte en de betaling van de btw die verschuldigd is bij de invoer in België (als lidstaat van bestemming) van andere goederen dan accijnsproducten, in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 euro, wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de bijzondere regeling bedoeld in hoofdstuk IX, afdeling 4 (artikel 58quinquies), van het Wetboek, ingevoegd bij de wet van 2 april 2021.

Deze wijziging van artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 7 maakt het mogelijk een uitstel toe te staan tussen het tijdstip van indiening van de aangifte ten verbruik van goederen in het kader van deze bijzondere regeling en de daadwerkelijke betaling van de bij invoer verschuldigde belasting, die overeenkomstig artikel 58sexies, § 3, tweede lid, van het Wetboek, plaatsvindt ten laatste op de zestiende dag van de maand volgend op de maand waarop de in het eerste lid van dezelfde bepaling bedoelde maandaangifte betrekking heeft.

Artikel 9 Artikel 9 brengt enerzijds enkele terminologische wijzigingen aan en vult anderzijds artikel 6, § 2, van het koninklijk besluit nr. 7 aan met een derde lid om de personen aan te duiden die, overeenkomstig de mogelijkheid die wordt gelaten door artikel 201 van Richtlijn 2006/112/EG (dat bepaalt dat bij invoer de btw verschuldigd is door degene(n) die de lidstaat van invoer als de tot voldoening van de belasting gehouden personen heeft aangewezen of erkend) geacht worden de btw bij invoer van andere goederen dan accijnsproducten te voldoen (geadresseerden van de goederen bij invoer in de zin van artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit nr. 7) in zendingen met een intrinsieke waarde van al dan niet meer dan 150 euro, verricht ten behoeve van een verkoop op afstand van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen.

Het feit dat de invoer gebeurt ten behoeve van een verkoop op afstand van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen, impliceert dat de voorwaarden van artikel 1, § 20, van het Wetboek vervuld zijn voor de toepassing van artikel 6, § 2, derde lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 7. Deze voorwaarden zijn: - dat de levering van goederen wordt verricht voor een belastingplichtige of voor een niet-belastingplichtige rechtspersoon van wie de intracommunautaire verwervingen van goederen krachtens artikel 3, lid 1, van de Richtlijn 2006/112/EG niet aan de btw zijn onderworpen, of voor enige andere niet-belastingplichtige; - dat de geleverde goederen geen nieuwe vervoermiddelen zijn bedoeld in artikel 8bis, § 2, van het Wetboek, noch goederen, geleverd na montage of installatie, door of voor rekening van de leverancier, met of zonder beproeven van de geïnstalleerde of gemonteerde goederen.

In deze nieuwe bepaling wordt een onderscheid gemaakt tussen drie verschillende hypothesen: - de invoer van andere goederen dan accijnsproducten, in zendingen met een intrinsieke waarde van meer dan 150 euro, verricht ten behoeve van een verkoop op afstand van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen die plaatsvindt in een andere lidstaat dan België; - de invoer van andere goederen dan accijnsproducten, in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 euro, verricht ten behoeve van een verkoop op afstand van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen, wanneer de aangever gebruikmaakt van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58sexies van het Wetboek (bijzondere regeling voor de aangifte en betaling van de btw bij invoer); - de invoer van andere goederen dan accijnsproducten, in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 euro, verricht ten behoeve van een verkoop op afstand van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen wanneer de aangever geen gebruikmaakt van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58sexies van het Wetboek (toepassing van de algemene regeling bij invoer).

Invoer in België van goederen in zendingen met een intrinsieke waarde van meer dan 150 euro, verricht ten behoeve van een verkoop op afstand die plaatsvindt in een andere lidstaat dan België Voor zendingen van een dergelijke waarde kan geen gebruik worden gemaakt van één van de vereenvoudigingsregelingen voorzien in de artikelen 58quinquies en 58sexies van het Wetboek voor de aangifte en de betaling van de btw, noch met betrekking tot de verkoop op afstand van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen, noch met betrekking tot de invoer.

De invoer in België van andere goederen dan accijnsproducten in zendingen met een intrinsieke waarde van meer dan 150 euro ten behoeve van een verkoop op afstand van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen die plaatsvindt in een andere lidstaat dan België, is bij toepassing van de normale regels in België aan de belasting onderworpen. De tot voldoening van die btw gehouden persoon (de geadresseerde van de goederen bij invoer, in de zin van artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit nr. 7) kan, bij de huidige stand van de wetgeving, de koper (of overnemer) zijn aan wie de goederen worden verzonden op het tijdstip waarop de belasting opeisbaar wordt, dan wel de leverancier (de "verkoper of overdrager of een vorige verkoper of overdrager" in de huidige bewoordingen) op voorwaarde dat hij in België is gevestigd of voor btw-doeleinden in België is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek, of dat hij vertegenwoordigd is door een persoon die vooraf is erkend overeenkomstig artikel 55, § 3, tweede lid, van het Wetboek (artikel 6, § 2, eerste en tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 7).

Indien de koper bij de invoer van goederen in België als geadresseerde optreedt, wordt de invoer belast met toepassing van de normale regels.

Bovendien wordt de verkoop op afstand van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen geacht plaats te vinden in de lidstaat van bestemming van de verkoop op afstand, overeenkomstig artikel 33, lid 1, punt b), van Richtlijn 2006/112/EG. Dit leidt tot een effectieve economische dubbele belastingheffing in hoofde van de koper, in het bijzonder omdat het een koper zonder recht op aftrek betreft.

Om dit te verhelpen, bepaalt artikel 6, § 2, derde lid, 1°, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 7 derhalve dat in de voormelde omstandigheden de tot de voldoening van de btw bij invoer gehouden persoon (de geadresseerde van de goederen bij invoer) steeds de leverancier is.

Wanneer de leverancier in dergelijk geval systematisch optreedt als de geadresseerde van de goederen bij invoer en dus als de persoon gehouden tot de voldoening van de btw bij invoer, wordt de invoer in zijn hoofde belast met toepassing van de normale regels en worden de afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen geacht plaats te vinden in de lidstaat van bestemming van de afstandsverkoop overeenkomstig artikel 33, punt b), van Richtlijn 2006/112/EG. Rekening houdend met wat voorafgaat, zal de leverancier zich in dat geval aldus overeenkomstig de normale regels moeten laten identificeren voor btw-doeleinden in België en een gewone periodieke btw-aangifte indienen. Mits hij beschikt over een vergunning voor de verlegging van heffing, kan hij dan de verschuldigde btw bij invoer aangeven in die periodieke aangifte en vervolgens in dezelfde aangifte weer in aftrek brengen. Bij gebreke van een dergelijke vergunning draagt de leverancier de in België verschuldigde btw af aan de Algemene Administratie van de douane en accijnzen en kan hij deze btw in aftrek brengen in zijn periodieke btw-aangifte.

Wat de formaliteiten betreft die in de lidstaat van bestemming van de goederen (andere dan België) moeten worden vervuld, zal de leverancier in beginsel ook in die lidstaat van bestemming van de goederen voor btw-doeleinden moeten worden geïdentificeerd met het oog op de aangifte en de betaling van de verschuldigde btw voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen.

Samenvattend wordt in deze regeling de invoer in België hier te lande belast maar deze belasting is aftrekbaar in hoofde van de leverancier.

De afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen worden belast in de lidstaat van bestemming.

Finaal zal de uiteindelijke koper van de goederen alleen de verschuldigde btw aan zijn leverancier betalen in de lidstaat van bestemming van de goederen. De leverancier zal zich anderzijds zowel in België (voor de betaling van de verschuldigde btw op de invoer) als in de lidstaat van bestemming van de goederen (voor de betaling van de verschuldigde btw op de afstandsverkoop) voor btw-doeleinden moeten laten identificeren.

Invoer in België van goederen in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 euro, verricht ten behoeve van een verkoop op afstand van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen Artikel 6, § 2, derde lid, 2° en 3°, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 7 duidt de geadresseerden aan ten aanzien van goederen die in België worden ingevoerd (die in België gehouden zijn de btw te voldoen) in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 euro wanneer de in artikel 58quinquies van het Wetboek bedoelde bijzondere regeling per definitie hetzij niet wordt toegepast uit vrije keuze (het gaat om een facultatieve regeling in hoofde van de leverancier), hetzij niet conform wordt toegepast. In dat geval zijn er twee mogelijkheden: ofwel wordt de bij invoer in België verschuldigde btw aangegeven en betaald volgens de vereenvoudigingsregeling bepaald in artikel 58sexies van het Wetboek, ofwel worden de normale regels inzake de aangifte en betaling van de btw bij invoer toegepast. 1) Toepassing van de in artikel 58sexies van het Wetboek bedoelde regeling door de persoon die de goederen aanbrengt bij de Algemene Administratie van de douane en accijnzen voor rekening van de persoon voor wie de goederen bestemd zijn Artikel 58sexies, § 2, van het Wetboek maakt een onderscheid tussen de schuldenaar van de belasting bij invoer en de persoon die de goederen bij de douane aanbrengt. Hoewel de koper van de goederen de wettelijke schuldenaar is van de op de invoer verschuldigde btw, is hij niet de persoon die ertoe gehouden is die belasting daadwerkelijk aan de douaneautoriteiten te betalen.

Artikel 58sexies, § 2, 2°, van het Wetboek bepaalt immers dat de persoon die de goederen bij de Algemene Administratie van de douane en accijnzen in België aanbrengt, de belasting int bij de persoon voor wie de goederen bestemd zijn (de koper van de goederen, die de wettelijke schuldenaar is van de verschuldigde belasting) en die belasting betaalt overeenkomstig paragraaf 3 van die bepaling.

Over het algemeen worden deze formaliteiten voor het aangeven van de goederen bij de douane uitgevoerd door koerierdiensten of postdiensten. Deze marktdeelnemers zullen dus de bij invoer verschuldigde belasting aan de douane moeten betalen om de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap in het vrije verkeer te kunnen brengen. Deze dienstverrichters zijn dan, in principe vóór de aangifte van de goederen en de betaling van de douanerechten en de btw, verantwoordelijk voor de inning bij de koper van de goederen van het bedrag van de bij invoer verschuldigde btw, overeenkomstig artikel 58sexies, § 2, 2°, van het Wetboek.

In concreto en in overeenstemming met de mogelijkheid die aan de lidstaten wordt gelaten door artikel 63 quinquies, tweede alinea, van de Uitvoeringsverordening 282/2011, wordt de voorwaarde "die de goederen bij de douane aanbiedt namens de persoon voor wie de goederen zijn bestemd" als vervuld beschouwd als de persoon die de goederen bij de douane aanbiedt te kennen geeft voornemens te zijn van de bijzondere regeling gebruik te maken en de btw te innen bij de persoon voor wie de goederen bestemd zijn.

In dat geval zal de koper, overeenkomstig artikel 58sexies, § 2, 1°, van het Wetboek, hoe dan ook schuldenaar zijn van de btw bij de invoer. Bijgevolg bepaalt artikel 6, § 2, derde lid, 2°, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 7 voortaan dat in dit geval de verkrijger de geadresseerde is van de ingevoerde goederen en dus gehouden is tot de voldoening van de btw. Aangezien het een toepassingsmodaliteit van deze bijzondere regeling betreft, is er bijgevolg geen afwijkende regel mogelijk.

De plaats van de verkoop op afstand van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen moet worden bepaald op grond van artikel 14, § 2, van het Wetboek, met dien verstande dat artikel 15, § 1, eerste lid, 2° en 3°, van het Wetboek in dit geval niet van toepassing kan zijn.

Bij een levering met vervoer is de plaats van levering overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, van het Wetboek, derhalve in beginsel de plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip van vertrek van de verzending of het vervoer.

De in het tweede lid van deze laatste bepaling opgenomen afwijkende regel voor de situatie waarin de goederen worden verzonden of vervoerd van uit een derde land, is slechts van toepassing wanneer de leverancier bij invoer als geadresseerde optreedt. Dit is hier niet het geval aangezien de bijzondere regeling van artikel 58sexies van het Wetboek van toepassing is.

Bijgevolg zijn dergelijke afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen in de Gemeenschap niet aan belasting onderworpen, terwijl de invoer aan de btw wordt onderworpen in de lidstaat van invoer, die tevens de lidstaat van bestemming is (in dit geval België). Er is bijgevolg geen economisch dubbele belastingheffing in hoofde van de koper, in tegenstelling tot het voormelde geval met betrekking tot goederen ingevoerd in zendingen met een intrinsieke waarde van meer dan 150 euro.

Deze regel is slechts van toepassing in de veronderstelling dat België zowel de lidstaat van binnenkomst van de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap als de lidstaat van bestemming van de goederen is.

In dit verband moet niettemin rekening worden gehouden met de douanereglementering die bepaalt dat wanneer in het kader van een afstandsverkoop van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen in een verzending van goederen met een intrinsieke waarde die 150 euro niet overschrijdt (en die dus kan genieten van de vrijstelling van invoerrechten) op het grondgebied van de Gemeenschap worden gebracht in een andere lidstaat dan de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer en geen gebruik werd gemaakt van de bijzondere regeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van de Richtlijn 2006/112/EG, de goederen maar ten verbruik zullen kunnen worden aangegeven in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer (artikel 221, lid 4, nieuw, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, zoals gewijzigd door artikel 1, 9) van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/893 van de Commissie van 29 juni 2020 tot wijziging van die Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447).

Daaruit volgt dat in de voormelde omstandigheden de invoer voor btw-doeleinden van goederen die het grondgebied van de Gemeenschap binnenkomen via een andere lidstaat dan die van definitieve bestemming slechts kan plaatsvinden in die laatste lidstaat, zodat ook in een dergelijk geval de lidstaat van invoer voor btw-doeleinden en de lidstaat van bestemming dezelfde zijn. Indien die lidstaat België is, zal de bovenstaande regeling aldus van toepassing kunnen zijn, wanneer gebruik wordt gemaakt van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58sexies van het Wetboek bij de invoer van de goederen, ook al zijn de goederen dus via een andere lidstaat het grondgebied van de Gemeenschap binnengekomen. 2) Niet-toepassing van de in artikel 58sexies van het Wetboek bedoelde regeling door de persoon die de goederen aanbrengt bij de Algemene Administratie van de douane en accijnzen voor rekening van de persoon voor wie de goederen bestemd zijn en toepassing van de gewone btw-regeling Wanneer de in artikel 58sexies van het Wetboek bedoelde vereenvoudigingsregeling niet wordt toegepast of wanneer de leverancier de bijzondere invoerregeling binnen het OSS-systeem niet correct toepast (artikel 58quinquies van het Wetboek), zijn de volgende regels van toepassing op de invoer van andere goederen dan accijnsproducten in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 euro verricht ten behoeve van een afstandsverkoop van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen. De invoer van goederen in België wordt belast. In de huidige stand van de wetgeving kan zowel de verkrijger als de leverancier ("de verkoper") optreden als geadresseerde en dus als persoon die gehouden is tot de voldoening van de btw bij invoer.

Indien de verkrijger optreedt als geadresseerde bij de invoer van goederen en derhalve schuldenaar is van de btw, is de analyse vergelijkbaar met die uiteengezet in punt 1 hiervoor. De invoer wordt belast in toepassing van de normale regels en de afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen worden voor btw-doeleinden geacht plaats te vinden buiten de Gemeenschap overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, van het Wetboek.

Artikel 6, § 2, derde lid, 3°, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 7 bepaalt evenwel dat voortaan in dit geval de leverancier de geadresseerde is van de goederen bij invoer en aldus gehouden is tot de voldoening van de btw.

In dat geval blijft de invoer van de goederen in België belast maar wordt de plaats van de afstandsverkoop van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen bepaald op grond van artikel 14, § 2, tweede lid, van het Wetboek. Dit heeft tot gevolg dat de verkoop op afstand van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen geacht wordt plaats te vinden in de lidstaat van invoer, in dit geval België.

Rekening houdend met wat voorafgaat, zal de leverancier zich in dat geval aldus overeenkomstig de normale regels moeten laten identificeren voor btw-doeleinden in België en een gewone periodieke btw-aangifte indienen. Mits hij beschikt over een vergunning voor de verlegging van heffing, kan hij dan de verschuldigde btw bij invoer aangeven in die periodieke aangifte en vervolgens in dezelfde aangifte weer in aftrek brengen. Bij gebrek aan een dergelijke vergunning draagt de leverancier de in België verschuldigde btw af aan de Algemene Administratie van de douane en accijnzen en kan hij deze btw in aftrek brengen in zijn periodieke btw-aangifte. Bovendien zal hij de verschuldigde btw over de afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen in deze aangifte moeten opnemen.

Bijgevolg worden de afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen definitief belast in de Gemeenschap (in dit geval in België), terwijl de invoer wel eveneens in België wordt belast maar die belasting door de leverancier die optreedt als geadresseerde bij invoer onmiddellijk in aftrek kan worden gebracht.

Indien de leverancier de administratieve formaliteiten verbonden aan btw-identificatie in België en de indiening van periodieke btw-aangiften wil vermijden, kan hij kiezen om gebruik te maken van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quinquies van het Wetboek, die hem in staat stelt deze administratieve formaliteiten te vermijden. In dat geval is immers enerzijds de invoer vrijgesteld en kunnen anderzijds de aangifte en betaling van de verschuldigde btw op de afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen door middel van deze vereenvoudigingsregeling worden gedaan.

Artikel 10 Artikel 10 van het ontwerp vult artikel 7, § 1, van het koninklijk besluit nr. 7 aan met een nieuw lid dat bepaalt dat de toepassing van de in artikel 58sexies van het Wetboek bedoelde bijzondere regeling het voorwerp uitmaakt van een vermelding aangebracht met het elektronisch systeem voor de indiening van douaneaangiften dat de Algemene Administratie van de douane en accijnzen gebruikt om aangiften voor het verbruik te aanvaarden. Het betreft de AC4 verklaring.

Artikel 11 Artikel 11 van het ontwerp wijzigt artikel 9, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 7, zodat voortaan ook bij toepassing van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58sexies van het Wetboek, de voldoening van de btw niet wordt vastgesteld op het voor de geadresseerde bestemde exemplaar van de aangifte ten verbruik, naar analogie met de situatie van de verleggingsregeling bij invoer bedoeld in artikel 7, § 2 en 5, § 3, van het koninklijk besluit nr. 7.

Artikel 58sexies, § 3, eerste lid, van het Wetboek bepaalt immers de verplichtingen van de persoon die de goederen bij de douane aanbrengt met betrekking tot de aangifte van de belasting die verschuldigd is bij invoer in het kader van de huidige regeling. Deze belasting moet inderdaad worden opgenomen in een afzonderlijke maandelijkse aangifte die uiterlijk op de veertiende dag van de maand die volgt op de maand waarop ze betrekking heeft, wordt ingediend. Deze indiening gebeurt langs elektronische weg, waarbij in de aangifte het totale bedrag van de in de betrokken kalendermaand geïnde belasting wordt vermeld.

Het tweede lid van deze bepaling preciseert dat degene die de goederen bij de douane aanbrengt, het totale bedrag van de in de aangifte vermelde belasting voldoet uiterlijk op de zestiende dag van de maand die volgt op de maand waarop de aangifte betrekking heeft. Deze termijn komt overeen met de maximumtermijn die geldt voor het uitstel van betaling van de verschuldigde douanerechten overeenkomstig artikel 111, lid 6, tweede alinea, van het douanewetboek van de Unie. Artikel 369 novovicies, lid 2, nieuw, van de Richtlijn 2006/112/EG bepaalt immers dat de lidstaten eisen dat de uit hoofde van deze regeling verschuldigde btw elke maand verschuldigd is binnen de termijn die voor de betaling van de invoerrechten geldt.

Artikel 12 Artikel 12 van het ontwerp heft artikel 18 van het koninklijk besluit nr. 7 op.

Deze bepaling voorzag in een vrijstelling van de btw voor de invoer van kleine zendingen tot 22 euro afkomstig van leveranciers in derde landen. Deze vrijstelling wordt met ingang van 1 juli 2021 afgeschaft bij artikel 3 van de Richtlijn 2017/2455, waarbij titel IV van de Richtlijn 2009/132/EG van de Raad van 19 oktober 2009 houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 143, onder b) en c), van Richtlijn 2006/112/EG met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen wordt opgeheven.

Deze vrijstelling wordt vervangen door een btw-vrijstelling bij invoer bedoeld in artikel 40, § 1, 1° bis, van het Wetboek, die slechts van toepassing is wanneer de goederen worden ingevoerd in het kader van afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen die worden aangegeven binnen de nieuwe vereenvoudigingsregeling van het OSS-systeem (artikel 58quinquies van het Wetboek).

Artikelen 13, 14 en 15 Artikel 15, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek, vervangen bij de wet van 2 april 2021, voorziet in een afwijking van de geldende regels voor de plaatsbepaling van leveringen van goederen met vervoer ten aanzien van de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen wanneer de goederen zich in België bevinden op het tijdstip van de aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer, met uitsluiting van de leveringen van goederen onderworpen aan de bijzondere regeling van belastingheffing bedoeld in de artikelen 312 tot 341 van de Richtlijn 2006/112/EG (bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge).

Deze specifieke plaatsbepalingsregel voor intracommunautaire afstandsverkopen van goederen kent op zijn beurt weer een afwijking op grond waarvan die leveringen van goederen naar België onder bepaalde voorwaarden plaatsvinden op de plaats van het vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen (artikel 15, § 1, tweede lid, van het Wetboek). In dat geval wordt aldus de basisregel voor leveringen van goederen met vervoer (artikel 14, § 2, van het Wetboek) opnieuw van toepassing. Deze afwijking is onderworpen aan de volgende cumulatieve voorwaarden: 1) de leverancier is gevestigd of heeft, bij gebreke van een vestiging, zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in slechts één lidstaat, andere dan België.De afwijking is dus niet van toepassing voor leveranciers die niet in de Gemeenschap gevestigd zijn, ook al verrichten zij dezelfde handelingen en evenmin voor leveranciers die in verschillende lidstaten gevestigd zijn; 2) de goederen worden verzonden of vervoerd naar België (logische voorwaarde die voortvloeit uit de bedoelde situatie).Vermits het om intracommunautaire afstandsverkopen van goederen gaat, worden de goederen hoe dan ook verzonden of vervoerd vanuit een andere lidstaat.

De afwijking is dus niet van toepassing op afstandsverkopen van goederen ingevoerd uit derdelandsgebieden of derde landen; 3) het totale bedrag, exclusief btw, van TBE-diensten verricht voor niet-belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging van de dienstverrichter én van de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen naar een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging van de leverancier, overschrijdt in het lopende kalenderjaar niet de drempel van 10.000 euro, en heeft evenmin deze drempel in de loop van het voorgaande kalenderjaar overschreden. Accijnsproducten zijn, in tegenstelling tot de situatie die tot op heden gold bij de nationale drempels voor afstandsverkopen, niet uitgesloten uit de drempel bij intracommunautaire afstandsverkopen aan particulieren.

Deze regeling houdt een uitbreiding in van het materiële toepassingsgebied van de communautaire drempel die al vanaf 1 januari 2019 werd ingevoerd voor de plaatsbepaling van TBE-diensten. Die had de bedoeling om de administratieve lasten voor micro-ondernemingen te beperken door te vermijden dat zij zich voor btw-doeleinden zouden moeten laten identificeren in elke lidstaat waar voor particulieren verrichte TBE-diensten geacht worden plaats te vinden. Deze drempel geldt voortaan ook voor de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en wordt aldus berekend in functie van de globale omzet gerealiseerd voor de twee verschillende categorieën van de voormelde belastbare handelingen samen.

De jaaromzetdrempel van 10.000 euro is dus geen nationale drempel per lidstaat maar een communautaire drempel die rekening houdt met het geheel van de relevante handelingen van de belastingplichtige op het grondgebied van de Gemeenschap. Hoewel dit niet uitdrukkelijk in de tekst van de richtlijn is vermeld, is het aangewezen, zoals de diensten van de Commissie hebben verduidelijkt en door de grote meerderheid van de lidstaten werd onderschreven ter gelegenheid van de vergadering van het btw-comité van 19 april 2021, om voor de berekening van de drempel van 10.000 euro alleen rekening te houden met de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen die worden verricht vanuit de lidstaat waar de belastingplichtige is gevestigd.

In afwachting van een formeel richtsnoer van het btw-comité heeft België zich, zoals nagenoeg alle andere lidstaten, achter dit standpunt geschaard, dat wordt gerechtvaardigd door het streven naar samenhang om te voorkomen dat verschillende systemen worden gebruikt voor de aangifte en betaling van de verschuldigde belasting op intracommunautaire afstandsverkopen van goederen, naargelang deze vanuit België of een andere lidstaat worden verricht, wanneer de drempel van 10.000 euro van toepassing is.

Uit deze regel vloeit in ieder geval voort dat de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen door een in één enkele lidstaat gevestigde belastingplichtige vanuit een andere lidstaat dan zijn lidstaat van vestiging altijd worden geacht plaats te vinden in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen. Wanneer de belastingplichtige in verschillende lidstaten over vaste inrichtingen beschikt, is deze drempelregel hoe dan ook helemaal niet van toepassing, zelfs niet voor de intracommunautaire afstandsverkopen vanuit de lidstaat waar hij de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd.

Overigens moet volledigheidshalve worden verduidelijkt dat indien de belastingplichtige intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en TBE-diensten verricht vanuit België voor een bedrag dat de drempel van 10.000 euro niet overschrijdt en hij niet kiest voor belastingheffing over deze handelingen in de lidstaat van bestemming, hij geen gebruik zal kunnen maken van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek voor de aangifte en betaling van de btw die verschuldigd is over de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen die hij bovendien vanuit een andere lidstaat zou verrichten (de optie voor die regeling moet immers globaal gebeuren voor alle intracommunautaire afstandsverkopen en dat is onverenigbaar met het gebruik van de drempelregel voor de intracommunautaire afstandsverkopen vanuit de lidstaat van vestiging).

Voor deze handelingen zal hij zich derhalve voor btw-doeleinden moeten laten identificeren in de lidstaat of lidstaten van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen, en daar aangifte moeten doen van de over deze handelingen verschuldigde btw (in de regel door middel van een periodieke aangifte) overeenkomstig de door die lidstaat of lidstaten vastgestelde modaliteiten. Dit standpunt is ook uiteengezet door de diensten van de Europese Commissie tijdens de vergadering van het btw-comité van 19 april 2021.

Zelfs wanneer de leverancier van de goederen deze drempel niet overschrijdt, kan hij overeenkomstig artikel 15, § 1, vierde lid, van het Wetboek, niettemin kiezen voor belastingheffing in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen van deze intracommunautaire afstandsverkopen van goederen (in casu in België wanneer België de lidstaat van bestemming is). De leverancier is in dat geval gedurende twee kalenderjaren aan deze keuze gebonden.

In dat geval kan de belastingplichtige de btw verschuldigd op die intracommunautaire afstandsverkopen in België aangeven en betalen door middel van zijn identificatie voor btw-doeleinden in België en de indiening van de periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek, dan wel in zijn lidstaat van vestiging (en identificatie) gebruikmaken van de bijzondere regeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van de Richtlijn 2006/112/EG (OSS-systeem - Unieregeling).

Artikel 15, § 2, van het Wetboek vormt voor de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen vanuit België het corrolarium van artikel 15, § 1, nieuw, van het Wetboek dat van toepassing is op de intracommunautaire afstandsverkopen naar België. Dezelfde regels van plaatsbepaling zijn dus, mutatis mutandis, van toepassing volgens dezelfde modaliteiten, met name wat betreft de berekening van de drempel van 10.000 euro. De uitoefening van de voormelde keuze is in dit geval voorzien in artikel 15, § 2, vierde lid, van het Wetboek.

Artikel 15, § 3, van het Wetboek bepaalt dat de Koning de modaliteiten bepaalt van de mededeling van de gegevens inzake de eventuele overschrijding van de drempel van 10.000 euro alsook van de uitoefening van de keuze bedoeld in artikel 15, § 2, vierde lid, van het Wetboek.

Artikel 13 van dit ontwerp wijzigt daarom het opschrift van het koninklijk besluit nr. 10 om rekening te houden met deze keuze die niet langer gebonden is aan de vroegere plaatsbepalingsregels bepaald in artikel 15, oud, van het Wetboek.

Artikel 14 van het ontwerp vervangt artikel 7 van hetzelfde koninklijk besluit. Het bepaalt de uitoefeningsmodaliteiten van de voormelde keuze en voorziet in de mededeling aan de administratie van de gegevens betreffende het overschrijden van de drempel van 10.000 euro.

Dit artikel regelt ook de wisselwerking tussen de keuze om te opteren voor de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek en de uitoefening van deze optie.

Deze vervanging is het gevolg van de invoering van het begrip "intracommunautaire afstandsverkopen van goederen" in artikel 1, § 19, van het Wetboek (artikel 14, lid 4, 1, nieuw, van de Richtlijn 2006/112/EG) en de afschaffing van de specifieke nationale drempels voor de huidige regeling van afstandsverkopen (voor de afstandsverkopen naar België gold een drempel van 35.000 euro overeenkomstig artikel 15, § 1, tweede lid, 1°, van het Wetboek). Deze drempels zullen worden vervangen door de communautaire drempel van 10.000 euro.

Meer bepaald maakt artikel 7, nieuw, van koninklijk besluit nr. 10 in de paragrafen 1 en 2, wat de modaliteiten van de keuze betreft, een onderscheid tussen de bedoelde belastingplichtigen al naargelang zij al dan niet gebruikmaken van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek (OSS-systeem - EU-regeling) voor de aangifte en de betaling van de btw verschuldigd over deze intracommunautaire afstandsverkopen van goederen die, na de keuzeverklaring, onmiddellijk voor btw-doeleinden zullen geacht worden plaats te vinden, in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de betrokken goederen.

Artikel 7, § 1, eerste lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 10 bepaalt dat belastingplichtigen die gebruikmaken of gebruik wensen te maken van het voormeld OSS-systeem - bijzondere EU-regeling, geacht worden op onweerlegbare wijze te hebben gekozen voor de plaatsbepaling van de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen in kwestie, overeenkomstig artikel 15, § 2, vierde lid, van het Wetboek.

Artikel 7, § 1, tweede lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 10 bepaalt het tijdstip vanaf wanneer deze optie ingaat.

Wanneer de belastingplichtige de in artikel 58quater van het Wetboek bedoelde bijzondere regeling nog niet toepast, gaat de keuze in op de eerste dag waarop de belastingplichtige de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek mag toepassen, dat wil zeggen in beginsel, overeenkomstig artikel 57 quinquies van de Uitvoeringsverordening 282/2011, vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het verzoek om inschrijving onder die bijzondere regeling.

In de gevallen waarin de belastingplichtige deze bijzondere regeling reeds toepast, gaat de keuze daarentegen in vanaf de eerste intracommunautaire afstandsverkoop die de belastingplichtige verricht.

Voor belastingplichtigen die op 1 juli 2021 al gebruikmaken van deze bijzondere regeling voor hun TBE-diensten, gaat deze keuze in vanaf die datum.

De rechtsgevolgen van de keuze nemen hoe dan ook geen einde vóór 31 december van het tweede jaar dat volgt op die data, al naargelang het geval. De keuze blijft evenwel gelden zolang de belastingplichtige gebruik blijft maken van die bijzondere regeling. Aangezien het een onweerlegbaar vermoeden betreft, werd er toch in een mogelijkheid voorzien om aan het vermoeden te ontsnappen. Aldus geldt de keuze niet meer wanneer de belastingplichtige beslist om niet langer gebruik te maken van de in artikel 58quater van het Wetboek bedoelde bijzondere regeling. In dat geval houdt de keuze onmiddellijk op uitwerking te hebben met alle gevolgen die daaruit voortvloeien voor de plaatsbepaling van de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en de TBE-diensten (in functie van een eventuele overschrijding van de drempel van 10.000 euro tijdens het lopende of voorafgaande kalenderjaar).

Artikel 7, § 1, vijfde lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 10 preciseert dat deze keuze (krachtens het vermoeden) eveneens geldt om de plaats van de TBE-diensten te bepalen in de lidstaat waar de ontvanger is gevestigd of waar hij zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.

Artikel 7, § 2, eerste lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 10 bepaalt dat de belastingplichtigen die de in artikel 15, § 2, vierde lid, van het Wetboek bedoelde keuze maken om de plaats van de leveringen van de goederen te laten plaatsvinden in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen, maar die geen gebruik willen maken van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek, eveneens gehouden zijn de bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder zij ressorteren daarvan per aangetekende zending in kennis te stellen. De aan de Belgische administratie te verstrekken gegevens opgenomen in artikel 7, § 2, tweede lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 10 zal er hoofdzakelijk op gericht zijn de administratie van de lidstaten van aankomst van de vanuit België verzonden of vervoerde goederen in kennis te stellen van de belastingheffing in de lidstaat van aankomst van de goederen alsook van de btw-identificatie van de belastingplichtigen in de lidstaat of de lidstaten van aankomst.

Artikel 7, § 2, derde lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 10 preciseert dat die keuze ingaat op de datum van de aangetekende zending en geldt tot 31 december van het tweede jaar dat op die datum volgt. Deze keuze geldt voor de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen vanuit andere lidstaten dan België en tevens om de plaats van de diensten bedoeld in artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, b), van het Wetboek te bepalen in de lidstaat waar de ontvanger van de dienst is gevestigd of waar hij zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.

Deze bepaling is ook van toepassing op belastingplichtigen die wensen af te zien van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek. In dat geval is het in artikel 7, § 1, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 10 bedoelde onweerlegbare vermoeden niet meer van toepassing en moeten deze belastingplichtigen, indien zij de drempel van 10.000 euro niet overschrijden, in voorkomend geval opteren voor belastingheffing over de intracommunautaire afstandsverkopen die zij vanuit België verrichten in de lidstaat van bestemming. Indien zij van deze optie geen gebruikmaken, vinden deze leveringen in België plaats overeenkomstig artikel 15, § 2, tweede lid, van het Wetboek (terugkeer naar de in artikel 14, § 2, van het Wetboek bedoelde plaatsbepalingsregel).

Vervolgens preciseert artikel 7, § 3, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 10 de modaliteiten van de aangifte die bij de administratie moet worden ingediend met betrekking tot de overschrijding van de drempel van 10.000 euro bedoeld in artikel 15, § 2, tweede lid, 3°, van het Wetboek. Elke in paragraaf 2 bedoelde belastingplichtige doet aangifte volgens de modaliteiten van de mededeling van de keuze bedoeld in de paragraaf 2, van de overschrijding van de drempel vanaf de eerste handeling, in haar geheel beschouwd, waardoor de drempel is overschreden. Hij duidt in die aangifte de datum aan vanaf wanneer die drempeloverschrijding heeft plaatsgevonden (datum van de eerste handeling waardoor de drempel werd overschreden).

Deze aangifte moet evenwel niet worden ingediend indien de betrokken belastingplichtige: - een dergelijke verklaring reeds in de loop van het voorafgaande kalenderjaar heeft ingediend; - in de loop van één van de twee voorafgaande kalenderjaren of in het lopende kalenderjaar vrijwillig of onvrijwillig (rekening houdend met het in paragraaf 1 bedoelde vermoeden) de in artikel 15, § 2, vierde lid, van het Wetboek bedoelde keuze heeft gemaakt overeenkomstig de modaliteiten voorzien in artikel 7, §§ 1 en 2, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 10.

De minister van Financiën of zijn gemachtigde bepaalt de modaliteiten van deze verklaring, meer in het bijzonder de vorm en de manier waarop de verklaring wordt gedaan. Aangezien het louter praktische modaliteiten betreft, wordt er effectief in voorzien dat de administratie die rechtstreeks kan bepalen, zoals aangegeven door de afdeling wetgeving van de Raad van State in punt 4.1. in zijn voormelde advies nr. 69.432/3.

Tot slot vervangt artikel 15 van het ontwerp artikel 7ter van het koninklijk besluit nr. 10 om rekening te houden met de wijzigingen van artikel 21bis, § 2, 9°, van het Wetboek bij de wet van 2 april 2021.

Die bepaling specifieert nu : - dat de drempel van 10.000 euro het totale bedrag, exclusief btw, betreft van de TBE diensten en van de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen naar een andere lidstaat dan die van vestiging van de dienstverrichter (artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, c), van het Wetboek); - dat de keuze voorzien in deze bepaling (om dergelijke TBE-diensten te belasten in de lidstaat van vestiging van de afnemer, ook wanneer deze drempel nog niet is overschreden) automatisch ook de keuze inhoudt om de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen te belasten in de lidstaat van aankomst van de goederen, overeenkomstig artikel 59 quater, lid 3, van Richtlijn 2006/112/EG (vierde alinea van dezelfde bepaling).

Deze aanpassingen zijn ook opgenomen in artikel 7ter van het koninklijk besluit nr. 10.

Zoals het geval is voor de keuze voorzien in artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 10, maakt artikel 7ter van hetzelfde besluit een onderscheid tussen twee gevallen, al naargelang de belastingplichtige al dan niet gebruikmaakt van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek. In bevestigend geval, geldt aldus hetzelfde onweerlegbare vermoeden.

Voor het overige wordt verwezen naar voormeld artikel 7, waarvan de structuur en de regels mutatis mutandis van toepassing zijn op onderhavige keuze om de diensten te laten plaatsvinden in de lidstaat waar de afnemer is gevestigd.

Artikelen 16 en 17 De vervanging van artikel 15 bij de wet van 2 april 2021 heeft eveneens een weerslag op twee bepalingen van het koninklijk besluit nr. 22.

In de eerste plaats bepaalt artikel 2, § 3, van dat besluit dat de bij artikel 57 van het Wetboek ingevoerde bijzondere regeling voor landbouwondernemers niet van toepassing is op de leveringen van goederen verricht onder de voorwaarden van artikel 15, §§ 2 en 3, van het Wetboek (hier worden de afstandsverkopen van goederen vanuit België bedoeld, overeenkomstig de oude benadering van dat begrip, toen het nog geen autonoom juridisch begrip vormde maar een verwijzing inhield naar specifieke plaatsbepalingsregels). Gelet op de wijziging van artikel 15 van het Wetboek, moet artikel 2, § 3, van koninklijk besluit nr. 22 voortaan verwijzen naar de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen, verricht onder de voorwaarden van artikel 15, § 2, nieuw, van het Wetboek. Op deze handelingen zal de normale regeling integraal van toepassing zijn (dus ook de toepassing van de drempel van 10.000 euro en de regel van de keuze voor belastingheffing in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen). Artikel 16 van het ontwerp voorziet in deze aanpassing.

Deze wijziging van het Wetboek heeft ook een invloed op artikel 4ter van koninklijk besluit nr. 22. Deze bepaling voorziet in een specifieke factureringsplicht voor landbouwers die afstandsverkopen van landbouwproducten verrichten bedoeld in artikel 15, §§ 2 en 3, oud, van het Wetboek. Voor deze handelingen moet de landbouwondernemer aan de koper een factuur of een als zodanig geldend stuk uitreiken dat, benevens de vermeldingen eventueel voorgeschreven door de lidstaat op het grondgebied waarvan de goederen zich bevinden op het tijdstip van aankomst van de verzending of het vervoer naar de afnemer, een aantal specifieke bijkomende vermeldingen bevat (een volgnummer, de datum waarop de factuur of het als zodanig geldend stuk wordt uitgereikt, de naam en het adres van de koper en van de landbouwondernemer, de gewone benaming en de hoeveelheid van de geleverde goederen alsook de prijs zonder belasting en de andere elementen van de maatstaf van heffing).

Ingevolge de evolutie van de factureringsregels (zowel inzake de bevoegde lidstaat als inzake de vereisten inzake facturering wanneer België bevoegd is om die regels vast te stellen) wordt deze specifieke verplichting geschrapt.

Aangezien de landbouwer op grond van artikel 2, § 3, nieuw, van koninklijk besluit nr. 22 (zie artikel 16 van het ontwerp) de normale regeling toepast op de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen (landbouwproducten) die hij verricht, zijn dezelfde regels inzake facturering op hem van toepassing als die gelden voor de andere belastingplichtigen die dergelijke handelingen verrichten. Wanneer deze intracommunautaire afstandsverkopen van goederen plaatsvinden in de lidstaat van bestemming (en dus ofwel de drempel van 10.000 euro is overschreden ofwel de belastingplichtige heeft gekozen voor belastingheffing in de lidstaat van bestemming), zal de verplichting om een factuur uit te reiken afhankelijk zijn van het feit of de belastingplichtige al dan niet gebruik maakt van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek (EU-regeling).

Indien hij in België van deze regeling gebruikmaakt, is er geen verplichting om een dergelijke factuur uit te reiken (gezamenlijke toepassing van de artikelen 53decies, § 1, derde lid, en 53, § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek). Indien hij geen gebruik maakt van die regeling is België niet bevoegd om de regels inzake facturering vast te stellen (artikel 53decies, § 1, eerste lid, van het Wetboek).

Rekening houdend met de wijziging van artikel 16, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 (artikel 2 van het ontwerp) zullen landbouwers die intracommunautaire afstandsverkopen van goederen verrichten onder de drempel van 10.000 euro (die in België plaatsvinden op basis van artikel 14, § 2, van het Wetboek), eveneens verplicht zijn een dagboek van ontvangsten te houden waarin de specifieke vermeldingen voor deze intracommunautaire afstandsverkopen van goederen moeten worden opgenomen.

Artikel 17 van het ontwerp heft daarom artikel 4ter van het koninklijk besluit nr. 22 op.

Artikel 18 Artikel 18 van het ontwerp brengt een legistieke wijziging aan in artikel 5bis, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 22 naar aanleiding van de wijzigingen die bij dit ontwerp in het koninklijk besluit nr. 4 worden aangebracht.

Artikel 19 De omzetting van Richtlijn 2017/2455 en Richtlijn 2019/1995 heeft onder meer geleid tot de uitbreiding van het toepassingsgebied van het huidige MOSS-systeem ("Mini One stop shop") tot een OSS-systeem ("One stop shop").

Deze uitbreiding brengt een wijziging mee van de naam en de gegevens van de postrekening waarop de betalingen van de belasting moeten worden verricht.

Artikel 19 van het ontwerp wijzigt derhalve het opschrift van afdeling 1 van het koninklijk besluit nr. 24 om rekening te houden met deze wijziging.

In antwoord op de opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State (punt 6 van zijn voormeld advies nr. 69.432/3) moet ter zake worden gepreciseerd dat het behoud van de terminologie "Mini one stop shop" zowel in de titel van afdeling 1 en van de onderafdelingen 3 en 4 van het koninklijk besluit nr. 24 als in artikel 13, nieuw, van hetzelfde koninklijk besluit volledig verantwoord is. Er wordt immers verwezen naar de bankrekening met betrekking tot de betaling van de verschuldigde belasting op handelingen die werden verricht vóór 1 juli 2021, die dus nog wel degelijk binnen het toepassingsgebied vallen van de "oude" bijzondere regelingen van de Mini one stop shop. Die bankrekeningen zullen op termijn uiteraard wel hun nut verliezen. Een toekomstige wijziging van het koninklijk besluit nr. 24 zal aldus toelaten om elke referentie naar die terminologie te schrappen wanneer die rekeningen effectief volledig overbodig zullen geworden zijn.

Artikel 20 Evenzo wordt het opschrift van onderafdeling 3 van afdeling 1 van het koninklijk besluit nr. 24, dat specifiek betrekking heeft op de postrekening van het OSS-systeem ("Inning NETP"), gewijzigd bij artikel 20 van het ontwerp.

Artikel 21 Artikel 21 van het ontwerp vervangt artikel 13bis van het koninklijk besluit nr. 24 om de betalingsmodaliteiten te bepalen van de btw die verschuldigd is krachtens de vereenvoudigingsregelingen bedoeld in de artikelen 58ter, § 6, vierde lid, en 58quater, § 6, negende lid, van het Wetboek, zoals vervangen bij de wet van 2 april 2021, en in artikel 58quinquies, § 6, vierde lid, van het Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet.

De gegevens van de postrekening worden aldus aangeduid in artikel 13bis, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 24. De betaling moet worden gedaan op de postrekening BE32 6792 0036 van "Inning NETP".

De betaling op deze postrekening wordt altijd gedaan door de schuldenaar door middel van een overschrijving met vermelding van de gestructureerde mededeling die hem door de administratie wordt meegedeeld.

Artikelen 22 en 23 De artikelen 22 en 23 van het ontwerp vervangen respectievelijk het opschrift van onderafdeling 4 van afdeling 1 en artikel 13ter van koninklijk besluit nr. 24.

Deze wijziging beoogt een rechtsgrondslag te verschaffen voor (al dan niet laattijdige) betalingen die voortvloeien uit de (al dan niet laattijdige) indiening van of correcties op MOSS-aangiften bedoeld in artikel 58ter, § 5, en artikel 58quater, § 5, van het Wetboek, zoals deze bepalingen van toepassing zijn tot en met 30 juni 2021. Deze betalingen zullen nog steeds worden gedaan op de postrekening BE78 6792 0036 2186 van "Mini One stop shop - VAT BE".

Deze overgangsbepaling voorzien in artikel 13ter, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 24 is vergelijkbaar met artikel 13ter, in de versie die van toepassing is tot 30 juni 2021, bij de overgang van het systeem " VAT on E-Services " (artikel 58bis, oud, van het Wetboek) naar het één-loket-systeem "MOSS", dat op 1 januari 2015 in werking is getreden.

Onderafdeling 4 en artikel 13ter van het koninklijk besluit nr. 24 worden vervangen, aangezien deze laatste bepaling, rekening houdend met haar in de tijd beperkt toepassingsgebied, geen uitwerking meer heeft.

Artikel 24 Er wordt gebruik gemaakt van de in dit ontwerp in het koninklijk besluit nr. 31 aangebrachte wijzigingen om artikel 1 van dit besluit te herschrijven. Paragraaf 1 van deze bepaling is in feite volledig pleonastisch en derhalve juridisch overbodig, aangezien de daarin vervatte regels reeds opgenomen zijn in artikel 55, §§ 1 en 2, van het Wetboek.

Het gaat over de basisregels voor de aanwijzing van een aansprakelijke vertegenwoordiger door een niet in België gevestigde (al dan niet in de Gemeenschap gevestigde) belastingplichtige die in België bepaalde belastbare handelingen verricht.

Artikel 24 van het ontwerp herschrijft dit artikel 1 door de bepalingen van de eerste paragraaf te schrappen en de naam van de bevoegde dienst van de administratie belast met de btw voor deze aangelegenheden te wijzigen, namelijk het KMO Centrum Specifieke Materies dat in de plaats komt van het vroegere centraal btw-kantoor voor buitenlandse belastingplichtigen. Voor het overige blijft dit artikel 1 ongewijzigd.

Artikel 25 Artikel 25 van het ontwerp brengt dezelfde terminologische wijziging aan in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit nr. 31.

Artikel 26 Artikel 26 van het ontwerp voegt een artikel 2bis in het koninklijk besluit nr. 31 in, dat voortaan de erkenningsprocedure en de toekenningprocedure van de btw-identificatienummers regelt voor de in artikel 58quinquies, § 3, eerste lid, van het Wetboek bedoelde tussenpersonen in het kader van de in dat artikel 58quinquies bedoelde bijzondere invoerregeling.

Deze procedure, die sterk lijkt op die voor de aansprakelijke vertegenwoordigers bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 31 en voor de vooraf erkende personen bedoeld in artikel 2 van hetzelfde besluit, is volledig digitaal en wordt beheerd door het KMO Centrum Specifieke Materies.

Deze procedure wordt hoofdzakelijk geregeld in artikel 58quinquies, §§ 3 tot 5, van het Wetboek, terwijl artikel 2bis, nieuw, van koninklijk besluit nr. 31 in hoofdzaak beperkt is tot de tussenkomst van het KMO Centrum Specifieke Materies in deze procedure .

Wat de in artikel 58quinquies bedoelde tussenpersoon betreft, gebeurt de identificatie voor btw-doeleinden, overeenkomstig artikel 58quinquies, § 4, tweede en derde lid, van het Wetboek in twee fasen door middel van afzonderlijke identificatienummers. De tussenpersoon die zijn erkenning als zodanig ontvangt, krijgt een identificatienummer dat bestaat uit negen cijfers dat wordt voorafgegaan door de letters 'IN'. Op basis van dit toegekend nummer kan de tussenpersoon een verzoek om identificatie indienen voor de toepassing van deze bijzondere regeling voor elke belastingplichtige die hij vertegenwoordigt. Dit identificatienummer bestaat eveneens uit negen cijfers en wordt voorafgegaan door de letters 'IM'. Deze nummers worden hem door het KMO Centrum Specifieke Materies langs elektronische weg meegedeeld, overeenkomstig artikel 58quinquies, § 4, vierde lid, van het Wetboek.

Deze bepaling, evenals alle andere met betrekking tot de formaliteiten verbonden aan de erkenning van de aansprakelijk vertegenwoordiger, van de vooraf erkende persoon en van de tussenpersoon vinden hun rechtsgrondslag in artikel 55, § 3, van het Wetboek. Overeenkomstig punt 3.2. van het voormelde advies nr. 69.432/3 van de afdeling wetgeving van de Raad van State, is de enkele verwijzing naar het eerste lid van deze bepaling op zich onvoldoende. De aanhef is dienovereenkomstig aangepast. De tussenpersoon kan immers beschouwd worden als een vooraf erkend persoon bedoeld in artikel 55, § 3, tweede lid, van het Wetboek. Hoe dan ook zal een afzonderlijke grondslag worden gecreëerd in een toekomstig wetsontwerp om op een meer specifieke manier de erkenningsformaliteiten van de tussenpersoon in het kader van de regeling bedoeld in artikel 58quinquies van het Wetboek af te dekken, zodat een grotere coherentie wordt gegarandeerd van de machtigingen aan de Koning binnen de bijzondere regelingen zelf.

Artikel 27 Er wordt eveneens gebruikgemaakt van deze wijzigingen om de zekerheidsregeling van artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 31 grondig te hervormen ten aanzien van de aansprakelijke vertegenwoordigers en de vooraf erkende personen. De aldus ingevoerde nieuwe regels zullen ook van toepassing zijn op de tussenpersonen bedoeld in artikel 58quinquies, § 3, eerste lid, van het Wetboek.

Artikel 3, tweede lid, oud, van het koninklijk besluit nr. 31 bepaalt dat door of vanwege de Minister van Financiën de solvabiliteit van de aansprakelijke vertegenwoordiger of van de vooraf erkende persoon wordt beoordeeld rekening houdend met hun verplichtingen. Afhankelijk van deze solvabiliteit kan de aansprakelijke vertegenwoordiger of de vooraf erkende persoon worden verplicht een zekerheid te stellen om de invordering te waarborgen van alle bedragen die ten laste van de vertegenwoordigde belastingplichtige(n) verschuldigd kunnen worden als belastingen, geldboeten, nalatigheidsinteresten en kosten. Deze zekerheid (die kan worden herzien in functie van de genoemde verplichtingen) wordt voor de aansprakelijke vertegenwoordiger vastgesteld op ten hoogste een kwart van de belastingen die door de niet in België gevestigde belastingplichtige verschuldigd zijn voor een periode van twaalf kalendermaanden. In geval van vertegenwoordiging onder een globaal nummer door een vooraf erkende persoon, wordt deze vastgesteld op ten hoogste tien pct. van de verschuldigde belastingen voor het geheel van de vertegenwoordigde belastingplichtigen.

Deze zekerheid kan bestaan uit een eerste hypotheek op een in België gelegen onroerend goed, een borgtocht in speciën, een borgtocht in effecten of een persoonlijke borgstelling van een verzekeringsonderneming, of van een bank of een private spaarkas die hun activiteiten in België mogen uitoefenen (artikel 3, zesde lid, oud, van het koninklijk besluit nr. 31). Zoals aangegeven door de afdeling wetgeving van de Raad van State in punt 10 van zijn voormeld advies nr. 69.432/3, worden hier de financiële instellingen bedoeld die overeenkomstig de Belgische regelgeving hun activiteit op het Belgisch grondgebied mogen uitoefenen. Overeenkomstig de Europese regels inzake vrijheid van vestiging en vrij verrichten van diensten, betreft het dus niet noodzakelijkerwijze een in België gevestigde instelling.

Artikel 27 van het ontwerp vervangt artikel 3 van koninklijk besluit nr. 31, dat voortaan als volgt is opgesteld.

Paragraaf 1, nieuw, herneemt de inhoud van het eerste lid, oud, en preciseert de voorwaarden om te kunnen worden aangewezen als aansprakelijke vertegenwoordiger, als vooraf erkende persoon of als tussenpersoon. Deze voorwaarden hebben betrekking op de plaats van vestiging en de bevoegdheid om contracten aan te gaan.

Paragraaf 2, nieuw, bepaalt voortaan dat van deze verschillende personen een zekerheid kan worden geëist om de invordering te waarborgen van alle bedragen die verschuldigd kunnen worden aan belasting, geldboeten, nalatigheidsinteresten en kosten. In deze bepaling wordt eraan herinnerd dat de zekerheid kan bestaan uit een borgtocht in speciën, een borgtocht in effecten of een persoonlijke borgstelling van een verzekeringsonderneming, of van een bank of een private spaarkas die hun activiteiten in België uitoefenen.

Paragraaf 3, nieuw, stelt het bedrag van deze zekerheid uniform vast op 10 pct. van het saldo van de verschuldigde belasting voor een periode van twaalf kalendermaanden die voortvloeit uit de aangiften bedoeld in de artikelen 53, § 1, eerste lid, 2°, 58ter, § 6, 58quater, § 6 en 58quinquies, § 6 van het Wetboek, die zijn ingediend tijdens het voorafgaande kalenderjaar. De discretionaire bevoegdheid van het KMO Centrum Specifieke Materies wordt aldus opgeheven ten gunste van objectieve en uniforme criteria.

Onder het saldo van de verschuldigde belasting wordt, wat de periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek betreft, verstaan het resultaat van de belasting die verschuldigd blijft na de indiening van die aangifte, dus na het in mindering brengen van de belasting die in die aangifte in aftrek is gebracht. Dit bedrag komt overeen met het rooster [71] van deze aangifte. Voor andere aangiften waarin geen aftrek kan worden toegepast, is dit gewoon de belasting die uit hoofde van die aangiften verschuldigd is.

Paragraaf 3, nieuw, bepaalt bovendien dat het bedrag van de zekerheid voorlopig wordt vastgesteld op basis van de ramingen van de door de betrokkene verschuldigde belasting, wanneer het niet mogelijk is een referentieperiode van één jaar vast te stellen voor de bepaling van deze zekerheid (bijvoorbeeld in het geval van de aanvang van een werkzaamheid). De zekerheid wordt dan vervolgens definitief bepaald op 30 april van het volgende jaar.

Met het oog op evenredigheid en doeltreffendheid wordt eveneens bepaald dat het bedrag van de zekerheid, afhankelijk van bovengenoemde berekening, minimaal 7.500 euro en maximaal één miljoen euro bedraagt.

Het bedrag van de zekerheid wordt in ieder geval vastgelegd voor een periode die afloopt op 31 december van het tweede jaar die volgt op het vaststellen van dat bedrag.

Paragraaf 4, nieuw, bepaalt tot slot dat het bedrag van deze zekerheid wordt herzien in het licht van de wijzigingen in omvang van de verbintenissen van de betrokken personen, bijvoorbeeld in geval van een verhoging of verlaging van de verschuldigde belasting werd vastgesteld of, in het geval van vooraf erkende personen of tussenpersonen, bij een wijziging van het aantal vertegenwoordigde belastingplichtigen. Met het oog op een eventuele herziening zal de vergelijking tussen de verschuldigde belastingen gebeuren ten aanzien van het jaar dat, al naargelang het geval, voorafgaat aan de vaststelling of aan de wijziging van de zekerheid. De administratie zal altijd overgaan tot deze herziening in geval het bedrag van de zekerheid verhoogt. Anderzijds kan door de betrokkene een herziening worden gevraagd in geval van verlaging van de zekerheid. Er vindt hoe dan ook geen herziening plaats wanneer de wijziging van het bedrag van de zekerheid minder dan tien pct. bedraagt.

Artikel 28 Artikel 28 van het ontwerp vervangt artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 31 om rekening te houden met de verschillende gevallen van btw-identificatie in België overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 2 april 2021.

Deze wijziging vindt haar oorsprong in de werking van de verschillende vereenvoudigingsregelingen in het OSS-systeem.

Er worden enkele terminologische wijzigingen aangebracht in de huidige tekst van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 31. Enerzijds voorziet de bepaling voortaan dat het verzoek om teruggaaf moet worden ingediend bij de bevoegde dienst, in casu het KMO Centrum Specifieke Materies (en niet langer het hoofd van het Centraal btw-kantoor voor buitenlandse belastingplichtigen). Anderzijds wordt verduidelijkt dat in deze bepaling de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige wordt bedoeld en niet zozeer de belastingplichtige die "buiten de Gemeenschap" is gevestigd (dit begrip sluit niet uit dat die belastingplichtige niet alleen buiten de Gemeenschap maar tevens ook op het grondgebied van de Gemeenschap is gevestigd).

Artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 31 wordt om die reden in zijn geheel gewijzigd om in alle paragrafen rekening te houden met deze aanpassingen.

Eén van de basisvoorwaarden voor de teruggaaf van btw aan niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen is dat deze belastingplichtigen in beginsel niet voor btw-doeleinden in België geïdentificeerd zijn en dat zij er niet toe gehouden zijn de periodieke btw-aangifte in te dienen als bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek.

Dit volgt uit de algemene opzet van artikel 1, lid 1, van de Dertiende Richtlijn 86/560/EEG van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen (hierna: "de Richtlijn 86/560/EEG), volgens welke de belastingplichtige die in de lidstaat van verbruik om teruggaaf verzoekt "geen leveringen van goederen of diensten heeft verricht waarvan de plaats geacht wordt in de lidstaat [van verbruik] te zijn gelegen", met uitzondering van bepaalde specifieke handelingen. Dat werd tot uitdrukking gebracht in artikel 7, § 1, van koninklijk besluit nr. 31 in de versie vóór 1 juli 2021.

Ingevolge de wijziging van artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek, bij de wet van 2 april 2021, moet evenwel een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende gevallen. Dit maakt het voorwerp uit van de paragrafen 1 en 2 van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 31.

Artikel 7, § 1, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 31 houdt voortaan rekening met alle gevallen waarin een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige niet over een btw-identificatienummer beschikt dat de letters BE bevat en dat hem is toegekend overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, a), nieuw, van het Wetboek. De volgende gevallen worden bedoeld: - ofwel verricht hij in België geen enkele in het Wetboek bedoelde handeling die hem recht op aftrek verleent en waarvoor hij in België gehouden is tot de voldoening van de belasting krachtens de artikelen 51 en 52 van het Wetboek en beschikt hij niet over een btw-identificatienummer dat de letters BE bevat; - ofwel verricht hij in België enkel handelingen waarvoor hij gebruik maakt van de bijzondere regeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 2 of 4, van de Richtlijn 2006/112/EG (niet-Unieregeling of invoerregeling in het OSS-systeem), ongeacht of hij België al dan niet als lidstaat van identificatie heeft gekozen (ook in dat geval wordt hem immers geen btw-identificatienummer dat de letters BE bevat toegekend voor het gebruik van deze bijzondere regelingen); - ofwel is hij toch voor btw-doeleinden in België geïdentificeerd door middel van een btw-identificatienummer dat de letters BE bevat, maar dat hem is toegekend overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, b), nieuw, van het Wetboek. Dit betreft het (zeer uitzonderlijke) geval waarbij de niet in België gevestigde belastingplichtige (die, in dit geval, evenmin in de Gemeenschap is gevestigd) in België geen enkele door het Wetboek bedoelde handeling verricht die hem recht op aftrek verleent en waarvoor hij in België gehouden is tot de voldoening van de belasting krachtens de artikelen 51 en 52 van het Wetboek, maar in een andere lidstaat dan België wel handelingen verricht waarvoor hij (in België) gebruikmaakt van de bijzondere EU-regeling van het OSS-systeem, bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek.

Zoals reeds was bepaald in artikel 7, § 1, oud, van het koninklijk besluit nr. 31, kan de belasting die geheven is van de handelingen die de belastingplichtige heeft verricht of die hem in België werden verstrekt onder het globale btw-identificatienummer dat overeenkomstig artikel 50, § 3, van het Wetboek, werd toegekend aan een vooraf erkende persoon bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit nr. 31, niet worden teruggegeven.

De nieuwe paragraaf 2 van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 31 voorziet in een recht op teruggaaf voor iedere niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die voor btw-doeleinden in België is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, a), van het Wetboek, wanneer de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige gebruik maakt van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek en hij onder deze regeling ook in België handelingen verricht die onder deze regeling vallen.

De belastingplichtige met België de lidstaat van identificatie voor de toepassing van deze regeling krijgt een btw-identificatienummer voor de toepassing van deze regeling overeenkomstig artikel 50, § 1, 3°, a), van het Wetboek. Overeenkomstig artikel 57 sexies van de Uitvoeringsverordening 282/2011 identificeert de lidstaat van identificatie de belastingplichtige die de Unieregeling toepast aan de hand van zijn in de artikelen 214 en 215 van de Richtlijn 2006/112/EG bedoelde btw-identificatienummer. Concreet betekent dit dat voor belastingplichtigen (al dan niet in België gevestigd), die al een individueel btw-identificatienummer hebben dat hen is toegekend overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 1° of 3°, van het Wetboek (nummer voorafgegaan door de letters BE), artikel 58quater, § 4, van het Wetboek bepaalt dat zij dit nummer gebruiken voor de belastbare handelingen die onder deze bijzondere regeling vallen. De andere belastingplichtigen moeten vóór de aanvang van hun activiteit die onder deze regeling valt, eveneens een individueel btw-identificatienummer dat de letters BE bevat worden toegekend, overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 1° of 3°, van het Wetboek.

Wanneer de betrokken belastingplichtige niet in de Gemeenschap is gevestigd en hij België als lidstaat van identificatie kiest, geschiedt zijn identificatie voor btw-doeleinden in België overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, a) of b), van het Wetboek naargelang hij al dan niet in België handelingen verricht waarvoor hij gebruikmaakt van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek. Indien hij voor btw-doeleinden wordt geïdentificeerd op grond van artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, b) van het Wetboek (omdat hij in België geen handelingen verricht die onder de EU-regeling vallen), is artikel 7, § 1, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 31 van toepassing (zie hierboven).

In het geval bedoeld in artikel 7, § 2, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 31, verricht de betrokken belastingplichtige in België eveneens in het Wetboek bedoelde handelingen en zal voor btw-doeleinden in België geïdentificeerd zijn overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, a), van het Wetboek, maar zal hij niet gehouden zijn de periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek (zie artikel 53, § 1bis, tweede lid, nieuw, van het Wetboek) in te dienen. Deze belastingplichtige zal bijgevolg zijn recht op aftrek slechts kunnen uitoefenen bij wijze van teruggaaf, overeenkomstig artikel 58quater, § 8, eerste lid, van het Wetboek, dat uitdrukkelijk verwijst naar de teruggaaf bedoeld in artikel 76, § 2, van het Wetboek.

Deze teruggaaf aan een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige geschiedt volgens de procedure van de Richtlijn 86/560/EEG ("dertiende richtlijn"). Artikel 7, §§ 3 en 4, nieuw van het koninklijk besluit nr. 31, bepalen dat de aanvraag tot teruggaaf in drie exemplaren wordt ingediend bij het KMO Centrum Specifieke Materies, uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar volgend op het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft. Artikel 7, § 5, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 31 bepaalt voortaan dat het niet wordt ingegaan op de aanvraag tot teruggaaf indien zij betrekking heeft op een bedrag van minder dan 50 euro (in plaats van 25 euro voorheen). In dit verband wordt verwezen naar de toelichting bij de wijziging van artikel 9, § 2 van het koninklijk besluit nr. 4 (artikel 6, 1°, van het ontwerp). De overige bepalingen betreffende deze teruggaafprocedure worden door dit ontwerp inhoudelijk niet gewijzigd.

Zoals aangegeven in het advies nr. 68.482/3 van de Raad van State van 28 januari 2021 betreffende het voormeld voorontwerp van wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde wat de regeling betreft die van toepassing is op afstandsverkopen van goederen en op bepaalde leveringen van goederen en diensten, is deze teruggaafprocedure eveneens van toepassing voor een belastingplichtige die van de bijzondere regeling gebruikmaakt voor de voldoening van de btw die in België verschuldigd is op door hem verrichte handelingen die onder de bijzondere regeling vallen maar die België niet als lidstaat van identificatie heeft gekozen. Dit geval wordt ook beoogd in artikel 7, § 1, van het koninklijk besluit nr. 31.

Artikel 29 Artikel 29 van het ontwerp wijzigt het opschrift van rubriek Ibis van afdeling 1 van tabel G van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41, dat een proportionele geldboete voorziet in het geval van niet-betaling van de verschuldigde belasting (in België) waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de ingediende aangifte bedoeld in de artikelen 58ter, § 6 en 58quater, § 6, van het Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 2 april 2021 en in artikel 58quinquies, § 6, van het Wetboek, zoals ingevoegd bij dezelfde wet. Het vorige opschrift beperkte zich immers tot het MOSS-systeem (regelingen bedoeld in de artikelen 58ter en 58quater van het Wetboek, in hun vorige versie).

Er wordt aan herinnerd dat deze boeten kunnen worden opgelegd door België als lidstaat van verbruik. Immers, krachtens artikel 63 ter van de Uitvoeringsverordening 282/2011, "indien een btw-aangifte niet of te laat wordt ingediend, of onvolledig of onjuist is, of wanneer de btw te laat wordt betaald, worden eventuele interesten, boeten of andere heffingen door de lidstaat van verbruik berekend en geheven".

Overeenkomstig deze bepaling zijn deze boeten verschuldigd aan de lidstaat van verbruik door de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon. Het is dus niet aan de lidstaat van identificatie, die optreedt als depositaris van de aangiften en als ontvanger van deze belastingen ten behoeve van alle lidstaten van verbruik, om een dergelijke proportionele geldboete ten eigen bate op te leggen en te innen. De redenering is identiek ten aanzien van de boete wegens niet-nakoming van de indieningsplicht, waarbij de lidstaat van identificatie een belangrijke rol speelt.

Artikel 30 Punt 5 van rubriek VIII van afdeling 2 van tabel G van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41 betreft de sancties die van toepassing zijn in geval van het ten onrechte toepassen of inroepen van de verlegging naar de periodieke btw-aangifte met betrekking tot de bij invoer verschuldigde belasting, zoals bepaald in artikel 5, § 3, van koninklijk besluit nr. 7 (de zogenaamde "E.T. 14.000"-vergunningsregeling).

De vergunning E.T. 14.000 geeft belastingplichtigen die er houder van zijn de mogelijkheid de betaling van de btw bij invoer te verleggen naar hun periodieke btw-aangiften. Belastingplichtigen die houder zijn van deze vergunning hoeven dus niet langer de bij invoer verschuldigde btw bij de douane voor te financieren op het tijdstip dat de goederen worden ingevoerd.

Punt 5, B), 1°, van rubriek VIII van afdeling 2 van tabel G van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41 voorziet in een geldboete van 50 euro voor het geheel van de overtredingen vastgesteld tijdens eenzelfde controle ingeval van inbreuken met betrekking tot de verleggingsregeling bedoeld in artikel 5, § 3, van het koninklijk besluit nr. 7, wanneer de belasting volledig aftrekbaar is. Op dit vlak zijn talrijke inbreuken vastgesteld, waardoor de correcte opvolging van de betrokken handelingen door de administratie in het gedrang wordt gebracht. De bovengenoemde boete van 50 euro is in dit geval te weinig ontradend gebleken, gezien de bedragen die ermee gemoeid zijn.

Deze bedragen zullen in de toekomst waarschijnlijk sterk stijgen gezien de ontwikkeling van de elektronische handel en de inwerkingtreding van de nieuwe regels inzake afstandsverkopen van goederen die uit derdelandsgebieden of derde landen worden ingevoerd, in het bijzonder wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de bijzondere invoerregelingen van de artikelen 58quinquies van het Wetboek (regeling in het kader van het OSS-systeem die in beginsel leidt tot vrijstelling van btw bij invoer) en 58sexies van het Wetboek (regeling buiten het OSS-systeem waarbij de eindbestemmeling van de goederen de tot voldoening van de btw bij invoer gehouden persoon is).

Met het oog op een grotere coherentie met de sancties die op het niveau van de binnenlandse handelingen zijn voorzien, vervangt artikel 30, 1°, van het ontwerp punt 5 van rubriek VIII van afdeling 2 van tabel G van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41 door te voorzien in een proportionele geldboete van 5 of 10 pct. van de belasting waarvoor de verleggingsregeling onrechtmatig werd toegepast of ingeroepen, afhankelijk van het bedrag van die belasting.

Rubriek IX van dezelfde afdeling 2 betreft de boete die van toepassing is op overtredingen met betrekking tot de vrijstellingen, met name inzake invoer.

Artikel 58quinquies van het Wetboek voorziet in een facultatieve vereenvoudigingsregeling op grond waarvan de afstandsverkoop van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 euro wordt belast volgens de modaliteiten van deze bijzondere regeling, terwijl de invoer van de geleverde goederen is vrijgesteld van btw. Deze vrijstelling wordt bedoeld in artikel 40, § 1, 1bis, van het Wetboek, ingevoegd bij de wet van 2 april 2021.

Artikel 30, 2°, van het ontwerp vult bijgevolg het opschrift van rubriek IX van afdeling 2 van tabel G van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41 aan met een verwijzing naar artikel 40, § 1, 1° bis, van het Wetboek, om elke overtreding met betrekking tot deze btw-vrijstelling af te dekken.De boete van 10 pct. van de verschuldigde belasting waarin de aangepaste rubriek voorziet blijft ongewijzigd.

Artikel 58sexies, § 3, eerste lid, van het Wetboek bepaalt de verplichtingen van de persoon die de goederen bij de douane aanbrengt met betrekking tot de aangifte van de belasting die verschuldigd is bij invoer in het kader van de door die bepaling bedoelde bijzonder regeling. Deze belasting moet worden opgenomen in een maandelijkse aangifte die uiterlijk op de veertiende dag van de maand die volgt op de maand waarop ze betrekking heeft, wordt ingediend. Deze indiening geschiedt langs elektronische weg, waarbij in de aangifte het totale bedrag van de in de betrokken kalendermaand geïnde belasting wordt vermeld.

Het tweede lid van deze bepaling preciseert dat degene die de goederen bij de douane aanbrengt, het totale bedrag van de in de aangifte vermelde belasting moet betalen uiterlijk op de zestiende dag van de maand die volgt op de maand waarop de aangifte betrekking heeft. Deze termijn komt overeen met de maximumtermijn die geldt voor het uitstel van betaling van de verschuldigde douanerechten overeenkomstig artikel 111, lid 6, tweede alinea, van het douanewetboek van de Unie. Artikel 369 novovicies, lid 2, nieuw, van Richtlijn 2006/112/EG bepaalt immers dat de lidstaten eisen dat de uit hoofde van deze regeling verschuldigde btw elke maand verschuldigd is binnen de termijn die voor de betaling van de invoerrechten geldt.

Artikel 30, 3°, van het ontwerp voegt bijgevolg in afdeling 2 van tabel G van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41 een nieuwe rubriek IXbis in om de boete te voorzien in geval van gehele of gedeeltelijke niet-betaling of niet-tijdige betaling van de verschuldigde btw waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de voormelde ingediende aangifte en die nog verschuldigd blijft op de zeventiende dag van de maand die volgt op het tijdvak waarop de aangifte betrekking heeft.

Deze boete bedraagt 10 pct. van de verschuldigde belasting.

Hoewel de persoon die de goederen bij de douane aanbrengt juridisch niet de primaire btw-schuldenaar is krachtens deze regeling, is hij niettemin de persoon die is aangewezen om deze belasting te betalen, overeenkomstig artikel 58sexies, § 3, tweede lid, van het Wetboek .

Artikel 31 Artikel 31 van het ontwerp wijzigt het opschrift van rubriek II van afdeling 1 van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44, om rekening te houden met de aangiften bedoeld in de artikelen 58ter, § 6, en 58quater, § 6, van het Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 2 april 2021, en in artikel 58quinquies, § 6, van het Wetboek, zoals ingevoegd bij dezelfde wet.

De barema's van de in deze rubriek vastgestelde geldboeten blijven ongewijzigd.

Artikel 32 De artikelen 58quater, § 8, eerste en derde lid, en 58quinquies, § 8, eerste en derde lid, van het Wetboek bepalen dat de belastingplichtigen die gebruikmaken van de bijzondere regelingen waarin deze bepalingen voorzien en die in België niet gehouden zijn tot de indiening van periodieke btw-aangiften overeenkomstig artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek, hun recht op aftrek in beginsel slechts uitoefenen bij wijze van teruggaaf bedoeld in artikel 76, § 2, van het Wetboek.

Overeenkomstig artikel 76, § 2, tweede lid, van het Wetboek geschiedt deze teruggaafprocedure voor de belastingplichtigen die niet in België maar in een andere lidstaat gevestigd zijn overeenkomstig de bepalingen inzake teruggaaf van de Richtlijn 2008/9/EG. Deze procedure en de modaliteiten voor deze teruggaaf maken het voorwerp uit van het koninklijk besluit nr. 56.

Artikel 32 van het ontwerp vult paragraaf 1, 2°, van artikel 2, van het koninklijk besluit nr. 56 aan met een bepaling onder c) om te voorzien in een teruggaaf in de gevallen waarin een niet in België maar in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige belastbare handelingen in België verricht waarvoor hij gebruik maakt van één van de bijzondere regelingen bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3 of 4, van de Richtlijn 2006/112/EG. De verwijzing naar de bepalingen van de richtlijn is hier relevant voor zover deze belastingplichtigen die niet in België maar in een andere lidstaat dan België gevestigd zijn, gehouden zijn als lidstaat van identificatie voor die bijzondere regelingen de lidstaat te kiezen waar zij de zetel van hun economische activiteit of een vaste inrichting hebben gevestigd, die per definitie niet België kan zijn krachtens de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 56.

Deze in de lidstaat van teruggaaf verrichte handelingen waarvoor de belastingplichtige gebruikmaakt van één van de bijzondere regelingen bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3 of 4, van Richtlijn 2006/112/EG, sluiten hem immers niet uit van het recht op teruggaaf van de in die lidstaat van teruggaaf betaalde belastingen waarvoor hij om teruggaaf verzoekt.

In dit verband wordt verwezen naar de toelichting bij de invoeging van artikel 9bis in het koninklijk besluit nr. 4 (artikel 7 van het ontwerp).

Artikel 33 Artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 56 somt de gegevens op die moeten worden opgenomen in het teruggaafverzoek bedoeld in de teruggaafregeling voorzien in dat koninklijk besluit wanneer België de lidstaat van vestiging van de aanvrager is.

Artikel 25, § 1, 5°, van het koninklijk besluit nr. 56 bepaalt dat het teruggaafverzoek onder meer een verklaring van de aanvrager moet bevatten volgens welke hij gedurende het teruggaaftijdvak geen leveringen van goederen of diensten heeft verricht waarvan de plaats voor btw-doeleinden geacht wordt in de lidstaat van teruggaaf te zijn gelegen .

Er zijn bepaalde uitzonderingen voorzien op deze regel. Als corrolarium van de wijziging van artikel 2 van voormeld koninklijk besluit, wijzigt artikel 33 van het ontwerp artikel 25, § 1, 5°, van het koninklijk besluit nr. 56 om een bijkomende uitzondering op deze regel te voorzien, met name leveringen van goederen of diensten waarvoor de belastingplichtige gebruikmaakt van één van de bijzondere regelingen bedoeld in de artikelen 58quater of 58quinquies van het Wetboek.

Deze in de lidstaat van teruggaaf verrichte handelingen waarvoor de in België gevestigde belastingplichtige gebruik maakt van één van de bijzondere regelingen bedoeld in artikelen 58quater of 58quinquies van het Wetboek, sluiten hem immers niet uit van het recht op teruggaaf van de in die lidstaat van teruggaaf betaalde belastingen waarvoor hij om teruggaaf verzoekt.

Artikel 34 Artikel 34 van het ontwerp stelt de datum van inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen vast op 1 juli 2021.

In afwijking van deze algemene regel bepaalt artikel 34, tweede lid, van het ontwerp een uitgestelde datum van inwerkingtreding van artikel 27 van het ontwerp, dat artikel 3 van koninklijk besluit nr. 31 vervangt met betrekking tot de regels inzake het vestigen van een zekerheid in hoofde van aansprakelijke vertegenwoordigers, vooraf erkende personen en tussenpersonen. Om de eerste twee bovengenoemde categorieën de tijd te geven zich aan de nieuwe regels op dit gebied aan te passen, is bepaald dat deze nieuwe regels op 1 oktober 2021 in werking treden. Dat heeft in het bijzonder betrekking op: - aansprakelijke vertegenwoordigers en vooraf erkende personen die vóór 1 juli 2021 een zekerheid hebben gesteld in een andere vorm dan een borgtocht in speciën, een borgtocht in effecten of een persoonlijke borgstelling van een verzekeringsonderneming, een bank of een private spaarkas die hun activiteiten in België uitoefenen, of die deze zekerheid niet hebben gesteld; - de personen die vanaf 1 juli 2021 zullen optreden als aansprakelijke vertegenwoordigers, vooraf erkende personen of tussenpersonen en die er eveneens toe gehouden zullen zijn om een zekerheid te stellen overeenkomstig artikel 3, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 31.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM

29 JUNI 2021. - Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 4, 7, 10, 22, 24, 31, 41, 44 en 56 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, artikel 15, § 3, vervangen bij de wet van 2 april 2021, artikel 21bis, § 2, 9°, vijfde lid, ingevoegd bij de wet van 11 februari 2019, artikel 52, § 1, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995, bekrachtigd bij de wet van 15 oktober 1998, artikel 54ter, vierde lid, ingevoegd bij de wet van 2 april 2021, artikel 55, § 3, vervangen bij de wet van 7 maart 2002 en gewijzigd bij de wet van 20 december 2002, artikel 57, § 5, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, artikel 57, § 7, eerste lid, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, artikel 58ter, § 9, ingevoegd bij de wet van 2 april 2021, artikel 58quater, § 9, ingevoegd bij de wet van 2 april 2021, artikel 58quinquies, § 9, ingevoegd bij de wet van 2 april 2021, artikel 58sexies, § 5, ingevoegd bij de wet van 2 april 2021, artikel 70, § 4, eerste lid, vervangen bij de wet van 22 juni 2012, artikel 76, § 2, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 26 november 2009 en artikel 84, derde lid, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1986;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 22 van 15 september 1970 met betrekking tot de bijzondere regeling voor landbouwondernemers inzake belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 31 van 2 april 2002 met betrekking tot de toepassingsmodaliteiten van de belasting over de toegevoegde waarde ten aanzien van de handelingen verricht door niet in België gevestigde belastingplichtigen;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 41 van 30 januari 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 44 van 9 juli 2012 tot vaststelling van het bedrag van de niet-proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 56 van 9 december 2009 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 25 mei 2021;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d 31 mei 2021;

Gelet op het advies nr. 50/2021 van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 22 april 2021;

Gelet op advies nr. 69.432/3 van de Raad van State, gegeven op 21 juni 2021 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Op de voordracht van de minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit koninklijk besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen.

Het koninklijk besluit voorziet eveneens in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1995 van de Raad van 21 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de bepalingen inzake afstandsverkopen en bepaalde binnenlandse leveringen van goederen.

Ten slotte voorziet het koninklijk besluit in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

Art. 2.Artikel 16, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 19 december 2012 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 januari 2015, wordt vervangen als volgt: "

Art. 16.§ 1. De in België gevestigde belastingplichtigen die in artikel 15, § 2, tweede lid, van het Wetboek bedoelde leveringen van goederen of in artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, van het Wetboek bedoelde diensten verrichten, delen op elk moment ten behoeve van de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, per kalenderjaar het totale bedrag mee van hun leveringen van goederen en van hun diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de in de artikelen 15, § 2, tweede lid, 3°, en 21bis, § 2, 9°, tweede lid, c), van het Wetboek bedoelde drempels.

Tenzij ze het voorwerp uitmaken van een factuur, worden de handelingen bedoeld in het eerste lid afzonderlijk ingeschreven in het in artikel 14, § 2, eerste lid, 3°, bedoelde dagboek van ontvangsten, met aanduiding van de aard van de verkochte goederen of diensten, de maatstaf van heffing, het bedrag van de verschuldigde belasting en de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen of die waar de ontvanger is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.".

Art. 3.In artikel 18, § 7, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 5 juli 2015, wordt het eerste lid vervangen als volgt: " § 7. De belastingplichtigen gehouden tot de indiening van de in de artikelen 58ter, § 6, 58quater, § 6 en 58quinquies, § 6, van het Wetboek bedoelde aangifte, gebruiken de aangifteformulieren die bestaan uit een elektronisch bericht waarvan de inhoud is bepaald in de artikelen 58ter, § 6, tweede en derde lid, 58quater, § 6, tweede tot en met achtste lid en 58quinquies, § 6, tweede en derde lid, van het Wetboek. Zij sturen dat bericht naar het elektronisch adres dat te dien einde door de minister van Financiën of zijn gemachtigde werd gecreëerd.".

Art. 4.Artikel 26bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 juli 2003 en vervangen bij het koninklijk besluit van 5 juli 2015, wordt vervangen als volgt: "

Art. 26bis.§ 1. De in de artikelen 58ter en 58quater van het Wetboek bedoelde belastingplichtigen, met uitsluiting van de in artikel 54ter van het Wetboek bedoelde belastingplichtigen, voeren een boekhouding in de vorm van registers van de handelingen die in het kader van deze bijzondere regelingen worden verricht, overeenkomstig paragraaf 7 van die bepalingen.

In de in het eerste lid bedoelde registers vermeldt de belastingplichtige voor elke handeling de gegevens bedoeld in artikel 63 quater, lid 1, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde. § 2. De in artikel 58quinquies van het Wetboek bedoelde belastingplichtigen, met uitsluiting van de in artikel 54ter van het Wetboek bedoelde belastingplichtigen, voeren een boekhouding in de vorm van een register van de handelingen die in het kader van deze bijzondere regeling worden verricht overeenkomstig paragraaf 7 van die bepaling.

In het in het eerste lid bedoelde register vermeldt de belastingplichtige voor elke handeling de gegevens bedoeld in artikel 63 quater, lid 2, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

Wanneer een in artikel 58quinquies, § 1, tweede lid, 2°, van het Wetboek bedoelde tussenpersoon handelt in naam en voor rekening van één of meer belastingplichtigen, houdt hij een dergelijk register bij voor elk van de belastingplichtigen die hij vertegenwoordigt. § 3. De in artikel 58sexies van het Wetboek bedoelde personen voeren een boekhouding in de vorm van een register van de handelingen die in het kader van deze bijzondere regeling worden verricht, overeenkomstig paragraaf 4 van die bepaling.

In het in eerste lid bedoelde register neemt de persoon die voor rekening van de persoon voor wie de goederen zijn bestemd de goederen bij de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen aanbrengt, voor elke handeling op: 1° een volgnummer;2° de datum van invoer of de periode waarin de invoer heeft plaatsgevonden;3° de naam en het adres van de geadresseerde van de ingevoerde goederen bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit nr.7 van 29 december 1992 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde; 4° de omschrijving van de ingevoerde goederen;5° de vermelding van het toepasselijke tarief, van de maatstaf van heffing en van het bedrag van de verschuldigde belasting voor elk goed in de zending;6° in voorkomend geval, de vermelding van de toepasselijke bepaling van de richtlijn of van de overeenkomstige nationale bepaling, of een andere vermelding dat de levering van goederen of de dienstverrichting is vrijgesteld;7° de intrinsieke waarde van de zending waarin de ingevoerde goederen zich bevinden;8° in voorkomend geval, de datum waarop de douaneaangifte werd geannuleerd en de bestemming van de goederen die werden opgenomen in die geannuleerde aangifte. Het in het eerste lid bedoelde register wordt op verzoek aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde ter inzage voorgelegd op het elektronische adres aangeduid door de minister van Financiën of zijn gemachtigde.".

Art. 5.In hetzelfde besluit wordt een artikel 26ter ingevoegd, luidende: "

Art. 26ter.§ 1. De in artikel 54ter van het Wetboek bedoelde belastingplichtige neemt in de in dat artikel bedoelde registers, voor elke levering waarvoor hij handelt overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13bis van het Wetboek en voor elke langs elektronische weg verrichte dienst waarvoor hij handelt overeenkomstig artikel 9 bis van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, de in artikel 63 quater, lid 1 of 2, van de voormelde Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 bedoelde gegevens op, indien hij ervoor gekozen heeft één van de bijzondere regelingen bedoeld in de artikelen 58ter, 58quater en 58quinquies van het Wetboek toe te passen. § 2. De in artikel 54ter van het Wetboek bedoelde belastingplichtige neemt in de in dat artikel bedoelde registers, voor elke levering waarvoor hij handelt overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13bis van het Wetboek en voor elke langs elektronische weg verrichte dienst waarvoor hij handelt overeenkomstig artikel 9 bis van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde de volgende gegevens op, indien hij er niet voor gekozen heeft één van de bijzondere regelingen bedoeld in de artikelen 58ter, 58quater en 58quinquies van het Wetboek toe te passen: 1° de lidstaat van verbruik waar de leveringen van goederen of diensten worden verricht;2° het soort verrichte dienst of de omschrijving en de hoeveelheid van de geleverde goederen;3° de datum waarop de levering van de goederen of de dienst is verricht;4° de maatstaf van heffing met vermelding van de gebruikte munteenheid;5° latere verhogingen of verlagingen van de maatstaf van heffing;6° het toegepaste btw-tarief;7° het verschuldigde btw-bedrag met vermelding van de gebruikte munteenheid;8° de datum en het bedrag van de ontvangen betalingen;9° eventuele ontvangen vooruitbetalingen voordat de levering van de goederen of de dienst is verricht;10° indien een factuur wordt uitgereikt, de op de factuur vermelde gegevens;11° met betrekking tot diensten, de gegevens om de plaats te bepalen waar de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, en met betrekking tot goederen, de gegevens om de plaats te bepalen waar de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer begint en eindigt;12° enig bewijs van eventueel retourneren van goederen, met inbegrip van de maatstaf van heffing en het toegepaste btw-tarief;13° het ordernummer of het uniek nummer van de levering van goederen;14° het uniek verzendingsnummer wanneer die belastingplichtige rechtstreeks betrokken is bij de levering. § 3. De in artikel 54ter van het Wetboek bedoelde belastingplichtige neemt, voor elke andere handeling dan bedoeld in de paragrafen 1 en 2, de in artikel 54 quater, lid 2, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde bedoelde gegevens op. § 4. Elk lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek houdt de in de paragrafen 1 tot en met 3 bedoelde registers bij voor de handelingen die hem betreffen. § 5. De in paragrafen 1 tot en met 3 bedoelde registers worden op verzoek langs elektronische weg voorgelegd aan de belastingadministratie van de lidstaten waar de handelingen plaatsvinden.".

Art. 6.In artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 mei 1984 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 juli 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt: " § 2.Wanneer de rechthebbende op teruggaaf een buiten de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige is die in België niet voor btw-doeleinden is geïdentificeerd of een niet-belastingplichtige rechtspersoon die niet in België is gevestigd en er geen belastbare handelingen verricht andere dan de intracommunautaire verwerving van nieuwe vervoermiddelen als bedoeld in artikel 8bis, § 2, van het Wetboek, moet hij een aanvraag tot teruggaaf indienen bij het KMO Centrum Specifieke Materies. De aanvraag moet bij die ambtenaar toekomen, in drie exemplaren, uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar volgend op het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft. Op de aanvraag tot teruggaaf wordt niet ingegaan indien zij betrekking heeft op een bedrag van minder dan 50 euro."; 2° paragraaf 3 wordt opgeheven.

Art. 7.In hetzelfde besluit wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende: "

Art. 9bis.§ 1. In afwijking van artikel 9 mag elke belastingplichtige die gebruikmaakt van één van de bijzondere regelingen bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, van de Richtlijn 2006/112/EG, met uitsluiting van de belastingplichtigen gehouden tot indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, de belastingen geheven van de aan hem geleverde goederen en verstrekte diensten die verband houden met zijn onder die bijzondere regeling vallende handelingen, recupereren bij wijze van teruggaaf volgens de in dit artikel vastgestelde modaliteiten. § 2. Wanneer de rechthebbende op de in paragraaf 1 bedoelde teruggaaf in België is gevestigd, dient hij een aanvraag tot teruggaaf in bij de bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert. De aanvraag wordt in twee exemplaren naar deze dienst toegestuurd vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van de teruggaaf zich heeft voorgedaan.

Wanneer de rechthebbende op de in paragraaf 1 bedoelde teruggaaf niet in België maar in een andere lidstaat is gevestigd, dient hij een aanvraag tot teruggaaf in overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 56 van 9 december 2009 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf.

Wanneer de rechthebbende op de in paragraaf 1 bedoelde teruggaaf niet in de Gemeenschap is gevestigd, dient hij een aanvraag tot teruggaaf in bij het KMO Centrum Specifieke Materies. De aanvraag wordt in drie exemplaren naar deze dienst toegestuurd uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar volgend op het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft. Op de aanvraag tot teruggaaf wordt niet ingegaan wanneer zij betrekking heeft op een bedrag van minder dan 50 euro. § 3. De minister van Financiën of zijn gemachtigde bepaalt de vorm van de aanvragen tot teruggaaf, de over te leggen stukken en de modaliteiten van de teruggaven.".

Art. 8.In artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 juni 2013, worden de woorden "artikel 58sexies van het Wetboek en" ingevoegd tussen de woorden "het bepaalde in" en de woorden "de paragrafen 2 en 3".

Art. 9.In artikel 6, § 2, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 februari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "of overnemer" telkens opgeheven;2° in het tweede lid worden de woorden "verkoper of overdrager" telkens vervangen door het woord "leverancier";3° de paragraaf wordt aangevuld met een lid, luidende: "In afwijking van het eerste en het tweede lid is de geadresseerde: 1° de leverancier voor de invoer van andere goederen dan accijnsproducten, in zendingen met een intrinsieke waarde van meer dan 150 euro, verricht ten behoeve van een afstandsverkoop van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen die plaatsvindt in een andere lidstaat dan België;2° de verkrijger voor de invoer van andere goederen dan accijnsproducten, in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 euro, verricht ten behoeve van een afstandsverkoop van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen wanneer de persoon die voor rekening van de persoon voor wie de goederen zijn bestemd de goederen bij de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen aanbrengt, gebruikmaakt van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58sexies van het Wetboek; 3° de leverancier voor de invoer van andere goederen dan accijnsproducten, in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 euro, verricht voor een afstandsverkoop van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen wanneer de persoon die voor rekening van de persoon voor wie de goederen zijn bestemd de goederen bij de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen aanbrengt geen gebruikmaakt van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58sexies van het Wetboek en wanneer de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quinquies van het Wetboek niet wordt toegepast.".

Art. 10.Artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 januari 2015, wordt aangevuld met een lid, luidende: "In de situaties bedoeld in artikel 58sexies van het Wetboek maakt de toepassing van de in die bepaling bedoelde bijzondere regeling het voorwerp uit van een vermelding aangebracht met het elektronisch systeem voor de indiening van douaneaangiften dat de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen gebruikt om aangiften voor het verbruik te aanvaarden.".

Art. 11.In artikel 9, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "in artikel 7, § 2" vervangen door de woorden "in artikel 7, § 1, derde lid of § 2".

Art. 12.Artikel 18 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 juni 2015, wordt opgeheven.

Art. 13.In het opschrift van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 november 2019, worden de woorden "15, § 2, derde lid" vervangen door de woorden "15, § 2, vierde lid".

Art. 14.Artikel 7 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juni 2019, wordt vervangen als volgt: "

Art. 7.§ 1. Iedere uitsluitend in België gevestigde belastingplichtige, die gebruikmaakt van de in artikel 58quater van het Wetboek bedoelde bijzondere regeling en die vanuit België intracommunautaire afstandsverkopen van goederen verricht, waarvan het totale bedrag, exclusief btw, samen met het totale bedrag, exclusief btw, van de diensten bedoeld in artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, b), van het Wetboek, tijdens het voorgaande en lopende kalenderjaar de drempel van 10.000 euro niet heeft overschreden, wordt geacht ervoor te kiezen de plaats van de door hem vanuit België verrichte intracommunautaire afstandsverkopen van goederen te bepalen in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen.

De in het eerste lid bedoelde keuze gaat in: 1° wanneer de belastingplichtige de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater nog niet gebruikt: op de dag dat de bijzondere regeling van toepassing is overeenkomstig artikel 57 quinquies van de Uitvoeringsverordening (EU) nr.282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde; 2° wanneer de belastingplichtige de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek al gebruikt: vanaf de eerste door de belastingplichtige vanuit België verrichte intracommunautaire afstandsverkoop van goederen of de eerste door de belastingplichtige verrichte dienst bedoeld in artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, b), van het Wetboek. In de gevallen dat de belastingplichtige die bijzondere regeling al toepast vóór 1 juli 2021, gaat de keuze in op die datum.

De in het eerste lid bedoelde keuze geldt tot 31 december van het tweede jaar volgend op de in het tweede of derde lid bedoelde datum.

De keuze blijft evenwel van toepassing zolang de belastingplichtige van de in artikel 58quater van het Wetboek bedoelde regeling gebruikmaakt en neemt een einde op de dag dat de belastingplichtige niet langer van de bijzondere regeling gebruikmaakt.

Deze keuze geldt eveneens om de plaats van de diensten bedoeld in artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, b), van het Wetboek te bepalen in de lidstaat waar de ontvanger van de dienst is gevestigd of waar hij zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft. § 2. Iedere uitsluitend in België gevestigde belastingplichtige, die geen gebruikmaakt van de in artikel 58quater van het Wetboek bedoelde bijzondere regeling, die vanuit België intracommunautaire afstandsverkopen van goederen verricht, waarvan het totale bedrag, exclusief btw, samen met het totale bedrag, exclusief btw, van de diensten bedoeld in artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, b), van het Wetboek, tijdens het voorafgaande en het lopende kalenderjaar de drempel van 10.000 euro niet heeft overschreden en die ervoor kiest de plaats van de door hem verrichte intracommunautaire afstandsverkopen te bepalen in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen, stelt de dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert bij aangetekende zending van die keuze op de hoogte.

Deze zending vermeldt: 1° de naam of de maatschappelijke benaming van de belastingplichtige en het adres van zijn administratieve hoofdzetel of de maatschappelijke zetel alsook het identificatienummer dat hem door de lidstaat van identificatie werd toegekend voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde;2° de lidstaten van aankomst van de verzonden of vervoerde goederen ter bestemming waarvan de belastingplichtige de in het eerste lid bedoelde handelingen verricht;3° de datum alsook de naam en de hoedanigheid van de ondertekenaar. De overeenkomstig het eerste lid gemaakte keuze gaat in op de datum van de aangetekende zending en geldt tot 31 december van het tweede jaar dat op die datum volgt.

Deze keuze geldt eveneens om de plaats van de diensten bedoeld in artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, b), van het Wetboek te bepalen in de lidstaat waar de ontvanger is gevestigd of waar hij zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft. § 3. De in paragraaf 2 bedoelde belastingplichtige doet aangifte volgens de modaliteiten van de mededeling van de keuze bedoeld in de paragraaf 2, eerste en tweede lid, van de overschrijding van de drempel van 10.000 euro, bedoeld in artikel 15, § 2, tweede lid, 3°, van het Wetboek, vanaf de eerste handeling, in haar geheel beschouwd, waardoor de drempel is overschreden en van de datum vanaf wanneer die overschrijding plaatsvond.

De belastingplichtige is evenwel van die verklaring ontslagen wanneer een dergelijke verklaring in de loop van het voorafgaande kalenderjaar werd ingediend of wanneer hij in de loop van één van de twee voorafgaande kalenderjaren of in het lopende kalenderjaar de keuze bedoeld in dit artikel heeft gemaakt.

De minister van Financiën of zijn gemachtigde bepaalt de vorm en de manier waarop de verklaring wordt gedaan.".

Art. 15.Artikel 7ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 november 2019, wordt vervangen als volgt: "Art. 7ter § 1. Iedere uitsluitend in België gevestigde belastingplichtige, die gebruikmaakt van de in artikel 58quater van het Wetboek bedoelde bijzondere regeling en die in artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, b), van het Wetboek bedoelde diensten verricht, waarvan het totale bedrag, exclusief btw, samen met het totale bedrag, exclusief btw, van de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen vanuit België, in het vorige en lopende kalenderjaar de drempel van 10.000 euro niet heeft overschreden, wordt geacht ervoor te kiezen de plaats van die diensten te bepalen in de lidstaat waar de afnemer van de dienst gevestigd is of waar die zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.

De in het eerste lid bedoelde keuze gaat in: 1° wanneer de belastingplichtige de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater nog niet gebruikt: op de dag dat de bijzondere regeling van toepassing is overeenkomstig artikel 57 quinquies van de Uitvoeringsverordening (EU) nr.282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde; 2° wanneer de belastingplichtige de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek al gebruikt: vanaf de eerste door de belastingplichtige verrichte dienst bedoeld in artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, b), van het Wetboek of de eerste door de belastingplichtige vanuit België verrichte intracommunautaire afstandsverkoop van goederen. In de gevallen dat de belastingplichtige die bijzondere regeling al toepast vóór 1 juli 2021, gaat de keuze in op die datum.

De in het eerste lid bedoelde keuze geldt tot 31 december van het tweede jaar volgend op de in het tweede of derde lid bedoelde datum.

De keuze blijft evenwel van toepassing zolang de belastingplichtige van de in artikel 58quater van het Wetboek bedoelde regeling gebruikmaakt en neemt een einde op de dag dat de belastingplichtige niet langer van de bijzondere regeling gebruikmaakt.

Deze keuze geldt eveneens om de plaats van de door de belastingplichtige vanuit België verrichte intracommunautaire afstandsverkopen van goederen te bepalen in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen. § 2. Iedere uitsluitend in België gevestigde belastingplichtige die geen gebruikmaakt van de in artikel 58quater van het Wetboek bedoelde bijzondere regeling, die diensten bedoeld in artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, b), van het Wetboek verricht, waarvan het totale bedrag, exclusief btw, samen met het totale bedrag, exclusief btw, van de intracommunautaire afstandsverkopen van goederen vanuit België, in het vorige en lopende kalenderjaar de drempel van 10.000 euro niet heeft overschreden en die ervoor kiest de plaats van deze diensten te bepalen in de lidstaat waar de ontvanger van de dienst is gevestigd of waar die zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, stelt de dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert bij aangetekende zending van die keuze op de hoogte.

Deze zending vermeldt: 1° de naam of de maatschappelijke benaming van de belastingplichtige en het adres van zijn administratieve hoofdzetel of maatschappelijke zetel alsook het identificatienummer dat hem werd toegekend voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde krachtens artikel 50 van het Wetboek;2° de lidstaat of de lidstaten waar de diensten plaatsvinden overeenkomstig artikel 21bis, § 2, 9°, eerste lid, van het Wetboek;3° de datum alsook de naam en de hoedanigheid van de ondertekenaar. De overeenkomstig het eerste lid gemaakte keuze gaat in op de datum van de aangetekende zending en geldt tot 31 december van het tweede jaar dat op die datum volgt.

Deze keuze geldt eveneens om de plaats van de door de belastingplichtige verrichte intracommunautaire afstandsverkopen van goederen vanuit België te bepalen in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen. § 3. De belastingplichtige bedoeld in paragraaf 2 die diensten verricht bedoeld in artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, b), van het Wetboek, doet aangifte volgens de modaliteiten van de mededeling van de keuze bedoeld in paragraaf 2, eerste en tweede lid, van de overschrijding van de drempel van 10.000 euro bedoeld in artikel 21bis, § 2, 9°, tweede lid, c), van het Wetboek, vanaf de eerste handeling, in haar geheel beschouwd, waardoor de drempel is overschreden en van de datum vanaf wanneer die overschrijding plaatsvond.

De belastingplichtige is evenwel van die verklaring ontslagen wanneer een dergelijke verklaring in de loop van het voorafgaande kalenderjaar werd ingediend of wanneer hij in de loop van één van de twee voorafgaande kalenderjaren of in het lopende kalenderjaar de keuze bedoeld in dit artikel heeft gemaakt, met inbegrip van de keuze gemaakt krachtens dit artikel in de vóór 1 juli 2021 toepasselijke versie.

De minister van Financiën of zijn gemachtigde bepaalt de vorm en de manier waarop de verklaring wordt gedaan.".

Art. 16.In artikel 2, § 3, van het koninklijk besluit nr. 22 van 15 september 1970 met betrekking tot de bijzondere regeling voor landbouwondernemers inzake belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993 en vervangen bij het koninklijk besluit van 30 april 2013, worden de woorden "leveringen van goederen verricht onder de voorwaarden van artikel 15, §§ 2 en 3," vervangen door de woorden "intracommunautaire afstandsverkopen van goederen verricht onder de voorwaarden van artikel 15, § 2,".

Art. 17.Artikel 4ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993 en vervangen bij het koninklijk besluit van 30 april 2013, wordt opgeheven.

Art. 18.In artikel 5bis, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 december 2009, worden de woorden "9, §§ 2 en 3," vervangen door de woorden "9, § 2, 9bis".

Art. 19.In het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd door het koninklijk besluit van 9 december 2019, wordt het opschrift van afdeling 1 vervangen als volgt: "Afdeling 1. - Betalingen op de rekeningen van "Btw-Ontvangsten" Brussel, "Inning en Invordering", "Inning NETP" en "Mini One Stop Shop - VAT BE"".

Art. 20.In afdeling 1 van hetzelfde besluit, wordt het opschrift van onderafdeling 3, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 juli 2003 en waarvan het opschrift is vervangen bij het koninklijk besluit van 5 juli 2015, vervangen als volgt: "Onderafdeling 3. - Betaling op de postrekening "Inning NETP"".

Art. 21.Artikel 13bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 juli 2003 en vervangen bij het koninklijk besluit van 5 juli 2015, wordt vervangen als volgt: "

Art. 13bis.De betaling van de belasting bedoeld in de artikelen 58ter, § 6, vierde lid, 58quater, § 6, vierde lid en 58quinquies, § 6, vierde lid, van het Wetboek waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de aangifte bedoeld in de artikelen 58ter, § 6, 58quater, § 6 en 58quinquies, § 6, van het Wetboek wordt gedaan op de postrekening BE32 6792 0036 3402 van "Inning NETP".

De betaling door de schuldenaar van de belasting op de postrekening wordt gedaan door storting of overschrijving met vermelding van de gestructureerde mededeling die hem werd ter kennis gebracht door de administratie. Zij heeft uitwerking op de datum bepaald overeenkomstig artikel 4, § 1.".

Art. 22.In afdeling 1 van hetzelfde besluit, wordt het opschrift van onderafdeling 4, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 5 juli 2015, vervangen als volgt: "Onderafdeling 4. - Betaling op de postrekening van "Mini One Stop Shop - VAT BE"".

Art. 23.Artikel 13ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 5 juli 2015, wordt vervangen als volgt: "

Art. 13ter.De betaling van de belasting bedoeld in de artikelen 58ter, § 5, derde lid en 58quater, § 5, vierde lid, van het Wetboek waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de aangifte bedoeld in de artikelen 58ter, § 5 en 58quater, § 5, van het Wetboek, zoals deze bepalingen van toepassing zijn tot en met 30 juni 2021, met betrekking tot een tijdvak voorafgaand aan 1 juli 2021, wordt gedaan op de postrekening BE78 6792 0036 2186 van "Mini One Stop Shop - VAT BE".

Wanneer een aangifte bedoeld in de artikelen 58ter, § 5 en 58quater, § 5, van het Wetboek, zoals deze bepalingen van toepassing zijn tot en met 30 juni 2021, wordt ingediend vanaf 1 juli 2021 en betrekking heeft op een tijdvak dat deze datum voorafgaat, wordt de betaling van de belasting gedaan op de in het eerste lid vermelde postrekening.

Wanneer verbeteringen worden aangebracht aan een aangifte met betrekking tot een tijdvak voorafgaand aan 1 juli 2021, waardoor belasting aan de Schatkist wordt gestort, wordt de betaling eveneens gedaan op de in het eerste lid daartoe voorziene postrekening.".

Art. 24.Artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 31 van 2 april 2002 met betrekking tot de toepassingsmodaliteiten van de belasting over de toegevoegde waarde ten aanzien van de handelingen verricht door niet in België gevestigde belastingplichtigen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 november 2019, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1.§ 1. De niet in België gevestigde belastingplichtige die overeenkomstig artikel 55, § 1 of § 2, van het Wetboek een aansprakelijke vertegenwoordiger laat erkennen, richt een verzoek aan het KMO Centrum Specifieke Materies waarin hij de volledige identiteit vermeldt van de aansprakelijke vertegenwoordiger die hij de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde ter erkenning voorstelt.

Het verzoek wordt ingediend op een formulier dat bij het KMO Centrum Specifieke Materies ter beschikking wordt gesteld van de betrokkenen en waarvan het model wordt bepaald door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde.

Dit verzoek vergezelt de aangifte van aanvang van werkzaamheid voorgeschreven door artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek, tenminste indien de niet in België gevestigde belastingplichtige niet reeds in België voor btw-doeleinden zou zijn geïdentificeerd.

Het KMO Centrum Specifieke Materies geeft de niet in België gevestigde belastingplichtige en de aansprakelijke vertegenwoordiger kennis van de erkenning. Tegelijkertijd, in de mate waarin de belastingplichtige niet reeds voor btw-doeleinden is geïdentificeerd in België, deelt het KMO Centrum Specifieke Materies hem, evenals aan zijn aansprakelijke vertegenwoordiger, ook het identificatienummer voor de belasting over de toegevoegde waarde mee dat hem is toegekend. § 2. Wanneer een niet in België gevestigde belastingplichtige aan wie een identificatienummer is toegekend, de erkenning van zijn aansprakelijke vertegenwoordiger wil schrappen maar zijn werkzaamheid hier te lande voortzet, of zijn aansprakelijke vertegenwoordiger wil vervangen door een andere, doet hij daarvan aangifte bij het KMO Centrum Specifieke Materies.

De aansprakelijkheid van de aansprakelijke vertegenwoordiger wiens erkenning is ingetrokken of die wordt vervangen, is onder die omstandigheden beperkt tot de handelingen verricht door de niet in België gevestigde belastingplichtige tot de datum van aanvaarding door de administratie van het verzoek dat het voorwerp uitmaakt van die aangifte.".

Art. 25.In artikel 2, § 2, van hetzelfde besluit worden de woorden "Centraal btw-kantoor voor buitenlandse belastingplichtigen" telkens vervangen door de woorden "KMO Centrum Specifieke Materies".

Art. 26.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende: "

Art. 2bis.Voorafgaand aan zijn identificatie, verkrijgt de tussenpersoon bedoeld in artikel 58quinquies, § 3, eerste lid, van het Wetboek, op basis van de aangifte bedoeld in deze bepaling een erkenning van het KMO Centrum Specifieke Materies.

Het KMO Centrum Specifieke Materies geeft de in het eerste lid bedoelde tussenpersoon kennis van de erkenning en deelt hem tegelijkertijd het identificatienummer voor de belasting over de toegevoegde waarde mee dat hem is toegekend, alsook het nummer dat is toegekend aan de belastingplichtige of belastingplichtigen voor wie hij is aangesteld, overeenkomstig artikel 58quinquies, § 4, tweede en derde lid, van het Wetboek.".

Art. 27.Artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 17 maart 2019, wordt vervangen als volgt: "

Art. 3.§ 1. De in artikel 1 bedoelde aansprakelijke vertegenwoordiger of de in artikel 2 bedoelde vooraf erkende persoon is bekwaam om contracten aan te gaan, is in België gevestigd en aanvaardt de belastingplichtige te vertegenwoordigen.

De in artikel 2bis bedoelde tussenpersoon is bekwaam om contracten aan te gaan, is in België gevestigd en aanvaardt om in naam en voor rekening van de belastingplichtige de verplichtingen na te komen waarin de in artikel 58quinquies van het Wetboek bedoelde bijzondere regeling voorziet. § 2. Tot waarborg van de invordering van alle bedragen die respectievelijk ten laste van de vertegenwoordigde belastingplichtige(n) of van de tussenpersoon opeisbaar zouden kunnen worden aan belastingen, geldboeten, nalatigheidsinteresten en kosten, wordt een zekerheid gevraagd.

De zekerheid kan bestaan uit een borgtocht in speciën, een borgtocht in effecten of een persoonlijke borgstelling van een verzekeringsonderneming, van een bank of een private spaarkas die hun activiteiten in België mogen uitoefenen. § 3. Het bedrag van de zekerheid bedoeld in paragraaf 2 wordt vastgesteld op tien pct. van het saldo van de verschuldigde belasting voor een periode van twaalf kalendermaanden dat voortvloeit uit de in artikelen 53, § 1, eerste lid, 2°, 58ter, § 6, 58quater, § 6 en 58quinquies, § 6, van het Wetboek bedoelde aangiften die zijn ingediend tijdens het voorafgaande kalenderjaar: 1° door de niet in België gevestigde belastingplichtige wat de aansprakelijke vertegenwoordiger bedoeld in artikel 1 betreft;2° voor het geheel van de vertegenwoordigde belastingplichtigen wat de vooraf erkende persoon bedoeld in artikel 2 betreft;3° door de tussenpersoon bedoeld in artikel 2bis wat die tussenpersoon betreft. Wanneer een dergelijke referentie naar de in het eerste lid bedoelde verschuldigde belasting ontbreekt, wordt het bedrag van de zekerheid door de administratie voorlopig vastgesteld op basis van de ramingen van de aansprakelijk vertegenwoordiger, van de vooraf erkende persoon of van de tussenpersoon. Ze wordt definitief vastgesteld ten laatste op 30 april van het daaropvolgende jaar overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in het eerste lid.

Wanneer een vooraf erkende persoon beschikt over twee globale nummers, wordt het bedrag van de zekerheid volgens de in het eerste en tweede lid bedoelde toepassingsmodaliteiten bepaald voor het geheel van de verrichte handelingen onder de twee nummers en kan het zonder onderscheid, geheel of gedeeltelijk, worden gebruikt om de invordering te waarborgen van de verschuldigde bedragen voor de handelingen verricht onder het ene of het andere van deze twee nummers.

Het bedrag van de overeenkomstig het eerste tot derde lid vastgestelde zekerheid mag niet lager zijn dan 7.500 euro en niet hoger dan een miljoen euro.

Het bedrag van de zekerheid wordt vastgesteld voor een periode die eindigt op 31 december van het tweede jaar dat volgt op het jaar waarin de zekerheid werd vastgesteld. § 4. De in artikel 1 bedoelde aansprakelijke vertegenwoordiger, de in artikel 2 bedoelde vooraf erkende persoon of de in artikel 2bis bedoelde tussenpersoon kan aan het einde van de in paragraaf 3, vijfde lid, bedoelde periode om een herziening verzoeken van het bedrag van de zekerheid, in functie van het saldo van de verschuldigde belasting bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, wanneer het vastgestelde verschil in dat saldo een verlaging van het bedrag van die zekerheid met zich meebrengt.

De administratie herziet het bedrag van deze zekerheid aan het einde van de in paragraaf 3, vijfde lid, bedoelde periode, in functie van het saldo van de verschuldigde belasting bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, wanneer het vastgestelde verschil in dat saldo een verhoging van het bedrag van deze zekerheid met zich meebrengt.

Het bedrag van de zekerheid wordt niet herzien wanneer het verschil tussen de in aanmerking te nemen bedragen minder dan 10 pct. bedraagt.".

Art. 28.Artikel 7 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 maart 2010, wordt vervangen als volgt: "

Art. 7.§ 1. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die in België niet voor btw-doeleinden dient te worden geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, a), van het Wetboek, kan teruggaaf verkrijgen van de belasting geheven van de hem geleverde goederen, van de hem verstrekte diensten en van de door hem verrichte invoeren in het binnenland, mits een aanvraag tot teruggaaf wordt ingediend bij het KMO Centrum Specifieke Materies. Hij kan evenwel geen teruggaaf verkrijgen van de belasting geheven van de handelingen die hij heeft verricht of die hem werden verstrekt in het binnenland onder het btw-identificatienummer dat overeenkomstig artikel 50, § 3, van het Wetboek, werd toegekend aan een vooraf erkende persoon bedoeld in artikel 2, § 1. § 2. Iedere niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die in België voor btw-doeleinden is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, a), van het Wetboek ingevolge het feit dat hij gebruikmaakt van de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58quater van het Wetboek, kan teruggaaf verkrijgen van de belasting geheven van de aan hem geleverde goederen, van de hem verstrekte diensten en van de door hem verrichte invoeren in het binnenland, mits een aanvraag tot teruggaaf wordt ingediend bij het KMO Centrum Specifieke Materies. § 3. De aanvraag wordt in drie exemplaren naar de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde dienst toegestuurd, uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar volgend op het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft.

De minister van Financiën of zijn gemachtigde bepaalt de vorm van de aanvraag tot teruggaaf, de over te leggen stukken en de modaliteiten van de teruggaaf. § 4. De teruggaaf geschiedt rekening houdend met de bankgegevens vermeld in de aanvraag bedoeld in de paragrafen 1 en 2. De bankkosten voor de verrichting van de teruggaaf worden in voorkomend geval in mindering gebracht van het voor teruggaaf vatbare bedrag.

De teruggaaf die niet kan worden uitgevoerd op de in het eerste lid beschreven wijze, geschiedt door middel van een postassignatie gesteld op naam van de rechthebbende op teruggaaf. § 5. Op de aanvraag tot teruggaaf wordt niet ingegaan indien zij betrekking heeft op een bedrag van minder dan 50 euro.".

Art. 29.In afdeling 1 van tabel G van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41 van 30 januari 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 oktober 1993 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 maart 2021, wordt het opschrift van rubriek Ibis vervangen als volgt: "Ibis. Gehele of gedeeltelijke niet-betaling of niet-tijdige betaling van de verschuldigde belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de ingediende aangifte bedoeld in de artikelen 58ter, § 6, 58quater, § 6 en 58quinquies, § 6, van het Wetboek die nog verschuldigd blijft de tiende dag van de tweede maand die volgt op het kalenderkwartaal waarvoor de voormelde aangifte werd ingediend.".

Art. 30.In afdeling 2 van tabel G van de bijlage bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 oktober 1993 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in rubriek VIII, wordt het vijfde punt vervangen als volgt: "5.Inbreuken in verband met het onrechtmatig toepassen of inroepen van de verleggingsregeling bedoeld in artikel 5, § 3, van het koninklijk besluit nr. 7 van 29 december 1992 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde.

Le montant des taxes dues pour une période contrôlée d'un an (10) est :

Het bedrag van de verschuldigde belasting voor een gecontroleerde periode van één jaar (10) is:

5 p.c. de la taxe pour laquelle le report a été appliqué ou utilisé à tort

- inférieur ou égal à 1.250 EUR

5 pct. van de belasting waarvoor de verleggingsregeling onrechtmatig werd toegepast of ingeroepen

- minder dan of gelijk aan 1.250 EUR

10 p.c. de la taxe pour laquelle le report a été appliqué ou utilisé à tort";

- supérieur à 1.250 EUR

10 pct. van de belasting waarvoor de verleggingsregeling onrechtmatig werd toegepast of ingeroepen";

- meer dan 1.250 EUR

(10) Lorsque la période contrôlée est inférieure ou supérieure à un an, le montant de 1.250 EUR est diminué ou augmenté proportionnellement.

(10) Indien de controleperiode korter of langer is dan één jaar wordt het bedrag van 1.250 EUR proportioneel verminderd of verhoogd.


2° het opschrift van rubriek IX wordt vervangen als volgt: "IX.Overtredingen met betrekking tot de vrijstellingen bedoeld in artikel 40, § 1, 1°, 1° bis en 2°, en § 4, van het Wetboek"; 3° een rubriek IXbis wordt ingevoegd, luidende:

"IXbis.Défaut de paiement, en tout ou en partie, ou paiement tardif des taxes dues dont l'exigibilité résulte du dépôt de la déclaration visée à l'articles 58sexies, § 3, du Code et qui restent dues au dix-septième jour du mois qui suit la période à laquelle la déclaration se rapporte.

10 p.c. de la taxe due".

"IXbis. Gehele of gedeeltelijke niet-betaling of niet-tijdige betaling van de verschuldigde belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de ingediende aangifte bedoeld in artikel 58sexies, § 3, van het Wetboek en die nog verschuldigd blijft op de zeventiende dag van de maand die volgt op het tijdvak waarop de aangifte betrekking heeft.

10 pct. van de verschuldigde belasting".


Art. 31.In afdeling 1 van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44 van 9 juli 2012 tot vaststelling van het bedrag van de niet-proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 december 2019, wordt het opschrift van rubriek II vervangen als volgt: "II. Aangiften bedoeld in de artikelen 53ter, 1°, 58ter, § 6, 58quater, § 6, en 58quinquies, § 6, van het Wetboek en in artikel 18, § 7, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 1 en artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 14".

Art. 32.Artikel 2, § 1, 2°, van het koninklijk besluit nr. 56 van 9 december 2009 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf wordt aangevuld met de bepaling onder c), luidende: "c) leveringen van goederen of diensten waarvoor de belastingplichtige gebruikmaakt van de bijzondere regeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3 of 4, van de Richtlijn 2006/112/EG.".

Art. 33.Artikel 25, § 1, 5°, van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met de bepaling onder c), luidende: "c) leveringen van goederen of diensten waarvoor de belastingplichtige gebruikmaakt van één van de bijzondere regelingen bedoeld in de artikelen 58quater of 58quinquies van het Wetboek;".

Art. 34.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2021.

In afwijking van het eerste lid treedt artikel 27 van het huidige besluit in werking op 1 oktober 2021.

Art. 35.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 29 juni 2021.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM

^