Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 maart 2011
gepubliceerd op 09 maart 2011

Koninklijk besluit betreffende de evolutie van de toezichtsarchitectuur voor de financiële sector

bron
federale overheidsdienst financien, federale overheidsdienst justitie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken, federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie en federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2011003096
pub.
09/03/2011
prom.
03/03/2011
ELI
eli/besluit/2011/03/03/2011003096/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 MAART 2011. - Koninklijk besluit betreffende de evolutie van de toezichtsarchitectuur voor de financiële sector


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening is voorgelegd, geeft uitvoering aan artikel 26 van de wet van 2 juli 2010 tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, en houdende diverse bepalingen.

Uitgaande van de beginselen die in deze wet zijn geponeerd, wenst de wetgever de toezichtsarchitectuur van de Belgische financiële sector te laten evolueren van een geïntegreerd toezichtsmodel naar een bipolair model, het « Twin Peaks »-model genoemd. Dit bipolaire model moet, op structureel gebied, gestalte geven aan de twee hoofddoelen van het financiële toezicht : enerzijds, de macro- en micro-economische stabiliteit van het financiële stelsel handhaven, wat zal behoren tot de verantwoordelijkheden van de Nationale Bank van België (hierna « de Bank »), en, anderzijds, naast onder meer rechtvaardige en transparante marktprocessen alsook correcte relaties tussen de marktspelers, een loyale, billijke en professionele behandeling van de cliënten (gedragsregels) waarborgen, waarvoor de bevoegdheid bij de CBFA blijft berusten.

Op deze wijze zal de toezichtsarchitectuur van de financiële sector in België in lijn liggen met de vooruitzichten die zich thans aftekenen in Europa, en in het bijzonder in de Euro-zone. Zo heeft het Verenigd Koninkrijk onlangs nog zijn ambitieuze project voorgesteld voor de hervorming van het toezicht op zijn financiële sector, waarbij de huidige opdrachten van de Financial Services Authority - een geïntegreerde autoriteit zoals de CBFA - verdeeld worden over een prudentiële autoriteit en een autoriteit voor marktregulering en gedragsregels (1).

De implementatie van het aldus beschreven Twin Peaks-model, houdt enerzijds in dat het individuele prudentiële toezicht op de actoren van het financiële stelsel die cliëntengelden mogen aanhouden (het microprudentieel toezicht), dat thans wordt waargenomen door de CBFA, wordt overgedragen aan de Bank en aldus wordt samengevoegd met het macro-economische toezicht dat de Bank uitoefent.

Anderzijds impliceert dit dat de CBFA, met name naast haar traditionele opdracht om toe te zien op de goede werking, de transparantie en de integriteit van de financiële markten alsook om het toezicht uit te oefenen op het onrechtmatig aanbieden van producten en financiële diensten, haar actieterrein uitbreidt naar het relatief nieuwere gebied van het toezicht op de naleving van de gedragsregels waaraan de financiële tussenpersonen onderworpen zijn teneinde een loyale, billijke en professionele behandeling van hun cliënten te waarborgen.

Teneinde de structuren inzake het toezicht op de financiële sector te laten evolueren stipuleert artikel 26 van de wet dat de Koning zo vlug mogelijk, door middel van een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en bij wet te bekrachtigen, alle nodige maatregelen neemt teneinde : 1° de opdrachten van de Bank uit te breiden door daarin de volgende bevoegdheden op te nemen : a) de bevoegdheden en opdrachten van het CSRSFI, voor wat het toezicht van prudentiële aard betreft, zoals bedoeld in de artikelen 89 en 90 van de wet van 2 augustus 2002; Dit maakt onder meer het voorwerp uit van het nieuwe artikel 41 van de organieke wet van de Bank, ingevoerd door artikel 196 van het voorliggende ontwerpbesluit : de bepalingen aangaande de bevoegdheden en opdrachten van het CSRSFI, voor wat het toezicht van prudentiële aard betreft, worden geïntegreerd in de organieke wet van de Bank. b) de bevoegdheden en opdrachten van de CBFA, bedoeld in artikel 45, § 1, 11, 61, 101 en 131, en eventueel 111 en 121, van de wet van 2 augustus 2002 wat betreft het toezicht van prudentiële aard op de kredietinstellingen met inbegrip van de instellingen voor elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 1, derde lid, van de wet van 22 maart 2003 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de verzekeringsondernemingen, de beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap, de herverzekeringsondernemingen, de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, de verrekeningsinstellingen, de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen en de betalingsinstellingen in de zin van titel II van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, met uitzondering van het toezicht op de gedragsregels die gelden op de markt van het sparen, het beleggen, de pensioenen en de verzekeringen, waarvoor de CBFA de bevoegde autoriteit is; Het ontwerpbesluit geeft gestalte aan het door de wetgever beoogde summa divisio « toezicht van prudentiële aard en toezicht op de gedragsregels in de verschillende wetten die het statuut van en het toezicht op de financiële instellingen regelen, volgens de hieronder nader toegelichte richtlijnen.

Voor de invoering van het Twin Peaks-model dienen niet minder dan 25 wetten en een aantal van hun uitvoeringsbesluiten te worden herzien.

De verder opgenomen artikelsgewijze commentaar betreft de sleutelbepalingen van deze wetten.

In het ontwerpbesluit is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de opdrachten van de Bank uit te breiden met de bevoegdheden van prudentiële aard die aan de CBFA zijn toegekend krachtens artikel 45, § 1, 11° en 12°, van de wet van 2 augustus 2002, namelijk het toezicht op de naleving van de wet op de aanvullende pensioenen en van de wet op de aanvullende pensioenen voor zelfstandigen. 2° de Bank toe te laten één of verschillende juridische entiteiten op te richten waarvan het doel bestaat in het uitoefenen van alle of een deel van de bevoegdheden bedoeld in de bepaling onder 11 en van een deel van de opdrachten toebedeeld aan de Bank door de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België en de opdrachten, de organen, de benaming, de financieringsmodaliteiten evenals alle andere modaliteiten noodzakelijk om de goede werking van deze entiteiten te verzekeren, te bepalen; In het voorliggende ontwerpbesluit wordt - in navolging van het Nederlandse model en in tegenstelling tot het Franse en Engelse prudentiële toezichtsmodel - geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor de Bank om het toezicht van prudentiële aard onder te brengen in een afzonderlijke entiteit. 3° de overdracht aan de Bank te regelen van de personeelsleden van de Bank of van de CBFA die belast zijn met de aan de Bank toebedeelde opdrachten, met dien verstande dat de juridische entiteit waaraan de personeelsleden op deze wijze worden overgedragen, louter door deze overdracht, alle rechten en verplichtingen overneemt die voortvloeien uit de wet of de arbeidscontracten en de collectief gesloten of toegepaste arbeidsvoorwaarden, die op de overdrachtsdatum bestaan bij de entiteit die de betrokken personeelsleden overdraagt, met inbegrip van de op grond van hun arbeidsprestaties verworven anciënniteit bij de overdragende entiteit en de voordelen die voortvloeien uit de op hen toepasselijke pensioenregeling, inclusief de aanvullende pensioenregeling; Het comité voor de voorbereiding van de nieuwe toezichtsarchitectuur zoals bedoeld in artikel 26, § 2, van de wet van 2 juli 2010 heeft het aantal personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, van de CBFA dat dient te worden overgedragen aan de Bank bepaald. Bij de bepaling van het aantal en de identiteit van de betrokken personen heeft het comité acht geslagen op de continuïteit van het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en van de werking van de Bank en de CBFA. Het ontwerpbesluit bevat de bepalingen die nodig zijn om de overdracht van de personeelsleden te regelen.

Wat de overdracht van personeel betreft, stelt het besluit dat de Bank de personeelsleden overneemt die op het ogenblik van de bevoegdheidsoverdracht belast zijn met de opdrachten die haar worden toebedeeld, samen met de personeelsleden die zijn toebedeeld aan de juridische, administratieve en informaticaondersteuning van deze opdrachten. Tevens bepaalt het besluit dat de Bank, louter door de overdracht, alle rechten en verplichtingen overneemt die voortvloeien uit de wet of de arbeidscontracten en de collectief gesloten of toegepaste arbeidsvoorwaarden die op de datum van de overdracht bestaan bij de CBFA, met inbegrip van de anciënniteit die zij hebben verworven en de voordelen die voortvloeien uit de voor hen op het ogenblik van de overdracht geldende pensioenregeling, inclusief de aanvullende pensioenregeling. Daarnaast stelt het besluit dat ook de personeelsleden van de CBFA waarvan de arbeidsprestaties op de datum van de overdracht zijn opgeschort maar die vóór de opschorting voornamelijk belast waren met de opdrachten die aan de Bank worden toevertrouwd, automatisch en van rechtswege worden overgedragen aan de Bank. 4° te voorzien in de overdracht naar de Bank van de rechten en verplichtingen van het CSRSFI en de CBFA, die zijn toegewezen aan of verband houden met de naar de Bank overgehevelde opdrachten en bevoegdheden, evenals regels vast te stellen voor de overgedragen bevoegdheden, die inzonderheid verband houden met het aansprakelijkheidsregime van toepassing op de Bank, de leden van haar organen, haar personeelsleden, en met de financiering van de uitoefening van deze opdrachten en bevoegdheden; Het ontwerpbesluit regelt de overdracht en de dekking van de financiële verplichtingen die door de CBFA en het CSRSFI zijn gemaakt voor de uitvoering van hun respectieve toezichtsopdrachten.

Wat de financiering van het toezicht betreft, lijkt het nuttig om de huidige regeling voor de dekking van de werkingskosten van de CBFA te herzien, meer bepaald op het vlak van het prudentiële toezicht. De herziene regeling hoeft weliswaar niet noodzakelijkerwijs in werking te treden op het ogenblik dat de nieuwe architectuur geïmplementeerd wordt. Er wordt dan ook voorgesteld om de bijdragen van de verschillende sectoren in de toezichtskosten voor 2011 bij wijze van voorschot te laten innen door de Bank en de CBFA op grond van het koninklijk besluit van 22 mei 2005 betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA. De definitieve bijdragen zullen worden vastgesteld conform de financieringsregels die de Koning zal uitwerken voor elk van deze beide instellingen.

Wat de CBFA betreft, en de uitbreiding van haar bevoegdheden inzake consumentenbescherming indachtig, wijzigt de wetgever met het voorliggend ontwerpbesluit de organieke wet teneinde bijdragen te kunnen innen voor het toezicht op de producten die in België worden verhandeld. 5° de naam van de CBFA te wijzigen, de structuur en samenstelling van de organen van de CBFA en de Bank aan te passen rekening houdend met de aldus overgedragen opdrachten en de bepalingen die betrekking hebben op het CSRSFI ten laatste op 31 maart 2011 op te heffen; Gelet op de evolutie van het opdrachtenpakket van de CBFA en inzonderheid op het feit dat het toezicht op de gedragsregels centraal zal staan bij de uitoefening van haar bevoegdheden, rijst tot slot de vraag of haar naam die teruggaat tot 1935, het jaar waarin de Bankcommissie werd opgericht, behouden moet blijven. Omdat beide instellingen zich ook beter moeten kunnen profileren binnen de voorgestelde nieuwe architectuur, stelt het comité voor om de naam van de CBFA te veranderen in « FSMA », wat staat voor : « Autorité des services et marchés financiers » « Autoriteit financiële diensten en markten » « Autorität Finanzielle Dienste und Märkte » « Financial Services and Markets Authority (FSMA) ».

Wat de structuur en de samenstelling van de organen van de FSMA en de Bank betreft opteert het ontwerpbesluit voor maximale continuïteit.

De wetsbepalingen aangaande het directiecomité van de Bank blijven ongewijzigd. Wel zal het comité zich voor de integratie binnen de Bank van de bevoegdheden van prudentiële aard en de betrokken personeelsleden kunnen beroepen op de deskundigheid en jarenlange ervaring van de twee leden van het directiecomité van de CBFA die de operationele leiding hadden van de departementen belast met het toezicht op de bankverzekerings- en verzekeringsbankiergroepen. Zij worden bij de Bank aangesteld als bijzonder mandataris voor een duur die met de resterende duur van hun lopend mandaat bij de CBFA overeenkomt.

De beheersstructuur van de CBFA (raad van toezicht, directiecomité, voorzitter, secretaris-generaal) blijft onaangeroerd, met dien verstande dat de bevoegdheden van de raad van toezicht preciezer omschreven worden, en dat een einde gesteld wordt aan het mandaat van de drie leden van het directiecomité van de Bank die krachtens het vroegere artikel 49, § 6 van de wet van 2 augustus 2002 in het comité van de CBFA zetelden, alsook van de twee leden die als bijzonder mandataris worden geïntegreerd in de Bank. Het directiecomité van de CBFA wordt aldus afgeslankt van 7 naar 4 leden. 6° in voorkomend geval te voorzien in de modaliteiten van de samenwerking tussen de Bank en de CBFA alsook de modaliteiten van de toewijzing van de uitoefening van bevoegdheden en taken aan deze instellingen. De belangrijkste modaliteiten van de toewijzing en de uitoefening door de Bank en de CBFA van hun nieuwe toezichtsopdrachten worden in de sectorale wetten geregeld. De sectorale wetten voorzien voorts het sluiten van een samenwerkingsprotocol, waarin de toezichthouders de details van de samenwerking (in het bijzonder de vorm waarin informatie zal uitgewisseld worden) zullen bepalen met inachtname van de respectieve bevoegdheden die aan de instellingen zijn toevertrouwd.

Daarnaast en los van de samenwerking bij de uitoefening van hun respectieve toezichtsopdrachten voert het ontwerpbesluit in beider organieke wetten een algemene bepaling in die de CBFA en de Bank toelaat een samenwerking uit te bouwen in de domeinen die zij in onderling akkoord bepalen.

Aan de verplichting voor de CBFA en de Bank om synergieën tot stand te brengen heeft de wet van 2 juli 2010 met haar artikel 23 een einde gesteld.

Voor de gebieden waar sinds begin 2004 synergieën zijn ingevoerd, met name het beheer van de informaticainfrastructuur, verbinden de instellingen zich ertoe om elkaar wederzijds van dienst te zijn gedurende een overgangsperiode.

Daarna zullen de instellingen de samenwerking op vrijwillige basis verderzetten in domeinen zoals de inzameling van periodieke informatie die beide toezichthouders voor de uitoefening van hun toezichtstaken behoeven. Aldus zal de Bank blijven instaan voor de inzameling van de informatie die de ondernemingen periodiek zullen moeten overmaken zowel aan de ene als aan de andere autoriteit, en zal zij die informatie ter beschikking stellen van de CBFA. Deze laatste zal daarentegen zelf instaan voor de inzameling van de informatie die uitsluitend voor haar bestemd is.

De bijzonderheden van deze samenwerking worden, zoals thans het geval is, geregeld in dienstenovereenkomsten.

Krachtlijnen voor de concrete invoering van het « Twin Peaks »-toezichtsmodel De implementatie van de toezichtsarchitectuur berust op twee onderscheiden en autonome polen die elk een specifieke doelstelling nastreven. Dit is de onderliggende filosofie van elk zogenaamd « Twin Peaks »-model en noodzaakte bijgevolg de analyse van elke bepaling die zich in elk van de sectorale wetten bevond die thans het toezicht op de verschillende types van actoren in de Belgische financiële sector regelen.

Deze analyse gebeurde volgens de hieronder toegelichte krachtlijnen : Teneinde de tenuitvoerlegging van artikel 26, § 1, 2° van de wet van 2 juli 2010 mogelijk te maken, diende in de verschillende wetten die het statuut beheersen van de financiële ondernemingen waarvoor het prudentiële toezicht wordt overgedragen aan de Bank, eerst een onderscheid te worden gemaakt tussen de regels van prudentiële aard, die voortaan tot de bevoegdheid van de Bank behoren, en de regels die als « gedragsregels » worden aangemerkt en onder de bevoegdheid van de CBFA vallen.

De prudentiële regels zijn specifiek gericht op het waarborgen van de soliditeit van de financiële instellingen door vereisten op te leggen op het vlak onder meer van de solvabiliteit, de liquiditeit en de rendabiliteit van deze instellingen. De gedragsregels zijn er specifiek op gericht om een loyale, billijke en professionele behandeling van de cliënten te bewerkstelligen door vereisten op te leggen op het vlak onder meer van de deskundigheid van de onderneming, haar bedrijfsvoering en de zorgvuldige behandeling van de cliënt of de consument op het gebied van de gedragsregels.

Tot het uiterste doorgetrokken, houdt de logica van het Twin Peaks-model in dat een financiële instelling moet beschikken over een vergunning van elke toezichthouder, dat de toezichthouders autonome controles en beoordelingen verrichten en eveneens op autonome wijze gebruik maken van hun bevoegdheid om herstelmaatregelen en sancties op te leggen.

Er werd evenwel van naderbij bekeken hoe de interactie tussen de bevoegdheden zoals die in onze buurlanden toegewezen zijn aan de prudentiële autoriteiten en de marktautoriteiten in de praktijk verloopt. Het eerste Twin Peaks-model dat in Europa in werking trad en derhalve op de langste ervaring kan bogen, is het model dat in Nederland is ingevoerd (2). Dit model is gebaseerd op een globale analyse van de risico's waaraan de Nederlandse financiële sector is blootgesteld. Het heeft dan ook als leidraad gefungeerd om een concreet voorstel uit te werken voor het bipolaire toezicht op de Belgische financiële sector.

Zonder de basisbeginselen van het Twin Peaks-model in vraag te stellen, toont het Nederlandse model aan dat het mogelijk is om de uitoefening van de bevoegdheden van de twee toezichthouders beter op elkaar af te stemmen, voornamelijk door waar mogelijk overlappingen bij het uitoefenen van het toezicht of het nemen van tegenstrijdige beslissingen te vermijden.

Er werd voor geopteerd om deze benadering te volgen veeleer dan de meer strikte zienswijze, voor het aanpassen, via het ontwerpbesluit, van de wetten die het statuut en het toezicht regelen van de financiële ondernemingen waarvoor het prudentiële toezicht wordt overgedragen aan de Bank.

Hierbij werd mede gesteund op de ervaring die de Nederlandse autoriteiten hebben opgedaan op het terrein en werd bijzondere aandacht besteed aan de invoering, in het voorgestelde dispositief, van de noodzakelijke mechanismen om de autonomie van elke toezichthouder te vrijwaren, daarbij tegelijkertijd zorgdragend voor een efficiënte en doeltreffende interactie tussen de beide entiteiten.

De wijze waarop deze interactie gestructureerd is, vormt immers de hoeksteen voor het uitbouwen van een bipolair model.

De Bank is bevoegd voor het verlenen van vergunningen aan de financiële ondernemingen waarvoor zij het prudentiële toezicht zal uitoefenen. De bevoegdheid om een vergunning te verlenen houdt eveneens in dat doorlopend toezicht wordt gehouden op de vergunnings- en bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden, alsook de mogelijkheid om herstelmaatregelen op te leggen, de vergunning te herroepen en procedures in te stellen voor de vereffening en sanering van deze ondernemingen.

Wanneer bij de Bank een vergunningsaanvraag wordt ingediend, zal zij, naast het geval waarin de aanvraag afkomstig is van een onderneming die banden heeft met een onderneming onder toezicht van de CBFA, het advies van de CBFA inwinnen voor de materies die tot de bevoegdheden van deze laatste behoren : o beoordeling van de professionele betrouwbaarheid van de kandidaat-leiders die voor het eerst worden voorgedragen door een onderneming onderworpen aan het prudentiële toezicht van de Bank; o beoordeling van het passend karakter van het integriteitsbeleid van de onderneming in zoverre dit beleid gedragsregels betreft; o beoordeling van de organisatie van de onderneming voor zover deze de loyale, billijke en professionele behandeling van de cliënten beïnvloedt; o beoordeling van de onafhankelijkheid en adequatie van de compliancefunctie in de mate deze functie toeziet op de inachtneming van de regels die gericht zijn op een loyale, billijke en professionele behandeling van de cliënten van de onderneming.

De Bank is niet gebonden door het advies van de CBFA maar dient in voorkomend geval in haar beslissing te motiveren om welke redenen zij meent te moeten afwijken van het advies van de CBFA. Ten aanzien van de ondernemingen waaraan aldus een vergunning is verleend, behoudt de CBFA een exclusieve transversale bevoegdheid voor wat betreft het toezicht op de gedragsregels. Het ontwerpbesluit wijzigt de sectorale wetten teneinde voor deze aangelegenheden aan te geven welke bevoegdheden aan welke van deze beide instellingen zijn toegekend alsook om de nadere regels voor de uitoefening van hun bevoegdheden te preciseren.

Tot slot werd erop toegezien dat elke autoriteit de nodige preventieve en repressieve instrumenten toegewezen kreeg om haar toezicht op doeltreffende wijze te kunnen uitoefenen, met inachtneming van de bevoegdheden van de andere autoriteit en door mechanismen in te voeren om, zo nodig, te kunnen arbitreren tussen, enerzijds, de maatregelen die de CBFA meent te moeten nemen ten aanzien van een instelling waarvoor de Bank optreedt als prudentiële toezichthouder en, anderzijds, de gegevenheden die inherent zijn aan de handhaving van de stabiliteit van het financiële systeem die onder de verantwoordelijkheid van de Bank valt.

De wet zal de bevoegdheden van de CBFA binnen de kortst mogelijke termijn moeten aanvullen om er het klassieke sanctieapparaat in consumentenaangelegenheden in op te nemen zoals strafsancties, de mogelijkheid om minnelijke schikkingen te treffen, het verbod van commercialisatie, de nietigverklaring van onwettige bedingen of onregelmatige overeenkomsten.

Dit evenwel zonder afbreuk te doen aan de toepassing van de wetten van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming en van de wet van 12 juni 1991 betreffende het consumentenkrediet, zodat naast het transversaal toezicht door de CBFA, ook het in deze wetten voorziene arsenaal van sanctioneringsmogelijkheden behouden blijft.

Het toezicht door de CBFA omvat niet het toezicht op de naleving van de wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming of van de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 december 2000 dat uitvoering verleende aan de vroegere wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. Het toezicht op de naleving van deze wet en dat besluit komt toe, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de officiers van de gerechtelijke politie, aan de door de minister bevoegd voor Economie afgevaardigde ambtenaren. Deze laatsten hebben verscheidene bevoegdheden toegewezen gekregen om de inbreuken op deze wet op te sporen en vast te stellen.

Bovendien blijkt dat in de rechtsleer enige vragen zijn ontstaan over de draagwijdte van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 5 december 2000, zodat het aangewezen lijkt dat de Koning dit besluit actualiseert.

Telkens als mogelijk en relevant, werd coherentie nagestreefd in de voorgestelde opsplitsing van het toezicht op de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de verzekeringsondernemingen.

Het besluit voert de wetswijzigingen door die noodzakelijk zijn om het prudentieel toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening toe te kennen aan de Bank. Dit principe staat uitdrukkelijk in de wet terwijl het toezicht over de sociale wetten met betrekking tot de aanvullende pensioenen eventueel aan de Bank mag toegekend worden. Datum en de modaliteiten van de effectieve overdracht van het prudentieel toezicht zullen bij koninklijk besluit geregeld worden. Er werd geopteerd om in de aanvangsfase het prudentieel toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening en de sociale controle op de aanvullende pensioenen, tweedepijlersverzekering inbegrepen, tijdelijk samen te laten in de CBFA. In dit verslag zijn de elementen vervat die bij de overdracht in overweging dienen genomen te worden, waarbij vooral de mate van prudentiële arbitrage vastgesteld wordt, belangrijk is.

Het besluit voert in elk van de sectorale wetten een wettelijke basis in voor het afsluiten van een protocol tussen de NBB en de CBFA waarin de praktische modaliteiten van hun interactie wordt geregeld. Dit protocol zal meer bepaald nadere regels vaststellen voor het uitwisselen van informatie en bepalen voor welke materies de autoriteiten elkaar zullen raadplegen teneinde een level playing field te creëren voor de toepassing van gelijkaardige wetgevingen.

Naast de wetten die het statuut van de financiële instellingen regelen, dienen ook andere wetten gewijzigd te worden waar zij verwijzen naar de CBFA als vergunningverlenende autoriteit voor de kredietinstellingen, de beursvennootschappen en de verzekeringsondernemingen.

Commentaar bij de artikelen Aangezien het ontwerpbesluit er hoofdzakelijk toe strekt bestaande wetsbepalingen te herinrichten in functie van de nieuwe bevoegdheidsverdeling, acht de Raad van State het nuttig in het verslag aan de Koning een tabel op te nemen die het volledige detail weergeeft van de oorspronkelijke bepalingen, en van hun toewijzing, met opgaaf van het artikel van het ontwerpbesluit dat de toewijzing regelt.

Eerder dan een tabel op te maken, waarvan de complexiteit de rechtszekerheid niet noodzakelijk ten goede zou komen, zullen de CBFA en de Nationale Bank alles in het werk stellen om op de datum van inwerkingtreding van het besluit dat ter ondertekening voorligt, een officieus gecoördineerde versie van de belangrijkste toezichtswetten via hun respectieve websites bekend te maken.

Dit lijkt de meest transparante wijze om de rechtsonderhorigen wegwijs te maken in het toezichtsregime dat voortaan op hen van toepassing zal zijn. HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen in de wet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds (artikel 1) In afwijking van de bepalingen van de wet van 2 augustus 2002, oefent het Rentenfonds momenteel de functie uit van toezichthouder (eerstelijnsbevoegdheden inzake Market Abuse en Transaction Reporting) op de markt van de overheidsschuld. In het kader van de versterking van haar bevoegdheden als toezichthouder op de financiële markten, zal de CBFA die bevoegdheid overnemen; daartoe zal de momenteel geldende bevoegdheidsopdracht worden opgeheven. De bepalingen van artikel 14 van de wet van 2 augustus 2002 worden eveneens in die zin aangepast.

De CBFA zal aldus belast zijn met het permanente toezicht op de transactiegegevens die de markthouders (te weten, de Primary Dealers) uiterlijk op de tiende werkdag van de volgende maand aan het Agentschap van de Schuld meedelen krachtens het lastenboek.

Het Rentenfonds blijft bevoegd voor het bekendmaken van de dagelijkse statistieken per type van financieel instrument en voor het garanderen van de liquiditeit van de OLO's die zijn toegelaten tot de verhandeling op Euronext Brussels.

Om het Fonds en de CBFA in staat te stellen de praktische maatregelen te nemen die vereist zijn voor de bevoegdheidsoverdracht, bepaalt de ontwerptekst dat de Koning de datum van inwerkingtreding van deze bepalingen vastlegt. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen in de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen (artikelen 2 tot 89) Aanvankelijk regelde de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen hoofdzakelijk de verzekeringsovereenkomsten. In de loop van de jaren 2000 werd zij aangevuld met prudentiële bepalingen. De prudentiële en contractuele regels zijn vaak met elkaar vervlochten in eenzelfde bepaling.

In het algemeen, en conform de logica van de hogervermelde richtsnoeren, wordt ervan uitgegaan dat de bevoegdheden van de Bank moeten worden uitgebreid met de bepalingen die ertoe strekken de financiële soliditeit van de verzekeringsondernemingen te garanderen evenals met de bepalingen over hun toelating, over het continue toezicht op de toelatings- en uitoefeningsvoorwaarden en over de vereffening en de sanering.

In de huidige stand van de wetgeving en zonder rekening te houden met de ontwikkelingen in de Europese regelgeving die ertoe strekken de gedragsregels tot steeds meer sectoren uit te breiden, worden de volgende bepalingen beschouwd als bepalingen die gericht zijn op het waarborgen van een loyale, billijke en professionele behandeling van de verzekeringnemers, de verzekerden en de betrokken derden : de artikelen 3bis, 9, § 1, eerste lid, laatste zin, 11, 3°, 6° en 8°, 19, § 1, 19bis, 19ter, 20, 21octies, § 1 en § 2, derde lid, 28ter tot 28decies, 64, § 2, 65, 76 en 77. Die bepalingen zijn limitatief opgesomd in artikel 45, § 1 van de wet van 2 augustus 2002, die de opdrachten beschrijft die aan de CBFA zijn toebedeeld.

Deze bepalingen betreffen aangelegenheden die specifiek en eigen zijn aan de CBFA, uit hoofde van haar transversale bevoegdheden inzake het toezicht op de gedragsregels.

Hierna wordt toelichting gegeven bij de voornaamste wijzigingen in de verschillende regelgevingen die de wet bevat.

Toelating (hoofdstuk II van de wet van 9 juli 1975, artikelen 5 tot 12 van het ontwerpbesluit) Er wordt een artikel 2bis ingevoerd om een onderscheid te maken tussen de bevoegdheid om toelatingen te verlenen aan verzekeringsondernemingen, die toekomt aan de Bank, en de bevoegdheid om als toezichthouder op te treden voor het onrechtmatig aanbieden van verzekeringsovereenkomsten, die momenteel in artikel 3 is opgenomen en die aan de CBFA toekomt.

Net zoals de buitenlandse toezichthouders zal de Bank de CBFA raadplegen wanneer de onderneming die om toelating verzoekt, banden heeft met ondernemingen die onder het toezicht van de CBFA vallen.

Voor de aangelegenheden die tot de specifieke en eigen bevoegdheden van de CBFA behoren, zal de Bank het advies van de CBFA vragen. Zo zal de CBFA een advies moeten verstrekken over : o het passend karakter van het integriteitsbeleid van de onderneming, in de mate dat dit beleid betrekking heeft op de gedragsregels (bv. verstrekking van informatie aan de verzekeringnemers, de verzekerden en de begunstigden van verzekeringsovereenkomsten, bescherming van hun privéleven, non-discriminatie, misbruik van voorkennis en koersmanipulatie, deontologische bepalingen); o het passend karakter van de organisatie van de functies die onder haar bevoegdheid vallen : o( beoordeling van de organisatie van de verzekeringsondernemingen vanuit het oogpunt van gedragstoezicht (bv. procedure voor de commercialisatie van de producten en voor het in aanmerking nemen van het profiel van de cliënt, procedure voor het beheer van de verzekeringsdossiers, met inbegrip van de schadegevallen, ten aanzien van het cliënteel, organisatie van de rechtsbijstand, klachtenbeheer); o( passende onafhankelijke compliancefunctie om te garanderen dat de gedragsregels worden nageleefd; o de statuten van de betrokken onderneming, waarbij zij specifieke aandacht besteedt aan bepalingen die nadelig kunnen zijn voor de verzekerden.

Voor zover zij dienaangaande uit hoofde van de uitoefening van haar diverse toezichtsopdrachten over relevante elementen beschikt verstrekt de CBFA de Bank tevens advies in verband met de eerbaarheid van de natuurlijke personen die een verzekeringsonderneming voordraagt als lid van haar raad van bestuur of als leidinggevende.

De CBFA verstrekt haar advies binnen een voorafbepaalde termijn die begint te lopen vanaf het ogenblik dat het dossier alle informatie bevat die vereist is door de wet en haar uitvoeringsbesluiten.

Het advies van de CBFA is niet bindend voor de Bank. Indien de CBFA ernstige bezwaren zou uiten op de punten waarover haar advies wordt gevraagd en de Bank een besluit neemt dat afwijkt van het advies wordt zulks evenwel met de redenen voor de afwijking in de interne motivering van het besluit van de Bank vermeld.

Ook wordt het advies van de CBFA betreffende de aangelegenheden die binnen haar bevoegdheidssfeer vallen, samen met de beslissing van de Bank over de vergunningsaanvraag, ter kennis gebracht van de aanvrager. Immers, zelfs indien de Bank meent dat de eventuele aandachtspunten geïdentificeerd door de CBFA, het globale dossier in acht genomen, geen voldoende grond uitmaken om een vergunning te weigeren, is het wenselijk dat de betrokken onderneming deze aandachtspunten ab initio kent. Zo kan ze eraan verhelpen en vermijden dat de CBFA in een later stadium herstelmaatregelen moet opleggen.

Tot slot worden in het besluit de elementen van het toelatingsdossier opgesomd die de Bank aan de CBFA zal bezorgen om haar in staat te stellen haar bevoegdheden uit te oefenen.

Organisatie (artikel 14bis van de wet van 9 juli 1975, artikel 15 van het ontwerpbesluit) De Bank ziet toe op de naleving van de voorwaarden voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf, met dien verstande dat de CBFA ook daar, voor de organisatorische aspecten die verband houden met de gedragsregels, over een specifieke en eigen toezichtsbevoegdheid beschikt.

Indien de passende organisatie van de verzekeringsondernemingen volledig tot de bevoegdheid van de Bank behoort, zal de CBFA aldus toezien op de aspecten waarover zij een advies heeft moeten verstrekken in het kader van het onderzoek van de toelatingsaanvraag van de betrokken onderneming : het passend karakter van het integriteitsbeleid van de onderneming, het bestaan van een passende compliancefunctie om te garanderen dat de gedragsregels worden nageleefd en de effectieve toepassing van het integriteitsbeleid, het bestaan en de organisatie van een klachtendienst en de organisatie van de rechtsbijstand.

Tarieven en voorwaarden (artikelen 19-20 en 21octies, § 1 van de wet van 9 juli 1975, artikelen 23, 24 en 26 van het ontwerpbesluit) Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de Bank en de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft, om toezicht te houden op de opstelling en de toepassing van de tarieven en voorwaarden, die in overeenstemming moeten zijn met de wet.

De vaststelling van de maximale referentierentevoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur behoort tot de bevoegdheid van de Bank, mits de CBFA wordt ingelicht en in de mate dat de maximale rentevoet een impact heeft op de individuele verzekeringsovereenkomsten.

Behoren tot de exclusieve bevoegdheid van de CBFA : o( het toezicht op de individuele clausules en overeenkomsten, die in overeenstemming moeten zijn met de wet; o( het toezicht op de verplichte vermeldingen op documenten die in uitvoering van verzekeringsovereenkomsten zijn uitgegeven.

Verzoeken om informatie en onderzoeksbevoegdheden (artikel 21 van de wet van 9 juli 1975, artikel 25 van het ontwerpbesluit) De informatieverplichtingen van de verzekeringsondernemingen gelden ten aanzien van de Bank en de CBFA, ieder voor wat haar bevoegdheden betreft. Iedere instelling beschikt over dezelfde onderzoeksbevoegdheden voor wat zijn bevoegdheden betreft.

In evenwicht brengen van tarieven (artikel 21octies, § 2 van de wet van 9 juli 1975, artikel 26 van het ontwerpbesluit) Het opleggen van een tariefverhoging behoort tot de bevoegdheid van de Bank, omdat die maatregel erop gericht is de solvabiliteit van de onderneming te handhaven.

De Bank dient de CBFA echter onmiddellijk op de hoogte te brengen van haar beslissing, gezien de impact ervan op de individuele overeenkomsten.

Rapporteringsverplichtingen (artikelen 22-23 van de wet van 9 juli 1975, artikelen 27 en 28 van het ontwerpbesluit) De toegelaten verzekeringsondernemingen hebben diverse informatieverplichtingen ten aanzien van de toezichthouder. Naargelang van het geval gelden die verplichtingen ten aanzien van de Bank of ten aanzien van de Bank en de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheid betreft.

Nihil obstat verwervingen/aandeelhoudersstructuur (artikelen 23bis -24 van de wet van 9 juli 1975, artikel 28 van het ontwerpbesluit) De mogelijkheid om zich te verzetten tegen de verwerving van een significante deelneming in een Belgische verzekeringsonderneming, op de voorwaarden bedoeld in § § 1 tot 4 van artikel 23bis, behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de Bank.

De Bank raadpleegt de CBFA wanneer de kandidaat-verwerver een door haar toegelaten onderneming is.

De informatieverplichtingen die omschreven zijn in §§ 5 tot 8 van artikel 23bis gelden ten aanzien van de Bank.

De bevoegdheid om de stemrechten te schorsen die verbonden zijn aan de aandelen die in het bezit zijn van een aandeelhouder wiens invloed het gezond en voorzichtig beleid van de verzekeringsonderneming evenals de aanmaningsbevoegdheid ten aanzien van die aandeelhouder in het gedrang kan brengen (artikel 24), komt toe aan de Bank, die de CBFA hierover inlicht wanneer de aandeelhouder een door haar toegelaten onderneming is.

Overdracht van kapitaal (artikel 25 van de wet van 9 juli 1975, artikel 4 van het ontwerpbesluit) De bevoegdheid om zich te verzetten tegen een overdracht van kapitaal door een Belgisch agentschap of bijkantoor van een buitenlandse onderneming, indien die overdracht de financiële positie van het agentschap of het bijkantoor in het gedrang zou brengen, is een prudentiële bevoegdheid die toekomt aan de Bank.

Herstelmaatregelen (artikelen 26-28 van de wet van 9 juli 1975, artikelen 29 tot 33 van het ontwerpbesluit) De wet voorziet in 4 herstelmaatregelen : 1. de aanstelling van een speciaal commissaris;2. de schorsing van de uitoefening van het bedrijf van de onderneming;3. de vervanging van zaakvoerders;4. de intrekking van de toelating. In het kader van haar bevoegdheden als prudentieel toezichthouder beschikt de Bank over al deze maatregelen.

De Bank licht de CBFA in wanneer zij beslist een hersteltermijn op te leggen aan een door haar toegelaten onderneming.

Om de doeltreffendheid te garanderen van het toezicht van de CBFA met betrekking tot de bepalingen die onder haar bevoegdheid vallen, kan zij de uitoefening van het bedrijf van de verzekeringsondernemingen geheel of ten dele schorsen en de vervanging gelasten van een zaakvoerder of een bestuurder.

Hiertoe worden de tweede en derde maatregel toegevoegd aan de repressieve maatregelen die de CBFA kan nemen.

Tevens kan de CBFA bij ernstige en stelselmatige overtreding van de gedragsregels in hoofde van een verzekeringsonderneming, de Bank vragen de toelating van de betrokken verzekeringsonderneming in te trekken.

In de organieke wet van de CBFA (nieuw artikel 36bis, ingevoerd bij artikel 215 van dit ontwerpbesluit), wordt een arbitragemechanisme ingevoerd om de Bank in staat te stellen om zich uit hoofde van haar bevoegdheden als centrale bank te verzetten tegen een door de CBFA voorgestelde maatregel, wanneer die maatregel de stabiliteit van het financieel stelsel in het gedrang zou kunnen brengen of indien de CBFA het voornemen heeft de uitoefening van het bedrijf van de onderneming volledig te schorsen of te verbieden.

Informatieverstrekking aan de Europese Commissie en de andere lidstaten (artikelen 37bis en 37ter van de wet van 9 juli 1975, artikel 37 van het ontwerpbesluit) De Bank is verplicht om de Europese Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis te stellen van elke toelating die wordt verleend aan een dochteronderneming van een onderneming die ressorteert onder het recht van een Staat die geen lid is van de EER, alsook van elke verwerving door een dergelijke onderneming van een deelneming in een Belgische verzekeringsonderneming.

Revisoraal toezicht (artikelen 38 tot 40quinquies van de wet van 9 juli 1975, artikelen 38 tot 40 van het ontwerpbesluit) De opdracht van commissaris bij een verzekeringsonderneming naar Belgisch recht mag enkel aan speciaal daartoe erkende revisoren worden toevertrouwd (artikelen 38 en 39).

In het kader van haar bevoegdheden als prudentieel toezichthouder erkent de Bank de revisoren die de opdracht van erkend commissaris bij een verzekeringsonderneming mogen uitoefenen, en legt zij het desbetreffende erkenningsreglement vast (artikel 40). De Bank spreekt zich uit over elk voorstel tot aanstelling van een erkend commissaris bij een verzekeringsonderneming.

De Bank is bevoegd om de erkenning van een erkend commissaris te herroepen onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald in artikel 40ter.

Daarnaast wordt, in de organieke wet van de CBFA, een ad-hocerkenning ingevoerd (nieuw artikel 87bis van de wet van 2 augustus 2002, ingevoegd bij artikel 238 van het ontwerpbesluit) voor de in de gedragsregels gespecialiseerde revisoren die in aanmerking komen om door de CBFA te worden erkend, en die door de CBFA met speciale opdrachten kunnen worden belast bij alle ondernemingen die onder haar transversale toezichtsbevoegdheid op dat vlak vallen.

Commissie voor Verzekeringen (artikel 40 van de wet van 9 juli 1975, artikel 39 van het ontwerpbesluit) De bevoegdheden van de Commissie voor Verzekeringen betreffen momenteel zowel het prudentieel toezicht als het toezicht op de gedragsregels. Haar secretariaat zal ook in de toekomst door de CBFA worden waargenomen. Het ontwerpbesluit heft de bevoegdheid van de Commissie op prudentieel vlak op.

Afstand en intrekking van de toelating (hoofdstuk IVbis van de wet van 9 juli 1975, artikelen 42 tot 44 van het ontwerpbesluit) De Bank is bevoegd op het vlak van de afstand en de intrekking van de toelating van een verzekeringsonderneming; in geval van afstand of intrekking van een toelating stelt zij de CBFA daarvan op voorhand in kennis. Er wordt eveneens verwezen naar de commentaar bij artikel 26 van de wet hierboven.

Saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures (hoofdstuk V, artikelen 45 tot 48/25 van de wet van 9 juli 1975, artikelen 46 tot 50 van het ontwerpbesluit) De Bank is integraal bevoegd voor alle aangelegenheden met betrekking tot de sanering en de liquidatie van de Belgische verzekeringsondernemingen.

Zij houdt de CBFA op de hoogte van alle stappen van de procedure, voor zover de sanering of de liquidatie de overdracht of de beëindiging van individuele verzekeringsovereenkomsten impliceert.

Uitoefening van een activiteit in het buitenland door een Belgische verzekeringsonderneming (hoofdstuk Vbis van de wet van 9 juli 1975, artikelen 51 tot 57 van het ontwerpbesluit) Enkel de Bank is bevoegd om een Belgische verzekeringsonderneming de toelating te verlenen om in het buitenland een activiteit uit te oefenen onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald in de artikelen 50 tot 62 van de wet (bijkantoor of vrije dienstverrichting).

Bijkantoren van en vrije dienstverrichting door verzekeringsondernemingen die ressorteren onder het recht van een lidstaat van de EER (hoofdstuk Vter van de wet van 9 juli 1975, artikelen 58 tot 66 van het ontwerpbesluit) In tegenstelling tot de bankwetgeving voorziet de wet van 9 juli 1975 niet in bevoegdheden van prudentiële aard in hoofde van de toezichthouder van het land van ontvangst van bijkantoren van buitenlandse verzekeringsondernemingen.

De bijkantoren van buitenlandse verzekeringsondernemingen en de buitenlandse ondernemingen die hun activiteiten in vrije dienstverrichting uitoefenen, zijn enkel verplicht om de regels na te leven die worden geacht van algemeen belang te zijn, en die in hoofdzaak van niet-prudentiële aard zijn.

Dit neemt niet weg dat de toelatingsprocedure met betrekking tot de opening van bijkantoren en de uitoefening van activiteiten in vrije dienstverrichting, verband houdt met het statuut van de ondernemingen en bijgevolg moet worden beheerd door de autoriteit die bevoegd is voor de verlening van toelatingen, i.e. de Bank.

De Bank zal de toezichthouder van het land van herkomst ervan op de hoogte brengen dat de CBFA bevoegd is voor het toezicht op de naleving van de gedragsregels op het Belgisch grondgebied, en zal de CBFA onvertraagd informeren over de verleende toelatingen.

De CBFA zal rechtstreeks handelen met de toezichthouder van het land van herkomst in verband met de eventuele overtredingen van voornoemde gedragsregels.

Overdrachten (hoofdstuk Vquater van de wet van 9 juli 1975, artikel 67 van het ontwerpbesluit) De bevoegdheden op het vlak van de overdracht, door een Belgische verzekeringsonderneming, van een geheel van rechten en verplichtingen aan een in of buiten de EER gelegen onderneming (artikelen 74 en 75) behoren toe aan de Bank, die een dergelijke overdracht (vooraf) ter kennis brengt van de CBFA. De bepaling die de mogelijkheid tot opzegging van een overeenkomst door de verzekeringnemers regelt (artikel 77), is van niet-prudentiële aard.

Omzetting en fusie door overneming van onderlinge verzekeringsverenigingen (hoofdstuk Vquinquies en Vsexies van de wet van 9 juli 1975, artikel 68 van het ontwerpbesluit) Voor zover zij betrekking hebben op het statuut van de onderlinge verzekeringsverenigingen, behoren de voorschriften met betrekking tot de omzetting van dergelijke verenigingen (artikelen 78bis tot 78noniesdecies ) tot de bevoegdheden van de Bank.

Sancties (hoofdstuk VII van de wet van 9 juli 1975, artikelen 69 tot 75 van het ontwerpbesluit) De Bank en de CBFA beschikken, ieder voor wat hun bevoegdheden betreft, over de in de artikelen 81 tot 89 van de wet bedoelde sanctiebevoegdheden : a. de bevoegdheid om aanmaningen te geven en bekend te maken (artikel 81), b.de bevoegdheid om administratieve geldboetes op te leggen (artikel 82),. c. de mogelijkheid om aanwijzingen van inbreuken die strafrechtelijk kunnen worden bestraft, aan het Parket over te maken (artikelen 83 tot 89) De Bank en de CBFA informeren elkaar over sanctiebeslissingen genomen ten aanzien van verzekeringsondernemingen. De Bank spreekt zich uit over de professionele betrouwbaarheid en de passende ervaring van de effectieve leiding van de verzekeringsondernemingen onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald in artikel 90 van de wet. De Bank handelt ter zake na het advies van de CBFA te hebben ingewonnen inzake de betrouwbaarheid.

De Bank controleert de naleving van de verbodsbepalingen en onverenigbaarheden en is bevoegd om ter zake afwijkingen te verlenen.

Aanvullend toezicht op Belgische verzekeringsondernemingen in een verzekerings- of herverzekeringsgroep (hoofdstuk VIIbis van de wet van 9 juli 1975, artikelen 76 tot 83 van het ontwerpbesluit) De voorschriften in verband met het aanvullend toezicht op Belgische verzekeringsondernemingen in een verzekerings- of herverzekeringsgroep zijn van prudentiële aard. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen in de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen (artikelen 89 tot 92) De ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen zijn, wat hun verplichtingen uit hoofde van de wet van 6 augustus 1990 betreft, onderworpen aan het toezicht van de Controledienst voor de Ziekenfondsen. De in artikel 3, eerste lid, b) en c), van die wet bedoelde diensten zijn verzekeringsverrichtingen.

Om een gelijk speelveld te waarborgen tussen de ziekenfondsen en de verzekeringsondernemingen, voorziet de wet van 6 augustus 1990 in hoofde van de Controledienst voor de Ziekenfondsen in de verplichting om een samenwerkingsovereenkomst af te sluiten met de CBFA, waarin de uitwisseling van informatie en de eenvormige toepassing van de betrokken wetgeving wordt geregeld.

Daar het prudentieel toezicht op de verzekeringsondernemingen wordt overgedragen aan de Bank, dient deze verplichting eveneens te bestaan ten aanzien van deze laatste, voor wat haar bevoegdheden betreft. HOOFDSTUK 4. - wijzigingen aan de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten (Artikelen 92 en 93) De wijzigingen hebben betrekking op de bepalingen inzake de vordering tot staking die de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel kan instellen ter bescherming van het openbaar spaarwezen waarbij de betrokken bepalingen worden aangepast om rekening te houden met de nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen Bank en CBFA. HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen in de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium (artikel 94) Het toezicht op de rekeninghouders van gedematerialiseerde effecten van de overheid wordt overgedragen aan de Bank. HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen in de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet (artikelen 95 en 96) De kredietinstellingen, de betalingsinstellingen en de instellingen onderworpen aan het toezicht van de CBFA worden geacht te voldoen aan de erkenningsvoorwaarden die de wet van 12 juni 1991 vooropstelt voor kredietgevers.

In de betrokken bepalingen dient « de CBFA » te worden vervangen door « de Bank ». HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen in het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (artikelen 97 en 98) De wijzigingen hebben betrekking op de adviesbevoegdheid van de CBFA inzake de vrijstelling van roerende voorheffing op de spaarboekjes.

Aangezien daarbij zowel prudentiële aspecten als aspecten van beleggersbescherming aan de orde zijn wordt voortaan het advies van de Bank en de CBFA gevraagd. HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen in de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van het terrorisme (artikelen 99 en 100) De wet van 11 januari 1993 bevat delegaties aan de Koning, voor wat betreft de omzetting van Europese richtlijnen en de uitbreiding van de bepalingen van de wet tot nieuwe categorieën ondernemingen of personen waarvan blijkt dat hun activiteiten zich kunnen lenen tot het witwassen van geld of de financiering van terrorisme. De Koning ageert in deze op advies van de CBFA. De wijzigingen in deze wet strekken ertoe ook aan de Bank adviesbevoegdheid te verlenen in de mate dat zij vergunningverlenende overheid wordt voor een aantal in de wet bedoelde instellingen. HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen in de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen (artikelen 101 tot 152) De bevoegdheidsverdeling en samenwerking tussen de CBFA en de Bank wat betreft het toezicht op de kredietinstellingen en de beursvennootschappen geschiedt eveneens volgens de hoger uiteengezette krachtlijnen.

Wetgevingstechnisch doet zij zich anders voor dan in de verzekeringswet in de mate dat de wet van 22 maart 1993 (zoals overigens deze van 6 april 1995) anders is opgevat.

Vergunningsprocedure (artikelen 8 tot 9bis van de wet van 22 maart 1993, artikelen 109 tot 111 van het ontwerpbesluit) In artikel 8 van de wet van 22 maart 1993 wordt voorzien dat de Bank bij het bepalen van de voorwaarden van de vergunningsaanvraag rekening zal houden met de voorwaarden die de CBFA dienaangaande stelt.

Het gewijzigde artikel 9 en het nieuwe artikel 9bis omschrijven de adviesbevoegdheid van de CBFA in het kader van de vergunningsprocedure van kredietinstellingen.

Deze adviesbevoegdheid betreft de organisatie van de kredietinstelling vanuit het oogpunt van de loyale, billijke en professionele behandeling van de cliënten en inzonderheid van de naleving van de regels bedoeld in artikel 45, § 1,3°, van de wet van 2 augustus 2002 dat door dit besluit wordt aangepast. De CBFA is niet bevoegd om zich over het geheel van de organisatie van de kredietinstelling uit te spreken. Haar bevoegdheid inzake organisatie en dus haar advies in het kader van de vergunningsprocedure beperkt zich tot de aspecten ervan die rechtstreeks verband houden met de naleving van de gedragsregels.

De CBFA dient zich er inderdaad van te vergewissen dat de organisatorische omkadering van bij de oprichting van de kredietinstelling een voldoende niveau heeft om de naleving van de gedragsregels te kunnen waarborgen. Zo zal de CBFA er bijvoorbeeld belang bij hebben na te gaan hoe de bank georganiseerd is om tegemoet te komen aan de verplichtingen inzake optimale uitvoering van de beursorders, zal zij zich ervan willen vergewissen dat de kredietinstelling op een afdoende wijze georganiseerd zal zijn bij de opmaak van de profielen van haar cliënten, of zal zij zicht willen hebben op het gebeurlijk bestaan van belangenconflicten in de organisatie van de instelling.

Daarnaast moet de CBFA zich tevens kunnen uitspreken over het passend karakter van het integriteitsbeleid van de kredietinstelling. Zowel de Bank als de CBFA zijn bevoegd op dit gebied. De Bank zal uit hoofde van het prudentieel toezicht vooral acht slaan op het voorkomingsbeleid inzake het witwassen en meer algemeen inzake de opvolging en het beheer van het reputatierisico en het operationeel risico voor de kredietinstelling. De CBFA van haar kant houdt toezicht op het integriteitsbeleid vanuit het oogpunt van de naleving van de gedragsregels die een loyale, billijke en professionele behandeling van de cliënten moet verzekeren. Er dient opgemerkt dat de gedragsregels zoals bepaald door de MiFID-richtlijn zowel voor de zgn. « professionele » als de retailcliënten gelden, al wordt er een hogere bescherming toegekend aan de retailcliënten.

Tenslotte wordt voorzien in een verplicht advies bij de beoordeling van de professionele betrouwbaarheid van bestuurders en personen die deelnemen aan de effectieve leiding voor zover zij voor het eerst worden voorgedragen bij een financiële onderneming onder toezicht bij de Bank. De vereiste passende ervaring zal steeds opnieuw getoetst moeten worden in het licht van de concrete organisatie van de instelling van de specifieke inhoud van de functie die de betrokken persoon zal vervullen.

Het advies van de CBFA is niet bindend voor de Bank. In deze gelden dezelfde principes en modaliteiten als voor het beoordelen van de toelatingsaanvragen van verzekeringsondernemingen.

De passende organisatie als vergunningsvoorwaarde (artikelen 20 en 20bis van de wet van 22 maart 1993, artikelen 113 en 114 van het ontwerpbesluit) De artikelen 20 en 20bis behandelen de organisatorische vergunningsvoorwaarden voor de kredietinstellingen. Daar waar artikel 20 de zuiver organisatorische vereisten vastlegt, behandelt artikel 20bis de organisatorische gedragsregels. De CBFA wordt met toepassing van artikel 45, § 1, 3°, f, van de wet van 2 augustus 2002 bevoegd voor het toezicht op beide artikelen vanuit het perspectief van de gedragsregels. Wat artikel 20 betreft zal deze bevoegdheid zich voornamelijk richten op de compliancefunctie. Deze bepaling dient samen te worden gelezen met het nieuwe artikel 87bis van de wet van 2 augustus 2002 waar wordt voorzien in een erkenningsprocedure van de compliance officers bij de CBFA. In artikel 20bis zal het toezicht van de CBFA betrekking hebben op : - de regels inzake de persoonlijke transacties van relevante personen; - de belangenconflicten; - de continuïteit van dienstverlening; - de outsourcing van vermogens-beheeractiviteiten; - het bijhouden van gegevens; - de bescherming van activa van cliënten.

Benoeming bestuurders en effectieve leiders (artikel 26bis van de wet van 22 maart 1993, artikel 116 van het ontwerpbesluit) Dit artikel behandelt de benoemingen van bestuurders en effectieve leiders en het advies dat de vergunningverlenende toezichthouder in verband hiermee gehouden is in te winnen. Het artikel wordt aangepast om te voorzien in een verplichte consultatieprocedure van de CBFA indien het een bestuurder of effectieve leider betreft die voor het eerst wordt voorgedragen door een instelling waarop de Bank toeziet.

De consultatieprocedure beoogt te vermijden dat beide toezichthouders tot andersluidende besluiten zouden komen wat het betrouwbare karakter van de betrokken persoon betreft. Wat de passende kennis en ervaring betreft waarover deze bestuurders en effectieve leiders dienen te beschikken kan er wel een afwijkende evaluatie gemaakt worden, aangezien deze wordt bepaald door het soort van financiële instelling, het soort van functie dat er wordt uitgeoefend, de verantwoordelijkheden die de functie vereisen.

Bevoegdheidsverdeling bij toezicht op grensoverschrijdende diensten (artikelen 35, laatste lid, 39, laatste lid, en 65, laatste lid, van de wet van 22 maart 1993, artikelen 117, 118 en 132 van het ontwerpbesluit) De verdeling van de toezichtsbevoegdheden tussen de CBFA en de Bank heeft ook gevolgen voor het toezicht op de kredietinstellingen die op basis van hun Europees paspoort beleggingsdiensten aanbieden in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Als basis van de bevoegdheidsverdeling geldt dat de Bank verantwoordelijk is voor de registratie en behandeling van de registratiedossiers terwijl de CBFA bevoegd blijft voor het toezicht op de gedragsregels en in dit kader contact kan hebben met zowel de betrokken kredietinstellingen als de buitenlandse toezichthouders.

De draagwijdte van de bevoegdheden van de CBFA is verschillend naargelang het een vrije dienstverlening dan wel een bijkantoor betreft.

Inzake vrije dienstverlening geldt dat de toezichthouder van het land van oorsprong van de kredietinstelling (« home » toezichthouder) exclusief bevoegd is voor het toezicht op de naleving door de betrokken instelling van de gedragsregels op het grondgebied van het land van ontvangst.

Wat dienstverlening via bijkantoren betreft maakt bijvoorbeeld de Europese richtlijn (MiFID) een onderscheid naargelang de aard van de toepasselijke gedragsregels. De meeste zuivere gedragsregels zoals de zorgplicht, de verplichting tot optimale uitvoering van beursorders en de informatieverplichtingen aan de cliënten vallen onder de verantwoordelijkheid van de toezichthouder van het land waar het bijkantoor gevestigd is (de « host » toezichthouder). Het toezicht op de organisatorische gedragsregels zoals de regels inzake belangenconflicten en de persoonlijke verrichtingen van de medewerkers vallen onder het toezicht van de « home » toezichthouder.

De verdeling van het toezicht tussen « home » en « host » inzake gedragsregels wordt nog complexer wanneer er in een lidstaat aan vrije dienstverlening wordt gedaan via een in een andere lidstaat gevestigd bijkantoor. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een Belgische kredietinstelling een bijkantoor heeft in Madrid en via dit bijkantoor diensten aanbiedt in Portugal. De Spaanse toezichthouder zal bevoegd zijn voor het toezicht op de zuivere gedragsregels van het bijkantoor, maar deze bevoegdheid beperkt zich tot de dienstverlening op het Spaanse grondgebied. Indien via het bijkantoor tevens de Portugese markt wordt bediend, is de CBFA op basis van de MiFID als « home » toezichthouder bevoegd voor toezicht op de naleving van de gedragsregels ten aanzien van de Portugese cliënten. Met het oog op een doeltreffend toezicht hebben de toezichthouders binnen CESR (Europees Comité van Effectentoezichthouders) een kader gecreëerd voor onderlinge samenwerking bij de uitvoering van bepaalde toezichtstaken.

Zo heeft de CBFA met de Spaanse toezichthouder een overeenkomst afgesloten op basis waarvan de Spaanse toezichthouder voor rekening van de CBFA eveneens toezicht uitoefent op de naleving van de gedragsregels ten aanzien van cliënten uit andere lidstaten, zoals, in hoger aangehaald voorbeeld, de Portugese cliënten.

Beleggingsdiensten bevatten verder belangrijke kenmerkende elementen die onder de bevoegdheid van diverse toezichthouders kunnen ressorteren. Zo zal bijvoorbeeld de Spaanse toezichthouder in principe bevoegd zijn voor het toezicht op de optimale uitvoering van de orders van de cliënten van een in Spanje gevestigd bijkantoor. Heel vaak worden deze orders echter in het hoofdkantoor - in België dus - verwerkt. Om die reden voorziet voormeld kader dat het CESR heeft uitgewerkt, in de mogelijkheid voor de « host » toezichthouder van het bijkantoor om een beroep te doen op de « home » toezichthouder voor het vervullen van bepaalde toezichtstaken. Op basis daarvan kan de Spaanse toezichthouder de CBFA verzoeken om in het hoofdkantoor bepaalde toezichtstaken die betrekking hebben op de naleving van de gedragsregels, uit te voeren.

Een en ander maakt dat de CBFA, wat de bijkantoren betreft, zowel bevoegdheden heeft ten aanzien van de bijkantoren die in België worden opgericht, als van de bijkantoren die de Belgische kredietinstellingen in het buitenland oprichten.

Inzake vrije dienstverlening beperkt de bevoegdheid van de CBFA zich tot de dienstverlening door de Belgische kredietinstellingen in het buitenland.

Samenwerking tussen Bank en CBFA via protocol (nieuw artikel 46ter van de wet van 22 maart 1993, artikel 125 van het ontwerpbesluit) Het nieuwe artikel 46ter voorziet in een verplichting voor de Bank en de CBFA om een protocol af te sluiten. Dit protocol bepaalt de modaliteiten van de samenwerking tussen de Bank en de CBFA in alle gevallen waar de wet in een advies, raadpleging, informatie of ander contact tussen de twee instellingen voorziet of waar overleg tussen beide instellingen noodzakelijk is om een eenvormige toepassing van de wetgeving te verzekeren.

Uitzonderingsmaatregelen (artikelen 57 en 58 van de wet van 22 maart 1993, artikel 129 van het ontwerpbesluit) De artikelen 57 en 58 handelen over de uitzonderingsmaatregelen die de Bank als prudentieel toezichthouder kan nemen..

De Bank dient de CBFA in kennis te stellen van de beslissingen die zij met toepassing van deze bepalingen neemt De CBFA heeft van haar kant de mogelijkheid bij ernstige niet-naleving van de gedragsregels ook bijzondere maatregelen te treffen op grond van artikel 36bis van de wet van 2 augustus 2002. Het artikel geeft haar de mogelijkheid de activiteiten van een kredietinstelling geheel of gedeeltelijk te verbieden dan wel op te schorten of de vervanging van een bestuurder of effectieve leider te gelasten.

Conform ondermeer de MiFID-richtlijn (artikel 8) kan de ernstige en systematische schending van gedragsregels tevens aanleiding geven tot de intrekking van de vergunning. De intrekking van de vergunning komt toe aan de toezichthouder die de vergunning heeft verleend, dus de Bank, die in deze handelt op vraag van de CBFA. De Bank kan zich tegen deze maatregelen verzetten indien zij van oordeel is dat hierdoor de stabiliteit van het financiële stelsel in het gedrang komt. HOOFDSTUK 1 0. - Wijzigingen in de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen (artikelen 152 tot 187) Verschil in benadering tussen beursvennootschappen en vennootschappen voor vermogensbeheer- en beleggingsadvies (artikel 46, 43°, van de wet van 6 april 1995, artikel 153 van het ontwerpbesluit) Het statuut van de beleggingsondernemingen omvat zowel de categorie van de beursvennootschappen als de categorie van de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies. De beursvennootschappen kunnen de volledige waaier van de beleggingsdiensten verstrekken. De vergunning van de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies is beperkt tot bepaalde beleggingsdiensten. Het risicoprofiel van beide categorieën instellingen is zeer verschillend.

Zo kunnen beursvennootschappen verrichtingen uitvoeren voor eigen rekening, kunnen zij zich verbinden tot een vaste overname en kunnen zij de tegoeden van hun cliënten in bewaring nemen. Gelet op de specifieke risico's die deze activiteiten met zich meebrengen en de gelijkenis van hun activiteiten met deze van de zakenbanken werd ervoor geopteerd om het prudentieel toezicht op deze beursvennootschappen toe te wijzen aan de Bank. Wat de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies betreft ligt het accent van het toezicht veeleer op de naleving van de gedragsregels ten aanzien van de cliënten. Het toezicht hiervoor zal dan ook verder door de CBFA worden uitgeoefend. Om dit onderscheid in de wet te kunnen vertalen werd in artikel 46, 43° het begrip »toezichthoudende overheid » gedefinieerd. Voor de beursvennootschappen wordt dit de Bank en voor de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies de CBFA. Dit betekent dat er voor de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies geen wijzigingen zijn ten opzichte van de huidige toezichtsstructuur. Voor de beursvennootschappen daarentegen wordt dezelfde benadering gevolgd als voor de kredietinstellingen onder de wet van 22 maart 1993.

Vergunningsprocedure (artikelen 48 tot 49bis van de wet van 6 april 1995, artikelen 155 tot 157 van het ontwerpbesluit) Zoals in de wet van 22 maart 1993 (zie bespreking artikel 9 van de wet van 22 maart 1993) werd ervoor geopteerd om de vergunningsprocedure en de vergunningsmodaliteiten voor de beleggingsondernemingen zo éénduidig mogelijk te houden. Dit betekent dat een beursvennootschap slechts één vergunning dient aan te vragen aan de prudentiële toezichthouder, de Bank. Wel moet erover worden gewaakt dat de beursvennootschappen zouden beschikken over een aangepaste organisatie en over aangepaste procedures inzake de naleving van gedragsregels.

In artikel 48 wordt dan ook voorzien dat de Bank bij het bepalen van de voorwaarden van de vergunningsaanvraag rekening zal houden met de voorwaarden die de CBFA dienaangaande stelt.

De bevoegdheidsverdeling tussen de Bank en de CBFA bij de vergunningsprocedure wordt geregeld in de artikelen 49 en 49bis. Voor de beursvennootschappen kan mutatis mutandis verwezen worden naar de commentaren onder de artikelen 9 en 9bis van de wet van 22 maart 1993 voor wat de kredietinstellingen betreft.

Publicatie van lijsten van beleggingsondernemingen (artikel 53 van de wet van 6 april 1995, artikel 159 van het ontwerpbesluit) Het artikel wordt aangepast om ervoor te zorgen dat bij de publicatie van de lijsten het publiek een volledig overzicht krijgt van alle beleggingsondernemingen die in België een vergunning hebben bekomen.

De CBFA en de Bank zullen er dan ook moeten voor zorgen dat de lijsten op elkaar worden afgestemd en dat ze worden vervolledigd met de instellingen vergund bij de andere toezichthoudende overheid.

Passende organisatie (artikelen 62 en 62bis van de wet van 6 april 1995, artikelen 160 en 161 van het ontwerpbesluit) Ter zake wordt verwezen naar de commentaren onder artikel 20 en 20bis van de wet van 22 maart 1993 voor wat de kredietinstellingen betreft.

Benoeming bestuurders en effectieve leiders (artikel 69bis van de wet van 6 april 1995, artikel 163 van het ontwerpbesluit) Er kan hier mutatis mutandis worden verwezen naar de commentaren onder artikel 26bis van de wet van 22 maart 1993 voor wat de kredietinstellingen betreft.

Grensoverschrijdende dienstverlening in het buitenland (artikelen 84 en 88 van de wet van 6 april 1995, artikelen 171 en 172 van het ontwerpbesluit) Voor wat de beursvennootschappen betreft wordt mutatis mutandis verwezen naar de commentaren onder de artikelen 35 en 39 van de wet van 22 maart 1993 die voor de kredietinstellingen gelden.

Samenwerking tussen Bank en CBFA via protocol (nieuw artikel 92, § 7, van de wet van 22 maart 1993, artikel 176, 6°, van het ontwerpbesluit) De nieuwe paragraaf 7 van artikel 92 voorziet in een verplichting voor de Bank en de CBFA om een protocol af te sluiten. Dit protocol bepaalt de modaliteiten van de samenwerking tussen de Bank en de CBFA in alle gevallen waar de wet in een advies, raadpleging, informatie of ander contact tussen de twee instellingen voorziet of waar overleg tussen beide instellingen noodzakelijk is om een eenvormige toepassing van de wetgeving te verzekeren.

Uitzonderingsmaatregelen (artikelen 103 en 104 van de wet van 6 april 1995, artikel 181 van het ontwerpbesluit) Ter zake wordt verwezen naar de commentaren onder de artikelen 57 en 58 van de wet van 22 maart 1993 die voor de kredietinstellingen gelden.

Artikel 104 bevat de bevoegdheid van de Bank om op vraag van de CBFA de vergunning van een beursvennootschap in te trekken ingeval deze de gedragsregels op ernstige en systematische wijze schendt.

De bevoegdheid van de CBFA om de vergunning in te trekken van vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies die op ernstige en systematische wijze de gedragsregels schenden, is terug te vinden in het nieuwe artikel 36bis van de wet van 2 augustus 2002, de organieke wet van de CBFA. HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigingen in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België (Artikelen 188 tot 197) Toezichtsopdracht van de Bank (artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998, artikel 187 van het ontwerpbesluit Dit artikel voegt een nieuw artikel 12bis in in de organieke wet van de Bank.

De eerste paragraaf neemt de nieuwe toezichtsopdracht op in het hoofdstuk van de organieke wet waarin de opdrachten van de Bank worden vermeld. De invulling van deze opdracht geschiedt in een nieuw hoofdstuk VI « Bepalingen inzake het toezicht op de financiële instellingen » en de toepassing op de verschillende sectoren onder toezicht wordt opgenomen in de sectorspecifieke reglementering inzake toezicht, inclusief de reglementering die het voorwerp uitmaakt van het hoofdstuk VII van de organieke wet, dat wordt ingevoegd door artikel 196 van dit besluit.

Deze nieuwe opdracht verschilt van deze om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel waarmee de Bank door artikel 12 van haar organieke wet reeds was belast.

De nieuwe aan de Bank toevertrouwde opdracht komt bovenop de opdrachten die deze reeds uitoefende op basis van artikel 12, te weten de analyse van het financiële stelsel en de bijdrage tot de stabiliteit ervan.

Paragraaf 2 bepaalt dat de regelgevende bevoegdheid van de CBFA en het CSRSFI voor de overgedragen toezichtsactiviteiten ook op dezelfde voorwaarden wordt overgedragen aan de Bank. De gebruikte bewoording is overgenomen uit artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002. Het toepassingsgebied van die regelgevende bevoegdheid beperkt zich tot het vaststellen van reglementen « ter aanvulling van de betrokken wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende technische punten » op het specifieke gebied van de toezichtsbevoegdheden die aan de Bank zijn overgedragen. Zoals dit het geval was voor de CBFA, laat de toekenning van deze regelgevende bevoegdheid toe om via reglement de wettelijke bepalingen over het zeer gespecialiseerde domein van het prudentieel en systemisch toezicht te verduidelijken en er nadere regels voor vast te stellen, om rekening te houden met de technische, specifieke en evolutieve aard van de aangelegenheden waarop zij van toepassing zullen zijn. Deze aanpak verhoogt de rechtszekerheid en zorgt ervoor dat de soepelheid bewaard blijft die nodig is om snel te kunnen reageren op de evolutie van de markten. Deze aanpak biedt dezelfde garanties als de uitoefening van de regelgevende bevoegdheid door de Koning aangezien de reglementen maar uitwerking hebben nadat ze zijn goedgekeurd door de Koning en in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd zijn.

Paragraaf 3 voorziet in een regeling van beperkte burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de Bank, de leden van haar organen en haar personeelsleden voor hun beslissingen, niet-optreden, handelingen of gedragingen in het kader van de uitoefening van de wettelijke toezichtsopdracht van de Bank, behalve in geval van bedrog of zware fout. Deze regeling is identiek aan de regeling waarin voorzien is voor de CBFA in artikel 68 van de wet van 2 augustus 2002 en voor het CSRSFI in artikel 22/103 van de wet van 2 juli 2010. De rechtvaardiging is dezelfde : gezien de specificiteit van het prudentieel en systemisch toezicht, en rekening houdend met de bijzondere aard van de maatregelen die genomen moeten worden ten aanzien van de instellingen onder toezicht en van de risico's die eruit voortvloeien, dient erop toegezien te worden dat de toezichthouder zijn opdrachten kan uitvoeren in een aangepaste juridische omgeving. Er dient in het bijzonder te worden vermeden dat de toezichthouder vleugellam wordt gemaakt door het risico dat hij loopt om aansprakelijk gesteld te worden voor elke handeling die hij stelt. Dit beginsel wordt overigens expliciet erkend in Aanbeveling nr. 1 van het Bazelcomité voor het Banktoezicht ( »Core Principles for Effective Banking Supervision », Basel Committee on Banking Supervision, Basel, www.bis.org) en werd bovendien bevestigd in het vergelijkend recht. Verschillende buurlanden hebben hun wetgeving overigens in die zin opgesteld.

Uitgaande van wat voor de CBFA was bepaald in artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 en om de financiële onafhankelijkheid van de Bank te vrijwaren, bepaalt paragraaf 4 dat de werkingskosten van de Bank die verband houden met de activiteiten inzake prudentieel en systemisch toezicht die aan haar zijn overdragen, volledig worden gedragen door de instellingen die aan haar toezicht zijn onderworpen, volgens de door de Koning bepaalde regels. De Koning dient zich er dus van te vergewissen dat de werkelijke kosten van het door de Bank uitgeoefende toezicht wel degelijk ten laste worden gebracht van de instellingen die aan haar toezicht zijn onderworpen. Door dergelijke kostendekkende vergoeding wordt niet alleen de financiële onafhankelijkheid van de Bank gevrijwaard, maar wordt tevens de evenredigheid van de retributies verzekerd.

Daartoe zullen de kosten van de prudentiële activiteiten in de boekhouding van de Bank behoorlijk geïdentificeerd worden en gescheiden worden van de kosten van haar andere activiteiten. Het auditcomité van de Bank zal hier nauwlettend op toezien en de revisor zal de berekeningswijze en het bekomen globale bedrag van die kosten certifiëren.

Organen van de Bank (artikel 17 van de wet van 22 februari 1998, artikel 188 van het ontwerpbesluit) Dit artikel voegt de Sanctiecommissie toe in het artikel van de organieke wet van de Bank waarin de organen van de Bank worden opgesomd. De samenstelling en de bevoegdheden van de Sanctiecommissie worden nader bepaald in het nieuwe hoofdstuk VI van de organieke wet van de Bank.

Directiecomité en Regentenraad (artikelen 19 en 20 van de wet van 22 februari 1998, artikelen 189 en 190 van het ontwerpbesluit) Deze artikelen heffen de bepalingen op die voorzagen dat de leden van het Directiecomité en de leden van de Regentenraad van de Bank respectievelijk zitting hebben in het directiecomité en in de Raad van Toezicht van de CBFA. Ze vullen tevens de bevoegdheden van het Directiecomité aan met de overgedragen toezichtsopdrachten en vullen de bevoegdheden van de Regentenraad aan door te bepalen dat deze gemachtigd is om van gedachten te wisselen over algemene aangelegenheden inzake de overgedragen toezichtsactiviteiten.

Onverenigbaarheden van de leden van de Sanctiecommissie (artikel 25 van de wet van 22 februari 1998, artikel 191 van het ontwerpbesluit) Dit artikel bepaalt dat de leden van de Sanctiecommissie aan dezelfde onverenigbaarheden met functies van politieke aard onderworpen zijn als de leden van de andere organen van de Bank.

Onverenigbaarheden van de leden van de andere organen (artikel 26 van de wet van 22 februari 1998, artikel 192 van het ontwerpbesluit) Dit artikel past de onverenigbaarheden die van toepassing zijn op de leden van het Directiecomité, de Regenten en de Censoren, aan aan de nieuwe toezichtsopdrachten van de Bank.

Jaarverslag (artikel 28 van de wet van 22 februari 1998, artikel 193 van het ontwerpbesluit) Dit artikel voorziet, naar het voorbeeld van artikel 65 van de wet van 2 augustus 2002 voor de CBFA, dat de Bank jaarlijks een verslag publiceert over haar toezichtsactiviteiten en dit verslag overmaakt aan de voorzitters van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat.

Beroepsgeheim (artikel 35 van de wet van 22 februari 1998, artikel 194 van het ontwerpbesluit) Dit artikel past de bepalingen over het beroepsgeheim dat geldt voor de Bank, aan aan de nieuwe situatie die door de overdracht van de toezichtsbevoegdheden ontstaat.

Prudentieel en systemisch toezicht (hoofdstuk IV/1 van de wet van 22 februari 1998, artikel 195 van het ontwerpbesluit) Dit artikel last in de organieke wet van de Bank een nieuw hoofdstuk in. Dit hoofdstuk zou later een autonome wet kunnen worden. Dit hoofdstuk bevat de algemene bepalingen die van toepassing zullen zijn op de opdrachten inzake prudentieel en systemisch toezicht die van de CBFA en het CSRSFI naar de Bank worden overgedragen met uitvoering van artikel 26, § 1 van de wet van 2 juli 2010. Algemeen bevat dit hoofdstuk, mutatis mutandis, de bepalingen die tot dusver van toepassing waren op de CBFA en het CSRSFI. Deze algemene bepalingen worden aangevuld met de specifieke bepalingen uit de verschillende sectorale toezichtswetten (wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen;...).

De bepalingen van het nieuwe hoofdstuk dat bij artikel 195 wordt ingevoegd, worden hierna toegelicht. In deze toelichting wordt de nummering gebruikt die in de organieke wet van de Bank gehanteerd zal worden.

Artikel 36/1 Dit artikel herneemt de relevante definities uit artikel 2 van de wet van 2 augustus 2002.

Artikel 36/2 Dit artikel bevat een opsomming van de toezichtsopdrachten die voortaan aan de Bank worden toevertrouwd krachtens artikel 26, § 1, 1°, b), van de wet van 2 juli 2010. De Bank oefent prudentieel toezicht uit op de kredietinstellingen, inclusief de instellingen voor elektronisch geld, de beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap, de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, de maatschappijen voor onderlinge borgstelling, de verrekeningsinstellingen, de vereffeningsinstellingen, de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen en de betalingsinstellingen.

Artikel 36/3 Dit artikel bevat de bepalingen van de artikelen 89 en 90 van de wet van 2 augustus 2002 die relevant blijven. Die bepalingen handelen meer bepaald over de bevoegdheden en opdrachten van het CSRSFI die aan de Bank worden overgedragen krachtens artikel 26, § 1, 1°, a), van de wet van 2 juli 2010.

De nieuwe bevoegdheden inzake systemisch toezicht en toezicht op macroprudentieel vlak, die worden vermeld in paragraaf 2 en volgende, verschillen van de opdrachten om bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel die worden vermeld in de eerste paragraaf en wezenlijk zijn gestoeld op artikel 12. Deze opdrachten hebben immers geen rechtstreekse impact op de individuele instellingen, aangezien het typisch analyses betreft die zich op een meer abstract niveau situeren en nadien eventueel nog moeten worden omgezet in concrete regels die door de financiële instellingen moeten worden nageleefd. De nieuwe bevoegdheden van systemisch toezicht en toezicht op macroprudentieel vlak van paragraaf twee en volgende leiden wel tot regels, vereisten en toezichtshandelingen die de individuele instellingen betreffen en zijn gestoeld op artikel 12bis.

Het prudentieel beleid en dito toezicht moeten een tweevoudig doel nastreven : de weerbaarheid van het stelsel vergroten door de risico's en de kwetsbaarheden te voorkomen die een bedreiging kunnen vormen voor de financiële stabiliteit, alsook de cycli doorbreken in de kredietverlening en de prijszetting van de financiële activa, die de macro-economische stabiliteit in gevaar dreigen te brengen door een verscherping van de conjunctuurschommelingen.

In een geglobaliseerd financieel stelsel waarin talrijke financiële instellingen grensoverschrijdend werken, moeten dat beleid en dat toezicht internationaal strikt worden gecoördineerd. Binnen de Europese Unie zal de Bank die opdracht met name uitvoeren in nauw overleg de nieuwe Europese Raad voor Systeemrisico's. Die Raad, waarin de Gouverneur van de Bank zitting zal hebben, zal verantwoordelijk zijn voor de identificatie van de systemische risico's op het niveau van de Europese Unie en zal, in voorkomend geval, aandringen op interventiemaatregelen.

Gelet op de risico's die de grote systeemrelevante financiële instellingen, bij wijze van besmettingseffect, kunnen opleveren voor het financiële stelsel als geheel, wordt in paragraaf 2 bepaald dat de systeemrelevante financiële instellingen aan de Bank hun geplande strategische beslissingen van enig belang moeten meedelen. De Bank kan zich tegen deze strategische beslissingen verzetten, indien zij van oordeel is dat zij in strijd zouden zijn met een gezond en voorzichtig beleid van de instelling of indien zij een negatieve invloed zouden kunnen hebben op de stabiliteit van het financiële stelsel. Zij mag hierbij alle bevoegdheden aanwenden die haar organieke wet en de verschillende sectorale toezichtswetten haar toekennen.

Aangezien het al dan niet systeemrelevant zijn van een financiële instelling doorgaans grotendeels afhangt van de omstandigheden en de omgeving, komt het aan de Bank toe om te bepalen welke financiële instellingen als systeemrelevant dienen te worden beschouwd in de zin van dit artikel. Zij zal de betrokken instellingen daarvan op de hoogte brengen.

De beoordeling van de strategische beslissingen zal doorgaans zeer complex zijn. Ze blijft niet beperkt tot een evaluatie die enkel berust op de verdiensten van de geplande beslissingen, maar dient ook rekening te houden met tal van andere parameters, waaronder gebeurlijke externe elementen en, desgevallend, de werkzaamheden en beoordelingen van de Europese Raad voor Systeemrisico's. Daarom zal de Bank op dit gebied het voordeel moeten kunnen genieten van een zeer ruime beoordelingsmarge.

Het is eveneens nodig dat de Bank over algemenere instrumenten beschikt die haar in staat moeten stellen om zowel structurele zwakheden binnen de gehele financiële sector recht te zetten, als de weerbaarheid van het stelsel tegen cyclische evoluties te vergroten.

Zo bepaalt paragraaf 3 dat de Bank specifieke vereisten kan opleggen inzake solvabiliteit, liquiditeit, risicoconcentratie en risicoposities wanneer zij van oordeel is dat een systeemrelevante financiële instelling een onaangepast risicoprofiel heeft of wanneer het beleid van de instelling een negatieve weerslag kan hebben op de stabiliteit van het financiële stelsel. Dat zal kunnen gebeuren in functie van hetzij het specifieke risicoprofiel van bepaalde instellingen, hetzij de conjuncturele cyclus. Bij haar beoordeling zal de Bank dus rekening kunnen houden met elementen die losstaan van de toestand van de betrokken instelling, om de negatieve externe effecten tegen te kunnen gaan die voortvloeien uit het gedrag van de betrokken financiële instellingen. Die mogelijkheid staat los van de mededeling van een strategische beslissing door de betrokken instelling.

Paragraaf 5 bepaalt dat de niet-naleving van de bepalingen van artikel 41, inzonderheid het feit dat de ontwerpen van strategische beslissingen niet worden meegedeeld, aanleiding kan geven tot het opleggen van administratieve geldboetes, dwangsommen en strafsancties.

De procedure voor het opleggen van administratieve geldboetes of dwangsommen komt aan bod in afdeling 3 van dit hoofdstuk, terwijl de sancties zelf hetzij in de verschillende sectorale toezichtswetten, hetzij elders in dit hoofdstuk worden behandeld. Het feit dat bewust en vrijwillig wordt nagelaten om een strategische beslissing aan de Bank mee te delen, kan bijvoorbeeld krachtens artikel 58 van de organieke wet van de Bank worden bestraft.

Paragraaf 6 bepaalt dat de CBFA de Bank de informatie verstrekt waarover zij beschikt en die door de Bank wordt gevraagd voor de uitvoering van haar opdrachten als bepaald in artikel 41. De Europese Centrale Bank acht het immers van cruciaal belang dat de centrale banken, voor de beoordeling van de systemische risico's, toegang krijgen tot alle, voor die beoordeling vereiste prudentiële informatie waarover andere financiële autoriteiten beschikken (zie het advies van de Europese Centrale Bank van 16 juli 2010 inzake de overdracht van prudentiële toezichtstaken aan de Oostenrijkse Autoriteit Financiële Markten (CON/2010/57).

Artikelen 36/4 tot 36/7 Deze bepalingen hernemen deze die bestonden voor de CBFA, te weten de artikelen 46, 63, 66 en 67 van de wet van 2 augustus 2002. Voor de commentaar bij die artikelen wordt derhalve verwezen naar de memorie van toelichting bij de wet van 2 augustus 2002.

Artikel 36/8 Dit artikel richt een nieuwe Sanctiecommissie op, onderscheiden van de Sanctiecommissie van de CBFA. Deze nieuwe Sanctiecommissie zal zich moeten uitspreken over de administratieve geldboetes en dwangsommen die de Bank kan opleggen op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk en de verschillende sectorale toezichtswetten. Dit artikel is sterk geïnspireerd op de bepalingen van artikel 48/1 van de wet van 2 augustus 2002 dat handelt over de Sanctiecommissie die zich dient uit te spreken over het opleggen van administratieve geldboetes door de CBFA en het CSRSFI. Er werd rekening gehouden met het feit dat de activiteiten van de Sanctiecommissie van de Bank waarschijnlijk geringer zullen zijn dan deze van de Sanctiecommissie die bij de CBFA zal blijven bestaan, om bijvoorbeeld het aantal leden tot 6 te beperken. De verschillen in de rol van respectievelijk de auditeur en het directiecomité in de procedure, zijn op hun beurt met name toe te schrijven aan het feit dat de auditeur een ander statuut heeft.

De laatste paragraaf bepaalt onder andere dat de Sanctiecommissie haar deontologische regels vaststelt. Dergelijke regels zijn inzonderheid bedoeld om alle belangenconflicten uit te sluiten, inzonderheid belangenconflicten met het beheer van hun vermogen door de leden die aandelen bezitten van aan het toezicht van de Bank onderworpen instellingen.

Artikelen 36/9 tot 36/12 Deze artikelen bevatten de procedureregels met betrekking tot de oplegging van administratieve geldboetes en dwangsommen.

Zij strekken ertoe de naleving te waarborgen van de fundamentele waarborgen vervat in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (E.V.R.M.), met name door een strikte organieke scheiding te hanteren tussen de verschillende stadia van de procedure : het directiecomité is bevoegd om te beslissen om een onderzoek in te stellen dat onafhankelijk wordt gevoerd door de auditeur, om kennis te geven van de grieven en om de Sanctiecommissie te vatten, terwijl de Sanctiecommissie als enige bevoegd is om eventuele sancties op te leggen.

De functie van auditeur wordt toevertrouwd aan een personeelslid van de Bank dat, voor de uitoefening van zijn opdracht, volledig onafhankelijk is, wat overigens wordt beklemtoond door het feit dat hij door de Regentenraad wordt aangesteld.

Artikelen 36/13 tot 36/15 In de artikelen 36/13 tot 36/15 worden de gevallen opgesomd waarin de Bank, niettegenstaande artikel 35, eerste lid van haar organieke wet, vertrouwelijke informatie mag meedelen aan derden met inachtneming van de talrijke bepalingen waarin is voorzien door de Europese richtlijnen die deze aangelegenheid beheersen. In deze bepalingen zijn hoofdzakelijk de gevallen opgenomen die bedoeld worden in de artikelen 74 tot 76 van de wet van 2 augustus 2002.

Artikel 36/13 bevat een aantal generieke uitzonderingen op het beroepsgeheim dat is opgelegd door artikel 35, eerste lid van de organieke wet van de Bank. Dit geldt eveneens voor de mogelijkheid om aangifte te doen van strafrechtelijke misdrijven.

Artikel 36/14 herneemt artikel 75 van de wet van 2 augustus 2002, aangepast aan de opdrachten van de Bank. Deze bepaling maakt het mogelijk om, in afwijking van het beroepsgeheim en conform de diverse Europese richtlijnen, vertrouwelijke informatie mee te delen aan andere autoriteiten of instellingen die bevoegd zijn op financieel gebied, waaronder de CBFA. In artikel 36/15 zijn de geldende bepalingen overgenomen voor de erkende commissarissen van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, alsook voor de bedrijfsrevisoren en de deskundigen die hun medewerking verlenen aan het toezicht dat de Bank uitoefent.

Artikelen 36/16 tot 36/18 Deze artikelen hernemen een aantal bepalingen van de artikelen 77, 77bis, 77ter en 77quater van de wet van 2 augustus 2002, die onder meer betrekking hebben op de samenwerking tussen de CBFA en de bevoegde buitenlandse autoriteiten, een aantal bepalingen overgenomen en afgestemd op de opdrachten van de Bank.

Artikel 36/19 Dit artikel, dat de bepalingen van artikel 78 van de wet van 2 augustus 2002 herneemt, verleent de Bank de nodige onderzoeksbevoegdheden om de in dit hoofdstuk bedoelde opdrachten te kunnen uitoefenen en verleent haar daarbij de mogelijkheid om een dwangsom op te leggen.

Artikel 36/20 Artikel 36/20 neemt de bepalingen over van artikel 87 van de wet van 2 augustus 2002 en legt een strafrechtelijke sanctie op aan diegenen die het onderzoek verhinderen dat de Bank verricht of die haar bewust onjuiste of onvolledige informatie verstrekken, alsook aan diegenen die doen of laten uitschijnen, hoewel dit geenszins het geval is, dat zij handelen met inachtneming van de regels waarvoor het toezicht op de naleving is opgedragen aan de Bank.

Artikel 36/21 Dit artikel herneemt de bepalingen van artikel 121 van de wet van 2 augustus 2002 en past ze aan aan de opdrachten van de Bank. Het voert de mogelijkheid in van beroep in volle rechtsmacht voor het Hof van Beroep te Brussel tegen elke beslissing van de Bank waarbij een dwangsom of een administratieve geldboete wordt opgelegd.

Artikel 36/22 Dit artikel neemt de bepalingen over van artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 en past ze aan aan de opdrachten die aan de Bank zijn toebedeeld. Het voert de mogelijkheid in om volgens een versnelde procedure beroep in te stellen tegen bepaalde beslissingen van de Bank bij de Raad van State die zich uitspreekt in het kader van de geschillen inzake nietigverklaring. De Koning is bevoegd om de regels voor deze versnelde procedure vast te stellen.

Artikel 36/23 Dit artikel herneemt de bepalingen van artikel 124 van de wet van 2 augustus 2002.

Artikel 36/24 Dit artikel herneemt de bepalingen van artikel 22/105 van de wet van 2 juli 2002, aangepast wat betreft adviesbevoegdheden.

Artikelen 36/25 tot 36/31 Deze artikelen regelen het toezicht dat de Bank uitoefent op de verrekeningsinstellingen, de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen. Ze hernemen de bepalingen van de huidige artikelen 22 tot 23ter en van de artikelen 34, 36 en 41 van de wet van 2 augustus 2002, aangepast aan de overdracht van het prudentiële toezicht op deze instellingen naar de Bank. HOOFDSTUK 1 2. - Wijzigingen in het Wetboek van Vennootschappen (Artikel 197) In het verlengde van de overdracht aan de Bank van het toezicht op de houders van rekeningen van gedematerialiseerde effecten van de overheidsschuld, wordt de Bank belast met het toezicht op de naleving, door de in België erkende rekeninghouders, van de in of krachtens het Wetboek van Vennootschappen voorziene regels. HOOFDSTUK 1 3. - Wijzigingen in de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten (artikelen 198 tot 250) Eerstelijnstoezicht op de markten voor financiële instrumenten uitgegeven door de Belgische Staat (artikel 14 van de wet van 2 augustus 2002, artikel 202 van het ontwerpbesluit) Wat deze aangelegenheid betreft, wordt verwezen naar de commentaar bij de wijzigingen in de besluitwet van 18 mei 1945.

Toezicht op de verrekenings- en vereffeningsinstellingen (nieuw artikel 23 van de wet van 2 augustus 2002, artikel 205 van het ontwerpbesluit) De inhoud van de artikelen 22 en 23 van de wet, die de basis uitmaken voor het toezicht van prudentiële aard op de verrekenings- en vereffeningsinstellingen, wordt geïntegreerd in de organieke wet van de Bank.

Artikel 4, 5°, van de wet van 2 augustus 2002 stelt dat een marktonderneming die een Belgische gereglementeerde markt organiseert, met het oog op haar erkenning en het behoud daarvan, voor de vereffening van de transacties op haar markt gebruik dient te maken van een vereffeningssysteem dat voldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de belangen van de deelnemers en de beleggers en de goede werking van de markt.

De CBFA verleent de erkenning aan de Belgische gereglementeerde markten en ziet zij toe op de naleving van de modaliteiten van de erkenning. Als markttoezichthouder dient de CBFA tevens toe te zien op de regels inzake de vrije toegang van de marktdeelnemers tot centrale tegenpartij-, clearing- en afwikkelingsfaciliteiten met inbegrip van het recht van de betrokken marktdeelnemers om een afwikkelingssysteem aan te wijzen. Deze bevoegdheid die ongewijzigd terug te vinden is in artikel 23quater van de wet wordt haar toegekend door de MiFID-Richtlijn.

De Bank is voortaan bevoegd aangaande het prudentieel toezicht op de operator van het vereffeningssysteem.

Het toezicht op het vereffeningssysteem en zijn operator heeft zowel een prudentiële invalshoek als een optiek van beleggersbescherming en goede marktwerking.

Naar verschillende buitenlandse voorbeelden stelt het ontwerpbesluit de respectieve invalshoeken van het toezicht op de vereffeningsinstellingen voortaan duidelijk : de Bank staat in voor het prudentieel statuut van de vereffeningsinstellingen, terwijl de CBFA de (posttrading) marktregels en de gedragsregels van toepassing op deze instellingen onder haar toezichtsbevoegdheid behoudt.

Transacties in financiële instrumenten en desbetreffende gedragsregels (hoofdstuk II, afdeling 7, van de wet van 22 maart 1993, artikelen 207 tot 211 van het ontwerpbesluit) Het ontwerpbesluit deelt deze afdeling op in 4 onderafdelingen om de leesbaarheid ervan te vergroten.

De eerste onderafdeling, die artikel 24 bevat, betreft de verplichting voor de in België gevestigde beleggers om voor hun transacties in financiële instrumenten die zijn uitgegeven door ondernemingen en organismen naar Belgisch recht en zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt een beroep te doen op een gekwalificeerde tussenpersoon.

De tweede onderafdeling bevat de artikelen 25 en 25bis van de wet die de bepalingen bevatten inzake het verbod op marktmisbruik.

De derde onderafdeling bevat de artikelen 26 tot en met 30 die de gedragsregels bevatten waaraan de gereglementeerde ondernemingen in de zin van de wet onderworpen zijn. Deze artikelen, met uitzondering van de artikelen 28ter en 29, 5° die door de wet van 2 juli 2010 werden ingevoegd, zijn de omzetting in Belgisch recht van de Europese Richtlijn betreffende de markten voor financiële instrumenten (MiFID).

Artikel 26 betreft het personele toepassingsgebied van MiFID. Vandaag vinden de MiFID-gedragsregels toepassing op de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en gedeeltelijk op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging.

De bepaling kan gewijzigd worden ingevolge het nieuwe artikel 28ter van de wet dat de Koning de mogelijkheid biedt volgens de aldaar voorziene modaliteiten de MiFID-gedragsregels uit te breiden tot andere ondernemingen, onder meer de verzekeringsondernemingen, de verzekeringstussenpersonen en de bemiddelaars in bank- en beleggingsdiensten.

Voorts wordt aan de inhoud van de regels niet geraakt.

De vierde onderafdeling bevat de huidige artikelen 31 en 32 van de wet die handelen over het voorrecht van de gekwalificeerde tussenpersonen en van de verrekenings- en vereffeningsinstellingen en over de spelexceptie.

Toezicht door de CBFA (hoofdstuk II, afdeling 8, van de wet van 2 augustus 2002, artikelen 212 tot 215 van het ontwerpbesluit) Deze afdeling wordt aangevuld met een bepaling die een procedure voorziet voor het behandelen van mogelijke conflictsituaties tussen de noodwendigheden van het toezicht door de CBFA op de naleving van de gedragsregels en van de bewaking door de Bank van de stabiliteit van het financiële systeem.

Het biedt de CBFA de mogelijkheid om bij ernstige inbreuk op de gedragsregels : - de activiteiten van de betrokken onderneming geheel of gedeeltelijk te schorsen dan wel te verbieden; - de vervanging van bestuurders of zaakvoerders te gelasten.

De intrekking van de vergunning blijft een prerogatief van de vergunningverlenende toezichthouder, die, in het geval van de Bank, handelt op vraag van de CBFA wanneer deze een ernstige en systematische schending van de gedragsregels vaststelt.

De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen : bevoegdheden en werking (hoofdstuk III van de wet van 2 augustus 2002, artikelen 217 tot 232 van het ontwerpbesluit) Artikel 45, § 1, van de wet omschrijft de toezichtsopdrachten van de CBFA rond volgende zes pijlers : 1° beschrijft de kernbevoegdheid van de CBFA inzake het toezicht op de financiële markten, het toezicht op financiële producten en financiële informatieverstrekking door genoteerde ondernemingen, alsook de beteugeling van marktmisbruik;2° betreft het toezicht op financiële ondernemingen en somt de ondernemingen op waarop de CBFA een volledig toezicht uitoefent;3° betreft het gedragstoezicht en bevat een precies en exhaustief overzicht van de wetsbepalingen die uit hoofde van het gedragstoezicht onder de bevoegdheid van de CBFA vallen, en op de naleving waarvan de CBFA toeziet in hoofde van de instellingen waarvoor de Bank de vergunningverlenende overheid is. Voor de toepassing van en de uitvoering van het toezicht op deze bepalingen kan de Koning een onderscheid maken tussen professionele en niet-professionele belanghebbenden.

Op advies van de CBFA en de Bank kan de Koning dit overzicht van regels die als gedragsregels beschouwd worden, krachtens de nieuwe paragraaf 2 van artikel 45 uitbreiden. Deze regels kunnen verschillend zijn al naargelang het gaat om professionele of niet-professionele belanghebbenden of tussen sommige categorieën van professionele belanghebbenden onderling.

Vanzelfsprekend doet het koninklijk besluit getroffen op grond van artikel 45, §2 geen afbreuk aan de bepalingen van de wet van 16 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming.

De tenuitvoerlegging van het politieke akkoord dat net voor de ontbinding van de Kamers bestond aangaande de uitbouw van een coherent kader ter bescherming van de consument van financiële producten en diensten zal het voorwerp uitmaken van een apart wetgevend initiatief. 4° betreft het sociaal toezicht op de aanvullende pensioenregelingen;5° vertaalt de bevoegdheid van de CBFA inzake het illegaal aanbieden van producten en diensten;6° betreft de financiële vorming van spaarders en beleggers. Gelet op het feit dat de verzekeringsondernemingen binnen het toepassingsgebied van artikel 45, § 1, 3° vallen kan bezwaarlijk het begrip « cliënt » gehanteerd worden in de wet. In plaats daarvan wordt « belanghebbende » gebruikt, notie die nader omschreven wordt in paragraaf 3 van artikel 45.

In geval van niet-naleving door instellingen onder toezicht van de bepalingen vervat in artikel 45 kan de CBFA gebruik maken van haar sanctiebevoegdheden.

Artikel 45bis bevat de mogelijkheid voor de Bank en de CBFA om in bepaalde domeinen samen te werken. Domein bij uitstek is het inzamelen van reglementaire periodieke financiële informatie van instellingen onder toezicht, waarvoor de Bank een specifieke informatica-infrastructuur (OneGate) heeft ontwikkeld.

Artikel 26, § 1, 5°, van de wet van 2 juli 2010 verleent de Koning de bevoegdheid om de structuur en samenstelling van de organen van de CBFA aan te passen rekening houdend met de overgedragen opdrachten.

Ter zake volgt het ontwerpbesluit een minimalistische aanpak, die garant moet staan voor de continuïteit van de werking van de CBFA. De CBFA behoudt haar vier organen : de raad van toezicht, het directiecomité, de voorzitter en de secretaris-generaal.

De bevoegdheden van de raad van toezicht worden verduidelijkt in artikel 48. Nieuw is de oprichting van een auditcomité in de schoot van de raad van toezicht dat als taak heeft : - kennis te nemen van de interneauditverslagen en de gevolgen die hieraan door het directiecomité worden gegeven; - aanbevelingen aan de voorzitter formuleren; - budget en jaarrekeningen analyseren alvorens deze door de raad van toezicht worden goedgekeurd.

In artikel 49 worden de bevoegdheden en de afgeslankte samenstelling van het directiecomité geregeld waarbij rekening wordt gehouden met de gewijzigde bevoegdheden van de CBFA en de gewijzigde institutionele interactie met de Bank.

In artikel 53 worden de onverenigbaarheidsregels voor de leden van de organen van de CBFA aangepast.

Artikel 54 wordt aangepast om het meer in overeenstemming te brengen met de regeling die geldt bij de Bank waar het directiecomité verantwoordelijk is voor het opstellen van het organigram van de instelling.

Artikel 56 dat betrekking heeft op de werkingskosten wordt aangepast om rekening te houden met de herverdeling van de bevoegdheidsdomeinen.

Artikel 59 dat handelt over het inrichtingsreglement wordt gewijzigd om de procedure van goedkeuring te laten aansluiten bij de procedure die bij de Bank geldt voor het huishoudelijk reglement.

Artikel 61 dat handelt over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de CBFA wordt aangepast om beter rekening te houden met de dagdagelijkse noodwendigheden in de werking van de instelling.

Rol van compliance officers bij het toezicht (nieuw artikel 87bis van de wet van 2 augustus 2002, artikelen 237 en 238 van het ontwerpbesluit) In artikel 87bis wordt de rol verduidelijkt van de compliance officers. Vandaag reeds heeft de CBFA richtlijnen uitgevaardigd in verband met de organisatie en de rol van de compliancefunctie. De personen die onder de verantwoordelijkheid van de effectieve leiding toezien op de naleving van de gedragsregels door de instellingen onder toezicht van de Bank of de CBFA, zullen voor de CBFA als gedragstoezichthouder een centrale plaats vervullen binnen de organisatie van een financiële instelling. Daarom ook wordt voorzien in een erkenningsverplichting van deze personen bij de CBFA. Deze erkenning zal niet enkel bijdragen tot een belangrijke kwaliteitscontrole op de betrokken compliance officers, het zal hun onafhankelijke rol binnen de instelling verstevigen.

Rol van de erkende revisoren bij het toezicht (nieuw artikel 87ter van de wet van 2 augustus 2002, artikel 240 van het ontwerpbesluit) Het nieuwe artikel 87ter voorziet in een erkenningsprocedure voor revisoren die de CBFA moeten bijstaan met ad-hocopdrachten. In tegenstelling met het regime van de erkende commissaris wordt de revisor erkend los van een aanstelling bij een financiële instelling.

Rapporteringsverplichtingen (nieuw artikel 87quater van de wet van 2 augustus 2002, artikel 242 van het ontwerpbesluit) In het nieuwe artikel 87quater wordt aan de CBFA de bevoegdheid toegekend om bij reglement rapporteringsverplichtingen op te leggen aan de instellingen onder haar toezicht. Om overlappingen te vermijden met de diverse rapporteringen die de instellingen aan de Bank moeten overmaken is het belangrijk dat de CBFA toegang zal hebben tot de voor haar relevante informatie die bij de Bank beschikbaar is. Dit zal ondermeer geregeld kunnen worden in een samenwerkingsprotocol dat beide instellingen met elkaar sluiten.

Daarnaast zal de CBFA evenwel tevens de mogelijkheid hebben om zelf een rapportering te kunnen opleggen aan de instellingen onder haar toezicht voor wat haar specifieke bevoegdheidsdomeinen betreft. De betrokken beroepsverenigingen zullen daarbij steeds moeten geconsulteerd worden.

Beroepsprocedure tegen beslissingen van de CBFA (artikelen 122 en 123 van de wet van 2 augustus 2002, artikelen 245 en 246 van het ontwerpbesluit) In de artikelen 122 en 123 die handelen over respectievelijk de versnelde beroepsprocedure bij de Raad van State en de beroepsprocedure bij het Hof van Beroep te Brussel worden de nodige aanpassingen doorgevoerd om rekening te houden met de nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen Bank en CBFA. HOOFDSTUK 1 4. - Wijzigingen in de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles (artikelen 250 tot 253) De wet van 20 juli 2004 wordt aangepast in de artikelen 3, 38, 142 en 161bis om te voorzien in een consultatieprocedure bij de Bank in geval van : - een vergunningsprocedure waarbij de beheervennootschap van ICB's deel zou uitmaken van een groep waarbij de Bank de vergunningsverlenende toezichthouder zou zijn van de moeder- of zustervennootschap; - voordracht van bestuurders van ICB's of ICB beheervennootschappen. HOOFDSTUK 1 5. - Wijzigingen in de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggings-instrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt (artikelen 254 en 255).

De wet van 16 juni 2006 wordt aangepast door een Titel XIIbis in te lassen met bepalingen inzake het openbaar beroep op het spaarwezen.

Deze bepalingen kennen een zekere geschiedenis. Ze vonden hun oorsprong in de wet van 1964 inzake het openbaar beroep op het spaarwezen en beoogden de personen of ondernemingen die niet over een statuut beschikten. Bij de omzetting van de tweede bankrichtlijn werden de bepalingen verhuisd naar de bankwet omdat ze gekoppeld werden aan het monopolie van de kredietinstellingen om terugbetaalbare gelden te ontvangen. Op dit monopolie zijn intussen heel wat uitzonderingen gekomen zoals inzake de beursvennootschappen, de uitgifte van thesauriebewijzen, de openbare aanbiedingen van beleggingsinstrumenten. Om die redenen ook worden de bepalingen opnieuw opgenomen in de wet op de openbare aanbiedingen van beleggingsinstrumenten. Dit doet geenszins afbreuk aan het feit dat de Bank bevoegd is om de activiteiten van instelling te kwalificeren in het licht van artikel 1 van de wet van 22 maart 1993, dat de definitie van het begrip « kredietinstelling » bevat. HOOFDSTUK 1 6. - Wijzigingen in de wet van 1 april 2007 betreffende de verzekering tegen schade veroorzaakt door terrorisme (artikelen 256 tot 259) De wijzigingen doorgevoerd in artikel 13 en 14 van de wet houden verband met de aanpassing van de wet aan de nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen Bank en CBFA. HOOFDSTUK 1 7. - Wijzigingen in de wet van 16 februari 2009 op het herverzekeringsbedrijf (artikelen 259 tot 281) De in de wet doorgevoerde wijzigingen houden verband met de aanpassing van de wet aan de nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen Bank en CBFA. Inzake herverzekering worden alle toezichtsbevoegdheden overgedragen aan de Bank. HOOFDSTUK 1 8. - Wijzigingen in de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot de betalingssystemen (artikelen 281 tot 297) De in de wet doorgevoerde wijzigingen houden verband met de aanpassing van de wet aan de nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen Bank en CBFA. Inzake betalingsinstellingen en betalingssystemen worden alle toezichtsbevoegdheden overgedragen aan de Bank. HOOFDSTUK 1 9. - Wijzigingen in de wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering (artikelen 297 en 298) De in de wet doorgevoerde wijziging houdt verband met de aanpassing van de wet aan de nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen Bank en CBFA. HOOFDSTUK 2 0. - Bepalingen betreffende de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening en het toezicht op deze instellingen (artikelen 299 tot 328) Hoofdstuk 20 van het ontwerpbesluit bevat de nodige wijzigingen om overdracht van het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen zoals voorzien in de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen aan de Bank mogelijk te maken, maar deze wijzigingen zullen niet met onmiddellijke ingang worden doorgevoerd.

Er is inderdaad voor geopteerd om het prudentieel toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening en het sociaal toezicht op de aanvullende pensioenen, inclusief de verzekeringen van de tweede pijler, in eerste instantie niet los te koppelen, en dit toezicht tijdelijk verder door de CBFA te laten uitoefenen. i. Op dit ogenblik nemen alle in België toegelaten IBP's het beheer van de pensioenverplichtingen waar op grond van een middelenverbintenis waardoor de IBP geen resultaat garandeert op de betaalde bijdragen, laat staan dat zij de pensioenverplichtingen van de bijdragende onderneming geheel of gedeeltelijk overnemen. ii. De eindverantwoordelijkheid voor de nakoming van de pensioenverplichtingen berust op basis van de WAP integraal bij de bijdragende onderneming waardoor de inrichter zo nodig de tekorten ten opzichte van de verworven rechten dient aan te zuiveren (artikel 30 WAP). iii. Op dit ogenblik is het belang van de IBP-markt niet systeemrelevant.

Op een door de Koning te bepalen datum zal het toezicht op de IBP's worden overgedragen aan de Bank (artikel 348 van het ontwerpbesluit).

Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden zal de Koning rekening houden met eventuele wijzigingen in de hierboven toegelichte karakteristieken van de wetgeving en de IBP-markt en zich laten leiden door de zorg om de instellingen die actief zijn binnen de tweede pijler - de IBP's en de verzekeringsondernemingen - zoveel mogelijk op een gelijke manier te behandelen. De hoofdbekommernis is het vermijden van prudentiële arbitrage.

Uiterlijk op 31 december 2013 zullen de CBFA en de Bank een rapport opstellen dat de Koning in staat dient te stellen een beslissing te nemen over de inwerkingtreding van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK 2 1. - Overgangs-, en diverse bepalingen (artikelen 328 tot 352) In dit hoofdstuk worden diverse bepalingen opgenomen.

Gevolggevend aan het advies van de Raad van State werden twee bijkomende bepalingen ingevoegd (artikelen 342 en 344) die de gecoördineerde wetten op de Raad van State, resp. het gerechtelijk wetboek wijzigen in het verlengde van de overdracht van met name sanctiebevoegdheden naar de Bank.

In de artikelen 327 en 328 worden een aantal schikkingen genomen die de continuïteit moeten verzekeren aangaande de lopende procedures en beslissingen bij de overdracht van de bevoegdheden van de CBFA et de CSRFSI naar de Bank.

Artikel 329 bepaalt een overgangsmaatregel voor het huidige directiecomité van de CBFA in afwachting van de benoeming door de Koning van de bijkomende leden van het directiecomité.

Artikel 331, tweede lid, werd herschreven om rekening te houden met het advies van de Raad van State : het beperkt zich ertoe aan te geven hoe de besluiten, reglementen, circulaires en mededelingen waarin de CBFA vermeld wordt uit hoofde van haar bevoegdheden zoals die uit het besluit voortvloeien, gelezen moeten worden, eerder dan ze te wijzigen. Het spreekt voor zich dat deze lezing geldt in afwachting van een uitdrukkelijke aanpassing van de betrokken normen, via de daartoe geëigende weg.

In artikel 332 worden bepalingen opgenomen inzake de overdracht van de rechten en verplichtingen van de CBFA aan de Bank.

Artikel 333 bevat een overgangsbepaling die slechts van toepassing zal zijn bij de eerste aanwijzing van de leden van de binnen de CBFA en de Bank opgerichte Sanctiecommissie. Het komt er op aan te vermijden dat de mandaten van alle leden van deze Commissie op dezelfde datum zouden vervallen.

In antwoord op de bemerking van de Raad van State met betrekking tot deze bepaling wordt verduidelijkt dat de wijze van hernieuwing van de mandaten van de leden van de Sanctiecommissie geregeld dient te worden bij een gewoon koninklijk besluit, genomen met toepassing van artikel 48bis, § 3, vijfde lid, van de wet van 2 augustus 2002 voor wat de CBFA betreft en van artikel 36/8 van de wet van 22 februari 1998 voor wat de Bank betreft, en niet in het voorliggende besluit.

Artikel 335 strekt ertoe de overdracht van de rechten en verplichtingen van het CSRSFI en de CBFA, die zijn toegewezen aan of verband houden met de naar de Bank overgehevelde opdrachten en bevoegdheden, te verzoenen met het door de Bank na te leven verbod van iedere monetaire financiering opgenomen in artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Zoals opgemerkt in het advies van de Europese Centrale Bank van 11 januari 2010 inzake herstelmaatregelen die van toepassing zijn op ondernemingen in de bancaire en financiële sector, betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, en inzake het statuut van de Bank (CON/2010/7) impliceert dit verbod tot monetaire financiering dat « de toewijzing aan de NBB van de taken en bevoegdheden van de CBFA moet vergezeld gaan van maatregelen die de NBB afschermen van financiële verplichtingen die voortvloeien uit de eerdere werkzaamheden van de CBFA. » (CON/2010/7, nr. 2.2.5.).

Artikel 335 komt hieraan tegemoet door te bepalen dat dergelijke financiële verplichtingen, in de mate zij niet afdoende gedekt zouden zijn door eveneens aan de Bank overgedragen voorzieningen en reserves, ten laste komen van de aan het toezicht onderworpen instellingen.

Artikel 336 stipuleert hoe zal worden bepaald welke personeelsleden van de CBFA naar de Bank zullen moeten worden overgeheveld ingevolge de administratieve reorganisatie opgezet door artikel 26, § 1, 3° van de wet van 2 juli 2010. Overeenkomstig voormeld artikel 26, § 1, 3°, zal de Bank het geheel van de rechten en verplichtingen van het overgedragen personeel, zowel contractuelen als statutairen, overnemen die, op de datum van de overdracht, voortvloeien uit de wet of de contracten en afgesloten of collectief toegepaste arbeidsvoorwaarden, uiteraard zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid dat deze rechten en verplichtingen vervolgens evolueren met naleving van de gepaste sociaalrechtelijke procedures.

In zijn advies merkt de Raad van State op dat het ontwerpbesluit, in de mate dat het het burgerlijke aansprakelijkheidsregime regelt van bepaalde leden van het statutaire personeel van de Bank en van andere organismes (artikelen 187 en 196 van het ontwerp), het voorwerp moet uitmaken van voorafgaand syndicaal overleg conform de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Betreffende dit aspect weze opgemerkt dat het burgerlijke aansprakelijkheidsregime van de betrokken personeelsleden uit hoofde van de uitoefening van de wettelijke toezichtsopdrachten van de Bank, zoals omschreven in de bepalingen ingevoegd door de artikelen 187 en 196 van het ontwerpbesluit, ten gronde geen enkele wijziging ondergaat; het betreft een overname van het regime dat sedert 2002 is voorzien in artikel 68 van de wet van 2 augustus 2002. Volgens de jurisprudentie van de Raad van State vormt de wet van 19 december 1974 « een rem op het normale spel van de wet van de verandering », één van de beginselen van de openbare dienst, en mag zij bijgevolg niet op extensieve wijze worden geïnterpreteerd (R.v.S., Godard, nr. 32.667 van 31 mei 1989; Mousset, nr. 37.816 van 9 oktober 1991 en Mousset, nr. 39.176 van 7 april 1992). Hieruit kan worden geconcludeerd dat een wijziging van de werkgever (die geen verandering ten gronde inhoudt van het aansprakelijkheidsregime van het personeel) op zich geen wijziging vormt van « het administratief statuut » in de zin van artikel 2, § 1, 1°, a) van de wet van 19 december 1974 (zie eveneens het verslag aan de Koning dat voorafgaat aan het koninklijk besluit van 25 maart 2003 dat de overdracht van de personeelsleden van de voormalige Controledienst voor Verzekeringen aan de CBFA heeft geregeld, B.S., 31 maart 2003, p. 16235).

Wat betreft de personeelsleden aangeworven onder een arbeidsovereenkomst en waarvan de overdracht overwogen wordt merkt de Raad van State op dat voor elke betrokkene een aanhangsel bij de arbeidsovereenkomst zal moeten worden opgemaakt waaruit de instemming van partijen blijkt met de wijziging, ingevolge de overdracht, van essentiële elementen van de arbeidsovereenkomst, te weten de werkgever en de plaats van tewerkstelling.

Nu bepaalt het ontwerpbesluit evenwel uitdrukkelijk dat de overdracht van het conform zijn bepalingen geïdentificeerde personeel automatisch en van rechtswege plaatsvindt. Het besluit vertaalt het beginsel van de automatische overdracht dat vervat is in de wet van 2 juli 2010. In de mate dat de wet en het koninklijk besluit hogere rechtsnormen zijn dan de arbeidsovereenkomst hebben zij voorrang en heeft de overdracht plaats los van de individuele wil van de betrokken partijen.

Artikel 337 is een overgangsbepaling die stelt dat bepaalde leden van het directiecomité van de CBFA die belast zijn met naar de Bank overgehevelde bevoegdheden, in de Bank zullen worden geïntegreerd met de titel van bijzondere mandatarissen om het directiecomité van de Bank te adviseren bij het integratieproces van de bevoegdheden en het personeel dat de Bank van de CBFA overneemt, zodat de Bank op deze wijze het voordeel kan genieten van hun deskundigheid en van hun ervaring. Het directiecomité van de Bank omschrijft hun taken nader en ziet toe op de uitvoering ervan.

De betrokken leden van het directiecomité van de CBFA zullen het voordeel behouden van de bezoldiging en het pensioen dat ze bij de CBFA genoten. Ze zullen hun lopende mandaat voleindigen. Na afloop van dit mandaat zal de Koning het voor een niet-hernieuwbare periode van één jaar kunnen verlengen.

Deze bijzondere mandatarissen zijn onderworpen aan dezelfde onverenigbaarheden als de leden van het directiecomité van de Bank. Ze worden tevens met hen gelijkgesteld voor het toezicht op de naleving van de deontologische code van de Bank. De andere bepalingen van de organieke wet van de Bank die van toepassing zijn op de leden van het directiecomité, worden niet tot hen uitgebreid.

Artikel 338 regelt de modaliteiten van de overdracht van de aanvullende pensioenen aangelegd ten behoeve van de aan de Bank overgedragen contractuele personeelsleden van de CBFA krachtens artikel 26, § 1, 3° van de wet van 2 juli 2010.

Naar analogie van artikel 26, § 1, 3°, van de wet van 2 juli 2010 dat het statuut waarborgt van de statutaire medewerkers die overgedragen worden aan de Bank, bepaalt artikel 339, § 1 van het ontwerpbesluit dat de statutaire medewerkers die niet aan de Bank worden overgedragen, hun statuut, hun wijze van bezoldiging, hun voordelen in natura en hun pensioenstelsel behouden.

Het artikel verleent aan de Bank overigens de mogelijkheid om, met inachtname van de waarborgen ingebouwd in artikel 26, § 1, 3°, van de wet van 2 juli 2010, het administratief en geldelijk statuut vast te leggen van de statutaire personeelsleden van de CBFA die naar de Bank zullen worden overgeheveld, naar het model van wat voor de CBFA was bepaald in het oude artikel 55, derde lid, van de wet van 2 augustus 2002.

Artikelen 339 tot 341 en 343 verduidelijken ten slotte het toepasselijke regime inzake de rust- en overlevingspensioenen, inzake het vakantiegeld en inzake de schadevergoeding voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk van de aan de Bank overgedragen statutaire personeelsleden van de CBFA krachtens artikel 26, § 1, 3° van de wet van 2 juli 2010.

Artikel 339 werd vervolledigd met de precisering gevraagd door de Raad van State.

In de artikelen 345 en 346 worden de nodige overgangsbepalingen opgenomen inzake de financiering en de werkingskosten van het toezicht. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de Bank en de CBFA voor 2011 op basis van het huidige koninklijk besluit betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA een voorschot zullen innen om de werkingskosten verbonden aan het uitoefenen van hun respectievelijke bevoegdheden te dekken.

Artikel 118 van de wet van 2 augustus 2002, op grond waarvan de Bank en de CBFA sedert 2004 synergieën tot stand hebben gebracht, werd opgeheven bij artikel 23 van de wet van 2 juli 2010. Artikel 349 bestendigt de samenwerking tussen de Bank en de CBFA in de domeinen die voorheen werden bepaald ter uitvoering van het opgeheven artikel 118 tot op het ogenblik dat de CBFA een eigen organisatie heeft kunnen uitwerken, en uiterlijk tot 31 maart 2012.

Artikel 351 van het besluit regelt de inwerkingtreding van de verschillende bepalingen.

In antwoord op de bemerking van de Raad van State voorziet het ontwerpbesluit als uiterste datum op dewelke de Koning de inwerkingtreding van de bepalingen voorzien in het tweede lid, moet vaststellen op 31 december 2015.

Dit is, Sire, de draagwijdte van het besluit dat U wordt voorgelegd.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Pensioenen en Grote Steden, M. DAERDEN De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister van Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota's (1) HM Treasury, « A new approach to financial regulation : judgement, focus and stability », juli 2010.(2) Wet Financieel Toezicht

3 MAART 2011.- Koninklijk besluit betreffende de evolutie van de toezichtsarchitectuur voor de financiele sector ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, artikel 14, § 1, 5°;

Gelet op de wet van 2 juli 2010 tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, en houdende diverse bepalingen, artikel 26, § 1;

Gelet op de wet van 6 januari 2011 tot wijziging van de wet van 2 juli 2010 tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, en houdende diverse bepalingen, artikel 2;

Gelet op de besluitwet van 18 mei 1945 tot oprichting van een Rentenfonds;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut;

Gelet op de wet van 27 juni 1963 tot vaststelling van het vakantiegeld voor de personeelsleden van sommige instellingen van openbaar nut;

Gelet op het Gerechtelijk Wetboek;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;

Gelet op de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;

Gelet op de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;

Gelet op de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium;

Gelet op de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;

Gelet op het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;

Gelet op de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;

Gelet op de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;

Gelet op de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen;

Gelet op de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België;

Gelet op het Wetboek van Vennootschappen;

Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;

Gelet op de Programmawet (I) van 24 december 2002;

Gelet op de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales;

Gelet op de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;

Gelet op de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles;

Gelet op de programmawet van 27 december 2004;

Gelet op de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt;

Gelet op de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;

Gelet op de wet van 1 april 2007 betreffende de verzekering tegen schade veroorzaakt door terrorisme;

Gelet op de wet van 16 februari 2009 op het herverzekeringsbedrijf;

Gelet op de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen;

Gelet op de wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 juni 1970 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut, van de publiekrechtelijke rechtspersonen en van de autonome overheidsbedrijven, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk;

Gelet op het advies van de Europese Centrale Bank, gegeven op 28 januari 2011;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 6 december 2010;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d.10 december 2010;

Gelet op advies 49.120/2 van de Raad van State, gegeven op 20 januari 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de vice-eerste minister en minister van Financiën, de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, de minister van Pensioenen, de minister van Klimaat en Energie en de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen en op het advies van de in Raad vergaderde ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen in de besluitwet van 18 mei 1945 tot oprichting van een Rentenfonds

Artikel 1.In artikel 2 van de besluitwet van 18 mei 1945 tot oprichting van een Rentenfonds, worden het eerste lid, 3°, en het vijfde en het zesde lid opgeheven. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen in de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen

Art. 2.Artikel 1 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen wordt aangevuld met het volgende lid : « Onverminderd de bevoegdheden toegekend aan de CBFA op grond van artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, van de wet van 2 augustus 2002, ziet de Bank toe op de naleving door de verzekeringsondernemingen van de bepalingen van deze wet. »

Art. 3.In artikel 2 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1ter, ingevoegd bij de wet van 26 april 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het eerste lid wordt opgeheven;b) in het vroegere tweede lid, dat het eerste lid wordt, worden de woorden « Deze ondernemingen » vervangen door de woorden « De maatschappijen van onderlinge bijstand, bedoeld in artikelen 43bis, § 5 en 70, §§ 6, 7 en 8 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, »;c) in het vroegere vierde lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden « de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « de Bank of de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft, »;2° in paragraaf 6 wordt de bepaling onder 12°bis ingevoegd, luidende : « 12°bis « de Bank » : de Nationale Bank van België, bedoeld in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België;»; 3° in paragraaf 6, punt 13°, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 april 2010, worden de woorden « « de Bank » of » ingevoegd tussen de woorden « Voor de maatschappijen van onderlinge bijstand dienen de woorden » en de woorden « « de CBFA » gelezen te worden als » en worden de woorden « 21, § 1, tweede lid » vervangen door de woorden « 21, § 1bis, tweede lid »;4° paragraaf 6 wordt aangevuld met de bepalingen onder 22° en 23°, luidende : « 22° « de wet van 2 augustus 2002 » : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;» « 23° « de wet van 22 februari 1998 » : de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België. »

Art. 4.In de artikelen 2, § 6, 16° en 17°, 3, § 1, eerste lid, 4, vierde en laatste lid, 6, laatste lid, 6bis, het vroegere enige lid, dat het tweede lid wordt, 8, § 1, derde en vierde streepje, 9bis, 14, § 2, laatste lid, 14bis, § 4, § 5, derde en laatste lid, 14ter, vierde en zesde lid, 15bis, § 1, eerste lid, 1°, b) en 5°, b), c) en e), 7°, a) en § 3, § 4, derde en laatste lid, 16, § 3, vierde lid, 17, eerste lid, in de aanhef en 1°, 2°, 3° en 5°, 17bis, 18, 19, § 2, tweede lid en § 3, eerste en tweede lid, 22, § 3 en § 4, 23, 23bis, § 1 t.e.m. § 3 en § 4, tweede lid, § 5, § 6, § 7, § 8, 24, 25, 26, § 1, § § 5 t.e.m. 9, 27, 37bis, 37ter, 38, 40, 40bis, 40ter, 40quater, 40quinquies, 42, tweede lid, 43, § § 1 en 2, 44, 46, tweede lid, 47, 48/1, 48/8, 48/10, 48/11, 48/12, § 2, eerste lid, 48/13, 48/15, 48/18, 50, 51, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 60, 62, 66, 67, § § 1 en 4, 68, § § 1 en 2, 70, 72, § 1, 73, 74, 75, 76, 78, 90, 90bis, 91bis, 91ter, 91ter 1, 91quater, 91sexies, 91septies, 91octies, 91nonies , 91decies, 91undecies, 91terdecies, 91quaterdecies, 91quinquiesdecies, 91sexies decies, 91septiesdecies, 91octiesdecies van dezelfde wet wordt het woord « CBFA » of « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 5.In Hoofdstuk II van dezelfde wet wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende : «

Art. 2bis.Een verzekeringsonderneming naar Belgisch recht die haar activiteiten in België wenst uit te oefenen en een verzekeringsonderneming die ressorteert onder het recht van een staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte en die in België het verzekeringsbedrijf wenst uit te oefenen door middel van een bijkantoor, moeten, vooraleer die aan te vatten, een toelating verkrijgen van de Bank. »

Art. 6.Artikel 3, paragraaf 1 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « De CBFA draagt bij tot de naleving van deze bepaling. »

Art. 7.In artikel 4 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « door de Bank » ingevoegd tussen de woorden « De toelating wordt verleend » en de woorden « aan de ondernemingen die voldoen aan »;2° in het tweede lid worden de woorden « , op advies van de in artikel 29 genoemde CBFA » geschrapt;3° in het derde lid worden de woorden « De Koning bepaalt » vervangen door de woorden « Op advies van de Bank bepaalt de Koning ».

Art. 8.In artikel 5 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002 en koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « op advies van de Bank en de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft, » ingevoegd tussen de woorden « door de Koning » en de woorden « vastgestelde vormen en voorwaarden » en aan het eind van hetzelfde lid wordt het woord « CBFA » vervangen door het woord « Bank »;2° in het tweede lid wordt de bepaling onder 7° aangevuld als volgt : « op advies van de Bank en de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft.»

Art. 9.In artikel 6bis van dezelfde wet, vervangen bij wet van 16 februari 2009, wordt vóór het eerste lid een lid ingevoegd, luidende : « Wanneer de toelatingsaanvraag uitgaat van een verzekeringsonderneming die hetzij de dochteronderneming is van een door de CBFA vergunde onderneming, hetzij van de moederonderneming van een door de CBFA vergunde onderneming, hetzij onder de controle staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als een door de CBFA vergunde onderneming, raadpleegt de Bank de CBFA vooraleer de toelating te verlenen. »

Art. 10.Artikel 7 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 11.Artikel 8 van dezelfde wet, vervangen bij koninklijk besluit van 6 mei 1997, wordt aangevuld als volgt : « - op advies van de CBFA wat betreft volgende aangelegenheden : 1° het passend karakter van de organisatie van de verzekeringsonderneming, als bedoeld in artikel 14bis, § 2, vanuit het oogpunt van de naleving van de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, van de wet van 2 augustus 2002;2° het passend karakter van het integriteitsbeleid van de verzekeringsonderneming, als bedoeld in artikel 14bis, § 3, derde lid, vanuit het oogpunt van de naleving van de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2 van de wet van 2 augustus 2002;3° de professionele betrouwbaarheid van de natuurlijke personen die deelnemen aan het bestuur, het beleid of de effectieve leiding van de verzekeringsonderneming, indien zij voor het eerst voor dergelijke functie worden voorgedragen bij een financiële onderneming die met toepassing van artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998 onder het toezicht staat van de Bank;4° de statuten, vanuit het oogpunt van de naleving van artikel 9, § 1, eerste lid, laatste zin. De CBFA verstrekt haar advies over voornoemde aangelegenheden binnen een termijn van veertien dagen te rekenen vanaf de ontvangst vanwege de Bank van de overeenkomstig artikel 4, vierde lid, vereiste inlichtingen en documenten en uiterlijk binnen de twee maanden na ontvangst van de adviesaanvraag. Afwezigheid van advies binnen deze termijn geldt als positief advies.

Indien de Bank geen rekening houdt met het advies van de CBFA over de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden, wordt dat met de redenen voor de afwijking vermeld in de motivering van de beslissing over de toelatingsaanvraag. Het voornoemde advies van de CBFA over de punten 1°, 2° en 4° van het eerste lid, wordt bij de kennisgeving van de beslissing over de toelatingsaanvraag gevoegd.

Voor de verzekeringsondernemingen waaraan zij conform de bepalingen van dit hoofdstuk toelating heeft verleend stelt de Bank aan de CBFA de gegevens bedoeld in artikel 5, tweede lid, 1°, 2° en de artikelen 5°, 11, 1°, 2° en 3°, 6° en 8°, 22, §§ 1 en 2 en 23, tweede lid en de eventuele wijzigingen daarin ter beschikking om haar toe te laten de bevoegdheden bedoeld in artikel 45, § 1, 3° en § 2, van de wet van 2 augustus 2002 uit te oefenen. »

Art. 12.In artikel 11, derde lid van dezelfde wet worden de woorden « De Koning kan » vervangen door de woorden « Op advies van de Bank, kan de Koning ».

Art. 13.In artikel 12, § 2 van dezelfde wet worden de woorden « op advies van de Bank » ingevoegd tussen de woorden « stelt de Koning » en de woorden « de bij § 1 bedoelde regels ».

Art. 14.In artikel 14 van dezelfde wet, vervangen bij koninklijk besluit van 9 juni 1981, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, vierde lid en in het tweede lid van paragraaf 2bis, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden de woorden « op advies van de Bank » ingevoegd tussen de woorden « door de Koning » en « vast te stellen voorwaarden »;2° in paragraaf 3, eerste en derde lid worden de woorden « op advies van de Bank » ingevoegd na de woorden « door de Koning ».

Art. 15.In artikel 14bis van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 februari 2009, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid van paragraaf 3 worden de woorden « Zij neemt » vervangen door de woorden « Onverminderd artikel 87bis van de wet van 2 augustus 2002 neemt zij »;2° in paragraaf 4 worden de woorden « een passende onafhankelijke compliancefunctie en een passende risicobeheerfunctie » vervangen door de woorden « een passende risicobeheerfunctie en, op advies van de CBFA, een passende onafhankelijke compliancefunctie.»

Art. 16.In artikel 14ter, zesde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 december 2008, worden de woorden « artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 » vervangen door de woorden « artikel 12bis, § 2 van de wet van 22 februari 1998 ».

Art. 17.In artikel 15 van dezelfde wet, vervangen bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, derde lid wordt vervangen als volgt : « De Bank bepaalt bij wijze van reglement vastgesteld overeenkomstig artikel 12bis, § 2 van de wet van 22 februari 1998 de wijze van berekening van de solvabiliteitsmarge en het niveau dat zij moet bereiken in verhouding tot de verbintenissen van de verzekeringsonderneming.Het minimum van de samen te stellen marge is minstens gelijk aan het absolute minimum van het waarborgfonds, zoals bepaald door de Bank. »; 2° in paragraaf 2, tweede lid worden de woorden « De Koning bepaalt » vervangen door de woorden « Op advies van de Bank bepaalt de Koning ».

Art. 18.In artikel 15bis van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, 1°, b) wordt het woord « hij » vervangen door het woord « zij »;2° in paragraaf 4, laatste lid, vervangen bij de wet van 20 juni 2005, worden de woorden « op advies van de Bank » ingevoegd tussen de woorden « die de Koning » en de woorden « toestaat met toepassing van ».

Art. 19.In artikel 15ter van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden in het tweede lid de woorden « op advies van de Bank » ingevoegd tussen de woorden « De Koning bepaalt » en de woorden « het absolute minimum van het waarborgfonds ».

Art. 20.In artikel 16 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1981, worden de woorden « De Koning bepaalt » vervangen door de woorden « Op advies van de Bank bepaalt de Koning »;2° in paragraaf 2, eerste lid, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 april 2010, worden de woorden « op advies van de Bank » ingevoegd tussen de woorden « de technische schulden die de Koning » en het woord « bepaalt, »;3° in paragraaf 2, derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden de woorden « De Koning stelt » vervangen door de woorden « Op advies van de Bank stelt de Koning »;4° in paragraaf 2, vierde lid, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 november 2004, worden de woorden « Nationale Bank van België » vervangen door het woord « Bank » en worden de woorden « « Commissie voor het Bank- en Financiewezen » vervangen door de woorden « CBFA, de Bank ».

Art. 21.In artikel 17 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 2°, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 november 2004, worden de woorden « Nationale Bank van België » vervangen door het woord « Bank » en de woorden « Commissie voor het Bank- en Financiewezen » door de woorden « CBFA, de Bank »;2° in het eerste lid, 4°, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1991, worden de woorden « op advies van de Bank » ingevoegd tussen de woorden « bepaalt de Koning » en de woorden « de regels ».

Art. 22.In artikel 18, tweede lid van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « hem » wordt vervangen door het woord « haar »;2° in de Franse versie worden de woorden « sur base des documents à lui communiqués » vervangen door de woorden « sur base des documents qui lui sont communiqués ».

Art. 23.In artikel 19 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt aangevuld als volgt « , op advies van de Bank en de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft.»; 2° in paragraaf 2, ingevoegd bij de wet van 8 juni 2007, wordt in het eerste lid in de eerste twee zinnen het woord « CBFA » vervangen door het woord « Bank » en in de derde zin de woorden « De CBFA maakt haar beslissing » vervangen door de woorden « De Bank brengt haar beslissing ter kennis van de CBFA en maakt ze ».

Art. 24.In artikel 20, eerste lid van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 16 februari 2009, worden de woorden « op advies van de CBFA » ingevoegd tussen de woorden « door de Koning » en de woorden « bepaalde vermeldingen bevatten ».

Art. 25.In artikel 21 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt vóór de eerste paragraaf een paragraaf ingevoegd, luidende : « § 1.De Bank en de CBFA bepalen, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft, de gegevens die de verzekeringsondernemingen dienen te verstrekken opdat zou kunnen worden nagegaan of de wettelijke en reglementaire bepalingen waaraan zij zijn onderworpen, zijn nageleefd.

De Bank en de CBFA bepalen voor deze gegevens tevens de rapporteringsfrequentie en -modaliteiten, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft. »; 2° in de vroegere eerste paragraaf, die paragraaf 1bis wordt, worden volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « De verzekeringsondernemingen moeten » vervangen door de woorden « Onverminderd paragraaf 1 moeten de verzekeringsondernemingen », worden de woorden « de Bank en » ingevoegd tussen de woorden « op een andere plaats die vooraf toegelaten is door » en de woorden « de CBFA », en wordt de laatste zin aangevuld met de woorden « ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft »;b) in het tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « kan de CBFA » vervangen door de woorden « kunnen de Bank en de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft »;c) in het derde lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « Bank of de » ingevoegd telkens voor het woord « CBFA », wordt het woord « heeft » vervangen door het woord « hebben » en worden de woorden « zijn taak » vervangen door de woorden « hun respectieve taken »;d) in het vierde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « De CBFA kan » vervangen door de woorden « De Bank en de CBFA kunnen, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft, »;e) in het vijfde lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « De CBFA kan » vervangen door de woorden « De Bank en de CBFA kunnen, ieder wat hun respectieve bevoegdheden betreft, », worden de woorden « kan hij » vervangen door de woorden « kunnen zij » en wordt het woord « zijn » vervangen door het woord « hun »;f) in het zesde lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « Bank en de » ingevoegd voor het woord « CBFA », en worden de woorden « , ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft, » ingevoegd tussen het woord « CBFA » en de woorden « op eenvoudig verzoek »;g) in het zevende lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « 'De CBFA kan » vervangen door de woorden « De Bank en de CBFA kunnen, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft », de woorden « ambtenaren van zijn administratie » door het woord « personeelsleden » en het woord « hem » door het woord « hen ».3° in de vroegere paragraaf 1bis, die paragraaf 1ter wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden in de aanhef de woorden « kunnen de Bank en de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft » toegevoegd na de woorden « Indien op de verzekeringsonderneming de bepalingen van artikel 26 worden toegepast »;b) in het eerste lid worden de woorden « kan de CBFA » in het eerste streepje en de woorden « kan hij » in het tweede streepje geschrapt;c) in het eerste lid, derde streepje, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « kan de in de § 1 bedoelde controle » vervangen door de woorden « de in de § 1bis bedoelde controle kan » en worden de woorden « De CBFA kan » vervangen door de woorden « De Bank en de CBFA kunnen »;d) het derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt opgeheven;4° paragraaf 2 wordt opgeheven.

Art. 26.In artikel 21octies van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « eist de CBFA » worden vervangen door de woorden « eisen de CBFA en de Bank, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft, »;b) de woorden « hij vaststelt » worden vervangen door de woorden « zij vaststellen »;c) de paragraaf wordt aangevuld met de volgende zin : « Zij stellen elkaar daarvan in kennis.»; 2° in paragraaf 2, vervangen bij wet van 17 juni 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid wordt het woord « CBFA » vervangen door het woord « Bank » en het woord « hij » door het woord « zij »;b) het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Zij stelt de CBFA daarvan in kennis.»; c) in het tweede lid worden de woorden « de Bank, op advies van » ingevoegd tussen de woorden « Onverminderd het eerste lid kan » en de woorden « de CBFA »;d) in het derde lid wordt het woord « CBFA » telkens vervangen door het woord « Bank »;e) in het vierde lid worden in de tweede zin de woorden « De CBFA brengt » vervangen door de woorden « De Bank brengt de CBFA en » en wordt in de laatste zin het woord « CBFA » vervangen door het woord « Bank »;3° paragraaf 3 wordt opgeheven.

Art. 27.In artikel 22 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 februari 2009, worden de woorden « de Bank en » ingevoegd tussen de woorden « stellen de Belgische verzekeringsondernemingen » en de woorden « de CBFA in kennis »;b) in het tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « De CBFA kan » vervangen door de woorden « De Bank en de CBFA kunnen » en het woord « hem » door het woord « haar »;c) in het vierde lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « de CBFA verklaard heeft » vervangen door de woorden « de CBFA en de Bank verklaard hebben »;2° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « de Bank en » ingevoegd tussen de woorden « stellen de Belgische en buitenlandse ondernemingen » en de woorden « de CBFA in kennis »;b) in het tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « hij er kennis van gekregen heeft, verzet de CBFA » vervangen door de woorden « zij er kennis van gekregen heeft, verzet de Bank of de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft »;3° in paragraaf 4, derde lid, ingevoegd bij koninklijk besluit van 22 februari 1991, worden de woorden « De Koning kan » vervangen door de woorden « Op advies van de Bank kan de Koning ».

Art. 28.In artikel 23bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2009, worden in paragraaf 4 de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de aanhef wordt het woord « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door het woord « Bank »;b) in de aanhef worden de woorden « , of, al naargelang het geval, de CBFA, » ingevoegd tussen de woorden « samen met iedere andere betrokken bevoegde autoriteit » en de woorden « indien de kandidaat-verwerver een van de volgende personen is »;c) in het punt a) worden de woorden « , of, al naargelang het geval, door de CBFA, » ingevoegd tussen de woorden « waaraan een vergunning is verleend in een andere lidstaat » en het woord « ;of » 2° in het tweede lid, worden de woorden « of, al naargelang het geval, van de CBFA.» ingevoegd na de woorden « voor de kandidaat-verwerver »; 3° in het derde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « of de CBFA » worden ingevoegd tussen de woorden « een in een andere lidstaat competente toezichthouder op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen of beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging » en het woord « , wisselt » b) het woord « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » wordt vervangen door het woord « Bank ».

Art. 29.In artikel 26 van dezelfde wet, vervangen bij wet van 16 februari 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, tweede lid, 2°, laatste lid worden de woorden « of het verbod » ingevoegd tussen de woorden « de schorsing » en de woorden « in het Belgisch Staatsblad »;2° paragraaf 1 wordt aangevuld met twee leden, luidende : « Bij ernstige en stelselmatige overtreding van de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, of § 2, van de wet van 2 augustus 2002, kan de Bank de toelating intrekken op verzoek van de CBFA, volgens de procedure en de regels bepaald bij artikel 36bis van diezelfde wet. De Bank stelt de CBFA in kennis van de op grond van de voorgaande leden getroffen maatregelen. »; 3° een nieuwe paragraaf 2bis wordt ingevoegd, luidende : « § 2bis.Wanneer de Bank kennis heeft van het feit dat een verzekeringsonderneming een bijzonder mechanisme heeft ingesteld met als doel of gevolg fiscale fraude door derden te bevorderen, zijn § 1 en § 2 van toepassing. »; 4° een nieuwe paragraaf 10 wordt ingevoegd, luidende : « § 10.De Bank stelt de CBFA in kennis van de beslissingen die zij overeenkomstig de paragrafen 1 en 7 heeft genomen en houdt de CBFA in voorkomend geval op de hoogte van de behandeling van het beroep tegen deze beslissingen overeenkomstig paragraaf 4. »

Art. 30.In artikel 26bis, paragraaf 1, ingevoegd bij de wet van 2 juni 2010, worden de woorden « CBFA, hetzij op eigen initiatief, na het advies te hebben ingewonnen van de CBFA en van het Comité voor systeemrisico's en systeemrelevante instellingen bedoeld in artikel 88 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten » vervangen door de woorden « Bank, hetzij op eigen initiatief, na het advies te hebben ingewonnen van de Bank ».

Art. 31.In artikel 27, derde lid van dezelfde wet, gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « § 4 van het voorgaande artikel » vervangen door de woorden « artikel 26, § 1 ».

Art. 32.In artikel 28 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « de CBFA » in de eerste zin telkens vervangen door de woorden « de Bank of de CBFA, al naargelang het geval », en wordt « Hij » vervangen door het woord « Zij » in de tweede zin.

Art. 33.In artikel 28ter, ingevoegd bij koninklijk besluit van 22 februari 1991, van dezelfde wet worden in paragraaf 6 de woorden « op advies van de Bank » ingevoegd tussen de woorden « zoals ze worden gedefinieerd door de Koning » en de woorden « , mogen de partijen bij de overeenkomst ».

Art. 34.In Hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt het opschrift van Afdeling I vervangen als volgt :

« De Bank en de CBFA ».

Art. 35.Artikel 36 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 36.Artikel 37 van dezelfde wet, opgeheven bij wet van 2 augustus 2002, wordt als volgt hersteld : «

Art. 37.Met het oog op een efficiënt en gecoördineerd toezicht op de verzekeringsondernemingen sluiten de Bank en de CBFA een protocol dat op hun respectieve websites wordt bekend gemaakt.

Dit protocol bepaalt de modaliteiten van de samenwerking tussen de Bank en de CBFA in alle gevallen waar de wet een advies, raadpleging, informatie of ander contact tussen de twee instellingen voorziet of waar overleg tussen beide instellingen noodzakelijk is om een eenvormige toepassing van de wetgeving te verzekeren. »

Art. 37.In artikel 37bis van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 8 januari 1993 en vervangen bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, tweede lid en in paragraaf 2, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 16 juni 2006, wordt het woord « Hij » vervangen door het woord « Zij »;2° in paragraaf 1, derde lid en in paragraaf 2, derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt het woord « hem » vervangen door het woord « haar »;3° in paragraaf 1, vierde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt het eerste woord « zijn » in de zin vervangen door het woord « haar »;

Art. 38.In artikel 38 van dezelfde wet, vervangen bij wet van 16 februari 2009, worden in het eerste lid de woorden « Onverminderd artikel 87ter van de wet van 2 augustus 2002 mag » ingevoegd voor de woorden « De opdracht van de commissaris zoals bedoeld in het Wetboek van Vennootschappen » en wordt het woord « mag » geschrapt tussen de woorden « de opdracht van de commissaris zoals bedoeld in het Wetboek van Vennootschappen » en de woorden « in een verzekeringsonderneming naar Belgisch recht ».

Art. 39.In artikel 40 van dezelfde wet worden de woorden « advies van de Commissie voor Verzekeringen en na » geschrapt.

Art. 40.In artikel 40quinquies, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 16 februari 2009, worden de woorden « artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 » vervangen door de woorden « artikel 12bis, § 2 van de wet van 22 februari 1998 ».

Art. 41.In artikel 41 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt de eerste zin aangevuld als volgt : « die binnen de bevoegdheden van de CBFA vallen » en wordt de tweede zin geschrapt.2° in paragraaf 5, tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « De Regeringscommissarissen bij de CBFA, alsmede de leden van de Raad van de CBFA » vervangen door de woorden « De leden van het directiecomité van de CBFA ».

Art. 42.In artikel 42, derde lid van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt het woord « CBFA » vervangen door het woord « Bank » en wordt de zin aangevuld met de woorden « op advies van de CBFA ».

Art. 43.In artikel 43, paragraaf 3 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 december 2008, wordt er een nieuw eerste lid ingevoegd, luidende : « De Bank stelt de CBFA in kennis van haar voornemen de toelating in te trekken. »

Art. 44.In artikel 44 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt het woord « Hij » vervangen door het woord « Zij »;2° in het derde lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt het woord « Hij » vervangen door het woord « Zij » en het woord « hij » door het woord « zij ».

Art. 45.In artikel 46 van dezelfde wet, vervangen bij wet van 6 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, in de eerste zin wordt het woord « CBFA » vervangen door het woord « Bank »;2° in het eerste lid, in de tweede zin worden de woorden « De CBFA stelt » vervangen door de woorden « De Bank stelt de CBFA en ».

Art. 46.In artikel 48/4 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin en aan het begin van de tweede zin wordt het woord « CBFA » vervangen door het woord « Bank »;2° in de tweede zin worden de woorden « de CBFA en aan » ingevoegd tussen de woorden « en met alle dienstige middelen mee aan » en de woorden « de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten ».

Art. 47.In artikel 48/12 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 27 oktober 2006, worden de woorden « op advies van de Bank » ingevoegd tussen de woorden « bepaalt de Koning » en de woorden « de bevoegdheden en verplichtingen van de liquidateur »;2° in paragraaf 3 worden de woorden « De CBFA stelt » vervangen door de woorden « De Bank stelt de CBFA en ».

Art. 48.In artikel 48/13, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 2004, worden de woorden « De Koning bepaalt » vervangen door de woorden « Op advies van de Bank bepaalt de Koning ».

Art. 49.In artikel 48/18 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 2004, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid wordt de zin « De CBFA stelt de Nationale Bank van België daarvan onverwijld in kennis.» geschrapt; 2° in het derde lid worden de woorden « en na raadpleging van de Nationale Bank van België.Daartoe bezorgt de Nationale Bank van België de CBFA haar advies binnen tien dagen na in kennis te zijn gesteld conform het tweede lid. » geschrapt; 3° in het vierde lid wordt de zin « De CBFA bezorgt de Nationale Bank van België een kopie van dit advies.» geschrapt.

Art. 50.In artikel 48/19 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 2004, worden de woorden « De Koning kan » in het tweede lid vervangen door de woorden « Op advies van de Bank, kan de Koning ».

Art. 51.In artikel 51 van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt in de eerste zin wordt het woord « hij » vervangen door het woord « zij » en in de tweede zin het woord « Hij » door het woord « Zij » en het woord « hij » door het woord « zij »;2° in het derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt het woord « zijn » vervangen door het woord « haar » en het woord « hij » door het woord « zij ».

Art. 52.Artikel 52 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 53.In artikel 53 van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt in het eerste lid het woord « hij » vervangen door het woord « zij » en in het tweede lid het woord « Hij » door het woord « Zij ».

Art. 54.In artikel 55 van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden in het tweede lid de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin worden de woorden « de artikelen 51 en 52 » vervangen door de woorden « Artikel 51 van deze wet en artikel 36/22, 12° van de wet van 22 februari 1998 »;2° in de tweede zin worden de woorden « en de termijn van één maand, bedoeld in artikel 52, derde lid, vervangen door een termijn van acht dagen » geschrapt.

Art. 55.In artikel 58, eerste lid van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt het woord « hij » vervangen door het woord « zij ».

Art. 56.Artikel 59 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 57.In de aanhef van artikel 60, eerste lid van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt het woord « hij » vervangen door het woord « zij ».

Art. 58.Artikel 64 van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3. Op advies van de CBFA, wat haar bevoegdheden betreft, en volgens de in deze afdeling bepaalde modaliteiten deelt de Bank aan de in § 1 bedoelde ondernemingen mee welke bepalingen van algemeen belang zijn. ».

Art. 59.In artikel 65, eerste lid van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « de Bank en » ingevoegd tussen de woorden « van de in België verplicht gestelde verzekeringen aan » en de woorden « de CBFA meedelen ».

Art. 60.In artikel 67 van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het woord « CBFA » wordt vervangen door het woord « Bank »;b) de woorden « die naar zijn weten van algemeen belang zijn » worden vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 64, § 2 en § 3 »;2° een paragraaf 5 wordt ingevoegd, luidende : « § 5.De Bank stelt de CBFA binnen de in § 2 bedoelde termijn in kennis van elke nieuwe vestiging conform § 3, van het in § 1 bedoelde dossier en van de eventuele wijzigingen daarin. »

Art. 61.Artikel 68 van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. De Bank stelt de CBFA in kennis van elk nieuw dossier bedoeld in § 1 en van de eventuele wijzigingen daarin. »

Art. 62.In artikel 69 van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003,worden in de eerste zin de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « of de Bank, ieder wat hun respectieve bevoegdheden betreft, » worden ingevoegd tussen de woorden « Op verzoek van de CBFA » en de woorden « zijn de verzekeringsondernemingen ertoe gehouden »;b) de woorden « respectieve » worden ingevoegd tussen de woorden « die in België van toepassing zijn op de verzekeringsondernemingen en hun activiteiten en die tot de » en de woorden « bevoegdheidssfeer van de CBFA »;c) de woorden « en de Bank » worden ingevoegd tussen de woorden « bevoegdheidssfeer van de CBFA » en het woord « behoren »;2° in het tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « kan de CBFA » vervangen door de woorden « kunnen de CBFA en de Bank binnen hun respectieve bevoegdheidssfeer »;3° in het derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « de Bank of aan » ingevoegd tussen de woorden « gehouden tot het verstrekken aan » en de woorden « de CBFA »;4° in het vierde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « De CBFA kan » worden vervangen door de woorden « De CBFA en de Bank kunnen »;b) de woorden « zijn » en « hem » worden vervangen door het woord « hun ».

Art. 63.In artikel 71 van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « de CBFA vaststelt » vervangen door de woorden « de Bank of de CBFA vaststellen », de woorden « de bevoegdheidssfeer van de CBFA » door de woorden « hun respectieve bevoegdheidssfeer », de woorden « maant hij » door de woorden « manen zij » en de woorden « hij bepaalt » door de woorden « zij bepalen »;b) wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : « De Bank en de CBFA stellen elkaar wederzijds in kennis van hun voornemen toepassing te maken van het vorige lid.»; c) in het vroegere tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, dat het derde lid wordt, worden de woorden « stelt de CBFA » vervangen door de woorden « stellen de Bank of de CBFA, ieder wat hun bevoegdheidssfeer betreft »;d) in het vroegere derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, dat het vierde lid wordt, worden volgende wijzigingen aangebracht : i.in de eerste zin worden de woorden « kan de CBFA » vervangen door de woorden « kunnen de Bank en de CBFA, ieder wat hun bevoegdheidssfeer betreft, » en wordt de zin beëindigd door invoeging van een punt na de woorden « passende maatregelen nemen om verdere onregelmatigheden te voorkomen »; ii. in het gedeelte van de eerste zin dat de tweede zin wordt, wordt het woord « en, » vervangen door de woorden « Met name kunnen de Bank en de CBFA »; iii. in de vroegere tweede zin, die de derde zin wordt, worden de woorden « De CBFA kan » vervangen door de woorden « De Bank en de CBFA kunnen », het woord « zijn » door het woord « hun » en de woorden « hij bepaalt » door de woorden « zij bepalen »; e) de paragraaf wordt aangevuld met twee leden, luidende : « Artikel 26, § 2bis is van toepassing. De Bank en de CBFA stellen elkaar in kennis van de maatregelen getroffen met toepassing van de vorige leden. »; 2° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : i.in de eerste zin worden de woorden « kan de CBFA » vervangen door de woorden « kunnen de Bank en de CBFA » en de woorden « de bevoegdheidssfeer van de CBFA » door de woorden « hun respectieve bevoegdheidssfeer »; ii. in de tweede zin worden de woorden « Zo kan deze » vervangen door de woorden « Met name kunnen de Bank en de CBFA »; iii. in de derde zin worden de woorden « Hij kan » vervangen door de woorden « Zij kunnen », het woord « zijn » door het woord « hun » en de woorden « hij bepaalt » door de woorden « zij bepalen »; b) in het tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « De CBFA brengt » vervangen door de woorden « De Bank en de CBFA brengen elkaar en »;3° in paragraaf 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « De CBFA kan » vervangen door de woorden « De CBFA en de Bank kunnen ».

Art. 64.In artikel 72, paragraaf 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt het woord « CBFA » vervangen door het woord « Bank » en worden de woorden « neemt hij » vervangen door de woorden « stelt zij de CBFA hiervan in kennis en neemt zij ».

Art. 65.Artikel 73/3, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 2004, wordt vervangen als volgt : « Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lid-Staat van herkomst van een verzekeringsonderneming de Bank in kennis stellen van hun beslissing tot opening van een liquidatieprocedure of tot vaststelling van een saneringsmaatregel, stelt de Bank de CBFA hiervan in kennis.

De Bank en de CBFA kunnen een bericht laten publiceren in het Belgisch Staatsblad en in twee dagbladen of periodieke uitgaven met regionale spreiding. »

Art. 66.In artikel 73/4 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 2004, worden de woorden « De CBFA kan » vervangen door de woorden « De Bank en de CBFA kunnen ».

Art. 67.In artikel 74 van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt paragraaf 3 aangevuld met een lid, luidende : « De Bank stelt de CBFA in kennis van de aanvragen tot toestemming met overdrachten van verzekeringsovereenkomsten die zij ontvangt met toepassing van § 1, alsook van haar beslissing daarover. »

Art. 68.In artikel 78quater, paragraaf 3 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin worden de woorden « de Bank en » ingevoegd tussen de woorden « worden overgemaakt aan » en de woorden « de CBFA »;2° in de tweede zin worden de woorden « dient de CBFA haar » vervangen door de woorden « dienen de Bank en de CBFA hun »;3° in de derde zin worden de woorden « de CBFA dit wenselijk acht, mag » vervangen door de woorden « de Bank of de CBFA dit wenselijk achten, mogen ».

Art. 69.In artikel 81 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juni 2005, worden de woorden « kan de CBFA » vervangen door de woorden « kan de Bank of de CBFA, al naargelang het geval, ».

Art. 70.In artikel 82, paragraaf 1, eerste lid van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht in de eerste zin : 1° de woorden « of de Bank » worden ingevoegd tussen de woorden « Wanneer de CBFA » en de woorden « aan een onderneming »;2° de woorden « kan hij » worden vervangen door de woorden « kan zij »;3° de woorden « een verordening van de CBFA » worden vervangen door de woorden « een verordening, al naargelang het geval, van de CBFA of van de Bank ».

Art. 71.In artikel 85, eerste lid van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 26 juni 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « of de Bank » worden ingevoegd tussen de woorden « onjuiste verklaringen afleggen aan de CBFA » en de woorden », aan zijn ambtenaren of aan de door hem gevolmachtigde personen »;2° de woorden « zijn » en « hem » worden vervangen door het woord « hun ».

Art. 72.In artikel 88 van dezelfde wet worden de woorden « de Bank en » ingevoegd telkens voor de woorden « de CBFA » en worden de woorden « al naargelang het geval » ingevoegd na de woorden « de CBFA ».

Art. 73.Artikel 89 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 74.In artikel 90 paragraaf 4, derde lid van dezelfde wet worden de woorden « artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten » vervangen door de woorden « artikel 12bis, § 2 van de wet van 22 februari 1998 ».

Art. 75.In artikel 90bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 16 februari 2009, worden tussen het derde en het vierde lid twee leden ingevoegd, luidende : « Wanneer het de benoeming betreft van een persoon die voor het eerst voor dergelijke functie wordt voorgedragen bij een financiële onderneming die met toepassing van artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998 onder het toezicht staat van de Bank, raadpleegt de Bank eerst de CBFA. De CBFA deelt haar advies mee aan de Bank binnen een termijn van een week na ontvangst van het verzoek om advies. »

Art. 76.In artikel 91ter, paragraaf 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 november 2004, worden de woorden « De Koning stelt » vervangen door de woorden « Op advies van de Bank, stelt de Koning ».

Art. 77.In de aanhef van artikel 91septies, paragraaf 1, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt het woord « hij » vervangen door het woord « zij ».

Art. 78.In artikel 91nonies van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 14 maart 2001, worden in paragraaf 2 de woorden « De Koning bepaalt » vervangen door de woorden « Op advies van de Bank bepaalt de Koning ».

Art. 79.In artikel 91decies, paragraaf 3, tweede lid van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt in de inleidende zin het woord « hij » vervangen door het woord « zij » en wordt in het tweede lid het woord « zijn » vervangen door het woord « haar ».

Art. 80.In artikel 91undecies van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 maart 2001, wordt het woord « hem » vervangen door het woord « haar ».

Art. 81.In artikel 91quaterdecies van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 maart 2001 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 juli 2009, wordt het woord « hij » vervangen door het woord « zij ».

Art. 82.In artikel 91septiesdecies, eerste lid van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt het woord « hij » vervangen door het woord « zij ».

Art. 83.Artikel 91octiesdecies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 20 juni 2005, wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende : « § 6. De Koning treft de in dit artikel bedoelde besluiten op advies van de Bank. ».

Art. 84.De artikelen 93 en 93bis van dezelfde wet worden opgeheven.

Art. 85.In artikel 96 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, vervangen bij wet van 27 oktober 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden « op advies van de CBFA » vervangen door de woorden « op advies van de Bank of de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft »;b) in het tweede lid, gewijzigd bij de wet van 26 april 2010, worden de woorden « de artikelen 2, § 1ter, en 36 » vervangen door de woorden « artikel 2, § 1ter »;c) in het derde lid worden de woorden « de Bank, » ingevoegd tussen de woorden « De Minister van Economie kan termijnen bepalen waarbinnen » en de woorden « de CBFA en de Commissie voor Verzekeringen »;2° in paragraaf 2 worden de woorden « op advies van de CBFA » ingevoegd tussen de woorden « wordt de Koning gemachtigd, onder dezelfde voorwaarden, » en de woorden « de nodige besluiten te nemen ».

Art. 86.In artikel 97 van dezelfde wet worden de woorden « , op advies van de Bank en de CBFA, ieder wat hun bevoegdheden betreft, » ingevoegd tussen de woorden « De Koning kan » en de woorden « bij in Ministerraad overlegd besluit ».

Art. 87.In artikel 98, eerste lid van dezelfde wet worden de woorden « De Koning brengt » vervangen door de woorden « Op advies van de Bank brengt de Koning ».

Art. 88.De artikelen 99 en 100 van dezelfde wet worden opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen in de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen

Art. 89.In artikel 52 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 april 2010, worden het tweede en het derde lid vervangen als volgt : « De Controledienst sluit samenwerkingsovereenkomsten met de CBFA en de Nationale Bank van België, wat hun respectieve bevoegdheden betreft, betreffende de materie van de aanvullende ziekteverzekering door de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, § 5 of in artikel 70, §§ 6, 7, 8.

De samenwerkingsovereenkomsten regelen onder meer de uitwisseling van informatie en de eenvormige toepassing van de betrokken wetgeving. »

Art. 90.Artikel 55, laatste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 april 2010, wordt vervangen als volgt : « De Minister van Sociale Zaken en de Minister bevoegd voor verzekeringen kunnen bovendien gezamenlijk een waarnemer van de CBFA aanstellen, op voorstel van deze instelling, evenals een waarnemer van de Nationale Bank van België, op voorstel van deze instelling, voor de materies bedoeld in artikel 52, eerste lid, 11° en 12°. »

Art. 91.In artikel 59, tweede lid, 9°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 april 2010, worden de woorden « en aan de Nationale Bank van België » ingevoegd tussen het woord « CBFA » en de woorden « met betrekking tot ». HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen in de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten

Art. 92.In artikel 220 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, 1°, worden de woorden « behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 4, eerste en derde lid, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen » vervangen door de woorden « behoudens de uitzonderingen als bedoeld in artikel 68bis, § 1, van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt »;2° de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt : « 4° als kredietinstelling optreden zonder daarvoor een vergunning te hebben verkregen overeenkomstig de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en als beleggingsonderneming optreden zonder daarvoor een vergunning te hebben verkregen overeenkomstig de bepalingen van boek II en boek III van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen »;3° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : « 5° bemiddelingswerkzaamheden verrichten in de zin van artikel 13 van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, met overtreding van de regels waarvan sprake in voornoemde wet »;4° de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt : « 6° de niet-naleving, door een gereglementeerde onderneming als bedoeld in artikel 26 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, van de gedragsregels bepaald in of met toepassing van de artikelen 27 tot 28ter van voornoemde wet;» 5° de bepaling onder 8° wordt vervangen als volgt : « 8° valutahandel verrichten in strijd met de bepalingen van boek III van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen »;6° in het vierde lid worden de woorden « van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen » vervangen door de woorden « van de Nationale Bank van België en de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen ».

Art. 93.In artikel 221 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen » vervangen door de woorden « van de Nationale Bank van België, van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen »;2° in paragraaf 2 worden de woorden « van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen » vervangen door de woorden « van de Nationale Bank van België of van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen ». HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen in de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium

Art. 94.In de artikelen 3 en 13 van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium, worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » telkens vervangen door de woorden « Nationale Bank van België ». HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen in de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet

Art. 95.In artikel 75, § 6, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Aan de voorwaarden vermeld in § 1, in § 3, 1° tot 1°ter en 3°, en in § 5, worden geacht te voldoen de kredietinstellingen onderworpen aan het toezicht van de Nationale Bank van België, zoals geregeld in de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.»; 2° in het tweede lid worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « Nationale Bank van België ».

Art. 96.In artikel 75bis, § 1, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 december 2009, worden de woorden »Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » en de woorden « Commissie voor het Bank- en Financiewezen » telkens vervangen door de woorden « Nationale Bank van België ». HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 97.In artikel 21, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden « op advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « op advies van de Nationale Bank van België en de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft ».

Art. 98.In artikel 269, derde lid, b), tweede streepje, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 december 2007, worden de woorden « bij een bank, een openbare kredietinstelling, een beursvennootschap of een spaarkas die aan de controle van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen is onderworpen » vervangen door de woorden « bij een kredietinstelling of een beursvennootschap die aan het toezicht van de Nationale Bank van België is onderworpen ». HOOFDSTUK 8. - ijzigingen in de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

Art. 99.Artikel 2, § 1, 1°, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, vervangen door de wet van 18 januari 2010, wordt aangevuld met de woorden « , hierna de Bank ».

Art. 100.In artikel 37 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Bovendien worden de koninklijke besluiten, genomen met toepassing van het eerste lid, genomen op advies van de Bank en de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen wanneer ze slaan op personen, ondernemingen of materies die onder hun controlebevoegdheid vallen.»; 2° in paragraaf 2 wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Bovendien worden de koninklijke besluiten, genomen met toepassing van het eerste lid, genomen op advies van de Bank en de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen wanneer ze slaan op personen, ondernemingen of materies die onder hun controlebevoegdheid vallen.»; 3° in paragraaf 3 worden de woorden « en van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « , de Bank en de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen »;4° in paragraaf 4, tweede lid, worden de woorden « de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « , de Bank en de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen »;5° in paragraaf 5 worden de woorden « de Bank en van » ingevoegd tussen de woorden « Op advies van » en de woorden « de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen ». HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen in de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen

Art. 101.In artikel 2 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, 1° worden de woorden « de Nationale Bank van België » en « het Herdiscontering- en Waarborginstituut » geschrapt;2° in paragraaf 1, 2° worden de woorden « bij koninklijk besluit nr. 43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen of » geschrapt; 3° in de aanhef van paragraaf 2 worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « Nationale Bank van België »;4° paragraaf 2, tweede lid, 3° wordt vervangen als volgt : « 3° brengen periodiek verslag uit over hun werkzaamheden bij de Nationale Bank van België.Dit verslag, inzonderheid over het totaalbedrag van hun financiële verplichtingen die verband houden met het uitstaand elektronisch geld, wordt opgesteld volgens de regels die zijn vastgesteld door de Nationale Bank van België die de rapporteringsfrequentie bepaalt. ».

Art. 102.In artikel 3, § 1, 10°, in artikel 6, § 1, laatste lid, in artikel 7, in artikel 8, eerste zin, in artikel 9, vroegere eerste lid, dat het tweede lid wordt, in artikel 10, eerste lid, in artikel 11, in artikel 13, in artikel 17, in artikel 20, § 2, en § 5, zesde en zevende lid, in artikel 20bis, § 4, tweede lid, § 7, tweede lid, in artikel 23, in artikel 24, § 1, § 2, § 3, § 4, tweede lid, § 5, § 6, § 7, § 8, in artikel 25, in artikel 26bis, eerste, tweede, derde en laatste lid, in artikel 27, in artikel 28, in artikel 30, in artikel 31, in artikel 32, in artikel 33bis, in artikel 34, in artikel 35, vroegere enige lid, dat het eerste lid wordt, in artikel 36, in artikel 37, in artikel 38, in artikel 39, vroegere enige lid, dat het eerste lid wordt, in artikel 41, in artikel 43, in artikel 44, tweede lid en vijfde lid, in artikel 47, in artikel 48, in artikel 49, in artikel 49bis, in artikel 50, in artikel 52, in artikel 53, in artikel 54, in artikel 55, eerste lid, en vroegere derde lid, dat het vierde lid wordt en vroegere vijfde lid, dat het zesde lid wordt, in artikel 56, in artikel 57, § 1, § 2 en § 3, in artikel 58, in artikel 60, in artikel 61ter, in artikel 64, in artikel 65, eerste, tweede en derde lid, in artikel 66, in artikel 73, § 1 en § 2, in artikel 74, in artikel 75, § 2, eerste lid, § 5 en § 6, in artikel 76, in artikel 77, in artikel 79, in artikel 83, in artikel 84, in artikel 85, in artikel 87, in artikel 88, in artikel 102, in artikel 103, in artikel 109/3, in artikel 109/5, in artikel 109/7, in artikel 109/10, in artikel 109/16, in artikel 109/17, in artikel 109/18, eerste lid, in artikel 110bis 2, in artikel 110ter, in artikel 110quater, in artikel 152bis en in artikel 157bis, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juni 2010, worden de woorden « de CBFA » of « de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « de Bank ».

Art. 103.In artikel 20bis, § 7, derde lid, in artikel 26bis, derde lid, in artikel 34, vierde lid, in artikel 55, vroegere derde lid, dat het vierde lid wordt, in artikel 58, in artikel 74, § 2, eerste lid, 3°, in artikel 75, § 2, eerste lid en in artikel 157bis, laatste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007, worden de woorden « de Commissie » of « deze Commissie » vervangen door de woorden « de Bank ».

Art. 104.Artikel 3, § 1 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 mei 2007 en aangevuld bij de wet van 31 juli 2009, wordt aangevuld met de bepalingen onder 15°, 16°, 17° en 18°, luidende : « 15° de Nationale Bank van België : de instelling bedoeld in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, hierna « de Bank » genoemd »; 16° de wet van 2 augustus 2002 : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;17° de wet van 6 april 1995 : de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen;18° de wet van 22 februari 1998 : de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België.»

Art. 105.Artikel 4 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 juni 2006, wordt opgeheven.

Art. 106.In artikel 5 van dezelfde wet worden de woorden « , 4 » geschrapt.

Art. 107.Artikel 5ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 februari 2003, waarvan de bestaande tekst paragraaf 2 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 1, luidende : « § 1. De gelden die in ruil voor elektronisch geld worden overhandigd aan de instellingen voor elektronisch geld, worden niet als deposito's of andere terugbetaalbare gelden beschouwd als ze onmiddellijk worden omgeruild tegen elektronisch geld. »

Art. 108.In artikel 6 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, tweede lid, 1°, worden de woorden, « het Herdiscontering- en Waarborginstituut » geschrapt;2° in paragraaf 1, tweede lid, 3°, worden de woorden « en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank » en de woorden « de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekering alsook voor » geschrapt;3° in paragraaf 1, tweede lid, 4°, worden de woorden « de Gemeentekrediet-Holding alsook » geschrapt.

Art. 109.Artikel 8 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 9 maart 1999, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Bij het bepalen van de in het eerste lid bedoelde voorwaarden houdt de Bank rekening met de voorwaarden die de CBFA stelt aangaande de organisatie en de procedures waarop zij overeenkomstig artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2 van de wet van 2 augustus 2002 toeziet ».

Art. 110.In artikel 9 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 februari 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° vóór het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « Wanneer de vergunningsaanvraag uitgaat van een kredietinstelling die hetzij de dochteronderneming is van een vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies of beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht, hetzij de dochteronderneming van de moederonderneming van een vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies of beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht, hetzij onder de controle staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als een vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies of beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht, raadpleegt de Bank, vooraleer een beslissing te nemen, de CBFA.»; 2° het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt vervangen als volgt : « De Bank raadpleegt eveneens vooraf de toezichthoudende autoriteiten waarvan sprake in het eerste of tweede lid voor het beoordelen van de geschiktheid van de aandeelhouders en de leiding overeenkomstig de artikelen 17 en 18, wanneer deze aandeelhouder een onderneming is als bedoeld in het eerste of tweede lid en de bij de leiding van de kredietinstelling betrokken persoon eveneens betrokken is bij de leiding van een van de in het eerste of tweede lid bedoelde ondernemingen.Deze autoriteiten delen elkaar alle informatie mee die relevant is voor het beoordelen van de geschiktheid van de in dit lid bedoelde aandeelhouders en bij de leiding betrokken personen. ».

Art. 111.In dezelfde wet wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende : «

Art. 9bis.Op advies van de CBFA beslist de Bank over de vergunningsaanvraag, voor wat betreft : 1° het passend karakter van de organisatie van de kredietinstelling, als bedoeld in de artikelen 20 en 20bis, vanuit het oogpunt van de naleving van de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, van de wet van 2 augustus 2002;2° het passend karakter van het integriteitsbeleid van de kredietinstelling, als bedoeld in artikel 20, § 3, derde lid, vanuit het oogpunt van de naleving van de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, van de wet van 2 augustus 2002;3° de professionele betrouwbaarheid van de natuurlijke personen die deelnemen aan het bestuur, het beleid of de effectieve leiding van de kredietinstelling, indien zij voor het eerst voor dergelijke functie worden voorgedragen bij een financiële onderneming die met toepassing van artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998 onder het toezicht staat van de Bank. De CBFA verstrekt haar advies over voornoemde aangelegenheden binnen een termijn van veertien dagen te rekenen vanaf de ontvangst vanwege de Bank van het dossier bedoeld in artikel 10 en uiterlijk binnen de zes maand na ontvangst van de adviesaanvraag. Afwezigheid van advies binnen deze termijn geldt als positief advies.

Indien de Bank geen rekening houdt met het advies van de CBFA over de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden, wordt dat met de redenen voor de afwijking vermeld in de motivering van de beslissing over de vergunningsaanvraag. Het voornoemde advies van de CBFA over de punten 1° en 2° van het eerste lid, wordt bij de kennisgeving van de beslissing over de vergunningsaanvraag gevoegd.»

Art. 112.In dezelfde wet wordt in de plaats van artikel 12, opgeheven bij de wet van 2 augustus 2002, een artikel 12 ingevoegd, luidende : «

Art. 12.Voor de kredietinstellingen waaraan zij een vergunning heeft verleend, stelt de Bank de gegevens bedoeld in artikel 8 en de eventuele wijzigingen daarin ter beschikking van de CBFA, om haar toe te laten de bevoegdheden bedoeld in artikel 45, § 1, 3°, en § 2, van de wet van 2 augustus 2002, uit te oefenen. »

Art. 113.In artikel 20 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3 worden het tweede en derde lid vervangen als volgt : « Iedere kredietinstelling neemt de nodige maatregelen om blijvend te kunnen beschikken over een passende onafhankelijke interneauditfunctie. Iedere kredietinstelling werkt een passend integriteitsbeleid uit dat geregeld wordt geactualiseerd. Onverminderd artikel 87bis van de wet van 2 augustus 2002 neemt zij de nodige maatregelen om blijvend te kunnen beschikken over een passende onafhankelijke compliancefunctie, om de naleving door de instelling, haar bestuurders, effectieve leiding, werknemers en gevolmachtigden te verzekeren van de rechtsregels in verband met de integriteit van het bankbedrijf. »; 2° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.De Bank kan, onverminderd het bepaalde bij de paragrafen 1, 2 en 3, nader bepalen wat moet worden verstaan onder een passende beleidsstructuur, een passende interne controle, een passende onafhankelijke interneauditfunctie, een passende risicobeheerfunctie en, op advies van de CBFA, een passende onafhankelijke compliancefunctie. « 3° paragraaf 5, vierde lid, wordt vervangen als volgt : « De Bank kan, bij reglement vastgesteld overeenkomstig artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998, de elementen in de bovenstaande lijst op technische punten preciseren en aanvullen.»

Art. 114.In artikel 20bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, derde lid, eerste zin, wordt vervangen als volgt : « Op advies van de CBFA en de Bank bepaalt de Koning de desbetreffende nadere regels en verplichtingen.»; 2° paragraaf 2, tweede lid, eerste zin, wordt vervangen als volgt : « Op advies van de CBFA en de Bank bepaalt de Koning de desbetreffende nadere regels en verplichtingen.»; 3° paragraaf 4, laatste lid, wordt vervangen als volgt : « De Bank publiceert op advies van de CBFA, een beleidsverklaring waarin zij het door haar gevoerde beleid inzake uitbestedingen van diensten van beheer van vermogen van niet-professionele cliënten uiteenzet.»; 4° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : « § 5.Iedere kredietinstelling houdt de gegevens bij over alle door haar verrichte beleggingsdiensten en -activiteiten om de Bank en de CBFA in staat te stellen na te gaan of de instelling de bepalingen van deze wet naleeft, inzonderheid of de instelling haar verplichtingen tegenover haar cliënteel of potentieel cliënteel nakomt. »; 5° in paragraaf 7, wordt tussen het derde en het vierde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende : « De Bank stelt deze informatie ter beschikking van de CBFA volgens de modaliteiten bepaald in artikel 46ter.»; 6° paragraaf 8 wordt vervangen als volgt : « § 8.De Bank en de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft, kunnen nadere bepalingen van dit artikel vaststellen met een reglement genomen ter uitvoering van artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998 of de artikelen 49, § 3, en 64 van de wet van 2 augustus 2002. « Art.115. In artikel 24 van dezelfde wet, zoals gewijzigd bij de wet van 31 juli 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 4 wordt het eerste lid vervangen als volgt : « § 4.Voor het verrichten van de in paragraaf 3 bedoelde beoordeling werkt de Bank in onderling overleg samen met iedere andere betrokken bevoegde autoriteit of, al naargelang het geval, met de CBFA, indien de kandidaat-verwerver een van de volgende personen is : a) een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming, een beleggingsonderneming of een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging waaraan een vergunning is verleend in een andere lidstaat, of, al naargelang het geval, door de CBFA;b) de moederonderneming van een van de in de bepaling onder a) bedoelde ondernemingen;c) een natuurlijke of rechtspersoon die de controle heeft over een van de in de bepaling onder a) bedoelde ondernemingen; 2°in paragraaf 4, lid 2, worden de woorden « of, al naargelang het geval, van de CBFA. » ingevoegd na de woorden « voor de kandidaat-verwerver. »; 3° paragraaf 4, derde lid, wordt vervangen als volgt : « Indien de prudentiële beoordeling van een voorgenomen verwerving tot de bevoegdheid behoort van een in een andere lidstaat competente toezichthouder op kredietinstellingen, verzekeringsonder-nemingen, herverzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen of beheer-vennootschappen van instellingen voor collectieve belegging of tot de bevoegdheid van de CBFA, wisselt de Bank met deze toezichthouder zo spoedig mogelijk alle informatie uit die relevant of van essentieel belang is voor de beoordeling.Daartoe verstrekt zij deze toezichthouder op verzoek alle relevante informatie en uit eigen beweging alle essentiële informatie. »

Art. 116.In artikel 26bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2007, worden tussen het derde en het vierde lid twee leden ingevoegd, luidende : « Wanneer het de benoeming betreft van een persoon die voor het eerst voor het bestuur, het beleid of de effectieve leiding wordt voorgedragen bij een financiële onderneming die met toepassing van artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998 onder het toezicht staat van de Bank, raadpleegt de Bank eerst de CBFA. De CBFA deelt haar advies mee aan de Bank binnen een termijn van een week na ontvangst van het verzoek om advies. »

Art. 117.Artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 november 2004, wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende : « De Bank brengt de CBFA binnen dezelfde termijn op de hoogte van deze kennisgeving voor zover de werkzaamheden in het buitenland het verrichten van beleggingsdiensten betreft. »

Art. 118.Artikel 39 van dezelfde wet, wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende : « Binnen dezelfde termijn doet de Bank tevens mededeling van de betrokken informatie aan de CBFA voor zover de werkzaamheden in het buitenland het verrichten van beleggingsdiensten betreft. »

Art. 119.In artikel 43, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, wordt paragraaf 5 vervangen als volgt : « § 5. De in dit artikel bedoelde reglementen worden genomen conform artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998. »

Art. 120.In artikel 44 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De kredietinstellingen leggen periodiek aan de Bank een gedetailleerde financiële staat voor.Die staat wordt opgemaakt overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld door de Bank die ook de rapporteringsfrequentie bepaalt. Bovendien kan de Bank voorschrijven dat haar geregeld andere cijfergegevens of uitleg worden verstrekt om te kunnen nagaan of de voorschriften van deze wet of de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen zijn nageleefd. »; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : « De kredietinstellingen leggen hun jaarrekening neer bij de Bank.» ; 3° de aanhef van het vierde lid wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt, op advies van de Bank, volgens welke regels de kredietinstellingen : »;4° het zesde lid wordt opgeheven.

Art. 121.Artikel 45 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 45.De Bank publiceert periodiek en ten minste viermaal per jaar een totaalstaat voor de kredietinstellingen volgens de regels die zij vaststelt na raadpleging van de kredietinstellingen via hun representatieve beroepsverenigingen. Deze staat kan worden uitgesplitst op basis van de in artikel 13 bedoelde categorieën van instellingen. »

Art. 122.In dezelfde wet wordt het opschrift van titel II, hoofdstuk III, afdeling I, vervangen als volgt : « Toezicht door de Bank en de CBFA ».

Art. 123.Artikel 46 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 46.De Bank ziet er op toe dat elke kredietinstelling werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen, onverminderd de bevoegdheden toegekend aan de CBFA op grond van artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2 van de wet van 2 augustus 2002.

De Bank beoordeelt inzonderheid het passende karakter van de beleidsstructuur, administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle van de kredietinstelling, als bedoeld in artikel 20, en het passende karakter van het beleid van de kredietinstelling inzake haar kapitaalbehoeften, als bedoeld in artikel 43, § 2. Zij stelt de frequentie en de omvang van deze beoordeling vast en houdt daarbij rekening met het belang van de werkzaamheden van de kredietinstelling voor het financiële stelsel, en met de aard, omvang en complexiteit ervan alsmede met het evenredigheidsbeginsel.

De beoordeling wordt minimaal eenmaal per jaar bijgewerkt.

De Bank kan zich alle inlichtingen doen verstrekken over de organisatie, de werking, de positie en de verrichtingen van de kredietinstellingen.

Zij kan ter plaatse inspecties verrichten en ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van elk gegeven in bezit van de instelling, 1° om na te gaan of de wettelijke en reglementaire bepalingen op het statuut van de kredietinstellingen zijn nageleefd en of de boekhouding en jaarrekening, alsmede de haar door de instelling voorgelegde staten en inlichtingen, juist en waarheidsgetrouw zijn;2° om het passende karakter te toetsen van de beleidsstructuren, de administratieve en boekhoudkundige organisatie, de interne controle en het beleid van de instelling inzake haar kapitaalbehoeften;3° om zich ervan te vergewissen dat het beleid van de instelling gezond en voorzichtig is en dat haar positie of haar verrichtingen haar liquiditeit, rendabiliteit of solvabiliteit niet in gevaar kunnen brengen.»

Art. 124.In artikel 46bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen », vervangen door de woorden « CBFA en de Bank ».

Art. 125.In dezelfde wet wordt een artikel 46ter ingevoegd, luidende : «

Art. 46ter.Met het oog op een efficiënt en gecoördineerd toezicht op de kredietinstellingen sluiten de Bank en de CBFA een protocol dat op hun respectieve websites wordt bekendgemaakt.

Dit protocol bepaalt de modaliteiten van de samenwerking tussen de Bank en de CBFA in alle gevallen waar de wet een advies, raadpleging, informatie of ander contact tussen de twee instellingen voorziet of waar overleg tussen beide instellingen noodzakelijk is om een eenvormige toepassing van de wetgeving te verzekeren. »

Art. 126.In artikel 49 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt het vierde lid vervangen als volgt : « Voor het toezicht op geconsolideerde basis leggen de betrokken kredietinstellingen periodiek aan de Bank een geconsolideerde financiële staat voor.De Bank bepaalt, na raadpleging van de kredietinstellingen via hun representatieve beroepsverenigingen, volgens welke regels deze staat moet worden opgemaakt en inzonderheid volgens welke regels de consolidatiekring wordt bepaald, consolidatie moet worden toegepast en hoe vaak deze staten moeten worden voorgelegd. »; 2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 8, luidende : « § 8.De Koning treft de in dit artikel bedoelde besluiten op advies van de Bank. »

Art. 127.Artikel 49bis van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 februari 2009, wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende : « § 6. De Koning treft de in dit artikel bedoelde besluiten op advies van de Bank. »

Art. 128.In artikel 55 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 februari 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « Volgens de modaliteiten bepaald in artikel 46ter stelt de Bank de informatie bedoeld in de bepalingen onder 5° van het eerste lid ter beschikking van de CBFA, om haar toe te laten de bevoegdheden bedoeld in artikel 45, § 1, 3° en § 2, van de wet van 2 augustus 2002 uit te oefenen.»; 2° in het vroegere derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden « zoals geregeld bij artikel 74 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten » vervangen door de woorden « zoals geregeld bij de artikelen 35 en 36/13 tot 36/15 van de wet van 22 februari 1998 »;3° in het vroegere vijfde lid, dat het zesde lid wordt, worden de woorden « al dan niet » ingevoegd voor de woorden « op verzoek » en worden de woorden « van de Nationale Bank van België of » geschrapt.

Art. 129.In artikel 57 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 juli 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, tweede lid, 2°, wordt vervangen als volgt : « 2° voor de termijn die zij bepaalt, de rechtstreekse of onrechtstreekse uitoefening van het bedrijf van de instelling geheel of ten dele schorsen dan wel verbieden. De leden van de bestuurs- en beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks de schorsing of het verbod, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de instelling of voor derden voortvloeit.

Indien de Bank de schorsing of het verbod in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, zijn alle hiermee strijdige handelingen en beslissingen nietig.

De Bank kan een kredietinstelling tevens gelasten de aandelen over te dragen die zij bezit overeenkomstig artikel 32, §§ 4 en 5; artikel 25, tweede lid, is van toepassing. »; 2° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.Bij ernstige en stelselmatige overtreding van de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, of § 2, van de wet van 2 augustus 2002, kan de Bank de vergunning herroepen op verzoek van de CBFA, volgens de procedure en de regels bepaald bij artikel 36bis van diezelfde wet. »

Art. 130.In artikel 57bis, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 juni 2010, worden in de aanhef van paragraaf 1, eerste lid, de woorden « CBFA, hetzij op eigen initiatief, na het advies te hebben ingewonnen van de CBFA en van het Comité voor systeemrisico's en systeemrelevante instellingen bedoeld in artikel 88 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten » vervangen door de woorden « Bank, hetzij op eigen initiatief, na het advies van de Bank te hebben ingewonnen ».

Art. 131.Artikel 59, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 november 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 59.De Bank stelt de CBFA in kennis van de beslissingen genomen overeenkomstig de artikelen 56 en 57 en houdt de CBFA op de hoogte van de behandeling van het beroep tegen deze beslissingen.

Zij brengt hiervan tevens de autoriteiten op de hoogte die toezicht houden op de kredietinstellingen van de andere Lid-Staten van de Europese Economische Ruimte waar een kredietinstelling naar Belgisch recht een bijkantoor heeft gevestigd of werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3, § 2 in het kader van het vrij verrichten van diensten. »

Art. 132.Artikel 65 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 december 2008, wordt aangevuld met een vierde lid, luidende : « De Bank brengt de CBFA op de hoogte van de voor het toezicht op de gedragsregels relevante elementen in het informatiedossier. »

Art. 133.Artikel 68 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 68.Binnen de grenzen die door de Bank zijn vastgesteld, gelden, voor de in artikel 65 bedoelde bijkantoren, inzake liquiditeit dezelfde verplichtingen en verbodsbepalingen als voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht. »

Art. 134.Artikel 70, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De Bank deelt aan de in artikel 65 bedoelde kredietinstelling mee welke bepalingen naar haar weten van algemeen belang zijn. Zij wint hiervoor het advies in van de CBFA. »

Art. 135.Artikel 71 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 71.De in artikel 65 bedoelde kredietinstellingen bezorgen de Bank, in de vorm en volgens de frequentie die zij vaststelt voor statistische doeleinden bestemde periodieke verslagen over de verrichtingen die hun in België gevestigde bijkantoren er uitvoeren.

Het bepaalde bij artikel 44, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

De Bank kan de in artikel 65 bedoelde bijkantoren gelasten haar, in de vorm en volgens de frequentie die zij vaststelt, gegevens mee te delen van dezelfde aard als worden gevraagd van de kredietinstellingen naar Belgisch recht, omtrent aspecten waarvoor de Bank bevoegd is ten aanzien van deze bijkantoren.

De in artikel 65 bedoelde bijkantoren kunnen ook verplicht worden gegevens die worden gevraagd aan de kredietinstellingen naar Belgisch recht mee te delen aan de Bank. »

Art. 136.De aanhef van artikel 72 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt, na advies van de Bank, volgens welke regels de in artikel 65 bedoelde bijkantoren : »

Art. 137.Artikel 73 van dezelfde wet, wordt aangevuld met een derde paragraaf, luidende : « § 3. De CBFA ziet toe op de naleving van de gedragsregels die met toepassing van artikel 26, 2°, van de wet van 2 augustus 2002 van toepassing zijn op de bijkantoren.

Zij beschikt daartoe over de controlebevoegdheden haar toegekend door de artikelen 33 tot 35 van de wet van 2 augustus 2002. »

Art. 138.In artikel 74 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 februari 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2, eerste lid, 2°, laatste zin, wordt vervangen als volgt : « Zij kunnen door de Bank, al dan niet op verzoek van de Europese Centrale Bank, worden gelast de gegevens te bevestigen die de bijkantoren aan deze autoriteiten moeten verstrekken met toepassing van de artikelen 69 en 71;» 2° paragraaf 2, derde lid, wordt vervangen als volgt : « Zij delen aan de leiders van het bijkantoor de verslagen mee die zij aan de Bank richten overeenkomstig het eerste lid, 3°.Voor deze mededeling geldt de geheimhoudingsplicht als geregeld bij artikel 35 van de wet van 22 februari 1998 en artikel 74 van de wet van 2 augustus 2002. Zij bezorgen de Bank een kopie van de mededelingen die zij aan deze leiders richten en die betrekking hebben op aspecten waarvoor de Bank toezichtsbevoegdheid heeft. »

Art. 139.In artikel 75 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « § 1.Wanneer de Bank desgevallend op grond van informatie van de CBFA, duidelijke en aantoonbare redenen heeft om aan te nemen dat een kredietinstelling die in België door middel van het vrij verrichten van diensten werkzaamheden uitoefent, de verplichtingen schendt die uit de ter uitvoering van de Richtlijn 2004/39/EG vastgestelde bepalingen voortvloeien, of dat een kredietinstelling met een bijkantoor in België de verplichtingen schendt die voortvloeien uit de ter uitvoering van de voornoemde Richtlijn vastgestelde bepalingen waarbij aan de Bank of de CBFA geen bevoegdheden worden verleend, stelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van deze bevindingen in kennis. »; 2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « Bank, desgevallend op aanvraag van de CBFA »;3° in paragraaf 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende : « Wanneer de CBFA vaststelt dat een kredietinstelling die onder een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte ressorteert en in België werkzaam is via een bijkantoor of het verrichten van diensten, zich niet conformeert aan de in België geldende wettelijke en reglementaire bepalingen die tot de bevoegdheidssfeer van de CBFA behoren, maant zij de kredietinstelling aan om, binnen de termijn die zij bepaalt, de vastgestelde toestand te verhelpen.»; 4° paragraaf 2, vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt vervangen als volgt : « Indien de toestand na deze termijn niet is verholpen, brengt de Bank of de CBFA, ieder wat haar bevoegdheden betreft, haar opmerkingen ter kennis van de toezichthoudende autoriteiten van het land van herkomst van de instelling.De CBFA houdt de Bank op de hoogte van haar contacten met de betrokken toezichthoudende autoriteiten. » ; 5° in paragraaf 3, eerste en derde lid, worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « Bank, desgevallend op aanvraag van de CBFA »;6° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.In spoedeisende gevallen waarin de termijnen van de bij de §§ 2 en 3 geregelde procedure niet kunnen worden toegepast, kan de Bank, desgevallend op aanvraag van de CBFA, alle nodige bewarende maatregelen treffen om de belangen van de spaarders en andere cliënten van de bijkantoren te beschermen. Zij stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de toezichthoudende autoriteiten van het land van herkomst van de instelling en van de vestigingslanden van andere bijkantoren, hiervan onmiddellijk in kennis. De Bank wijzigt deze maatregelen of trekt ze in, wanneer de Commissie van de Europese Gemeenschappen haar daartoe aanmaant in overeenstemming met de Europeesrechtelijke regels ter zake. »; 7° het artikel wordt aangevuld met een zevende paragraaf, luidende : « § 7.De Bank brengt de CBFA op de hoogte van de maatregelen die zij met toepassing van §§ 2 tot 6 heeft genomen.

De CBFA brengt de Bank op de hoogte van de maatregelen die zij met toepassing van artikel 36 van de wet van 2 augustus 2002 heeft genomen ten aanzien van de bijkantoren. »

Art. 140.In artikel 89 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en van de Nationale Bank van België » vervangen door het woord « Bank »;2° in het tweede lid worden de woorden « Nationale Bank van België, het Herdiscontering- en Waarborginstituut » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 141.In artikel 90 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 april 1995, worden in het eerste lid de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en van de Nationale Bank van België » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 142.In artikel 91 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 en paragraaf 2 worden de woorden « Nationale Bank van België » vervangen door het woord « Bank »;2° paragraaf 1, derde lid, 2° wordt vervangen als volgt : « 2° aan de Belgische Staat en aan het Rentenfonds »;3° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Een vergoeding is verschuldigd aan de Bank voor de dekking van de kosten die voortvloeien uit het inzamelen en het registreren van gegevens die haar worden medegedeeld krachtens § 1.

De modaliteiten van de vergoeding waarvan sprake in het eerste lid worden vastgesteld door de Bank na raadpleging van de instellingen bedoeld in § 1, vertegenwoordigd, in voorkomend geval, door hun beroepsverenigingen. »

Art. 143.In artikel 92 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de aanhef van het eerste lid worden de woorden « Nationale Bank van België » vervangen door het woord « Bank »;2° het eerste lid, 3°, wordt opgeheven;3° in het eerste lid, 4°, worden de woorden « Nationale Bank van België » vervangen door het woord « Bank »;4° in het laatste lid worden de woorden « Nationale Bank van België » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 144.Artikel 93 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 93.De Bank kan onderzoeken en expertises verrichten en ter plaatse kennis nemen van om het even welk boekhoudkundig of ander stuk in het bezit van een instelling waarvoor deze titel geldt krachtens artikel 91, § 1, eerste lid en tweede lid, 4°, om na te gaan : 1° of de inlichtingen die aan de Bank krachtens deze titel worden meegedeeld juist en waarheidsgetrouw zijn;2° of de voorschriften van deze titel zijn nageleefd.»

Art. 145.In artikel 94 van dezelfde wet worden de woorden »Nationale Bank van België en van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 146.In artikel 104, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1° worden de woorden « artikel 4 of » geschrapt;2° in de bepaling onder 13° worden de woorden « Nationale Bank van België » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 147.In artikel 108, eerste en tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « Bank en van de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheden betreft ».

Art. 148.Artikel 109, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De Bank en de CBFA zijn gerechtigd in elke stand van het geding tussen te komen voor de strafrechter bij wie een door deze wet bestraft misdrijf aanhangig is, zonder dat zij daarom het bestaan van enig nadeel hoeven aan te tonen. «

Art. 149.In artikel 109/18 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Het verzoek wordt schriftelijk aan de Bank gericht.Bij dit verzoek worden de nodige documenten ter informatie gevoegd. »; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : « De Bank brengt haar advies uit binnen vijftien dagen na de ontvangst van het verzoek om advies.Ingeval een procedure betrekking heeft op een kredietinstelling waarbij de Bank vermoedt dat zich belangrijke verwikkelingen kunnen voordoen op het vlak van het systeemrisico of waarvoor een voorafgaande coördinatie met buitenlandse autoriteiten vereist is, beschikt de Bank over een ruimere termijn om haar advies uit te brengen, met dien verstande dat de totale termijn niet meer dan dertig dagen mag bedragen. Indien de Bank van oordeel is gebruik te moeten maken van deze uitzonderlijke termijn, brengt ze dit ter kennis van de rechterlijke instantie die een uitspraak moet doen. De termijn waarover de Bank beschikt om een advies uit te brengen schorst de termijn waarbinnen de rechterlijke instantie uitspraak moet doen.

Indien de Bank geen advies verstrekt binnen de vastgestelde termijn, kan de rechtbank uitspraak doen. »; 3° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « De Bank verstrekt haar advies schriftelijk.Het wordt door ongeacht welk middel bezorgd aan de griffier, die het doorgeeft aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel en aan de procureur des Konings. Het advies wordt toegevoegd aan het dossier. «

Art. 150.Artikel 147 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 151.Artikel 148 van dezelfde wet wordt opgeheven. HOOFDSTUK 1 0. - Wijzigingen in de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen

Art. 152.In artikel 45bis van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « Bank en de CBFA ».

Art. 153.In artikel 46 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 19° worden de woorden « of de buitenlandse autoriteit » vervangen door de woorden », de Bank of de buitenlandse autoriteiten »;b) de bepaling onder 30° wordt opgeheven;c) het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 40° tot 44°, luidende : « 40° de gedragsregels : de regels bedoeld in artikel 27 tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002;41° de Bank : De Nationale Bank van België, bedoeld in de wet van 22 februari 1998;42° CBFA : Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, conform artikel 45, § 1, eerste lid, 2°, van de wet van 2 augustus 2002, bevoegd voor het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies;43° toezichthoudende overheid : de Bank of de CBFA, al naargelang het het toezicht op de beursvennootschappen dan wel de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies betreft;44° de wet van 22 februari 1998 : de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België.»

Art. 154.In de artikelen 47, 48, 50, 51, 54, 59, 60, 62bis, § 5 en § 7, tweede lid, 67, 67bis, 68, 69bis, 70, § 4, 73, 74, 75, 76, 81, 82bis, 83, 84, eerste en tweede lid, 85, 86, 87, 88, 89, 90, § 2, tweede lid, § 3 en § 6, 91, tweede lid, 95bis, § 2, zevende en achtste lid, en § 5, 96, 98, 101, eerste lid, 4° en 5°, eerste zin, 103, 104, 105, 107, 108, 109, 113, 114 en 115, van dezelfde wet worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheid ».

Art. 155.Artikel 48 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Bij het bepalen van de in het eerste lid bedoelde voorwaarden houdt de Bank met betrekking tot de aanvragen van een vergunning als beursvennootschap rekening met de voorwaarden die de CBFA stelt aangaande de organisatie en de procedures waarop zij overeenkomstig artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2 van de wet van 2 augustus 2002 toeziet. »

Art. 156.In artikel 49 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° vóór het eerste lid, vervangen bij de wet van 16 februari 2009, worden twee leden ingevoegd, luidende : « Wanneer de vergunningsaanvraag uitgaat van een vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies die hetzij de dochteronderneming is van een beursvennootschap, van een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming naar Belgisch recht, hetzij de dochteronderneming van de moederonderneming van een beursvennootschap, van een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming naar Belgisch recht, hetzij onder de controle staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als een beursvennootschap, een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming naar Belgisch recht raadpleegt de CBFA, vooraleer een beslissing te nemen, de Bank. Wanneer de vergunningsaanvraag uitgaat van een beursvennootschap die hetzij de dochteronderneming is van een vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies of een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht, hetzij de dochteronderneming van de moederonderneming van een vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies of een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht, hetzij onder de controle staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als een vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies of een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht, raadpleegt de Bank vooraleer een beslissing te nemen, de CBFA. »; 2° in het vroegere eerste lid, dat het derde lid wordt, vervangen bij de wet van 16 februari 2009 wordt het woord « CBFA » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheid »;3° het vroegere tweede lid, dat het vierde lid wordt, ingevoegd bij de wet van 20 juni 2005, wordt vervangen als volgt : « De toezichthoudende overheid raadpleegt eveneens vooraf de in het eerste tot derde lid bedoelde toezichthoudende autoriteiten voor het beoordelen van de geschiktheid van de aandeelhouders en de leiding overeenkomstig de artikelen 59 en 60, wanneer deze aandeelhouder, al naargelang het geval, een in het eerste, tweede of derde lid bedoelde onderneming is en de bij de leiding van de beleggingsonderneming betrokken persoon eveneens betrokken is bij de leiding van een van de, al naargelang het geval, in het eerste lid, tweede of derde lid bedoelde ondernemingen.Deze autoriteiten delen elkaar alle informatie mee die relevant is voor het beoordelen van de geschiktheid van de in dit lid bedoelde aandeelhouders en bij de leiding betrokken personen. »

Art. 157.In dezelfde wet wordt een artikel 49bis ingevoegd, luidende : «

Art. 49bis.Op advies van de CBFA beslist de Bank over de vergunningsaanvraag van een beursvennootschap, voor wat betreft : 1° het passend karakter van de organisatie van de beursvennootschap, als bedoeld in de artikelen 62 en 62bis, vanuit het oogpunt van de naleving van de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, van de wet van 2 augustus 2002 moet waarborgen;2° het passend karakter van het integriteitsbeleid van de beursvennootschap, als bedoeld in artikel 62, § 3, derde lid, vanuit het oogpunt van de naleving van de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, van de wet van 2 augustus 2002 moet waarborgen;3° de professionele betrouwbaarheid van de natuurlijke personen die deelnemen aan het bestuur, het beleid of de effectieve leiding van de beursvennootschap, indien zij voor het eerst voor dergelijke functie worden voorgedragen bij een financiële onderneming die met toepassing van artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998 onder het toezicht staat van de Bank. De CBFA verstrekt haar advies over voornoemde aangelegenheden binnen een termijn van veertien dagen te rekenen vanaf de ontvangst vanwege de Bank van het dossier bedoeld in artikel 50 en uiterlijk binnen de zes maanden na ontvangst van de adviesaanvraag. Afwezigheid van advies binnen deze termijn geldt als positief advies.

Indien de Bank geen rekening houdt met het advies van de CBFA over de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden, wordt dat met de redenen voor de afwijking vermeld in de motivering van de beslissing over de vergunningsaanvraag. Het voornoemde advies van de CBFA over de punten 1° en 2° van het eerste lid, wordt bij de kennisgeving van de beslissing over de vergunningsaanvraag gevoegd.»

Art. 158.In dezelfde wet wordt in de plaats van artikel 52, opgeheven bij de wet van 2 augustus 2002, een artikel 52 ingevoegd, luidende : «

Art. 52.Voor de beursvennootschappen waaraan zij een vergunning heeft verleend, stelt de Bank de gegevens bedoeld in artikel 48 en de eventuele wijzigingen daarin ter beschikking van de CBFA, om haar toe te laten de bevoegdheden bedoeld in artikel 45, § 1, 3° en § 2, van de wet van 2 augustus 2002 uit te oefenen. »

Art. 159.In artikel 53 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De toezichthoudende overheden stellen een lijst op van de beleggingsondernemingen waaraan krachtens deze titel een vergunning werd verleend.Die lijst en alle daarin aangebrachte wijzigingen worden op hun website in onderling overleg bekendgemaakt en ter kennis gebracht van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. »; 2° het vijfde lid, ingevoegd bij de wet van 17 december 2008, wordt opgeheven.

Art. 160.In artikel 62 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, vijfde lid, eerste zin, worden de woorden « kan de CBFA » vervangen door de woorden « kunnen de toezichthoudende overheden »;2° in paragraaf 2, vijfde lid, wordt de zin « De CBFA maakt haar afwijkingsbeleid openbaar » vervangen als volgt : « De toezichthoudende overheden maken, ieder voor de beleggingsondernemingen waarover zij toezicht houdt, hun afwijkingsbeleid openbaar.»; 3° in paragraaf 3, vierde lid, worden de woorden « Zij neemt de nodige maatregelen » vervangen door de woorden « Onverminderd artikel 87bis van de wet van 2 augustus 2002 neemt zij de nodige maatregelen »;4° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.De toezichthoudende overheden kunnen, onverminderd het bepaalde bij de paragrafen 1, 2 en 3, ieder voor de beleggingsondernemingen waarover zij toezicht houdt, nader bepalen wat moet worden verstaan onder een passende beleidsstructuur, een passende interne controle, een passende onafhankelijke interneauditfunctie, een passende risicobeheerfunctie en, na advies van de CBFA, een passende onafhankelijke compliancefunctie. »; 5° in paragraaf 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het vierde lid, ingevoegd bij de wet van 17 december 2008, wordt vervangen als volgt : « De toezichthoudende overheden kunnen, ieder voor de beleggingsondernemingen waarover zij toezicht houdt, bij reglement vastgesteld overeenkomstig artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 of artikel 12bis, § 2 van de wet van 22 februari 1998, de elementen in de bovenstaande lijst op technische punten preciseren en aanvullen.»; b) in het zesde lid worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « betrokken toezichthoudende overheid »;c) het zevende lid wordt vervangen als volgt : « De informatieverstrekking aan de toezichthoudende overheid en de erkende commissaris gebeurt volgens de modaliteiten die de toezichthoudende overheid bepaalt voor de beleggingsondernemingen waarover zij toezicht houdt.»

Art. 161.In artikel 62bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « beide toezichthoudende overheden »;2° in paragraaf 2, tweede lid worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheden »;3° in paragraaf 4, tweede lid worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheden »;4° paragraaf 4, derde lid wordt vervangen als volgt : « De toezichthoudende overheden publiceren, ieder voor de beleggingsondernemingen waarop zij toezicht houdt, en, voor wat de beursvennootschappen betreft, op advies van de CBFA, een beleidsverklaring waarin zij hun beleid inzake uitbestedingen van diensten van beheer van vermogen van niet-professionele cliënten uiteenzetten.Deze verklaring wordt op hun respectievelijke website bekend gemaakt. » ; 5° paragraaf 7, derde lid wordt vervangen twee leden, luidend als volgt : « De informatieverstrekking aan de toezichthoudende overheid en de erkende commissaris gebeurt volgens de modaliteiten die de toezichthoudende overheid bepaalt. De Bank stelt deze informatie ter beschikking van de CBFA volgens de modaliteiten bepaald in artikel 92, § 6. »; 6° paragraaf 8, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, wordt vervangen als volgt : « § 8.De toezichthoudende overheden kunnen, ieder voor de beleggingsondernemingen waarop zij toezicht houdt, nadere bepalingen van dit artikel vaststellen met een reglement genomen ter uitvoering van de artikelen 49, § 3, en 64 van de wet van 2 augustus 2002 of artikel 12bis, § 2 van de wet van 22 februari 1998. »

Art. 162.In artikel 67, § 4 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : « 1° in het eerste lid, in de aanhef, worden de woorden « of, al naargelang het geval, met de andere toezichthoudende overheid, » ingevoegd tussen de woorden « bevoegde autoriteit » en de woorden « indien »;2° in het eerste lid, a), worden de woorden « door de andere toezichthoudende overheid of door een bevoegde autoriteit » ingevoegd tussen de woorden « is verleend » en de woorden « in een andere lidstaat »; 3°in het tweede lid, worden de woorden « of, al naargelang het geval, van de CBFA. » ingevoegd na de woorden « voor de kandidaat-verwerver. »; 4° in het derde lid worden de woorden « of van de andere toezichthoudende overheid » ingevoegd tussen de woorden « of beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, » en « wisselt de toezichthoudende overheid ».

Art. 163.In artikel 69bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « deze Commissie » vervangen door de woorden « de toezichthoudende overheid »;2° drie leden worden tussen het derde en het vierde lid ingevoegd, luidende : « Wanneer het een benoeming betreft van een persoon die voor het eerst deelneemt aan het bestuur, het beleid of de effectieve leiding van een instelling onder toezicht van de ene toezichthoudende overheid, raadpleegt de ene toezichthoudende overheid eerst de andere toezichthoudende overheid. De andere toezichthoudende overheid maakt haar advies aan de ene toezichthoudende overheid over binnen de week nadat zij door deze laatste hierover werd geconsulteerd.

Art. 164.In artikel 70 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, tweede lid worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen bepaalt » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheden bepalen, ieder voor de beleggingsondernemingen waarop zij toezicht houdt »;2° in paragraaf 2, derde lid worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen in gebreke blijft » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheden in gebreke blijven ».

Art. 165.In artikel 77, § 4 van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, worden de woorden « de Bank en » ingevoegd tussen de woorden « na advies van « en de woorden « de CBFA, ».

Art. 166.In artikel 77bis, § 2 van dezelfde wet worden de woorden « de Bank en » ingevoegd tussen de woorden « na advies van « en de woorden « de CBFA, ».

Art. 167.In artikel 77ter, § 2 van dezelfde wet wordt het woord « CBFA » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 168.In artikel 79 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, wordt paragraaf 4 vervangen als volgt : « § 4. De toezichthoudende overheden kunnen de bepalingen van dit artikel aanvullen met reglementen genomen met toepassing van de artikelen 49, § 3, en 64 van de wet van 2 augustus 2002 of artikel 12bis, § 2 van de wet van 22 februari 1998. Deze reglementen kunnen inzonderheid de verplichtingen bepalen die op de beleggingsondernemingen rusten die samenwerken met verbonden agenten. »

Art. 169.In artikel 80 van dezelfde wet worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheden ».

Art. 170.In artikel 82 van dezelfde wet worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheden ».

Art. 171.Artikel 84 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Binnen de in het eerste lid bedoelde termijn doet de Bank tevens mededeling van de betrokken gegevens aan de CBFA wanneer het een bijkantoor van een beursvennootschap betreft. »

Art. 172.Artikel 88 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Binnen de in het eerste lid bedoelde termijn doet de Bank tevens mededeling van de betrokken gegevens aan de CBFA wanneer het de vrije dienstverlening van een beursvennootschap betreft. »

Art. 173.In artikel 90 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen bepaalt » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheden bepalen, ieder voor de beleggingsondernemingen waarop zij toezicht houdt »;2° in paragraaf 4 worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen bepaalt » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheden bepalen, ieder voor de beleggingsondernemingen waarop zij toezicht houdt, » en in de laatste zin, wordt het woord « bepaalt » vervangen door het woord « bepalen »;3° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : « § 5.De in dit artikel bedoelde reglementen worden genomen conform artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 of artikel 12bis, § 2 van de wet van 22 februari 1998. »

Art. 174.In artikel 91, derde lid van dezelfde wet worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheden ».

Art. 175.Het opschrift van afdeling I van hoofdstuk III van titel II van boek II van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995, wordt vervangen als volgt : « Toezicht ».

Art. 176.In artikel 92 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995, dat paragraaf 1 wordt, wordt vervangen, als volgt : « § 1.De Bank ziet erop toe dat iedere beursvennootschap werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen, uitgezonderd wat bepaald is onder § 2. »;2° het tweede lid, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2007, dat paragraaf 2 wordt, wordt vervangen, als volgt : « § 2.Onverminderd de bevoegdheden haar toegekend op grond van artikel 45 § 1, eerste lid, 3°, en § 2 van de wet van 2 augustus 2002 ziet de CBFA erop toe : - dat elke vennootschap voor vermogensbeheer- en beleggingsadvies werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen; - dat elke beleggingsonderneming die de beleggingsdienst « het uitbaten van multilaterale handelsfaciliteiten » als bedoeld in artikel 46, 1°, 8., beantwoordt aan de vereisten van deze wet wat deze beleggingsdienst betreft; - dat artikel 77bis wordt nageleefd. »; 3° in het derde lid, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2007, waarvan de bestaande tekst paragraaf 3 zal worden, worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheid »;4° de huidige tekst van het vierde en vijfde lid wordt paragraaf 4;5° de huidige tekst van het zesde lid wordt paragraaf 5;6° het zevende lid, dat paragraaf 6 wordt, wordt vervangen als volgt : « § 6.Met het oog op een efficiënt en gecoördineerd toezicht op de beleggingsondernemingen sluiten de Bank en de CBFA een protocol dat op hun respectieve websites wordt bekend gemaakt.

Dit protocol bepaalt de modaliteiten van de samenwerking tussen de Bank en de CBFA in alle gevallen waar de wet een advies, raadpleging, informatie of ander contact tussen de twee instellingen voorziet of waar overleg tussen beide instellingen noodzakelijk is om een eenvormige toepassing van de wetgeving te verzekeren. »

Art. 177.In artikel 93 van dezelfde wet worden de woorden « toezichthoudende overheid » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 178.In artikel 95, § 4, eerste lid van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007, wordt tussen de eerste en de tweede zin een zin ingevoegd, luidende : « Dit toezicht wordt uitgeoefend door de Bank, tenzij er zich onder de dochterondernemingen geen kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen of beursvennootschappen bevinden, in welk geval het toezicht wordt uitgeoefend door de CBFA. ».

Art. 179.In artikel 95bis van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007, worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen.» vervangen door de woorden « toezichthoudende overheid verantwoordelijk voor het toezicht op de betrokken gereglementeerde onderneming. »; 2° in paragraaf 3, tweede lid worden de woorden « door de Bank » ingevoegd tussen de woorden « wordt uitgeoefend » en de woorden « met overeenkomstige toepassing ».

Art. 180.In artikel 101 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 5° wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor de beursvennootschappen stelt de Bank deze informatie ter beschikking van de CBFA volgens de modaliteiten bepaald in artikel 92, § 6.»; 2° in het vijfde lid, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 februari 2002, worden de woorden « Nationale Bank van België » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 181.In artikel 104, § 1, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het vierde streepje opgeheven;2° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : « 2° voor de termijn die zij bepaalt, de rechtstreekse of onrechtstreekse uitoefening van het bedrijf van de beleggingsonderneming geheel of ten dele schorsen dan wel verbieden; deze schorsing kan, in de door de toezichthoudende overheid bepaalde mate, de volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de lopende overeenkomsten tot gevolg hebben.

De leden van de bestuurs- en beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks de schorsing of het verbod, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de beleggingsonderneming of voor derden voortvloeit.

Indien de toezichthoudende overheid de schorsing of het verbod in het Belgisch Staatsblad heeft openbaar gemaakt, zijn alle hiermee strijdige handelingen en beslissingen nietig.

De toezichthoudende overheid kan een beleggingsonderneming tevens gelasten de deelnemingen over te dragen die zij bezit overeenkomstig artikel 76; artikel 67bis, tweede lid is van toepassing; »; 3° in het laatste lid wordt het woord « CBFA » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheid »;4° de paragraaf wordt aangevuld met een lid, luidende : « Bij ernstige en stelselmatige overtreding van de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, of § 2, van de wet van 2 augustus 2002, kan de Bank, indien zij bevoegd is ten aanzien van de instelling, de vergunning herroepen op verzoek van de CBFA, volgens de procedure en de regels bepaald bij artikel 36bis van diezelfde wet.».

Art. 182.In artikel 106 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een lid wordt vóór het eerste lid ingevoegd, luidende : « De Bank stelt de CBFA in kennis van de beslissingen die zij met betrekking tot beursvennootschappen genomen heeft overeenkomstig de artikelen 103 en 104 en houdt de CBFA op de hoogte van de behandeling van het beroep tegen deze beslissingen.»; 2° in het eerste lid, dat het tweede lid wordt, worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen brengt onmiddellijk ter kennis van de overheden » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheden stellen onmiddellijk de overheden in kennis ».

Art. 183.In artikel 111bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste tot vierde lid, wordt het woord « CBFA » vervangen door de woorden « toezichthoudende overheid »;2° in het tweede lid wordt de zin « De CBFA stelt de Nationale Bank van België daarvan onverwijld in kennis.» opgeheven; 3° in het derde lid worden de woorden « en na raadpleging van de Nationale Bank van België » opgeheven en wordt de zin « Daartoe bezorgt de Nationale Bank van België de CBFA haar advies binnen tien dagen na in kennis te zijn gesteld conform het tweede lid.» opgeheven; 4° in het vierde lid wordt de zin « De CBFA bezorgt de Nationale Bank van België een kopie van dit advies.» opgeheven.

Art. 184.In artikel 137, 3°, van dezelfde wet wordt de bepaling onder a) vervangen als volgt : « a) de Nationale Bank van België en de Europese Centrale Bank;»

Art. 185.In artikel 139, zevende lid, van dezelfde wet worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door het woord « CBFA ».

Art. 186.In artikel 139bis, eerste lid, 1° van dezelfde wet worden de woorden « , het Herdiscontering- en Waarborginstituut » opgeheven. HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigingen in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België

Art. 187.In de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België wordt een artikel 12bis ingevoegd, luidende : «

Art. 12bis.§ 1. De Bank oefent het toezicht uit op financiële instellingen overeenkomstig deze wet en de bijzondere wetten die het toezicht op deze instellingen regelen. § 2. In de toezichtsaangelegenheden waarvoor zij bevoegd is, kan de Bank reglementen vaststellen ter aanvulling van de betrokken wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende technische punten.

Zonder afbreuk te doen aan de raadpleging waarin in andere wetten of reglementen is voorzien, kan de Bank overeenkomstig de procedure van de open raadpleging, de inhoud van elk reglement dat zij overweegt vast te stellen, toelichten in een consultatieronde en deze bekendmaken op haar website voor eventuele opmerkingen van belanghebbende partijen.

Deze reglementen hebben slechts uitwerking na goedkeuring door de Koning en bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. De Koning kan wijzigingen aanbrengen aan deze reglementen of deze regels zelf vaststellen indien de Bank geen reglement heeft vastgesteld. § 3. De Bank oefent haar toezichtsopdracht uitsluitend in het algemeen belang uit. De Bank, de leden van haar organen en haar personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor hun beslissingen, niet-optreden, handelingen of gedragingen in het kader van de uitoefening van de wettelijke toezichtsopdracht van de Bank, behalve in geval van bedrog of zware fout. § 4. De werkingskosten van de Bank die betrekking hebben op het toezicht bedoeld in de eerste paragraaf worden gedragen door de instellingen die onder haar toezicht staan, volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning.

De Bank kan de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen belasten met de inning van de onbetaalde vergoedingen. »

Art. 188.In artikel 17 van dezelfde wet worden de woorden « en het College van Censoren » vervangen door de woorden « , het College van Censoren en de Sanctiecommissie ».

Art. 189.In artikel 19 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 3 wordt aangevuld met de volgende zin : « Het bepaalt, in omzendbrieven of aanbevelingen, alle maatregelen ter verduidelijking van de toepassing van de wettelijke of reglementaire bepalingen waarvan de Bank de toepassing controleert.»; 2° punt 6 wordt vervangen als volgt : « 6.Het verstrekt advies aan de verschillende overheden die een wettelijke of reglementaire macht uitoefenen voor elk ontwerp van wetgevende of reglementaire akte die de toezichtsopdrachten betreft waarmee de Bank belast is of zou worden. »; 3° het artikel wordt aangevuld met een punt 7, luidende : « 7.In spoedeisende gevallen vastgesteld door de gouverneur, kan het, behalve voor de vaststelling van reglementen, beslissen langs schriftelijke procedure of via een vocaal telecommunicatiesysteem, volgens de nadere regels bepaald in het huishoudelijk reglement van de Bank. »

Art. 190.In artikel 20 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2, eerste lid, eerste zin wordt aangevuld met de woorden « , het toezichtsbeleid op elke sector die onder het toezicht van de Bank staat, de Belgische, Europese en internationale ontwikkelingen op het gebied van het toezicht, en in het algemeen elke ontwikkeling betreffende het financieel stelsel dat onder toezicht van de Bank staat, zonder daartoe over enige bevoegdheid te beschikken om tussen te komen op het operationele vlak of kennis te nemen van individuele dossiers.»; 2° punt 5 wordt opgeheven.

Art. 191.In artikel 25, eerste zin, van dezelfde wet worden de woorden « lid van de Sanctiecommissie, » ingevoegd tussen de woorden « lid van het Directiecomité, » en het woord « regent ».

Art. 192.In artikel 26 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Voor de gouverneur, de vicegouverneur en de andere leden van het directiecomité blijven de verbodsbepalingen van het eerste lid na hun ambtsneerlegging nog een jaar gelden voor functies en mandaten in een instelling onderworpen aan het toezicht van de Bank krachtens artikelen 8, 12 of 12bis.»; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De regenten en de meerderheid van de censoren mogen geen lid zijn van de bestuurs-, beheers- of toezichtsorganen van een instelling onderworpen aan het toezicht van de Bank krachtens artikelen 8, of 12bis, noch in zulke instelling een leidinggevende functie uitoefenen. »; 3° in paragraaf 3 wordt de eerste zin vervangen als volgt : « De Regentenraad stelt, op voorstel van het Directiecomité, de deontologische code vast die de leden van het Directiecomité en de personeelsleden van de Bank dienen na te leven, alsook de controlemaatregelen met betrekking tot de naleving van deze code.»

Art. 193.In artikel 28 van dezelfde wet wordt de eerste zin aangevuld met de woorden « , alsook een jaarlijks verslag over de activiteiten van de Bank inzake prudentieel toezicht ».

Art. 194.Artikel 35 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 35.Behalve wanneer zij worden opgeroepen om in strafzaken te getuigen, zijn de Bank en de leden en gewezen leden van haar organen en van haar personeel aan het beroepsgeheim gebonden en mogen ze aan geen enkele persoon of autoriteit de vertrouwelijke gegevens bekendmaken waarvan zij uit hoofde van hun functie in kennis werden gesteld.

Het eerste lid doet geen afbreuk aan de mededeling van vertrouwelijke gegevens aan derden in de bij en krachtens de wet bepaalde gevallen.

De Bank, de leden van haar organen en haar personeelsleden worden vrijgesteld van de verplichting waarvan sprake in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering.

De inbreuken op dit artikel worden bestraft met de straffen waarin artikel 458 van het Strafwetboek voorziet. De bepalingen van Boek 1 van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde inbreuken.

Dit artikel verhindert geenszins de naleving, door de Bank, de leden van haar organen en haar personeelsleden, van specifieke, al dan niet restrictievere, wettelijke bepalingen, met betrekking tot het beroepsgeheim, met name wanneer de Bank wordt belast met de inzameling van statistische informatie of met het prudentieel toezicht. ».

Art. 195.In dezelfde wet wordt een hoofdstuk VI ingevoegd dat als volgt luidt : « HOOFDSTUK IV/1 Bepalingen inzake het toezicht op de financiële instellingen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 36/1.- Definities : Voor de toepassing van dit hoofdstuk en hoofdstuk VII wordt verstaan onder : 1° « de wet van 2 augustus 2002 » : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;2° « financieel instrument » : een instrument als gedefinieerd in artikel 2, 1° van de wet van 2 augustus 2002;3° « kredietinstelling » : een instelling als bedoeld in de titels II tot IV van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;4° « instelling voor elektronisch geld » : een instelling als bedoeld in het titel IIbis van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;5° « beleggingsonderneming met het statuut van beursvennootschap » : een beleggingsonderneming als bedoeld in boek II van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, die een vergunning heeft als beursvennootschap of beleggingsdiensten mag verlenen die, indien zij door een Belgische beleggingsonderneming zouden worden verleend, een vergunning als beursvennootschap zouden vereisen;6° « verzekeringsonderneming » : een onderneming als bedoeld in de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;7° « herverzekeringsonderneming » : een onderneming als bedoeld in de wet van 16 februari 2009 op het herverzekeringsbedrijf;8° « maatschappij voor onderlinge borgstelling » : een maatschappij als bedoeld in artikel 57 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap;9° « betalingsinstelling » : een instelling als bedoeld in de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, toegang tot het bedrijf van betalingsdienstenaanbieder en de toegang tot betalingssystemen;10° « gereglementeerde markt » : een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt;11° « Belgische gereglementeerde markt » : een door een marktonderneming geëxploiteerd en/of beheerd multilateraal systeem dat verschillende koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten - binnen dit systeem en volgens de niet-discretionaire regels van dit systeem - samenbrengt of het samenbrengen daarvan vergemakkelijkt op zodanige wijze dat er een overeenkomst uit voortvloeit met betrekking tot financiële instrumenten die volgens de regels en/of de systemen van de markt tot de handel zijn toegelaten, en waaraan vergunning is verleend en die regelmatig werkt, overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II van de wet van 2 augustus 2002;12° « buitenlandse gereglementeerde markt » : een markt voor financiële instrumenten die is georganiseerd door een marktonderneming waarvan de Staat van herkomst een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte is dan België, en waaraan in deze lidstaat een vergunning als gereglementeerde markt met toepassing van titel III van de Richtlijn 2004/39/EG is verleend;13° « verrekeningsinstelling » : een instelling die de omzetting in een nettoschuldvordering verzekert door schuldvernieuwing of door verrekening van wederzijdse vorderingen die het gevolg zijn van verrichtingen op financiële instrumenten of termijnverrichtingen op deviezen;14° « vereffeningsinstelling » : een instelling die de vereffening verzekert van orders van overdracht van financiële instrumenten, van rechten met betrekking tot deze financiële instrumenten of van termijnverrichtingen op deviezen, met of zonder afwikkeling in contanten;15° « CBFA » : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, in het Duits « Kommission für das Bank-, Finanz- und Versicherungswesen »;16° « bevoegde autoriteit » : de Bank, de CBFA of de autoriteit die elke lidstaat met toepassing van artikel 48 van de Richtlijn 2004/39/EG aanwijst, tenzij in de Richtlijn anders is gespecificeerd;17° « Richtlijn 2004/39/EG » : de Richtlijn 2004/39/EG van 21 april 2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad;18° « CSRSFI » : het Comité voor systeemrisico's en systeemrelevante financiële instellingen.

Art. 36/2.- De Bank heeft als opdracht, overeenkomstig artikel 12bis, de bepalingen van onderhavig hoofdstuk en de bijzondere wetten die het toezicht op de financiële instellingen regelen, het prudentieel toezicht uit te oefenen op de kredietinstellingen, met inbegrip van de instellingen voor elektronisch geld, de beleggingsondernemingen met het statuut van beursvennootschap, de verzekeringsondernemingen, de herverzekeringsondernemingen, de maatschappijen voor onderlinge borgstelling, de verrekeningsinstellingen, de vereffeningsinstellingen, de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen en de betalingsinstellingen.

In afwijking van het vorige lid valt het toezicht op de maatschappijen voor onderlinge bijstand bedoeld in de artikelen 43bis, § 5, en 70, §§ 6, 7 en 8, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, evenals op hun verrichtingen, onder de bevoegdheid van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.

Art. 36/3.- § 1. Zonder afbreuk te doen aan artikel 36/2, heeft de Bank tevens als opdracht, overeenkomstig artikelen 12 en 12bis en bijzondere wetten die het toezicht op de financiële instellingen regelen, 1° tussen te komen bij het opsporen van mogelijke bedreigingen voor de stabiliteit van het financiële stelsel, in het bijzonder door in te staan voor de opvolging en de beoordeling van de strategische ontwikkelingen en het risicoprofiel van de systeemrelevante financiële instellingen;2° de federale regering en het federale parlement te adviseren over de maatregelen die noodzakelijk of nuttig zijn voor de stabiliteit, de deugdelijke werking en de doelmatigheid van het financiële stelsel van het land;3° het beheer van financiële crisissen te coördineren;4° bij te dragen tot de opdrachten van de Europese en internationale instellingen, organisaties en organen in de domeinen beschreven in 1° tot 3°, en in het bijzonder samen te werken met de Europese Raad voor Systeemrisico's. § 2. De Bank bepaalt onder de financiële instellingen bedoeld in artikel 36/2 welke als systeemrelevant moeten worden beschouwd, en brengt elk van deze instellingen op de hoogte. Vanaf dat ogenblik dienen deze instellingen het ontwerp van hun strategische beslissingen aan de Bank mede te delen. De Bank kan zich, binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van een volledig dossier dat de strategische beslissing onderbouwt, verzetten tegen deze beslissingen indien zij meent dat deze in strijd zouden zijn met een gezond en voorzichtig beleid van de systeemrelevante financiële instelling of indien deze de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig zouden kunnen aantasten. Zij kan gebruik maken van alle bevoegdheden die haar door de onderhavige wet en door de bijzondere wetten die het toezicht op de betrokken financiële instellingen regelen worden verleend.

Onder strategische beslissingen worden die beslissingen verstaan die een zeker belang hebben, en die betrekking hebben op elke investering, desinvestering, deelneming of strategische samenwerkingsrelatie van de systeemrelevante financiële instelling, met name de beslissingen tot aankoop of oprichting van een andere instelling, tot oprichting van een joint venture, tot vestiging in een andere staat, tot het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst, tot het inbrengen of het kopen van een bedrijfstak, tot het aangaan van een fusie of een splitsing.

De Bank kan nader bepalen welke beslissingen voor de toepassing van dit artikel als strategisch en van een zeker belang moeten worden beschouwd. Zij maakt deze nadere bepalingen openbaar. § 3. Wanneer de Bank van oordeel is dat een systeemrelevante financiële instelling een onaangepast risicoprofiel heeft of wanneer het beleid van de instelling een negatieve weerslag kan hebben op de stabiliteit van het financiële stelsel, kan zij aan de betrokken instelling specifieke maatregelen opleggen, waaronder bijzondere vereisten inzake solvabiliteit, liquiditeit, risicoconcentratie en risicoposities. § 4. Elke systeemrelevante financiële instelling bezorgt aan de Bank een verslag over de ontwikkelingen in haar bedrijfsactiviteiten, haar risicopositie en haar financiële positie, om haar in staat te stellen de in de vorige paragrafen bedoelde bevoegdheden uit te oefenen.

De Bank bepaalt de inhoud van de informatie die zij moet ontvangen evenals de frequentie en de modaliteiten van deze verslaggeving. § 5. De niet-naleving van de bepalingen van dit artikel kan aanleiding geven tot het opleggen van administratieve geldboetes, dwangsommen en/of strafsancties die voorzien zijn in deze wet en de bijzondere wetten die van toepassing zijn op de betrokken financiële instellingen. § 6. De CBFA verstrekt de Bank de informatie waarover ze beschikt en die door de Bank gevraagd wordt voor de uitvoering van de opdrachten zoals bepaald in dit artikel.

Art. 36/4.- Bij de uitoefening van haar opdrachten bedoeld in artikel 12bis is de Bank niet bevoegd inzake belastingaangelegenheden. Ze doet evenwel bij het gerecht aangifte van de bijzondere mechanismen die door een instelling die onder haar prudentieel toezicht staat, zijn opgezet met als doel of gevolg fiscale fraude door derden te bevorderen, wanneer zij er kennis van heeft dat deze bijzondere mechanismen voor deze instelling zelf als dader, mededader of medeplichtige, een fiscaal misdrijf vormen, dat strafrechtelijk kan worden bestraft.

Art. 36/5.- § 1. In de gevallen bepaald door de wet die de betrokken opdracht regelt, kan de Bank een voorafgaand schriftelijk akkoord geven betreffende een verrichting. De Bank kan haar akkoord afhankelijk stellen van de voorwaarden die zij geschikt acht. § 2. Het in § 1 bedoelde akkoord bindt de Bank, behalve : 1° indien blijkt dat de verrichtingen die het beoogt, op onvolledige of onjuiste wijze zijn beschreven in de aanvraag tot akkoord;2° indien deze verrichtingen niet worden uitgevoerd op de manier voorgesteld aan de Bank;3° indien het effect van deze verrichtingen wordt gewijzigd door één of meerdere andere latere verrichtingen waaruit blijkt dat de in het akkoord beoogde verrichtingen niet langer beantwoorden aan de beschrijving die eraan werd gegeven bij de aanvraag tot akkoord;4° indien niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden waarvan het akkoord afhankelijk is gesteld. § 3. Op advies van de Bank bepaalt de Koning de regels voor de toepassing van dit artikel.

Art. 36/6.- De Bank maakt een website en werkt deze bij. Die website bevat alle reglementen, handelingen en beslissingen die moeten worden bekendgemaakt in het kader van haar wettelijke opdrachten krachtens artikel 12bis, alsook alle andere gegevens waarvan de Bank de verspreiding aangewezen acht in het belang van diezelfde opdrachten.

Onverminderd de wijze van bekendmaking die door de toepasselijke wettelijke of reglementaire bepalingen wordt voorgeschreven, bepaalt de Bank de eventuele andere wijzen van bekendmaking van de reglementen, beslissingen, berichten, verslagen en andere handelingen die zij openbaar maakt.

Art. 36/7.- Alle kennisgevingen die de Bank of de minister per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs moet doen krachtens de wetten en reglementen waarvan de Bank de toepassing controleert, mogen bij deurwaardersexploot geschieden of via elk ander door de Koning bepaald procedé. Afdeling 2. - Sanctiecommissie

Art. 36/8.- § 1. De Sanctiecommissie oordeelt over het opleggen, door de Bank, van de administratieve geldboetes en dwangsommen voorzien door de wetten die van toepassing zijn op de instellingen waarop zij toeziet. § 2. De Sanctiecommissie bestaat uit zes leden, aangeduid door de Koning : 1° één staatsraad of erestaatsraad, aangeduid op voordracht van de eerste voorzitter van de Raad van State;2° één raadsheer bij het Hof van Cassatie of één ereraadsheer bij het Hof van Cassatie, aangeduid op voordracht van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie;3° twee magistraten die geen raadsheren zijn bij het Hof van Cassatie noch bij het hof van beroep te Brussel;4° twee andere leden. § 3. De voorzitter wordt door de leden van de Sanctiecommissie gekozen uit de in de bepalingen onder § 2, 1°, 2° en 3° vermelde personen. § 4. Tijdens de drie jaar die aan hun benoeming voorafgaan, mogen de leden van de Sanctiecommissie geen deel hebben uitgemaakt, noch van het Directiecomité van de Bank, noch van het personeel van de Bank, noch van het CSRSFI. In de loop van hun mandaat mogen de leden noch enige functie of mandaat uitoefenen in een aan het toezicht van de Bank onderworpen instelling of in een beroepsvereniging die de aan het toezicht van de Bank onderworpen instellingen vertegenwoordigt, noch diensten verstrekken ten gunste van een beroepsvereniging die de aan het toezicht van de Bank onderworpen instellingen vertegenwoordigt. § 5. Het mandaat van de leden van de Sanctiecommissie heeft een duur van zes jaar en is hernieuwbaar. De leden kunnen slechts door de Koning van hun ambt worden ontheven indien zij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van hun ambt voldoen of op ernstige wijze zijn tekortgeschoten.

Indien een zetel van een lid van de Sanctiecommissie om welke reden ook vrijkomt, wordt overgegaan tot de vervanging van dat lid voor de verdere duur van het mandaat. § 6. De Sanctiecommissie kan geldig beslissen als twee van haar leden en haar voorzitter aanwezig zijn en in staat zijn om te beraadslagen.

Wanneer haar voorzitter verhinderd is, kan zij geldig beslissen als drie van haar leden aanwezig zijn en in staat om te beraadslagen.

De leden van de Sanctiecommissie kunnen niet beraadslagen in een aangelegenheid waarin ze een persoonlijk belang hebben dat hun oordeel zou kunnen beïnvloeden. § 7. De Koning bepaalt, in overleg met de directie van de Bank, het bedrag van de vergoeding toegekend aan de Voorzitter en aan de leden van de Sanctiecommissie op basis van de dossiers waarover zij zullen hebben beraadslaagd. § 8. De Sanctiecommissie stelt haar huishoudelijk reglement en haar deontologische regels vast. Afdeling 3. - Procedureregels voor het opleggen van administratieve

geldboetes en dwangsommen

Art. 36/9.- § 1. Indien de Bank, bij de uitoefening van haar wettelijke opdrachten krachtens artikel 12bis, vaststelt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het bestaan van een praktijk die aanleiding kan geven tot het opleggen van een administratieve geldboete of een dwangsom, of indien zij ingevolge een klacht van een dergelijke praktijk in kennis wordt gesteld, beslist het Directiecomité een onderzoek in te stellen, en belast het de auditeur met dit onderzoek. De auditeur voert het onderzoek ten laste en ten gunste.

De auditeur wordt aangesteld door de Regentenraad uit de personeelsleden van de Bank. Bij de uitoefening van zijn opdracht als auditeur is hij volstrekt onafhankelijk.

Voor de uitoefening van zijn opdracht kan de auditeur alle onderzoeksbevoegdheden uitoefenen die aan de Bank zijn toevertrouwd door de wettelijke en reglementaire bepalingen die de betrokken materie regelen. Hij wordt bij het voeren van elk onderzoek bijgestaan door één of meer personeelsleden van de Bank die hij kiest uit de door het Directiecomité daartoe aangeduide personeelsleden. § 2. Na afloop van het onderzoek en nadat de betrokken personen werden gehoord of op zijn minst behoorlijk werden opgeroepen, stelt de auditeur een verslag op dat hij overmaakt aan het Directiecomité.

Art. 36/10.- § 1. Op basis van het verslag van de auditeur beslist het Directiecomité het dossier zonder gevolg te klasseren, een minnelijke schikking voor te stellen of de Sanctiecommissie te vatten. § 2. Indien het Directiecomité beslist een dossier zonder gevolg te klasseren, stelt het de betrokken personen in kennis van deze beslissing. Het kan deze beslissing openbaar maken. § 3. Indien het Directiecomité een voorstel doet tot minnelijke schikking, en indien zijn voorstel wordt aanvaard, wordt de minnelijke schikking op niet-nominatieve wijze gepubliceerd op de website van de Bank.

De bedragen die in het kader van minnelijke schikkingen moeten worden betaald, worden ten voordele van de Schatkist geïnd door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen. § 4. Indien het Directiecomité beslist de Sanctiecommissie te vatten, stuurt het een kennisgeving van de grieven, samen met het onderzoeksverslag, aan de betrokken personen en aan de voorzitter van de Sanctiecommissie. Indien het Directiecomité van oordeel is dat de grieven aanleiding kunnen geven tot het opleggen van een dwangsom, dan maakt het daarvan uitdrukkelijk melding. § 5. Indien één van de grieven een strafrechtelijke inbreuk kan vormen, stelt het Directiecomité de procureur des Konings ervan in kennis. Het Directiecomité kan beslissen haar beslissing openbaar te maken.

Wanneer de procureur des Konings beslist een strafvordering in te stellen voor de feiten waarop de kennisgeving van de grieven betrekking heeft, stelt hij de Bank daarvan onverwijld in kennis. De procureur des Konings kan aan de Bank, ambtshalve of op verzoek van deze laatste, een kopie bezorgen van alle procedurestukken met betrekking tot de feiten die zijn overgemaakt.

Tegen de beslissingen van het Directiecomité genomen krachtens dit artikel, kan geen beroep worden aangetekend.

Art. 36/11.- § 1. De personen aan wie de grieven ter kennis zijn gebracht, beschikken over een termijn van twee maanden om hun schriftelijke opmerkingen met betrekking tot de grieven voor te leggen aan de voorzitter van de Sanctiecommissie. Indien de kennisgeving door het Directiecomité vermeldt dat de grieven aanleiding kunnen geven tot het opleggen van een dwangsom, wordt deze termijn verkort tot acht kalenderdagen. In bijzondere omstandigheden kan de voorzitter van de Sanctiecommissie deze termijnen verlengen. § 2. De betrokken personen kunnen bij de Sanctiecommissie een kopie van de dossierstukken verkrijgen. Ze kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat naar hun keuze.

Zij kunnen tevens vragen een lid van de Sanctiecommissie te wraken indien zij twijfels hebben over zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid. De Sanctiecommissie beslist over dit verzoek bij gemotiveerde beslissing. § 3. De Sanctiecommissie kan, na een procedure op tegenspraak en na overleg met de auditeur, een administratieve geldboete of dwangsommen opleggen aan de betrokken personen. De Sanctiecommissie beslist bij gemotiveerde beslissing. Er kunnen geen sancties worden uitgesproken zonder dat de betrokken persoon of zijn vertegenwoordiger gehoord is geweest of op zijn minst behoorlijk opgeroepen is geweest. Tijdens de hoorzitting wordt het Directiecomité vertegenwoordigd door de persoon van zijn keuze en laat het zijn opmerkingen horen. § 4. Het bedrag van de geldboete of van de dwangsommen wordt vastgesteld in functie van de ernst van de gepleegde inbreuken, en moet in verhouding staan tot de voordelen of de winst die eventueel uit deze inbreuken is gehaald. § 5. De beslissing van de Sanctiecommissie wordt per aangetekende brief aan de betrokken personen betekend. De kennisgevingsbrief vermeldt de rechtsmiddelen, de bevoegde instanties om er kennis van te nemen, alsook de vorm en termijnen die moeten worden geëerbiedigd; zo niet, gaat de verjaringstermijn voor het instellen van beroep niet in. § 6. De Sanctiecommissie maakt haar beslissingen nominatief bekend op de website van de Bank, tenzij deze bekendmaking de financiële stabiliteit dreigt te verstoren of een onevenredig nadeel dreigt te berokkenen aan de betrokken personen of aan de instellingen waartoe ze behoren. In dat geval wordt de beslissing niet-nominatief bekendgemaakt op de website van de Bank. Indien een beroep is ingesteld tegen de sanctiebeslissing, wordt zij niet-nominatief bekendgemaakt in afwachting van de uitslag van de gerechtelijke procedures.

De beslissingen van de Sanctiecommissie worden medegedeeld aan het Directiecomité vóór hun bekendmaking.

Art. 36/12.- De door de Sanctiecommissie opgelegde administratieve geldboetes en dwangsommen die definitief zijn geworden, alsook de minnelijke schikkingen die zijn afgesloten vooraleer de strafrechter zich definitief over dezelfde feiten heeft uitgesproken, worden aangerekend op het bedrag van elke strafboete die voor deze feiten ten aanzien van dezelfde persoon wordt uitgesproken. Afdeling 4. - Beroepsgeheim, uitwisseling van informatie en

samenwerking met andere autoriteiten

Art. 36/13.- Onverminderd artikel 35, eerste lid, mag de Bank vertrouwelijke informatie meedelen : 1° ingeval de mededeling van dergelijke informatie wordt voorgeschreven of toegestaan door of krachtens deze wet of de wetten die de aan de Bank toevertrouwde opdrachten regelen;2° voor de aangifte van strafrechtelijke misdrijven bij de gerechtelijke autoriteiten;3° in het kader van administratieve of gerechtelijke beroepsprocedures tegen de handelingen of beslissingen van de Bank, en in het kader van elk ander rechtsgeding waarbij de Bank partij is;4° in beknopte of samengevoegde vorm zodat individuele natuurlijke of rechtspersonen niet kunnen worden geïdentificeerd. De Bank kan de beslissing om strafrechtelijke misdrijven bij de gerechtelijke autoriteiten aan te geven, openbaar maken.

Art. 36/14.- § 1. In afwijking van artikel 35 mag de Bank tevens vertrouwelijke informatie meedelen : 1° aan de Europese Centrale Bank en aan de andere centrale banken en instellingen met een soortgelijke opdracht in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit, alsook aan andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalings- en afwikkelingssystemen;2° binnen de grenzen van de Europese richtlijnen, aan de bevoegde autoriteiten van de Europese Unie en van andere Lidstaten van de Europese Economische Ruimte die één of meerdere bevoegdheden uitoefenen die vergelijkbaar zijn met die als bedoeld in de artikelen 36/2 en 36/3;3° met inachtneming van de Europese richtlijnen, aan de bevoegde autoriteiten van derde Staten die één of meerdere bevoegdheden uitoefenen die vergelijkbaar zijn met die als bedoeld in de artikelen 36/2 en 36/3 en waarmee de Bank een samenwerkingsovereenkomst voor de uitwisseling van informatie heeft gesloten;4° aan de CBFA;5° aan de Belgische instellingen of aan instellingen van een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die een deposito- of beleggersbeschermingsregeling beheren;6° aan de instellingen voor verrekening of vereffening van financiële instrumenten die gemachtigd zijn om verrekenings- of vereffeningsdiensten te verstrekken voor transacties in financiële instrumenten verricht op een Belgische georganiseerde markt, als de Bank van oordeel is dat de mededeling van de betrokken informatie noodzakelijk is om de regelmatige werking van deze instellingen te vrijwaren voor tekortkomingen, zelfs potentiële, van marktdeelnemers op de betrokken markt;7° binnen de grenzen van de Europese richtlijnen, aan de marktondernemingen voor de goede werking van, de controle van en het toezicht op de markten die deze inrichten;8° tijdens burgerrechtelijke of handelsrechtelijke procedures, aan de autoriteiten en gerechtelijke mandatarissen die betrokken zijn bij procedures van faillissement of gerechtelijke reorganisatie of bij analoge collectieve procedures betreffende instellingen die onder het toezicht van de Bank staan, met uitzondering van de vertrouwelijke informatie over het aandeel van derden in reddingspogingen vóór de betrokken procedures werden ingesteld;9° aan de commissarissen, de bedrijfsrevisoren en de andere personen die belast zijn met de wettelijke controle van de rekeningen van de instellingen die onder het toezicht van de Bank vallen, van de rekeningen van andere Belgische financiële instellingen of van soortgelijke buitenlandse instellingen;10° aan de sekwesters, voor de uitoefening van hun opdracht als bedoeld in de wetten tot regeling van de opdrachten die aan de Bank zijn toevertrouwd;11° aan de autoriteiten en instanties die toezicht houden op de personen die belast zijn met de wettelijke controle op de jaarrekening van de instellingen die onder het toezicht van de Bank staan;12° binnen de grenzen van de Europese richtlijnen, aan de verslaggevers en de personeelsleden van de Dienst voor de mededinging die belast zijn met het onderzoek, als bedoeld in de wet van 10 juni 2006 tot bescherming van de economische mededinging;13° binnen de grenzen van de Europese richtlijnen, aan de erkenningsraad voor effectenmakelaars als bedoeld in artikel 21 van de wet van 2 augustus 2002;14° binnen de grenzen van de Europese richtlijnen, aan de administratie van de Thesaurie, krachtens de wettelijke en reglementaire bepalingen die zijn genomen voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen die gelden inzake financiële embargo's;15° binnen de grenzen van de Europese richtlijnen, aan de van de instellingen onafhankelijke actuarissen die krachtens de wet een opdracht vervullen waarbij ze controle uitoefenen op die instellingen, alsook aan de instanties die met het toezicht op die actuarissen zijn belast;16° aan het Fonds voor Arbeidsongevallen. § 2. De Bank mag enkel vertrouwelijke informatie overeenkomstig § 1 meedelen op voorwaarde dat de autoriteiten of instellingen die er de geadresseerden van zijn, die informatie gebruiken voor de uitvoering van hun opdrachten, en dat zij, wat die informatie betreft, aan een gelijkwaardig beroepsgeheim gebonden zijn als bedoeld in artikel 35.

Bovendien mag de informatie die afkomstig is van een autoriteit van een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte enkel met de uitdrukkelijke instemming van die autoriteit worden doorgegeven in de gevallen als bedoeld in 7°, 9°, 10°, 12°, en 16° van § 1 alsook aan de autoriteiten of organismen van derde Staten in de gevallen als bedoeld in 4°, 6° en 10° van § 1, en, in voorkomend geval, enkel voor de doeleinden waarmee die autoriteit heeft ingestemd. § 3. Onverminderd de strengere bepalingen van de bijzondere wetten die op hen van toepassing zijn, zijn de in § 1 bedoelde Belgische autoriteiten en instellingen, wat de vertrouwelijke informatie betreft die zij van de Bank ontvangen met toepassing van § 1, gebonden door het beroepsgeheim als bedoeld in artikel 35.

Art. 36/15.- Artikel 35 is van toepassing op de erkende commissarissen, op de bedrijfsrevisoren en op de deskundigen wat de informatie betreft waarvan zij kennis hebben genomen in het kader van de opdrachten van de Bank of in het kader van de verificaties, expertises of verslagen die de Bank hen, in het kader van haar opdrachten als bedoeld in de artikelen 36/2 en 36/3, heeft gelast uit te voeren dan wel voor te leggen.

Het eerste lid en artikel 78 van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren en organisatie van het publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor, zijn niet van toepassing op de mededeling van informatie aan de Bank die is voorgeschreven of toegestaan door de wettelijke of reglementaire bepalingen die de opdrachten van de Bank regelen.

Art. 36/16.- § 1. Onverminderd de artikelen 35 en 36/13 tot 36/15 en de bepalingen in bijzondere wetten, werkt de Bank in aangelegenheden die tot haar bevoegdheid behoren samen met de buitenlandse bevoegde autoriteiten die één of meer bevoegdheden uitoefenen die vergelijkbaar zijn met deze als bedoeld in de artikelen 36/2 en 36/3. § 2. Onverminderd de verplichtingen die voor België voortvloeien uit het recht van de Europese Unie, kan de Bank, op basis van wederkerigheid, met de bevoegde autoriteiten waarvan sprake in § 1, overeenkomsten sluiten teneinde vast te stellen hoe deze samenwerking wordt opgevat, met inbegrip van de wijze waarop de controletaken desgevallend worden verdeeld, van de aanduiding van een bevoegde autoriteit als controlecoördinator, van de wijze van toezicht via inspecties ter plaatse of anderszins, van welke samenwerkingsprocedures gelden alsook van hoe het inwinnen en uitwisselen van informatie wordt georganiseerd.

Art. 36/17.- § 1. Onverminderd de relevante bepalingen van artikel 36/19, zijn de volgende bepalingen van toepassing in het kader van de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 36/2 en 36/3 wat betreft de wederzijdse samenwerking tussen de Bank en de overige bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 4, lid 1, 22) van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, en in artikel 4, 4) van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, teneinde de uit de voornoemde Richtlijn 2004/39/EG voortvloeiende verplichtingen na te leven : 1° Telkens wanneer dat noodzakelijk is voor het vervullen van hun taken, werkt de Bank samen met de andere bevoegde autoriteiten, en maakt daarbij gebruik van de bevoegdheden die haar zijn verleend, hetzij krachtens de voornoemde Richtlijnen, hetzij ingevolge de nationale wetgeving.De Bank beschikt hiertoe inzonderheid over de bevoegdheden die haar bij deze wet zijn toegekend. De Bank verleent bijstand aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten. Zij wisselt met de andere bevoegde autoriteiten inzonderheid informatie uit en werkt met hen samen bij onderzoeks- of toezichtsactiviteiten, inclusief voor een inspectie ter plaatse, ook al houden de aldus onderzochte of geverifieerde praktijken geen schending van Belgische regelgeving in. 2° De Bank verstrekt onmiddellijk alle informatie die voor de in het 1° genoemde doeleinden noodzakelijk is.Daartoe neemt de Bank, naast de passende organisatorische maatregelen voor een vlotte samenwerking als bedoeld in het 1°, onverwijld de nodige maatregelen om de gevraagde informatie te verzamelen. Indien, wat de in deze paragraaf bedoelde bevoegdheden betreft, een verzoek wordt gericht aan de Bank om een inspectie ter plaatse te verrichten of een onderzoek uit te voeren, geeft zij hier, binnen haar bevoegdheden, gevolg aan - door de inspectie of het onderzoek zelf te verrichten; - door de autoriteit die het verzoek heeft ingediend dan wel revisoren of deskundigen toe te staan de inspectie of het onderzoek zelf te verrichten. 3° De informatie die in het kader van de samenwerking wordt uitgewisseld, valt onder het bij artikel 35 opgelegde beroepsgeheim. Indien de Bank informatie verstrekt in het kader van de samenwerking, kan zij aangeven dat die informatie alleen mag worden doorgegeven met haar uitdrukkelijke toestemming of voor de doeleinden waarmee zij heeft ingestemd. Zo ook moet de Bank, wanneer zij informatie ontvangt, in afwijking van artikel 36/14, de beperkingen naleven die haar zouden zijn opgelegd door de buitenlandse autoriteit, wat de mogelijkheid betreft om de aldus ontvangen informatie door te geven. 4° Wanneer de Bank ervan overtuigd is dat er op het grondgebied van een andere lidstaat handelingen worden of zijn uitgevoerd die strijdig zijn met de bepalingen van de voornoemde Richtlijnen, dan wel dat bepaalde handelingen van invloed zijn op financiële instrumenten die verhandeld worden op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat, geeft zij hiervan zo specifiek mogelijk kennis aan de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat, alsook aan de CBFA.Indien de Bank er door een autoriteit van een andere lidstaat van in kennis wordt gesteld dat er in België dergelijke handelingen worden verricht, licht zij de CBFA daarover in, neemt zij de nodige maatregelen en brengt zij de kennisgevende autoriteit alsook de CBFA op de hoogte van het resultaat van haar tussenkomst, en met name, voor zover mogelijk, van belangrijke tussentijdse ontwikkelingen. § 2. Bij de tenuitvoerlegging van § 1 kan de Bank weigeren om gevolg te geven aan een verzoek om inlichtingen, onderzoek, inspectie ter plaatse of toezicht indien : - het gevolg geven aan dergelijke verzoeken gevaar zou kunnen opleveren voor de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde van België, of - voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen reeds een gerechtelijke procedure is ingeleid in België, dan wel - jegens deze personen voor dezelfde feiten reeds een onherroepelijke uitspraak is gedaan in België.

In deze gevallen stelt zij de verzoekende bevoegde autoriteit daarvan in kennis, waarbij zij, in voorkomend geval, zo gedetailleerd mogelijke informatie verstrekt over de procedure of uitspraak in kwestie. § 3. Wat de in § 1 bedoelde bevoegdheden betreft, mag de Bank, onverminderd de op haar rustende verplichtingen in gerechtelijke procedures van strafrechtelijke aard, de informatie die zij van een bevoegde autoriteit of van de CBFA ontvangt enkel gebruiken om toezicht uit te oefenen op de naleving van de voorwaarden voor de toegang tot de werkzaamheden van de instellingen die krachtens artikel 36/2 onder haar toezicht staan, alsook om het toezicht te vergemakkelijken, op individuele of geconsolideerde basis, op de naleving van de voorwaarden voor de uitoefening van deze activiteit, om sancties op te leggen, in het kader van een administratieve beroepsprocedure of van een rechtsvordering ingesteld tegen een beslissing van de Bank, en in het kader van het buitengerechtelijk mechanisme voor de behandeling van de klachten van beleggers. Wanneer de bevoegde autoriteit die de informatie heeft verstrekt er evenwel in toestemt, mag de Bank deze informatie voor andere doeleinden gebruike of doorgeven aan de bevoegde autoriteiten van andere Staten. § 4. De paragrafen 1 en 2 zijn eveneens van toepassing, volgens de voorwaarden vastgelegd in samenwerkingsovereenkomsten, in het kader van de samenwerking met autoriteiten van derde Staten. § 5. De Bank is de autoriteit die als contactpunt fungeert om ter uitvoering van § 1, voor wat haar bevoegdheden betreft, verzoeken om uitwisseling van gegevens of verzoeken om samenwerking in ontvangst te nemen.

De Minister stelt de Europese Commissie en de andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte hiervan in kennis.

Art. 36/18.- Onverminderd de artikelen 35 en 36/13 tot 36/15, en de bepalingen in bijzondere wetten sluiten de Bank en de CBFA samenwerkingsovereenkomsten met de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen betreffende de materie van de aanvullende ziekteverzekering door de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in de artikelen 43bis, § 5 en 70, §§ 6, 7 en 8, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. De samenwerkingsovereenkomsten regelen onder meer de uitwisseling van informatie en de eenvormige toepassing van de betrokken wetgeving. Afdeling 5. - Onderzoeksbevoegdheden, strafbepalingen en

verhaalmiddelen

Art. 36/19.- Onverminderd de onderzoeksbevoegdheden die haar worden toegekend door de wettelijke en reglementaire bepalingen die haar opdrachten regelen, kan de Bank, teneinde te verifiëren of een verrichting of een activiteit wordt beoogd door de wetten en reglementen waarvan zij op de toepassing dient toe te zien, alle nodige informatie vereisen van degenen die de verrichting uitvoeren of de betrokken activiteit uitoefenen en van iedere derde die de uitvoering of uitoefening ervan mogelijk maakt of vergemakkelijkt.

De Bank heeft dezelfde onderzoeksbevoegdheid teneinde te verifiëren, binnen het kader van een samenwerkingsakkoord gesloten met een buitenlandse autoriteit en wat de concrete punten betreft die zijn aangegeven in de schriftelijke aanvraag van deze autoriteit, of een verrichting of een activiteit die in België is uitgevoerd of uitgeoefend, wordt beoogd door de wetten en reglementen waarvan deze buitenlandse autoriteit op de toepassing dient toe te zien.

De betrokken persoon of instelling maakt deze informatie over binnen de termijn en in de vorm bepaald door de Bank.

De Bank kan in de boeken en documenten van de belanghebbenden de juistheid van de informatie die haar werd meegedeeld, nagaan of laten nagaan.

Indien de betrokken persoon of instelling de gevraagde informatie niet heeft verstrekt bij het verstrijken van de door de Bank vastgestelde termijn, kan de Bank, onverminderd de overige maatregelen bepaald door de wet, na de persoon of instelling gehoord of ten minste opgeroepen te hebben, de betaling van een dwangsom opleggen die per kalenderdag niet minder mag bedragen dan 250 euro, noch meer mag bedragen dan 50.000 euro, noch in het totaal 2.500.000 euro mag overschrijden.

De dwangsommen opgelegd met toepassing van dit artikel worden ten voordele van de Schatkist geïnd door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen.

Art. 36/20.- § 1. Worden gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en een geldboete van 250 euro tot 2.500.000 euro of met één van deze straffen alleen : - zij die de onderzoeken van de Bank krachtens dit hoofdstuk verhinderen of haar bewust onjuiste of onvolledige informatie verstrekken; - zij die bewust, door verklaringen of anderszins, doen of laten uitschijnen dat de verrichting of verrichtingen die zij uitvoeren of voornemens zijn uit te voeren worden verricht onder de voorwaarden bepaald in de wetten en reglementen waarvan de Bank op de toepassing toeziet, terwijl deze wetten en reglementen niet op hen van toepassing zijn of niet werden geëerbiedigd. § 2. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek zijn, zonder uitzondering van hoofdstuk VII en van artikel 85, van toepassing op de inbreuken bedoeld in § 1.

Art. 36/21.- § 1. Bij het hof van beroep te Brussel kan beroep worden ingesteld tegen elke beslissing van de Bank waarbij een dwangsom of een administratieve geldboete wordt opgelegd. § 2. Onverminderd de bijzondere voorschriften bepaald door of krachtens de wet, bedraagt de beroepstermijn, op straffe van nietigheid, 30 dagen.

De termijn voor het instellen van beroep vangt aan met de kennisgeving van de betwiste beslissing. § 3. Het beroep als bedoeld in § 1 moet, op straffe van niet-ontvankelijkheid die ambtshalve wordt uitgesproken, worden ingesteld bij ondertekend verzoekschrift ingediend ter griffie van het hof van beroep te Brussel in zoveel exemplaren als er partijen zijn.

Op straffe van niet-ontvankelijkheid, bevat het verzoekschrift : 1° de vermelding van de dag, de maand en het jaar;2° indien de verzoeker een natuurlijke persoon is, zijn naam, voornamen en woonplaats;indien de verzoeker een rechtspersoon is, zijn naam, zijn rechtsvorm, zijn maatschappelijke zetel en het orgaan dat hem vertegenwoordigt; 3° de vermelding van de beslissing waarop het beroep betrekking heeft;4° de uiteenzetting van de middelen;5° de aanduiding van de plaats, de dag en het uur van de verschijning vastgesteld door de griffie van het hof van beroep;6° de inventaris van de verantwoordingsstukken die samen met het verzoekschrift ter griffie zijn neergelegd. Het verzoekschrift wordt door de griffie van het hof van beroep te Brussel ter kennis gebracht van alle partijen die door verzoeker in het geding zijn opgeroepen.

Op ieder ogenblik kan het hof van beroep te Brussel ambtshalve alle andere personen, wier toestand beïnvloed dreigt te worden door de beslissing over het beroep, in het geding oproepen.

Het hof van beroep stelt de termijn vast waarbinnen de partijen elkaar hun schriftelijke opmerkingen moeten overleggen en een kopie ervan ter griffie moeten neerleggen. Het hof bepaalt eveneens de datum van de debatten.

Elk van de partijen kan haar schriftelijke opmerkingen neerleggen bij de griffie van het hof van beroep te Brussel en ter plaatse het dossier op de griffie raadplegen.

Het hof van beroep bepaalt de termijn waarbinnen die opmerkingen moeten worden overgelegd. Ze worden door de griffie ter kennis gebracht van de partijen. § 4. De griffie van het hof van beroep te Brussel vraagt aan de Bank, binnen vijf dagen na de inschrijving van de zaak op de rol, de toezending van het dossier met de stukken. Binnen vijf dagen na de ontvangst van de vraag moet het dossier worden toegezonden. § 5. Het beroep bedoeld in § 1 schorst de beslissing van de Bank.

Art. 36/22.- Bij de Raad van State kan, volgens een versnelde procedure zoals vastgesteld door de Koning, beroep worden ingesteld : 1° door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen inzake vergunning die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 10 en 11 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.Eenzelfde beroep kan worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij het eerste lid van het voormelde artikel 10 vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen; 2° door de kredietinstelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens het derde lid van artikel 34 van de voormelde wet van 22 maart 1993;3° door de kredietinstelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 57, § 1, tweede lid, 1°, 1°bis, 2°, 3° en 4°, en tegen de gelijkaardige beslissingen genomen krachtens artikel 75, § 2 en artikel 84 van de voormelde wet van 22 maart 1993.Het beroep schorst de beslissing en haar bekendmaking, tenzij de Bank, bij ernstig gevaar voor de spaarders, haar beslissing uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep; 4° door de aanvrager, tegen de beslissingen inzake vergunning die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 50 en 51 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen.Eenzelfde beroep kan worden ingesteld door de aanvrager indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij het eerste lid van het voormelde artikel 50 vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen; 5° door de beleggingsonderneming, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 104, § 1, 1°, 1°bis, 2°, 3° en 4°, van de voormelde wet van 6 april 1995 of krachtens de besluiten die ernaar verwijzen.Het beroep schorst de beslissing en haar bekendmaking, tenzij de Bank, bij ernstig gevaar voor de beleggers, haar beslissing uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep; 6° door de aanvrager van een registratie en door de betrokken vennootschap, tegen de beslissingen van de Bank om de registratie te weigeren, te schorsen of te herroepen, genomen krachtens artikel 139 van de voormelde wet van 6 april 1995 en krachtens zijn uitvoeringsmaatregelen.Het beroep schorst de beslissing tenzij de Bank, om zwaarwichtige redenen, haar beslissing uitvoerbaar zou hebben verklaard niettegenstaande hoger beroep; 7° door de aanvrager van een toelating, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 4 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;eenzelfde beroep kan worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de termijn vastgelegd bij het vierde lid van voormeld artikel 4; in dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen bij het verstrijken van de termijn; 8° door de verzekeringsonderneming, tegen de beslissingen tot uitbreiding van het verzoek om inlichtingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 21, § 1ter, van de voormelde wet van 9 juli 1975;9° door de verzekeringsonderneming, tegen de beslissingen tot tariefverhoging die de Bank heeft genomen krachtens artikel 21octies, § 2, van de voormelde wet van 9 juli 1975;10° door de verzekeringsonderneming, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 26, § 1, tweede lid, 1°, 2°, 3°, en 4°, en §§ 5, 8 en 9 van de voormelde wet van 9 juli 1975;11° door de verzekeringsonderneming, tegen de beslissingen tot herroeping van de vergunning die de Bank heeft genomen krachtens artikel 43 van de voormelde wet van 9 juli 1975;12° door de verzekeringsonderneming, tegen de beslissingen tot verzet die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 51, 55 en 58 van de voormelde wet van 9 juli 1975, of wanneer de Bank geen beslissing heeft meegedeeld binnen de termijn vastgelegd in artikel 51, tweede lid, van dezelfde wet;13° door de aanvrager van een vergunning en door de vergunde instelling, tegen de beslissing van de Bank om de vergunning te weigeren, te schorsen of te herroepen krachtens de artikelen 3, 12 en 13 van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetaire beleidsinstrumentarium en krachtens de in uitvoering ervan getroffen besluiten.Het beroep schorst de beslissing tenzij de Bank, om zwaarwichtige redenen, haar beslissing uitvoerbaar zou hebben verklaard niettegenstaande hoger beroep; 14° door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 9 en 10, en tegen de gelijkaardige beslissingen genomen krachtens artikel 59 van de wet van 16 februari 2009 op het herverzekeringsbedrijf.Eenzelfde beroep kan worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de termijnen vastgesteld bij het eerste lid van het voormelde artikel 9 en bij het tweede lid van het voormelde artikel 59. In deze gevallen wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen bij het verstrijken van de termijn; 15° door de herverzekeringsonderneming, tegen de beslissingen tot verzet die de Bank heeft genomen krachtens artikel 32 van de voormelde wet van 16 februari 2009;16° door de herverzekeringsonderneming, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 47, § 1, tweede lid, 1°, 2°, 3° en 4°, 48, §§ 1, 4 en 5, en 50, tweede lid, en tegen de gelijkaardige beslissingen genomen krachtens de artikelen 58, tweede lid, en 67, van de voormelde wet van 16 februari 2009;17° door de herverzekeringsonderneming, tegen de beslissingen tot herroeping van de vergunning die de Bank heeft genomen krachtens artikel 53, en tegen de gelijkaardige beslissingen genomen krachtens artikel 67 van de voormelde wet van 16 februari 2009;18° door de herverzekeringsonderneming, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 72, derde en vierde lid, van de voormelde wet van 16 februari 2009;19° door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen inzake vergunning die de Bank heeft genomen krachtens artikel 8 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen.Eenzelfde beroep kan door de aanvrager worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij het derde lid van het voormelde artikel 8 vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen; 20° door de betalingsinstelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 19, derde lid, van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen;21° door de betalingsinstelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 35, § 1, tweede lid, 1°, 2°, 3° en 4° en tegen de gelijkaardige beslissingen genomen krachtens artikel 44 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen.Het beroep schorst de beslissing en haar bekendmaking, tenzij de Bank, bij ernstig gevaar voor de betalingsdienstgebruikers, haar beslissing uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep; 22° door de betrokken instelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 26, § 1, vierde lid, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, artikel 57, § 4, van de wet van 22 maart 1993 wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en artikel 104, § 1, laatste lid, en van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen;23° door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 36/25, § 2;24° door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen inzake vergunningen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 4 van het koninklijk besluit van 26 september 2005 houdende het statuut van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen.Een zelfde beroep kan worden ingesteld indien de Bank geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij het eerste lid van het voormelde artikel 4 vastgestelde termijnen. In dit laatste geval wordt het beroep behandeld als was de aanvraag verworpen; 25° door de vereffeningsinstelling of de met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 17 van het voormelde koninklijk besluit van 26 september 2005;26° door de vereffeningsinstelling of de met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling, tegen de beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 33, § 1, tweede lid, 1°, 1°bis, 2° en 3°, van het voormelde koninklijk besluit van 26 september 2005 en tegen de gelijkaardige beslissingen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 36 van het voormelde koninklijk besluit van 26 september 2005.Het beroep schorst de beslissing en haar bekendmaking, tenzij de Bank, bij ernstig gevaar voor de cliënten of de financiële markten, haar beslissing uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep.

Art. 36/23.- Om de toepassing van het strafrecht te vragen, is de Bank gemachtigd om in elke stand van het geding tussen te komen voor het strafgerecht waarbij een door deze wet of door een wet die de Bank belast met het toezicht op de naleving van haar bepalingen, bestraft misdrijf aanhangig is, zonder dat de Bank daarom het bestaan van enig nadeel hoeft aan te tonen. De tussenkomst geschiedt volgens de regels die gelden voor de burgerlijke partij. » Afdeling 6. - Crisismaatregelen

Art. 36/24.- § 1. De Koning kan, na advies van de Bank, ingeval zich een plotse crisis voordoet op de financiële markten of in geval van een ernstige dreiging van een systemische crisis, teneinde de omvang of de gevolgen hiervan te beperken : 1° aanvullende of afwijkende reglementen vaststellen ten opzichte van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium, de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, het Boek VIII, Titel III, hoofdstuk II, afdeling III van het Wetboek van vennootschappen en het koninklijk besluit nr.62 betreffende de bewaargeving van vervangbare financiële instrumenten en de vereffening van transacties op deze instrumenten, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 27 januari 2004; 2° in een systeem voorzien waarbij een staatswaarborg wordt verleend voor verbintenissen die zijn aangegaan door de krachtens voornoemde wetten aan toezicht onderworpen instellingen die Hij bepaalt, of de staatswaarborg toekennen aan bepaalde schuldvorderingen gehouden door dergelijke instellingen;3° in een systeem voorzien, in voorkomend geval door middel van reglementen vastgesteld overeenkomstig 1°, van toekenning van de staatswaarborg voor de terugbetaling aan vennoten die natuurlijke personen zijn van hun deel in het kapitaal van coöperatieve vennootschappen, erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 januari 1962 tot vaststelling van de voorwaarden tot erkenning van de nationale groeperingen van coöperatieve vennootschappen en van de coöperatieve vennootschappen, die instellingen zijn onderworpen aan toezicht krachtens voornoemde wetten of waarvan minstens de helft van het vermogen is geïnvesteerd in dergelijke instellingen;4° in een systeem voorzien van toekenning van de dekking door de Staat van verliezen opgelopen op bepaalde activa of financiële instrumenten door krachtens voornoemde wetten aan toezicht onderworpen instellingen;5° in een systeem voorzien van toekenning van de staatswaarborg voor verbintenissen aangegaan door entiteiten waarvan de activiteit bestaat in het verwerven en beheren van bepaalde activa gehouden door krachtens voornoemde wetten aan toezicht onderworpen instellingen;6° alsook de staatswaarborg toekennen voor verbintenissen aangegaan door de Gemeentelijke Holding NV. De koninklijke besluiten genomen krachtens het eerste lid, 1°, hebben geen gevolg meer indien zij niet worden bekrachtigd door de wet binnen de twaalf maanden vanaf hun datum van inwerkingtreding. De bekrachtiging werkt terug tot op de datum van inwerkingtreding van de koninklijke besluiten. De koninklijke besluiten genomen op grond van het eerste lid, 2° tot 6°, worden overlegd in de Ministerraad. § 2. De instellingen die aan toezicht onderworpen zijn krachtens de toezichtswetten als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° zijn, voor de toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 2° tot 5°, de financiële holdings die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de gemengde financiële holdings, de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de verzekeringsondernemingen, alsook hun rechtstreekse of onrechtstreekse dochtervennootschappen. »

Art. 196.In dezelfde wet wordt een hoofdstuk VII ingevoegd dat als volgt luidt : « HOOFDSTUK IV/2 Bepalingen inzake het toezicht op de verrekeningsinstellingen en inzake het toezicht op de vereffeningsinstellingen en de met de vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen

Art. 36/25.- § 1. De volgende instellingen mogen, als verrekeningsinstellingen, verrekeningsdiensten verstrekken met betrekking tot transacties op een Belgische gereglementeerde markt of, op Belgisch grondgebied, dergelijke diensten verstrekken met betrekking tot transacties op een buitenlandse gereglementeerde markt : 1° de instellingen met maatschappelijke zetel in België die een vergunning als kredietinstelling bezitten;2° de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse kredietinstellingen;3° de niet in België gevestigde instellingen die in hun land van herkomst zijn onderworpen aan een statuut en een toezicht die door de CBFA en de Bank als gelijkwaardig worden beschouwd. § 2. De verrekeningsinstellingen met maatschappelijke zetel in België die geen vergunning als kredietinstelling bezitten, en die verrekeningsdiensten met betrekking tot transacties op een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt wensen te verstrekken, dienen daarvoor vooraf een vergunning te verkrijgen van de Bank. Ook de in België gevestigde bijkantoren van een buitenlandse verrekeningsinstelling die geen vergunning als kredietinstelling bezit, die verrekeningsdiensten met betrekking tot transacties op een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt wensen te verstrekken, dienen daarvoor vooraf een vergunning te verkrijgen van de Bank. § 3. De oorspronkelijke verrekeningsregels die van toepassing zijn in het kader van §§ 1 en 2, alsook de wijzigingen van die regels, zijn onderworpen aan de voorafgaandelijke goedkeuring door de Bank, op advies van de CBFA. De goedkeuring door de Bank, de oorspronkelijke regels en de wijzigingen van die regels worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 4. De Bank is belast met het prudentieel toezicht op de verrekeningsinstellingen. § 5. Op advies van de Bank en de CBFA, ieder voor wat zijn bevoegdheid betreft, bepaalt de Koning : 1° de voorwaarden en de procedures voor de toekenning van de vergunning en de goedkeuring als bedoeld in §§ 2 en 3, de gevallen waarin deze vergunning kan worden herzien of ingetrokken en de toepasselijke procedures, alsook wat er met de vergunning gebeurt in geval van controlewijziging, fusie, splitsing of andere herstructurering van de verrekeningsinstelling;2° de regels inzake het toezicht van de Bank op de verrekeningsinstellingen die geen kredietinstellingen als bedoeld in § 1, 1°, zijn;3° de minimumvereisten inzake organisatie, werking, financiële positie, interne controle en risicobeheer die van toepassing zijn op de verrekeningsinstellingen die geen kredietinstellingen als bedoeld in § 1, 1°, zijn, alsook, de regels inzake de onverenigbaarheden met andere activiteiten. § 6. De bepalingen van dit artikel en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Bank zoals bepaald in artikel 8 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België. § 7. Met het akkoord van de minister kan de Bank met de bevoegde buitenlandse toezichthouders, op basis van wederkerigheid, overeenkomsten sluiten met daarin nadere regels voor hun samenwerking op het vlak van het toezicht en de onderlinge informatieuitwisseling. § 8. De Koning kan de toepassing van dit artikel uitbreiden tot de verrekening van transacties op andere georganiseerde markten. § 9. Dit artikel is niet van toepassing op de centrale banken van het Eurosysteem, noch op de verrekeningsinstellingen die zij beheren.

Art. 36/26.- § 1. De volgende instellingen mogen, als vereffeningsinstellingen, verreffeningsdiensten verstrekken met betrekking tot transacties op een Belgische gereglementeerde markt of, op Belgisch grondgebied, dergelijke diensten verstrekken met betrekking tot transacties op een buitenlandse gereglementeerde markt : 1° de instellingen met maatschappelijke zetel in België die een vergunning als kredietinstelling bezitten;2° de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse kredietinstellingen;3° de instellingen die als centrale depositaris zijn erkend krachtens het koninklijk besluit nr.62 van 10 november 1967 ter bevordering van de omloop van de effecten; 4° de door de Koning aangewezen instellingen om de vereffeningsdienst met betrekking tot verrichtingen in gedematerialiseerde effecten te verstrekken krachtens artikel 468 van het Wetboek van Vennootschappen;5° de niet in België gevestigde instellingen die in hun land van herkomst zijn onderworpen aan een statuut en een toezicht die door de CBFA en de Bank als gelijkwaardig worden beschouwd. § 2. De Bank is belast met het prudentieel toezicht op de vereffeningsinstelling aangewezen in artikel 4 van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium, op de vereffeningsinstellingen die als centrale depositaris zijn erkend krachtens voornoemd koninklijk besluit nr. 62 van 10 november 1967, alsook op de door de Koning aangewezen instellingen om de vereffeningsdienst met betrekking tot verrichtingen in gedematerialiseerde effecten te verstrekken krachtens artikel 468 van het Wetboek van Vennootschappen. Op advies van de Bank bepaalt de Koning : 1° de regels inzake het prudentieel toezicht, inclusief de herstelmaatregelen, van de Bank op de in § 1 bedoelde instellingen die geen in België gevestigde kredietinstellingen zijn;2° de minimumvereisten inzake organisatie, werking, financiële positie, interne controle en risicobeheer die van toepassing zijn op de in § 1 bedoelde instellingen die geen in België gevestigde kredietinstellingen zijn. § 3. De bepalingen van dit artikel en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Bank zoals bepaald in artikel 8. Op advies van de Bank, kan de Koning bepalen : 1° de standaarden voor het toezicht op de vereffeningssystemen;2° de mededelingsplicht in hoofde van de vereffeningsinstelling ten aanzien van de door de Bank opgevraagde informatie;3° dwangmaatregelen indien de vereffeningsinstelling niet langer voldoet aan de opgelegde standaarden of indien de mededelingsplicht niet wordt nageleefd. § 4. Met het akkoord van de minister kan de Bank met de bevoegde buitenlandse toezichthouders, op basis van wederkerigheid, overeenkomsten sluiten met daarin nadere regels voor hun samenwerking op het vlak van het toezicht en de onderlinge informatieuitwisseling. § 5. De Koning kan de toepassing van dit artikel uitbreiden tot de vereffening van transacties op andere georganiseerde markten. § 6. Vooraleer er uitspraak wordt gedaan over de opening van een faillissementsprocedure of over een voorlopige ontneming van beheer in de zin van artikel 8 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 ten aanzien van een in § 1, 3° of 4°, bedoelde vereffeningsinstelling, richt de voorzitter van de rechtbank van koophandel een verzoek om advies aan de Bank. De griffier geeft dit verzoek onverwijld door. Hij stelt de procureur des Konings ervan in kennis.

De Bank wordt schriftelijk om advies verzocht. Bij deze aanvraag worden de nodige documenten ter informatie gevoegd.

De Bank brengt haar advies uit binnen vijftien dagen na de ontvangst van het verzoek om advies. Indien een procedure betrekking heeft op een vereffeningsinstelling in verband waarmee de Bank vermoedt dat zich belangrijke verwikkelingen kunnen voordoen op het vlak van het systeemrisico of waarvoor een voorafgaande coördinatie met buitenlandse autoriteiten vereist is, beschikt de Bank over een ruimere termijn om haar advies uit te brengen, met dien verstande dat de totale termijn niet meer dan dertig dagen mag bedragen. Indien de Bank van oordeel is gebruik te moeten maken van deze uitzonderlijke termijn, brengt zij dit ter kennis van de rechterlijke instantie die een uitspraak moet doen. De termijn waarover de Bank beschikt om een advies uit te brengen, schorst de termijn waarbinnen de rechterlijke instantie uitspraak moet doen. Indien de Bank geen advies verstrekt binnen de vastgestelde termijn, kan de rechtbank uitspraak doen over het verzoek.

De Bank verstrekt haar advies schriftelijk. Het wordt door ongeacht welk middel bezorgd aan de griffier, die het doorgeeft aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel en aan de procureur des Konings. Het advies wordt toegevoegd aan het dossier. § 7. Voor de toepassing van §§ 2 tot 6 worden met vereffeningsinstellingen gelijkgesteld, de in België gevestigde instellingen waarvan het bedrijf bestaat uit het gehele of gedeeltelijke operationele beheer van in § 1 bedoelde diensten van vereffeningsinstellingen, ook wanneer deze laatste in België gevestigde kredietinstellingen zijn. De Bank duidt de instellingen aan die binnen het toepassingsgebied van dit lid vallen.

De in het eerste lid bedoelde instellingen dienen een vergunning te verkrijgen van de Bank. Op advies van de Bank en de CBFA regelt de Koning inzonderheid, op zowel geconsolideerde als niet-geconsolideerde basis, de voorwaarden en de procedure voor de vergunning en de handhaving van de vergunning van deze instellingen door de Bank, met inbegrip van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan door de personen die de effectieve leiding waarnemen, en de personen die een belangrijke deelneming bezitten.

Op advies van de Bank kan de Koning, met naleving van de internationale verplichtingen van België, de in het eerste en tweede lid opgenomen regeling geheel of gedeeltelijk toepassen op de in het buitenland gevestigde instellingen waarvan het bedrijf bestaat uit het gehele of gedeeltelijke operationele beheer van diensten van in België gevestigde vereffeningsinstellingen als bedoeld in § 1, ook wanneer deze laatste in België gevestigde kredietinstellingen zijn. § 8. Dit artikel is niet van toepassing op de centrale banken van het Eurosysteem, noch op de vereffeningsinstellingen of de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen die zij beheren.

Art. 36/27.- § 1. Wanneer een instelling als bedoeld in artikel 36/26, § 1, 3°, of een daarmee gelijkgestelde instelling als bedoeld in artikel 36/26, § 7, niet werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen, wanneer haar beleid of haar financiële positie de goede afloop van haar verbintenissen in het gedrang dreigt te brengen of niet voldoende waarborgen biedt voor haar solvabiliteit, liquiditeit of rendabiliteit, of wanneer haar beleidsstructuren, haar administratieve of boekhoudkundige organisatie of haar interne controle zo'n ernstige leemten vertonen dat het Belgische of internationale financiële stelsel erdoor in het gedrang zou kunnen komen, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, hetzij op verzoek van de Bank, hetzij op eigen initiatief, na advies van de Bank, elke daad van beschikking vaststellen, ten gunste van de Staat of om het even welke andere Belgische of buitenlandse publiek- of privaatrechtelijke persoon, inzonderheid elke overdracht, verkoop of inbreng met betrekking tot : 1° activa, passiva of één of meer bedrijfstakken en, meer algemeen, alle of een deel van de rechten en verplichtingen van de betrokken instelling, inclusief overgaan tot de overdracht van de cliëntentegoeden die bestaan uit financiële instrumenten die worden beheerst door de gecoördineerde tekst van het koninklijk besluit nr. 62 betreffende de bewaargeving van vervangbare financiële instrumenten en de vereffening van transacties op deze instrumenten, alsook uit de onderliggende effecten die in naam van de betrokken instelling bij depositarissen worden gehouden, evenals overgaan tot de overdracht van de middelen, inclusief de informaticamiddelen, die nodig zijn voor de verwerking van de verrichtingen met betrekking tot die tegoeden, en de rechten en verplichtingen met betrekking tot die verwerking; 2° al dan niet stemrechtverlenende aandelen die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen, die door de vereffeningsinstelling of de daarmee gelijkgestelde instelling zijn uitgegeven. § 2. Het koninklijk besluit dat met toepassing van paragraaf 1 wordt genomen, bepaalt de vergoeding die moet worden betaald aan de eigenaars van de goederen of de houders van de rechten waarop de in het besluit bepaalde daad van beschikking betrekking heeft. Indien de bij het koninklijk besluit aangewezen overnemer een andere persoon is dan de Staat, komt de prijs die, volgens de met de Staat gesloten overeenkomst, door de overnemer verschuldigd is, als vergoeding toe aan de genoemde eigenaars of houders, volgens de verdeelsleutel die in hetzelfde besluit is vastgelegd.

Een deel van de vergoeding mag variabel zijn, voor zover dit variabele gedeelte bepaalbaar is. § 3. Het koninklijk besluit dat met toepassing van paragraaf 1 wordt genomen, wordt ter kennis gebracht van de betrokken instelling. De maatregelen waarin dit besluit voorziet, worden bovendien bekendgemaakt via een bericht in het Belgisch Staatsblad.

Zodra zij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving heeft ontvangen, verliest de instelling de beschikkingsbevoegdheid over de activa waarop de in het koninklijk besluit bepaalde daden van beschikking betrekking hebben. § 4. Het is niet mogelijk om de in paragraaf 1 bedoelde daden niet-tegenwerpbaar te verklaren krachtens de artikelen 17, 18 of 20 van de faillissementswet van 8 augustus 1997.

Niettegenstaande elke strijdige contractuele bepaling mogen de door de Koning met toepassing van paragraaf 1 vastgestelde maatregelen noch tot gevolg hebben dat de bepalingen van een tussen de instelling en één of meer derden gesloten overeenkomst worden gewijzigd, noch dat aan een dergelijke overeenkomst een einde wordt gesteld, noch dat aan één van de betrokken partijen het recht wordt verleend om de overeenkomst eenzijdig te beëindigen.

Ten aanzien van de door de Koning met toepassing van paragraaf 1 vastgestelde maatregelen geldt geen enkele statutaire of contractuele goedkeuringsclausule of geen enkel statutair of contractueel voorkooprecht, geen enkele optie tot aankoop van een derde alsook geen enkele statutaire of contractuele clausule die de wijziging van de controle over de betrokken instelling verhindert.

De Koning is gemachtigd om alle overige regelingen te treffen die nodig zijn om de goede uitvoering van de op grond van paragraaf 1 genomen maatregelen te verzekeren. § 5. De burgerlijke aansprakelijkheid van de personen die in naam van de Staat of op zijn verzoek optreden in het kader van de in dit artikel bedoelde maatregelen, en die is opgelopen als gevolg van of met betrekking tot hun beslissingen, daden of handelingen in het kader van deze maatregelen, is beperkt tot gevallen van bedrog of zware fout in hun hoofde. Het al dan niet bestaan van een zware fout dient te worden beoordeeld op grond van de concrete omstandigheden van het betrokken geval, en inzonderheid van de hoogdringendheid waarmee die personen werden geconfronteerd, van de praktijken op de financiëlemarkten, van de complexiteit van het betrokken geval, van de bedreigingen voor de bescherming van het spaarwezen en van het gevaar voor schade aan de nationale economie ingevolge de discontinuïteit van de betrokken instelling. § 6. Alle geschillen waartoe de in dit artikel bedoelde maatregelen en de in paragraaf 5 bedoelde aansprakelijkheid aanleiding zouden kunnen geven, behoren tot de uitsluitende bevoegdheid van de Belgische rechtbanken, die uitsluitend het Belgische recht toepassen. § 7. Ten behoeve van de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 32bis gesloten op 7 juni 1985 in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst en tot regeling van de rechten van de werknemers die worden overgenomen bij overname van activa na faillissement, worden de daden die krachtens paragraaf 1, 1°, zijn verricht, beschouwd als daden die door de vereffeningsinstelling of de daarmee gelijkgestelde instelling zelf zijn gesteld. § 8. Onverminderd de algemene rechtsbeginselen die hij zou kunnen inroepen, kan de raad van bestuur van de betrokken instelling van de statutaire beperkingen van zijn bestuursbevoegdheden afwijken indien een van de in paragraaf 1 vermelde toestanden van dien aard is dat hij de stabiliteit van het Belgische of internationale financiële stelsel dreigt aan te tasten. De raad van bestuur stelt een bijzonder verslag op waarin wordt verantwoord waarom deze bepaling wordt toegepast, en waarin de genomen beslissingen worden uiteengezet; dit verslag wordt binnen twee maanden aan de algemene vergadering bezorgd.

Art. 36/28.- § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° koninklijk besluit : het koninklijk besluit dat na overleg in de Ministerraad is vastgesteld met toepassing van artikel 36/27, § 1;2° daad van beschikking : de overdracht of de andere daad van beschikking waarin het koninklijk besluit voorziet;3° rechtbank : de rechtbank van eerste aanleg te Brussel;4° eigenaars : de natuurlijke of rechtspersonen die, op de datum van het koninklijk besluit, eigenaar zijn van de activa of aandelen dan wel houder zijn van de rechten die het voorwerp uitmaken van de daad van beschikking;5° derde-overnemer : de natuurlijke of rechtspersoon, andere dan de Belgische Staat, die volgens het koninklijk besluit, de activa, aandelen of rechten die het voorwerp uitmaken van de daad van beschikking, zal verwerven;6° schadeloosstelling : de schadeloosstelling die door het koninklijk besluit wordt vastgesteld ten voordele van de eigenaars als tegenprestatie voor de daad van beschikking. § 2. Het koninklijk besluit treedt in werking op de dag dat het in paragraaf 8 bedoelde vonnis wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 3. De Belgische Staat dient ter griffie van de rechtbank een verzoekschrift in teneinde te laten vaststellen dat de daad van beschikking in overeenstemming is met de wet en dat de schadeloosstelling haar billijk voorkomt, inzonderheid rekening houdend met de criteria bepaald in paragraaf 7, vierde lid.

Op straffe van nietigheid bevat dit verzoekschrift : 1° de identiteit van de betrokken vereffeningsinstelling of daarmee gelijkgestelde instelling (hierna « de betrokken instelling « genoemd);2° in voorkomend geval, de identiteit van de derde-overnemer;3° de verantwoording van de daad van beschikking gelet op de criteria vastgesteld in artikel 36/27, § 1;4° de schadeloosstelling, de elementen op grond waarvan zij werd vastgesteld, inzonderheid wat het variabele deel betreft waaruit zij zou zijn samengesteld en, in voorkomend geval, de sleutel voor de verdeling onder de eigenaars;5° in voorkomend geval, de vereiste toelatingen van overheidsinstanties en alle andere opschortende voorwaarden waaraan de daad van beschikking is onderworpen;6° in voorkomend geval, de prijs die met de derde-overnemer is overeengekomen voor de activa of aandelen die het voorwerp uitmaken van de daad van beschikking, alsook de mechanismen voor prijsherziening of -aanpassing;7° de opgave van dag, maand en jaar;8° de handtekening van de persoon die de Belgische Staat vertegenwoordigt of van de advocaat van de Belgische Staat. Bij het verzoekschrift wordt een kopie van het koninklijk besluit gevoegd.

De bepalingen van Deel IV, Boek II, Titel Vbis van het Gerechtelijk Wetboek, met inbegrip van de artikelen 1034bis tot 1034sexies, zijn niet van toepassing op het verzoekschrift. § 4. De procedure die is ingeleid met het in paragraaf 3 bedoelde verzoekschrift, sluit alle andere gelijktijdige of toekomstige beroepen of rechtsvorderingen tegen het koninklijk besluit of tegen de daad van beschikking uit, met uitzondering van de vordering bedoeld in paragraaf 11. Ingevolge de indiening van het verzoekschrift vervalt elke andere procedure, gericht tegen het koninklijk besluit of de daad van beschikking, die voorheen zou zijn ingeleid en nog hangende zou zijn voor een ander gewoon of administratief rechtscollege. § 5. Binnen tweeënzeventig uur na de indiening van het verzoekschrift bedoeld in paragraaf 3, bepaalt de voorzitter van de rechtbank, bij beschikking, dag en uur van de in paragraaf 7 bedoelde rechtszitting, die moet plaatsvinden binnen zeven dagen na de indiening van het verzoekschrift. In deze beschikking worden alle in paragraaf 3, tweede lid, bepaalde vermeldingen opgenomen.

De beschikking wordt door de griffie bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de Belgische Staat, van de betrokken instelling alsook, in voorkomend geval, van de derde-overnemer. Zij wordt tezelfdertijd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Deze bekendmaking geldt als kennisgeving aan de eventuele andere eigenaars dan de betrokken instelling.

De beschikking wordt ook door de betrokken instelling binnen vierentwintig uur na de kennisgeving op haar website gepubliceerd. § 6. De in paragraaf 5, tweede lid, bedoelde personen kunnen ter griffie kosteloos inzage nemen van het in paragraaf 3 bedoelde verzoekschrift en de bijlagen, tot het in paragraaf 8 bedoelde vonnis wordt uitgesproken. § 7. Tijdens de rechtszitting die door de voorzitter van de rechtbank is vastgelegd, alsook tijdens eventuele latere zittingen die de rechtbank nuttig acht, hoort de rechtbank de Belgische Staat, de betrokken instelling, in voorkomend geval de derde-overnemer alsook de eigenaars die vrijwillig tussenkomen in de procedure.

In afwijking van de bepalingen van hoofdstuk II van Titel III van Boek II van Deel IV van het Gerechtelijk Wetboek, mag geen enkele andere persoon dan bedoeld in het vorige lid, optreden in de procedure.

Na de partijen te hebben gehoord, gaat de rechtbank na of de daad van beschikking in overeenstemming is met de wet en of de schadeloosstelling haar billijk voorkomt.

De rechtbank houdt rekening met de daadwerkelijke situatie van de betrokken instelling op het ogenblik van de daad van beschikking, inzonderheid met haar financiële situatie zoals die was of zou zijn geweest indien haar geen rechtstreekse of onrechtstreekse overheidssteun zou zijn verleend. Ten behoeve van dit lid worden met overheidssteun gelijkgesteld, de dringende voorschotten van liquide middelen evenals de garanties die door een publiekrechtelijk rechtspersoon worden verleend.

De rechtbank spreekt zich uit in een en hetzelfde vonnis dat wordt gegeven binnen twintig dagen na de rechtszitting die door de voorzitter van de rechtbank is vastgelegd. § 8. Het vonnis waarmee de rechtbank vaststelt dat de daad van beschikking in overeenstemming is met de wet en de schadeloosstelling haar billijk voorkomt, geldt als akte van eigendomsoverdracht van de activa en aandelen die het voorwerp uitmaken van de daad van beschikking, evenwel onder voorbehoud van de opschortende voorwaarden bedoeld in paragraaf 3, tweede lid, 5°. § 9. Tegen het in paragraaf 8 bedoelde vonnis is geen beroep, verzet of derdenverzet mogelijk.

Het vonnis wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de Belgische Staat, de betrokken instelling en, in voorkomend geval, de derde-overnemer, en het wordt tezelfdertijd bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Deze bekendmaking van het vonnis geldt als kennisgeving aan de eventuele andere eigenaars dan de betrokken instelling, en maakt de daad van beschikking, zonder verdere formaliteiten, tegenstelbaar aan derden.

Het vonnis wordt ook door de betrokken instelling binnen vierentwintig uur na de kennisgeving op haar website gepubliceerd. § 10. Na kennisgeving van het in paragraaf 8 bedoelde vonnis, geeft de Belgische Staat of, in voorkomend geval, de derde-overnemer, het bedrag van de schadeloosstelling in bewaring bij de Deposito- en Consignatiekas, zonder dat hiervoor enige formaliteit hoeft te worden vervuld.

De Belgische Staat ziet erop toe dat in het Belgisch Staatsblad een bericht wordt bekendgemaakt waarin bevestigd wordt dat voldaan is aan de opschortende voorwaarden bedoeld in paragraaf 3, tweede lid, 5°.

Zodra het in het tweede lid bedoelde bericht is gepubliceerd, stort de Deposito- en Consignatiekas, op de door de Koning vastgestelde wijze, het bedrag van de in bewaring gegeven schadeloosstelling aan de eigenaars, onverminderd eventueel regelmatig derdenbeslag op of verzet tegen het gedeponeerde bedrag. § 11. De eigenaars kunnen bij de rechtbank een vordering tot herziening van de schadeloosstelling indienen, en dit op straffe van verval binnen twee maanden te rekenen vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in paragraaf 8 bedoelde vonnis. Deze vordering heeft geen enkel gevolg ten aanzien van de eigendomsoverdracht van de activa of aandelen die het voorwerp uitmaken van de daad van beschikking.

De vordering tot herziening wordt voor het overige geregeld door het Gerechtelijk Wetboek. Paragraaf 7, vierde lid, is van toepassing.

Art. 36/29.- Voor de uitvoering van haar toezichtsopdracht bedoeld in de artikelen 36/25 en 36/26 of om tegemoet te komen aan de verzoeken om samenwerking vanwege bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 36/14, § 1, 2° en 3°,, beschikt de Bank ten aanzien van de verrekenings- of vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen over de volgende bevoegdheden : a) zij kan zich elke informatie en elk document, in welke vorm ook, doen meedelen;b) zij kan ter plaatse inspecties en expertises verrichten, ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van elk document, gegevensbestand en registratie, en toegang hebben tot elk informaticasysteem;c) zij kan de commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen van deze entiteiten belaste personen, op kosten van deze entiteiten, om bijzondere verslagen vragen over de door haar aangegeven onderwerpen;d) wanneer deze entiteiten in België zijn gevestigd, kan zij eisen dat deze haar alle nuttige informatie en documenten bezorgen over ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep en in het buitenland zijn gevestigd.

Art. 36/30.- § 1. De Bank kan elke verrekenings- of vereffeningsinstelling en elke met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling bevelen om zich binnen de door haar gestelde termijn te conformeren aan de bepalingen van de artikelen 36/25 en 36/26 of de uitvoeringsbesluiten ervan.

Onverminderd de overige maatregelen bepaald door de wet, kan de Bank, indien de verrekenings- of vereffeningsinstelling of de met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling waaraan zij, met toepassing van het eerste lid, een bevel heeft gericht, in gebreke blijft bij afloop van de opgelegde termijn, en op voorwaarde dat die instelling haar middelen heeft kunnen laten gelden : 1° haar standpunt met betrekking tot de betrokken tekortkoming bekendmaken; 2° de betaling van een dwangsom opleggen die, per kalenderdag, niet minder mag bedragen dan 250 euro, noch meer mag bedragen dan 50.000 euro, noch in totaal 2.500.000 euro mag overschrijden; 3° bij een verrekenings- of vereffeningsinstelling of bij een met een vereffeningsinstelling gelijkgestelde instelling, waarvan de maatschappelijke zetel in België is gevestigd, een bijzonder commissaris aanstellen van wie de toestemming vereist is voor de handelingen en beslissingen die de Bank bepaalt. In spoedeisende gevallen kan de Bank de in het tweede lid, 1° en 3°, bedoelde maatregelen nemen zonder voorafgaand bevel met toepassing van het eerste lid, op voorwaarde dat de instelling haar middelen heeft kunnen laten gelden. § 2. Onverminderd de overige maatregelen bepaald door de wet, kan de Bank, indien zij overeenkomstig de artikelen 36/9 tot 36/11 een inbreuk vaststelt op de bepalingen van de artikelen 36/25 en 36/26 of de uitvoeringsbesluiten ervan, aan de overtreder een administratieve geldboete opleggen die noch minder mag bedragen dan 2.500 euro, noch voor hetzelfde feit of geheel van feiten meer mag bedragen dan 2.500.000 euro. Wanneer de inbreuk de overtreder een vermogensvoordeel heeft opgeleverd, wordt dit maximum verhoogd tot het tweevoud van het bedrag van dit voordeel en, in geval van recidive, tot het drievoud van dit bedrag. § 3. De met toepassing van § 1 of § 2 opgelegde dwangsommen en geldboetes worden ten voordele van de Schatkist geïnd door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen.

Art. 36/31.- § 1. Worden gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar en een geldboete van 50 euro tot 10.000 euro of met één van deze straffen alleen : 1° zij die in België verrekenings- of vereffeningsactiviteiten in financiële instrumenten verrichten zonder dat zij daartoe gemachtigd zijn krachtens de artikelen 36/25 en 36/26 of indien deze machtiging werd ingetrokken;2° zij die inbreuk plegen op de bepalingen die zijn vastgesteld met toepassing van de artikelen 36/25 en 36/26 en door de Koning in de betrokken besluiten zijn aangeduid;3° zij die de onderzoeken en expertises verhinderen die de Bank krachtens dit hoofdstuk verricht, of haar bewust onjuiste of onvolledige informatie verstrekken. § 2. De bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, inclusief hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de in § 1 bedoelde inbreuken. » HOOFDSTUK 1 2. - Wijzigingen in het Wetboek van Vennootschappen

Art. 197.In artikel 468, zesde lid, van het Wetboek van Vennootschappen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » worden telkens vervangen door de woorden « Nationale Bank van België »;b) in de bepaling onder 3° worden de woorden « die haar werden toegekend door de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten » vervangen door de woorden « die haar werden toegekend door de wet.». HOOFDSTUK 1 3. - Wijzigingen in de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

Art. 198.In de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, wordt het woord « NBB » telkens vervangen door het woord « Bank ».

Art. 199.In artikel 2, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 1°, k), worden de woorden « op advies van de CBFA » vervangen door de woorden « op advies van de CBFA en de Bank »;b) de bepaling onder 20°bis wordt ingevoegd, luidende : « 20°bis « de organieke wet van de Bank » : de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België;» c) in de bepaling onder 28° worden de woorden « op advies van de CBFA » vervangen door de woorden « op advies van de CBFA en de Bank »;d) de bepalingen onder 39° en 40° worden opgeheven.

Art. 200.In dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 2010, wordt het opschrift van hoofdstuk II aangevuld met de woorden « en gedragsregels ».

Art. 201.In hoofdstuk II van dezelfde wet wordt het opschrift van afdeling II, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, aangevuld met de woorden « of waarvan de waarde afhankelijk is van een financieel instrument dat is uitgegeven of gewaarborgd door de Staat of Belgische openbare instanties ».

Art. 202.In artikel 14 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de aanhef wordt vervangen als volgt : « Met betrekking tot de financiële instrumenten die Hij aanduidt en die zijn uitgegeven of gewaarborgd door de Staat of Belgische openbare instanties, of de financiële instrumenten die Hij aanduidt en waarvan de waarde afhankelijk is van een financieel instrument dat is uitgegeven of gewaarborgd door de Staat of Belgische openbare instanties, kan de Koning, op advies van de Bank en de CBFA : »;b) de paragraaf wordt aangevuld met de bepaling onder 6°, luidende : « 6° de wijze bepalen waarop het publiek geïnformeerd dient te worden over de secundaire markt voor deze instrumenten.»; 2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3.De CBFA is belast met het toezicht op de gegevens over de transacties uitgevoerd door de markthouders als bedoeld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 20 december 2007 betreffende de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten, die deze markthouders krachtens hun lastenboek aan de CBFA meedelen. De CBFA houdt de Administrateur-generaal van de Schatkist en het Agentschap van de Schuld op de hoogte van de door de markthouders verwezenlijkte maandelijkse volumes.

De Koning legt ook de modaliteiten van dit toezicht vast, alsook de frequentie en inhoud van de mededelingen aan de Administrateur-generaal van de Schatkist en aan het Agentschap van de Schuld. »

Art. 203.In artikel 21, tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden « de CBFA deelt » vervangen door de woorden « De CBFA en de Bank delen » en wordt het woord « zou » vervangen door het woord « zouden ».

Art. 204.Artikel 22 van dezelfde wet wordt opgeheven :

Art. 205.Artikel 23 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juni 2010, wordt vervangen als volgt : «

Art. 23.De vereffeningsinstellingen en de instellingen die met toepassing van artikel 36/26, § 7, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België met vereffeningsinstellingen worden gelijkgesteld : - nemen passende organisatorische en administratieve maatregelen om te voorkomen dat belangenconflicten tussen de instelling, haar bestuurders, effectieve leiding, werknemers en gevolmachtigden, of een met haar verbonden onderneming, enerzijds, en haar cliënteel anderzijds, of tussen haar cliënten onderling, de belangen van deze laatsten zouden schaden; - houden de gegevens bij over de door hen verrichte diensten en activiteiten om de CBFA in staat te stellen na te gaan of ze hun verplichtingen tegenover hun cliënteel of potentieel cliënteel nakomen; - nemen, wanneer zij financiële instrumenten aanhouden die aan hun cliënteel toebehoren, de passende maatregelen om de rechten van hun cliënteel te vrijwaren in geval van hun insolventie. Zij nemen passende maatregelen om te voorkomen dat financiële instrumenten toebehorend aan cliënten voor hun eigen rekening worden gebruikt, tenzij de betrokken cliënten hiermee uitdrukkelijk instemmen. »

Art. 206.De artikelen 23bis en 23ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 juni 2010, worden opgeheven.

Art. 207.In hoofdstuk II, afdeling 7, van dezelfde wet wordt een onderafdeling 1 ingevoegd, omvattende artikel 24 en luidende « Onderafdeling 1. Beroep op een gekwalificeerde tussenpersoon ».

Art. 208.In hoofdstuk II, afdeling 7, van dezelfde wet wordt een onderafdeling 2 ingevoegd, omvattende de artikelen 25 en 25bis en luidende « Onderafdeling 2. Marktmisbruik ».

Art. 209.In hoofdstuk II, afdeling 7, van dezelfde wet wordt een onderafdeling 3 ingevoegd, omvattende de artikelen 26 tot 30 en luidende « Onderafdeling 3. Gedragsregels ».

Art. 210.In artikel 26 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 1°, wordt aangevuld met de woorden « met uitzondering voor wat de bijkantoren betreft die zij gevestigd hebben in een andere lidstaat van de EER;2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De in het eerste lid vermelde personen en de personen op wie de bepalingen van deze onderafdeling geheel of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard in uitvoering van artikel 28ter, worden in deze onderafdeling aangeduid als « de gereglementeerde ondernemingen ».»

Art. 211.In hoofdstuk II, afdeling 7, van dezelfde wet wordt een onderafdeling 4 ingevoegd, omvattende de artikelen 31 en 32 en luidende « Onderafdeling 4. Voorrecht van de gekwalificeerde tussenpersonen en van de verrekenings- en vereffeningsinstellingen en spelexceptie ».

Art. 212.In artikel 33 van dezelfde wet worden de woorden « onverminderd de bevoegdheden toegekend aan de NBB door artikel 8 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België en door de artikelen 22 en 23 » vervangen door de woorden « onverminderd de bevoegdheden toegekend aan de Bank bij de artikelen 8, 63 en 64 van de organieke wet van de Bank ».

Art. 213.In artikel 34, § 1, 1°, van dezelfde wet worden de woorden « markthouders als bedoeld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 20 december 2007 betreffende de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten, » ingevoegd tussen de woorden « leden van een Belgische gereglementeerde markt of MTF, » en het woord « marktondernemingen ».

Art. 214.In artikel 36, § 1, tweede lid, 3°,van dezelfde wet worden de woorden « of een verrekenings- of vereffeningsinstelling » geschrapt.

Art. 215.In dezelfde wet wordt een artikel 36bis ingevoegd, luidende : «

Art. 36bis.§ 1. Wanneer de CBFA vaststelt dat een gereglementeerde onderneming bedoeld in artikel 26, eerste lid, 1°, 3° en 5°, of een verzekeringsonderneming de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, of § 2, ernstig overtreedt waardoor de belangen van de betrokkenen worden geschaad of wanneer de organisatie van de onderneming ernstige leemten vertoont waardoor de naleving van deze regels niet kan worden verzekerd, kan de CBFA, onverminderd artikel 36, de termijn vaststellen waarbinnen deze toestand moet worden verholpen.

Indien de in het eerste lid bedoelde onderneming een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming of een beursvennootschap is, stelt de CBFA de Bank in kennis van de feiten die in hoofde van de betrokken onderneming zijn vastgesteld. § 2. Indien de toestand na afloop van deze termijn niet is verholpen, kan de CBFA : 1° voor de termijn die zij bepaalt, de rechtstreekse of onrechtstreekse uitoefening van het bedrijf van de onderneming geheel of ten dele schorsen dan wel verbieden.In het bijzonder kan zij de onderneming verbieden nog langer bepaalde beleggingsdiensten, bankdiensten of verzekeringsdiensten aan haar cliënteel aan te bieden, dan wel deze diensten nog langer betrekking te laten hebben op bepaalde financiële instrumenten, beleggingsproducten of verzekeringsproducten.

De leden van de bestuurs- en beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks de schorsing of het verbod, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de onderneming of voor derden voortvloeit.

Indien de CBFA de schorsing of het verbod in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, zijn alle hiermee strijdige handelingen en beslissingen nietig. 2° de vervanging gelasten van de betrokken bestuurders of zaakvoerders van de onderneming binnen de termijn die zij, wat de kredietinstellingen, beursvennootschappen en verzekeringsondernemingen betreft, bepaalt na raadpleging van de Bank.De CBFA maakt haar beslissing bekend in het Belgisch Staatsblad. 3° ingeval een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming of een beursvennootschap de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, of § 2, op ernstige en stelselmatige wijze overtreedt, de Bank verzoeken om de vergunning te herroepen of, indien het een andere onderneming betreft die onder haar toezicht staat, de vergunning zelf herroepen. § 3. Alvorens ten aanzien van een kredietinstelling, beursvennootschap of verzekeringsonderneming maatregelen te treffen met toepassing van § 2, 1° en 2°, stelt de CBFA de Bank in kennis van de maatregelen die zij voornemens is te treffen.

Vanaf de ontvangst van deze kennisgeving beschikt de Bank over een termijn van tien dagen om zich te verzetten tegen de voorgenomen maatregelen. De Bank kan zich enkel tegen de voorgenomen maatregelen verzetten indien deze van aard zijn de stabiliteit van het financiële stelsel in het gedrang te brengen of indien de CBFA zich voorneemt het bedrijf van de onderneming geheel te schorsen dan wel te verbieden. Na verloop van de termijn van tien dagen wordt de Bank geacht zich niet tegen de voorgenomen maatregelen te verzetten.

De Bank motiveert de beslissing waarbij zij zich verzet tegen de voorgenomen maatregelen en deelt deze mee aan de CBFA met alle dienstige middelen. De Bank bepaalt de termijn gedurende dewelke de voorgenomen maatregelen niet kunnen worden uitgevoerd, zonder dat deze termijn meer dan 30 dagen mag bedragen. Deze termijn kan worden verlengd mits akkoord van de CBFA. Bij gebrek aan een akkoord tussen de Bank en de CBFA stelt de Bank de CBFA voor het verstrijken van de termijn in kennis van het opstarten van de arbitrageprocedure bedoeld in § 4.

Indien de Bank geen gebruik maakt van de mogelijkheid voorzien in het tweede of vierde lid of indien het arbitragecollege beslist dat de door de CBFA voorgenomen maatregelen de financiële stabiliteit niet in het gedrang brengen, kan de CBFA de betrokken maatregelen treffen in toepassing van § 2. § 4. De Bank stelt de arbitrageprocedure in werking door de CBFA hiervan formeel in kennis te stellen. In de kennisgeving vermeldt zij de persoon die zij aanduidt om te zetelen in het arbitragecollege.

Binnen de vijf werkdagen na ontvangst van deze kennisgeving brengt de CBFA de Bank en de door de Bank aangeduide persoon op haar beurt op de hoogte van de persoon die zij aanduidt om te zetelen in het arbitragecollege.

Beide aangeduide personen kiezen gezamenlijk binnen de vijf werkdagen een derde persoon om te zetelen in het arbitragecollege. Zij brengen de Bank en de CBFA hiervan op de hoogte.

De leden van het arbitragecollege bezitten de nodige kennis en ervaring, zowel wat het prudentiële toezicht betreft als wat de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, betreft. Zij mogen niet in een situatie verkeren waarbij zij een persoonlijk of vermogensrechtelijk belang hebben in de betrokken onderneming.

Zij mogen geen personeelslid of lid van een orgaan van de Bank of de CBFA zijn.

Binnen de twee werkdagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in het derde lid kunnen de Bank en de CBFA een aangeduid lid van het arbitragecollege wraken voor zover er ernstige aanwijzingen zijn dat de betrokken persoon niet aan de bovenvermelde voorwaarden beantwoordt.

In dergelijk geval wordt er binnen de vijf werkdagen een nieuw lid aangeduid volgens de bovenvermelde procedure.

Het arbitragecollege beslist binnen de maand nadat het volledig samengesteld is.

De beslissingen van het arbitragecollege zijn bindend en niet vatbaar voor beroep.

De kosten van de arbitrageprocedure maken deel uit van de werkingskosten van de Bank en de CBFA, telkens ten belope van de helft.

De modaliteiten, de werking, de vergoedingen van de leden, en de procedures van het arbitragecollege worden bepaald in een protocol dat door de Bank en de CBFA daartoe wordt afgesloten.

Artikel 74 is van toepassing op de arbiters wat de informatie betreft waarvan zij kennis hebben genomen in het kader van hun opdracht. § 5. De Bank kan maar weigeren gevolg te geven aan het conform § 2, 3° geformuleerde verzoek van de CBFA om de vergunning te herroepen, indien die herroeping de stabiliteit van het financiële stelsel in het gedrang kan brengen. De Bank motiveert haar beslissing om geen gevolg te geven aan het verzoek van de CBFA en brengt die beslissing ter kennis van de CBFA binnen vijf dagen. De CBFA kan bij de Minister beroep aantekenen tegen de beslissing van de Bank binnen een termijn van vijftien dagen volgend op de ontvangst ervan. Zij stelt de Bank hiervan in kennis. De Minister beslist binnen een maand te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier. Hij brengt zijn gemotiveerde beslissing ter kennis van de CBFA en de Bank, binnen een termijn van acht dagen. »

Art. 216.In artikel 41 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 2 juni 2010, wordt de bepaling onder 1° opgeheven.

Art. 217.Artikel 45 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 2010, wordt vervangen als volgt : «

Art. 45.§ 1. De CBFA heeft als opdracht, overeenkomstig deze wet en de bijzondere wetten die op haar van toepassing zijn : 1° toe te zien op de naleving van de regels die de bescherming van de belangen van de belegger beogen bij verrichtingen in financiële instrumenten en op de naleving van de regels die de goede werking, de integriteit en de transparantie van de markten voor financiële instrumenten moeten waarborgen en meer in het bijzonder op de regels bedoeld in hoofdstuk II;2° het toezicht te verzekeren op : a.de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en de wisselkantoren; b. de instellingen voor collectieve belegging;c. de ondernemingen en de verrichtingen bedoeld in de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;d. de ondernemingen en de verrichtingen bedoeld in de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;e. de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen bedoeld in de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen;f. de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten bedoeld in de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten;g. de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening bedoeld in de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;3° toe te zien op de naleving door de kredietinstellingen, de verzekeringsondernemingen, de beursvennootschappen, de verrekeningsinstellingen, de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, van de volgende bepalingen, voor zover die op hen van toepassing zijn : a.hoofdstuk II, en de ter uitvoering ervan genomen besluiten; b. de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst;c. de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen;d. de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten;e. de artikelen 3bis, 9, § 1, eerste lid, laatste zin, 11, 3°, 6° en 8°, 19, § 1, 19bis, 19ter, 20, 21octies, § 1 en § 2, derde lid, 28ter tot 28decies, 64, § 2, 65, 76 en 77 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en hun uitvoeringsbepalingen;f. artikel 14bis van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, de artikelen 20 en 20bis van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen en de artikelen 62 en 62bis van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, vanuit het oogpunt van de naleving van de regels die een loyale, billijke en professionele behandeling van de belanghebbende partijen moeten waarborgen;g. artikel 77bis van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen;4° toe te zien op de naleving van : a.Titel II, hoofdstuk 1, afdeling 4 van de programmawet (I) van 24 december 2002 betreffende de aanvullende pensioenen voor zelfstandigen; b. de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;5° bij te dragen tot de naleving van de regels bedoeld om de spaarders en de beleggers te beschermen tegen het onwettelijk aanbod of de illegale levering van financiële producten of diensten;6° bij te dragen tot de financiële vorming van de spaarders en de beleggers. Op advies van de Bank en de CBFA, en om met name rekening te houden met de stand van de Europese reglementering ter zake, kan de Koning voor de uitvoering van de bepalingen bedoeld in het eerste lid, 3°, en voor het toezicht door de CBFA op de naleving van die bepalingen door de instellingen of personen bedoeld in het eerste lid, 2° of 3°, een onderscheid maken tussen professionele en niet-professionele belanghebbende partijen of tussen sommige categorieën van professionele belanghebbende partijen onderling.

In afwijking van de punten 3°, b, c, e en f van het eerste lid, behoort het toezicht op de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in de artikelen 43bis, § 5 en 70, §§ 6, 7 en 8, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, alsook op hun verrichtingen, tot de bevoegdheden van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. § 2. Teneinde de loyale, billijke en professionele behandeling van de belanghebbende partijen te bevorderen kan de Koning, op advies van de CBFA en de Bank, voor de instellingen en personen bedoeld in § 1, eerste lid, 2° en 3°, de regels bedoeld in § 1, eerste lid, 3°, uitbreiden met bepalingen die betrekking hebben op : - de informatieverplichtingen aan de belanghebbende partijen; - de contractuele verplichtingen en voorwaarden; - de verplichting de belangen van de cliënten optimaal te verzorgen (zorgplicht); - regelingen inzake de voordelen die verband houden met de verstrekte diensten; - het verstrekken van diensten via internet; - de publiciteitsregels; - de klachtenbehandeling; - transparantie over prijzen, vergoedingen en kosten; - toegankelijkheid van de verstrekte diensten.

Hij kan inzonderheid verschillende regels bepalen naargelang het gaat om professionele of niet-professionele belanghebbende partijen of tussen sommige categorieën van professionele belanghebbende partijen onderling. § 3. Voor de toepassing van dit artikel worden met « belanghebbende partijen » bedoeld, de cliënten en potentiële cliënten van de betrokken ondernemingen, de verzekeringsnemers, de verzekerden en de begunstigden van de bij de verzekeringsondernemingen afgesloten verzekeringsovereenkomsten. § 4. De bepalingen van de artikelen 36 en 37 zijn van toepassing ingeval de in § 1, eerste lid, 3°, f en g, vermelde regels of de krachtens § 2 opgelegde verplichtingen niet worden nageleefd. »

Art. 218.In dezelfde wet wordt een artikel 45bis ingevoegd, luidende : «

Art. 45bis.De CBFA en de Bank kunnen modaliteiten van samenwerking afspreken in de domeinen die zij bepalen. »

Art. 219.In artikel 47 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, worden de woorden « de sanctiecommissie, » ingevoegd tussen de woorden « de raad van toezicht, » en de woorden « het directiecomité ».

Art. 220.Artikel 48 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 2010, wordt vervangen als volgt : «

Art. 48.§ 1. De opdrachten van de raad van toezicht zijn de volgende : 1° van gedachten wisselen betreffende algemene aangelegenheden inzake de bevoegdheden opgedragen aan de CBFA, het toezicht op de ondernemingen die onder haar toezicht staan en de ontwikkelingen op het gebied van het toezicht op de Belgische, Europese en internationale financiële markten;2° adviezen geven aan het directiecomité aangaande de algemene prioriteiten inzake het toezichtsbeleid van de CBFA;3° adviezen verstrekken aan het directiecomité inzake alle aangelegenheden betreffende de voorbereiding en uitvoering van zijn beleid en in verband met alle voorstellen betreffende de toezichtsdomeinen die aan de CBFA zijn toevertrouwd;4° op voorstel van het directiecomité en van het auditcomité als bedoeld in het tweede lid, de jaarlijkse begroting, de jaarrekening en het deel van het jaarverslag dat de raad van toezicht aanbelangt, goedkeuren;5° aan de Koning, op voorstel van het directiecomité, de algemene regels voorstellen inzake de financiering van de activiteit van de CBFA ten laste van de ondernemingen onderworpen aan haar controle en door retributies ontvangen voor het onderzoek van dossiers betreffende verrichtingen of producten die onder haar toezicht staan;6° een advies geven aan de Koning voorafgaand aan de benoemingen bedoeld in de artikelen 49, § 6, 50, § 2 en 51, § 3;7° algemeen toezicht uitoefenen op de CBFA. Teneinde de toezichtsopdracht bedoeld in het eerste lid, 7°, uit te oefenen, richt de raad uit zijn midden een auditcomité op dat bestaat uit drie leden die gekozen worden uit de leden die geen deelneming in de zin van artikel 13 van het Wetboek van Vennootschappen mogen bezitten in een onderneming die onder het permanente toezicht van de CBFA staat, noch een functie of een mandaat mogen uitoefenen in een onderneming die onder het permanente toezicht van de CBFA staat of in een beroepsvereniging die de ondernemingen vertegenwoordigt die onder het toezicht van de CBFA staan.

Het auditcomité neemt kennis van de interneauditverslagen en van het gevolg dat eraan gegeven is door het directiecomité.

Het deelt de voorzitter van het directiecomité elke nuttige aanbeveling mee.

Het onderzoekt het budget en de jaarrekening in ontwerpvorm zoals opgesteld door het directiecomité alvorens ze door de raad worden goedgekeurd.

Het brengt jaarlijks verslag uit bij de raad. § 2. De raad is samengesteld uit tien tot veertien leden die geen deel uitmaken van het directiecomité, noch van het personeel van de CBFA. De leden worden door de Koning benoemd, op gezamenlijke voordracht van de minister bevoegd voor Financiën, de minister bevoegd voor Economie en de Minister bevoegd voor consumentenbescherming, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar. In de loop van hun mandaat mogen de voorzitter van de raad van toezicht en tenminste de helft van de overige leden noch, in een onderneming onderworpen aan het permanente toezicht van de CBFA, een deelneming aanhouden in de zin van artikel 13 van het Wetboek van vennootschappen, noch een functie of mandaat uitoefenen in een onderneming onderworpen aan het permanente toezicht van de CBFA of in een professionele vereniging die de ondernemingen onderworpen aan het toezicht van de CBFA vertegenwoordigt. Indien een mandaat als lid om onverschillig welke reden openvalt, wordt overgegaan tot de vervanging van dat lid voor de verdere duur van het mandaat. Bij gebreke aan herbenoeming van voldoende leden opdat de raad geldig zou zijn samengesteld, blijven de leden in functie tot de raad voor het eerst in zijn nieuwe samenstelling bijeenkomt.

De raad telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden.

Tijdens de vijf jaar die hun benoeming voorafgaan, mogen de leden van de raad van toezicht geen deel hebben uitgemaakt van een ander orgaan van de CBFA dan de raad van toezicht, of van haar personeel. § 3. De raad komt bijeen telkens wanneer de voorzitter van de raad van toezicht of vier van zijn leden het noodzakelijk achten en ten minste vier maal per jaar. De voorzitter van de raad van toezicht stelt de agenda van de vergaderingen op. De raad kan enkel geldig beslissen indien de meerderheid van zijn leden aanwezig is. De beslissingen worden genomen met meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter van de raad van toezicht doorslaggevend. § 4. De Koning bepaalt het bedrag van het presentiegeld toegekend aan de leden en aan de voorzitter van de raad. § 5. De voorzitter van de raad van toezicht wordt verkozen uit en door de leden van de raad van toezicht. »

Art. 221.In artikel 48bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « en het CSRSFI » geschrapt;2° in § 3, tweede lid, worden de woorden « noch effecten aanhouden van een aan het permanente toezicht van de CBFA onderworpen onderneming, ongeacht of die effecten het kapitaal van die onderneming al dan niet vertegenwoordigen, noch » geschrapt, wordt het woord « enige » vervangen door de woorden « geen enkele » en wordt de laatste zin geschrapt;3° in § 3, achtste lid, worden de woorden « procedureregels vast die van toepassing zullen zijn op » vervangen door de woorden « procedureregels en de deontologische regels vast voor ».

Art. 222.Artikel 49 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 2010, wordt vervangen als volgt : «

Art. 49.§ 1. Het directiecomité staat in voor het beheer en het bestuur van de CBFA en bepaalt de oriëntatie van haar beleid. Het benoemt en ontslaat de personeelsleden en bepaalt hun bezoldiging alsook alle andere voordelen. Het neemt beslissingen in alle aangelegenheden die niet uitdrukkelijk door de wet aan een ander orgaan zijn voorbehouden. § 2. Het directiecomité bepaalt de oriëntaties en de algemene prioriteiten inzake het toezichtsbeleid, stelt een jaarlijks plan inzake het toezicht op en bepaalt de maatregelen die kunnen worden genomen ten aanzien van elke sector die onder het toezicht van de CBFA staat. § 3. Op advies van de raad van toezicht, bepaalt het directiecomité de reglementen zoals bedoeld in artikel 64. Het directiecomité bepaalt, in omzendbrieven, aanbevelingen of gedragsregels, alle maatregelen ter verduidelijking van de toepassing van de wettelijke of reglementaire bepalingen waarvan de CBFA de toepassing controleert.

Op advies van de raad van toezicht en de Raad voor het Verbruik, opgericht bij het koninklijk besluit van 20 februari 1964 tot oprichting van een Raad voor het verbruik, bepaalt het directiecomité, onverminderd de bevoegdheden van de minister die de Economie onder zijn bevoegdheden heeft, reglementen die, rekening houdend met de belangen van de consumenten van financiële diensten, een verbod dan wel beperkende voorwaarden kunnen bevatten voor de verhandeling van retailbeleggingsproducten of de transparantie over de tarifering en de administratiekosten van dergelijke producten bevorderen. Deze reglementen kunnen de betrokken wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende technische punten aanvullen. § 4. De verschillende overheden die een wettelijke of reglementaire macht uitoefenen, kunnen het advies vragen van de CBFA voor elk ontwerp van wetgevende of reglementaire akte die de toezichtsopdrachten betreft waarmee de CBFA belast is of zou worden. § 5. Het directiecomité neemt kennis van de ontwikkelingen en algemene vragen op economisch, systemisch of structureel vlak die invloed kunnen hebben op de bevoegdheidsdomeinen van de CBFA en van alle vragen betreffende de toepassing van de wetgeving of de reglementering in de bevoegdheidsdomeinen van de CBFA. § 6. Het directiecomité bestaat, naast de voorzitter, uit drie leden.

De leden van het directiecomité tellen samen evenveel Nederlandstaligen als Franstaligen.

De leden van het directiecomité worden door de Koning benoemd, op advies van de raad van toezicht, op gezamenlijk voorstel van de Minister bevoegd voor Financiën en de Minister bevoegd voor consumentenbescherming, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar en ontvangen ten laste van de CBFA een bezoldiging en een pensioen, waarvan de bedragen worden bepaald door de Koning.

Bij gebreke aan herbenoeming blijven de leden in functie tot het directiecomité voor het eerst in zijn nieuwe samenstelling bijeenkomt.

Indien een mandaat als lid om onverschillig welke reden openvalt, wordt overgegaan tot de vervanging van dat lid voor de verdere duur van het mandaat.

De leden van het directiecomité moeten Belg zijn.

Op gezamenlijke voordracht van de minister bevoegd voor Financiën, de minister bevoegd voor Economie en de Minister bevoegd voor consumentenbescherming en op advies van de raad van toezicht stelt de Koning onder de leden van het directiecomité een ondervoorzitter van het directiecomité aan die tot de andere taalgroep behoort dan de voorzitter van het directiecomité.

Het directiecomité wijst uit zijn midden of onder de personeelsleden een vertegenwoordiger aan die met raadgevende stem zitting heeft in het beheerscomité en in bepaalde technische comités van het Fonds voor Arbeidsongevallen. Evenzo wijst het beheerscomité van het Fonds voor Arbeidsongevallen een vertegenwoordiger aan die zitting heeft in één van de adviescomités als bedoeld in artikel 69 die belast zijn met de behandeling van dossiers die betrekking hebben op de arbeidsongevallenverzekering. § 7. Het directiecomité komt bijeen telkens wanneer de voorzitter van het directiecomité of twee van zijn leden het noodzakelijk achten en ten minste twaalfmaal per kwartaal.

Het directiecomité kan slechts geldig beslissen indien de helft van zijn leden aanwezig is. De beslissingen worden genomen met meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Ingeval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Er worden notulen opgemaakt van de beraadslagingen van het directiecomité. De notulen worden ondertekend door alle aanwezige leden. § 8. In spoedeisende gevallen kan het directiecomité aan een of meerdere van zijn leden de bevoegdheid delegeren om te beslissen tot toepassing van artikel 7, § 3, van deze wet, van artikel 7 van het koninklijk besluit van 27 april 2007 op de openbare overnamebiedingen en van artikel 7 van het koninklijk besluit van 27 april 2007 op de openbare uitkoopbiedingen.

De beslissingen genomen op grond van bevoegdheden opgedragen met toepassing van deze paragraaf maken het voorwerp uit van een mededeling aan het directiecomité uiterlijk op zijn eerstvolgende gewone vergadering. § 9. Het directiecomité gaat minstens eenmaal per jaar over tot open raadpleging over de kwaliteit van de informatie die wordt verstrekt door alle of sommige van de instellingen en ondernemingen waarop alle of sommige van de in artikel 45, § 1, eerste lid, 1° en 51, bedoelde regels over de bescherming van de belangen van de beleggers en de spaarders van toepassing zijn. Deze raadpleging vindt plaats overeenkomstig artikel 64, tweede lid. »

Art. 223.Artikel 50, paragraaf 2, eerste lid van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, wordt vervangen door volgende bepaling : « § 2. De voorzitter van het directiecomité wordt benoemd door de Koning, op advies van de raad van toezicht, en op gezamenlijke voodracht van de Minister bevoegd voor Financiën, de Minister bevoegd voor Economie en de Minister bevoegd voor consumentenbescherming, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar. ».

Art. 224.Artikel 51 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 en bij de wet van 2 juli 2010, wordt vervangen als volgt : «

Art. 51.§ 1. De secretaris-generaal staat in voor de algemene administratieve organisatie en de administratieve leiding van de diensten van de CBFA, overeenkomstig de regels vastgesteld in het inrichtingsreglement van de CBFA en onder het collegiaal gezag van het directiecomité. § 2. De secretaris-generaal woont de vergaderingen van het directiecomité bij met consultatieve stem. Hij organiseert het secretariaat van de organen van de CBFA. § 3. De secretaris-generaal wordt door de Koning benoemd, op advies van de raad van toezicht, en op gezamenlijk voorstel van de Minister bevoegd voor Financiën en de Minister bevoegd voor consumentenbescherming, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar.

Zijn statuut, zijn bezoldiging en zijn pensioen worden door de Koning bepaald. § 4. Het directiecomité stelt de nodige middelen ter beschikking van de secretaris-generaal, zowel qua personeel en delegaties als qua materiële middelen, voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in dit artikel. § 5. De onderzoeken bedoeld in artikel 70 worden gevoerd door de secretaris-generaal.

Daartoe voert hij de titel van auditeur en oefent hij de bevoegdheden uit die aan de CBFA zijn toegewezen. »

Art. 225.In artikel 52 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 juli 2010, worden de woorden « van de leden en de voorzitter van de raad van toezicht, van de leden en de voorzitter van het directiecomité » vervangen door de woorden « van de leden van de raad van toezicht, van de voorzitter en de leden van het directiecomité ».

Art. 226.Artikel 53 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 2010, wordt vervangen als volgt : «

Art. 53.De leden van de Wetgevende Kamers, het Europees Parlement, de Gemeenschaps- en Gewestparlementen, de personen die de hoedanigheid hebben van minister of staatssecretaris of van lid van een regering van een gemeenschap of gewest, en de leden van de kabinetten van een lid van de federale regering of van een regering van een gemeenschap of gewest mogen niet de functies van voorzitter van het directiecomité, secretaris-generaal, lid van de raad van toezicht, lid van de sanctiecommissie of lid van het directiecomité van de CBFA vervullen. Deze laatste functies nemen van rechtswege een einde wanneer de titularis ervan de eed aflegt voor de uitoefening van de eerstgenoemde functies of dergelijke functies uitoefent.

De voorzitter van het directiecomité, de leden van het directiecomité en de secretaris-generaal mogen geen enkele functie uitoefenen, noch persoonlijk, noch via een rechtspersoon, in een onderneming die onder het permanente toezicht van de CBFA staat of waarvan de verrichtingen zijn onderworpen aan haar toezicht.

De verbodsbepalingen vastgesteld in § 2 blijven geldig tot één jaar na beëindiging van het mandaat. Gedurende deze periode en zolang zij tijdens deze periode geen andere voltijdse functie uitoefenen, ontvangen de voorzitter, de leden van het directiecomité en de secretaris-generaal een jaarlijkse bezoldiging die gelijk is aan de jaarlijkse bezoldiging die zij in het kader van hun mandaat ontvingen.

De raad van toezicht kan, op advies van het directiecomité, afwijken van de voorziene verbodsbepaling voor de betrokken periode na de beëindiging van het mandaat wanneer hij de afwezigheid van een betekenisvolle invloed van de voorgenomen activiteit op de onafhankelijkheid van de persoon in kwestie vaststelt. »

Art. 227.In artikel 54, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « voorgesteld door het directiecomité en dat door de raad van toezicht wordt goedgekeurd » vervangen door de woorden « dat is vastgesteld door het directiecomité ».

Art. 228.In artikel 55 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 februari 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt opgeheven;2° het derde lid, dat het tweede lid wordt, wordt vervangen als volgt : « Het directiecomité stelt het administratief en geldelijk statuut vast van het statutair personeel ».

Art. 229.In artikel 56, eerste lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « waarvan de verrichtingen onder haar toezicht staan » worden vervangen door de woorden « waarvan de verrichtingen of de producten onder haar toezicht staan »;2° de woorden « Deze kosten omvatten de kosten met betrekking tot de adviezen, expertises en opdrachten toebedeeld aan de CBFA » worden vervangen door de woorden « Deze kosten omvatten de kosten met betrekking tot de adviezen, expertises en opdrachten die zijn toevertrouwd aan de CBFA, evenals de kosten van de verschillende raadgevende commissies die door de wet zijn opgericht in de bevoegdheidsdomeinen van de CBFA ».

Art. 230.Artikel 59 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 59.Op voorstel van het directiecomité stelt de raad van toezicht het inrichtingsreglement van de CBFA vast. Dit reglement bevat de essentiële regels betreffende de werking van de organen. »

Art. 231.Artikel 61 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 61.§ 1. Jegens derden en in rechte wordt de CBFA vertegenwoordigd door de voorzitter van het directiecomité en, in zijn afwezigheid, door de ondervoorzitter of twee leden van het directiecomité die gezamenlijk optreden.

Het directiecomité kan bijzondere en beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheden opdragen aan één of meer van zijn leden, al dan niet bijgestaan door een lid van het personeel van de CBFA. Deze bevoegdheidsopdrachten worden bekendgemaakt op de website van de CBFA of op elke andere geschikte wijze. § 2. Behalve voor de vaststelling van reglementen, kan het directiecomité, al dan niet in het kader van de behandeling van individuele dossiers, aan één van zijn leden de bevoegdheid opdragen om elke beslissing te nemen in materies van ondergeschikt belang of die betrekking hebben op details.

Elke bevoegdheidsopdracht kan op elk ogenblik door het directiecomité worden herzien of ingetrokken. Het inrichtingsreglement van de CBFA bepaalt de gevallen nader waarin een bevoegdheidsopdracht kan worden toegekend en regelt de publiciteit die aan deze opdrachten dient te worden gegeven. »

Art. 232.In artikel 69 van dezelfde wet wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Het directiecomité kan adviescomités oprichten waarvan het de opdrachten, de samenstelling en de werking bepaalt. »

Art. 233.In artikel 74, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 2010, worden de woorden « de voorzitter van de raad van toezicht, » geschrapt.

Art. 234.In artikel 75, § 1, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 2010 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 5° worden de woorden « artikel 45, § 1, 5° tot 12° telkens vervangen door de woorden « artikel 45 »;2° de bepaling onder 19°, ingevoegd bij de wet van 2 juli 2010, wordt opgeheven; 3°de paragraaf wordt aangevuld met de bepaling onder 20°, luidende : « binnen de grenzen van de Europese richtlijnen, aan het Agentschap van de Schuld in het kader van het toezicht op de markthouders als bedoeld in artikel 14, § 3, van deze wet ».

Art. 235.In artikel 77bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, worden de woorden « artikel 45, § 1, 1°, 3° en 4° » vervangen door de woorden « artikel 45 ».

Art. 236.In artikel 77quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 april 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « sluiten de CBFA en de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen een samenwerkingsovereenkomst » worden vervangen door de woorden « sluiten de Bank en de CBFA samenwerkingsovereenkomsten met de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen »;2° de woorden « De samenwerkingsovereenkomst regelt » worden vervangen door de woorden « De samenwerkingsovereenkomsten regelen ».

Art. 237.In hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een afdeling 8 ingevoegd, luidende « Afdeling 8. Complianceofficers ».

Art. 238.In afdeling 8 van hoofdstuk III van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 237, wordt een artikel 87bis ingevoegd luidende als volgt : «

Art. 87bis.§ 1. De beleggings-ondernemingen, beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht en de in België gevestigde bijkantoren van dergelijke instellingen die ressorteren onder het recht van derde landen stellen voor het naleven van de in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, bedoelde regels één of meerdere complianceofficers aan die de vereiste professionele betrouwbaarheid en passende kennis en ervaring bezitten.

Deze personen voeren de volgende opdrachten uit onder de verantwoordelijkheid van de effectieve leiding : a) de controle op en de evaluatie van de aangepastheid en de efficiëntie van het beleid, de procedures en de maatregelen die de naleving beogen door de betrokken onderneming en de betrokken relevante personen van de in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, bedoelde regels;b) het adviseren en het bijstaan van de relevante personen opdat deze hun bovenvermelde verplichtingen zouden nakomen. De betrokken ondernemingen brengen de CBFA onverwijld op de hoogte van de in het eerste lid bedoelde aanstelling alsook van de wijzigingen in de functie van een complianceofficer. § 2. De complianceofficers die binnen de betrokken ondernemingen belast zijn met de in § 1 bedoelde opdrachten dienen door de CBFA te worden erkend. De betrokken ondernemingen dienen daartoe een aanvraag tot erkenning in bij de CBFA. Bij reglement zoals bedoeld in artikel 64 bepaalt de CBFA : - de vereisten inzake kennis, ervaring, vorming en professionele eerbaarheid; - de modaliteiten van de erkenningprocedure.

De CBFA publiceert op haar website een lijst met de complianceofficersdie door haar erkend zijn bij de betrokken ondernemingen. § 3. In geval een complianceofficer niet langer beantwoordt aan de erkenningsvoorwaarden kan de CBFA overgaan tot het herroepen van de erkenning op grond van een gemotiveerde beslissing en na de betrokkene te hebben gehoord.

De CBFA kan beslissen deze herroeping publiek te maken door publicatie ervan op haar website. § 4. De bepalingen van de artikelen 36 en 37 zijn van toepassing ingeval de in dit artikel opgelegde verplichtingen niet worden nageleefd. »

Art. 239.In hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een afdeling 9 ingevoegd, luidende « Afdeling 9. Bijstand van revisoren »

Art. 240.In afdeling 9 van hoofdstuk III van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 239, wordt een artikel 87ter ingevoegd luidende als volgt : «

Art. 87ter.§ 1. De CBFA kan in het kader van de haar in artikel 45 toegewezen opdrachten een daartoe door haar erkend revisor de opdracht geven om met betrekking tot de domeinen die onder haar bevoegdheid vallen een verslag uit te brengen over : - de aangepastheid van de organisatie van de in artikel 45, § 1, 2° en 3° bedoelde ondernemingen en personen, in het licht van de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2; - de naleving door de betrokken ondernemingen en personen van de regels bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3°, en § 2.

De erkende revisor beschikt daartoe over de volgende bevoegdheden : a) hij kan zich elke informatie en elk document, in welke vorm ook, doen meedelen, met inbegrip van informatie en documenten die betrekking hebben op de relaties tussen de onderneming en een bepaalde cliënt;b) hij kan ter plaatse inspecties en expertises verrichten, ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van elk document, gegevensbestand en registratie, en toegang hebben tot elk informaticasysteem. De kosten voor de opstelling van het verslag van de erkende revisor worden door de betrokken onderneming gedragen. § 2. De CBFA legt bij reglement bedoeld in artikel 64 de regels vast voor de erkenning van en samenwerking met de revisoren.

Het erkenningsreglement wordt uitgevaardigd na raadpleging van de erkende revisoren via hun representatieve beroepsvereniging.

Het Instituut der Bedrijfsrevisoren brengt de CBFA op de hoogte telkens als een tuchtprocedure wordt ingeleid tegen een erkende revisor wegens een tekortkoming in de uitoefening van zijn taak bij een onderneming alsook telkens als een tuchtmaatregel wordt genomen tegen een erkende revisor, met opgave van de motivering.

De CBFA kan de erkenning van de betrokken revisor steeds herroepen bij beslissing die is gemotiveerd door redenen die verband houden met zijn statuut of zijn opdracht als erkende revisor, zoals bepaald door of krachtens deze wet. Met deze herroeping eindigt de opdracht van de erkende revisor. »

Art. 241.In hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een afdeling 10 ingevoegd, luidende « Afdeling 10. Rapportering ».

Art. 242.In afdeling 10, ingevoegd bij artikel 241, wordt een artikel 87quater ingevoegd luidende als volgt : «

Art. 87quater.Bij reglement zoals bedoeld in artikel 64 kan de CBFA ten aanzien van de instellingen bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 2° en 3°, de regels vastleggen inzake de verslaggeving die periodiek aan de CBFA moet worden overgemaakt in verband met de activiteiten en diensten onder haar toezicht. De CBFA kan daarbij een onderscheid maken tussen de categorieën van instellingen.

Deze reglementen worden genomen na raadpleging van de betrokken instellingen via hun beroepsverenigingen. »

Art. 243.In dezelfde wet wordt hoofdstuk IV, ingevoegd bij de wet van 2 juli 2010, dat de artikelen 88 tot 106 bevat, opgeheven.

Art. 244.In artikel 121, § 1, eerste lid, 4°, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « artikel 103, § 1, derde lid, of § 2, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen » worden vervangen door de woorden « artikel 58quater, § 2, van de programmawet (I) van 24 december 2002 »;2° de woorden « artikel 74, § 1, derde lid, of § 2, van de wet van 16 februari 2009 op het herverzekeringsbedrijf » worden vervangen door de woorden « artikel 49quater, § 2, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid »;3° de woorden « artikel 50, § 2, derde lid, en § 3 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder, en de toegang tot betalingssystemen » worden opgeheven.

Art. 245.In artikel 122 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepalingen onder 1°, 4°, 5°, 6°, 9°, 11°, 13°, 14°, 15°, 16°, 20°, 34°, 35°, 36°, 37°, 38°;40°, 41°, 42° en 43° worden opgeheven; 2° in de bepaling onder 7° worden de woorden « inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs » vervangen door de woorden « inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen »;3° de bepaling onder 8° wordt vervangen als volgt : « 8° door de beleggingsonderneming, tegen de beslissingen die de CBFA heeft genomen krachtens artikel 104, § 1, 1°, 1°bis, 2°, 3° en 4°, van voornoemde wet van 6 april 1995 of van de besluiten die ernaar verwijzen.Het beroep schorst de beslissing en haar bekendmaking, tenzij de CBFA haar beslissing, bij ernstig gevaar voor de beleggers, uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep; »; 4° in de bepaling onder 12° worden de woorden « artikel 21, § 1bis, van de voormelde wet van 9 juli 1975 » vervangen door de woorden « artikel 21, § 1ter, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen »;5° in de bepaling onder 21° worden de woorden « artikel 134, tweede lid » vervangen door de woorden « artikel 134, § 1, tweede lid »;6° in de bepaling onder 23° worden de woorden « artikel 134, derde lid » vervangen door de woorden « artikel 134, § 2 »;7° de bepaling onder 26° wordt vervangen als volgt : « 26° door de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, tegen de beslissingen die de CBFA heeft genomen krachtens artikel 197, § 1, tweede lid, 1°, 1°bis, 2°, 3° en 4°, van voornoemde wet van 20 juli 2004 of van de besluiten die ernaar verwijzen.Het beroep schorst de beslissing en haar bekendmaking, tenzij de CBFA haar beslissing, bij ernstig gevaar voor de beleggers, uitvoerbaar heeft verklaard niettegenstaande elk beroep; »; 8° in de bepaling onder 27° worden de woorden « 58quater » vervangen door de woorden « 58quater, § 1 »;9° in de bepaling onder 28° worden de woorden « 49quater » vervangen door de woorden « 49quater, § 1 »;10° het artikel wordt aangevuld met de bepaling onder 44°, luidende : « 44° door de gereglementeerde onderneming of verzekeringsonderneming tegen de beslissingen die de CBFA heeft genomen krachtens artikel 36bis, § 2.»

Art. 246.In artikel 123 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt opgeheven;2° in paragraaf 5 worden de woorden « of het Rentenfonds » opgeheven;3° in paragraaf 7 worden de woorden « met uitzondering van het beroep ingediend tegen een beslissing van het Rentenfonds als die een dwangsom of een administratieve boete heeft opgelegd in toepassing van artikel 2, zesde lid, van de besluitwet van 18 mei 1945 » opgeheven.

Art. 247.Artikel 127, eerste lid, van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 248.Artikel 144, § 2 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 249.Artikel 148 van dezelfde wet wordt vervangen door volgende bepaling : «

Art. 148.Behoudens andersluidende bepaling in deze wet, neemt de Koning de besluiten die Hij dient te nemen ter uitvoering van deze wet, op voorstel van : - de Minister bevoegd voor Financiën, de Minister bevoegd voor Economie, de Minister bevoegd voor Pensioenen en de Minister bevoegd voor consumentenbescherming, voor zover de bepalingen betrekking hebben op de materies bedoeld in artikel 45, § 1, 6°; - de Minister bevoegd voor Financiën, de Minister bevoegd voor Economie et de Minister bevoegd voor consumentenbescherming, voor zoverd e bepalingen betrekking hebben op de materies bedoeld in artikel 45, § 1, 3°, 5° et § 2; - de Minister bevoegd voor Financiën en de Minister bevoegd voor Economie, voor zover de bepalingen betrekking hebben op de materies bedoeld in artikel 45, § 1, 2°, c), d) en e) ; - de Minister bevoegd voor Financiën en de Minister bevoegd voor Pensioenen voor zover de bepalingen betrekking hebben op de materies bedoeld in artikel 45, § 1, 2°, g), en 4°; - de Minister bevoegd voor Financiën, voor zover de bepalingen betrekking hebben op de materies bedoeld in artikel 45, § 1, 1° en 2°, a), b) en f) ; - de Minister bevoegd voor Financiën en de Minister bevoegd voor consumentenbescherming voor alle andere bepalingen. HOOFDSTUK 1 4. - Wijzigingen in de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles

Art. 250.Artikel 3 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles wordt aangevuld met de bepalingen onder 34° en 35° luidende : « 34° « de Bank » : de Nationale Bank van België bedoeld in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België; 35° « de wet van 22 februari 1998 » : de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België.»

Art. 251.In artikel 38, § 3 van dezelfde wet worden tussen het derde en het vierde lid twee leden ingevoegd, luidende : « Wanneer het een voordracht betreft van een persoon die voor het eerst deelneemt aan het bestuur, het beleid of de effectieve leiding van een onderneming onder toezicht van de CBFA overeenkomstig artikel 45, § 1, 2°, van de wet van 2 augustus 2002, raadpleegt de CBFA eerst de Bank.

De Bank deelt haar advies mee aan de CBFA binnen een termijn van een week na ontvangst van het verzoek om advies. »

Art. 252.In artikel 142 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° vóór het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « Wanneer de vergunningsaanvraag uitgaat van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die hetzij de dochteronderneming is van een beursvennootschap, van een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming naar Belgisch recht, hetzij de dochteronderneming van de moederonderneming van een beursvennootschap, van een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming of een herverzekerings-onderneming naar Belgisch recht, hetzij onder de controle staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als een beursvennootschap, een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming of een herverzekerings-onderneming naar Belgisch recht raadpleegt de CBFA, vooraleer een beslissing te nemen, de Bank.» 2° in het derde lid worden de woorden « of tweede » drie keer ingevoegd tussen de woorden « in het eerste » en « lid ».

Art. 253.In artikel 161bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2007, wordt tussen het derde en het vierde lid een lid ingevoegd, luidende : « Wanneer het een voordracht betreft van een persoon die voor het eerst deelneemt aan het bestuur, het beleid of de effectieve leiding van een onderneming onder toezicht van de CBFA overeenkomstig artikel 45, § 1, 2°, van de wet van 2 augustus 2002, raadpleegt de CBFA eerst de Bank. De Bank deelt haar advies mee aan de CBFA binnen een termijn van een week na ontvangst van het verzoek om advies ». HOOFDSTUK 1 5. - Wijzigingen in de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt

Art. 254.In de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, wordt een titel XIIbis, met als opschrift « Beroep op het publiek voor terugbetaalbare gelden » ingevoegd die artikel 68bis bevat, luidende : «

Art. 68bis.§ 1. Alleen de volgende personen en instellingen mogen een beroep doen op het publiek teneinde gelddeposito's of andere terugbetaalbare gelden op zicht, op termijn of met opzegging in te zamelen, en om dergelijke gelddeposito's of terugbetaalbare gelden van het publiek in ontvangst te nemen : 1° de kredietinstellingen die opgenomen zijn in de lijst bedoeld in artikel 13 of artikel 65 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, met uitzondering van de instellingen voor elektronisch geld;2° de Nationale Bank van België en de Europese Centrale Bank;3° De Post (Postcheque) en de Deposito- en Consignatiekas;4° de beursvennootschappen als bedoeld in artikel 47 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, voor de deposito's ontvangen overeenkomstig artikel 77, § 1, tweede lid, van de voornoemde wet;5° de ondernemingen als bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, voor de kapitalisatieverrichtingen als bedoeld in deze bepaling;6° de personen, ondernemingen en instellingen die aanbiedingen tot verkoop van of tot inschrijving op beleggingsinstrumenten uitbrengen naar aanleiding waarvan terugbetaalbare gelden worden ontvangen, met naleving van de bepalingen van deze wet;7° de landsbonden van ziekenfondsen die onder de wet vallen van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, voor het voorhuwelijkssparen als bedoeld in artikel 7, § 4, van de voornoemde wet;8° de personen en ondernemingen die openbaar thesauriebewijzen aanbieden, overeenkomstig de wet van 22 juli 1991;9° de kleine vennootschappen, voor de aan hun werknemers in het kader van een investeringsspaarplan toegekende winst, die ze verkrijgen in de vorm van een lening door die werknemers toegekend overeenkomstig de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen. De Koning kan de criteria vastleggen voor het bepalen van het openbaar karakter van de verrichtingen als bedoeld in het eerste lid.

Het eerste lid is van toepassing wanneer personen of ondernemingen die in België zijn gevestigd, vanop Belgisch grondgebied in en buiten België een beroep doen op het publiek en bij dit publiek terugbetaalbare gelden inzamelen.

Overdrachten van handelswissels, door endossement of anderszins, worden gelijkgesteld met de in het eerste lid bedoelde verrichtingen waarbij gelden in ontvangst worden genomen. »

Art. 255.In artikel 69 van dezelfde wet wordt de bepaling onder 2°bis ingevoegd, luidende : « 2°bis eenieder die een beroep doet op het publiek teneinde gelddeposito's of andere terugbetaalbare gelden op zicht, op termijn of met opzegging in te zamelen, en eenieder die dergelijke gelddeposito's of terugbetaalbare gelden van het publiek in ontvangst neemt, zonder daartoe gemachtigd te zijn door artikel 68bis ; ». HOOFDSTUK 1 6. - Wijzigingen in de wet van 1 april 2007 betreffende de verzekering tegen schade veroorzaakt door terrorisme

Art. 256.In artikel 13 van de wet van 1 april 2007 betreffende de verzekering tegen schade veroorzaakt door terrorisme worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « Nationale Bank van België, bedoeld in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, hierna « de Bank » ».

Art. 257.In artikel 14 van dezelfde wet worden de woorden « het Comité voor financiële stabiliteit, bedoeld in artikel 117, § 3 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten » vervangen door de woorden « de Bank ».

Art. 258.In artikel 15 van dezelfde wet worden de woorden « het Comité voor financiële stabiliteit » vervangen door de woorden « de Bank ». HOOFDSTUK 1 7. - Wijzigingen in de wet van 16 februari 2009 op het herverzekeringsbedrijf

Art. 259.In artikel 4 van de wet van 16 februari 2009 op het herverzekeringsbedrijf worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° een punt 19°bis wordt ingevoegd, luidende : « 19°bis « de Bank » : de Nationale Bank van België, bedoeld in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België;»; 2° een punt 22° wordt toegevoegd, luidende : « 22° de wet van 22 februari 1998 : de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België.».

Art. 260.In de artikelen 5, 6, 8, vroegere eerste en tweede lid, die tweede en derde lid worden, 9, 10, 11, 12, 15, 16, 18, 21, 24, §§ 1 tot en met 3, § 4, tweede lid en §§ 5 tot en met 8, 24/1, 25, 26, 27, 28, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 37, 38, 39, 40, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 54bis, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 63, 68, 71, 72, 73, 74, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 84, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 93, 94, 95, 96, 97, 98, 149, 150, § 2 van dezelfde wet wordt het woord « CBFA » of de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 261.In artikel 8 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een nieuw eerste lid ingevoegd, luidende : « Wanneer de vergunningsaanvraag uitgaat van een herverzekeringsonderneming die hetzij de dochteronderneming is van een door de CBFA vergunde onderneming, hetzij van de moederonderneming van een door de CBFA vergunde onderneming, hetzij onder de controle staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als een door de CBFA vergunde onderneming, raadpleegt de Bank de CBFA vooraleer de vergunning te verlenen.»; 2° in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden « het eerste lid » telkens vervangen door de woorden « de voorgaande leden ».

Art. 262.In dezelfde wet wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidende : «

Art. 8bis.Op advies van de CBFA beslist de Bank over de vergunningsaanvraag, voor wat betreft de professionele betrouwbaarheid van de natuurlijke personen die deelnemen aan het bestuur, het beleid of de effectieve leiding van de herverzekeringsonderneming, indien zij voor het eerst voor dergelijke functie worden voorgedragen bij een financiële onderneming die met toepassing van artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998 onder het toezicht staat van de Bank..

De CBFA deelt haar advies mee aan de Bank binnen een termijn van een week na ontvangst van het verzoek om advies. ».

Art. 263.In de artikelen 18, § 5, vierde lid, 25, § 2, derde lid, 29 § 1, 46, tweede lid, 60, § 4, tweede lid van dezelfde wet worden de woorden « artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 » vervangen door de woorden « artikel 12bis, § 2 van de wet van 22 februari 1998 ».

Art. 264.In artikel 20 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « , op advies van de Bank, » ingevoegd tussen de woorden « De Koning bepaalt » en de woorden « de berekeningswijze en, in voorkomend geval, het minimumbedrag van deze technische voorzieningen »;2° in het derde lid worden de woorden « , op advies van de Bank, » ingevoegd tussen de woorden « De Koning legt » en de woorden « de vorming op van voorzieningen voor egalisatie en catastrofen ».

Art. 265.In artikel 21 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, tweede lid worden de woorden « , op advies van de Bank, » ingevoegd tussen de woorden « De Koning kan » en de woorden « besluiten om de in punt e) bedoelde vereisten niet toe te passen op beleggingen in staatsobligaties »;2° in paragraaf 3, eerste lid worden de woorden « , op advies van de Bank, » ingevoegd tussen de woorden « De Koning stelt » en de woorden « meer gedetailleerde regels vast waarin de voorwaarden worden bepaald voor het gebruik, als activa ter dekking van de technische voorzieningen »;3° in paragraaf 4, worden de woorden « , op advies van de Bank, » ingevoegd tussen de woorden « De Koning legt » en de woorden « de regels vast voor de lokalisatie en de raming van de dekkingswaarden ».

Art. 266.In artikel 22 van dezelfde wet worden de woorden « De Koning bepaalt » vervangen door de woorden « De Bank bepaalt bij wijze van reglement vastgesteld overeenkomstig artikel 12bis, § 2 van de wet van 22 februari 1998 ».

Art. 267.In artikel 23 van dezelfde wet worden de woorden « , op advies van de Bank, » ingevoegd tussen de woorden « De Koning bepaalt » en de woorden « de bestanddelen van de solvabiliteitsmarge die in aanmerking kunnen komen voor de samenstelling van het waarborgfonds ».

Art. 268.In artikel 24, § 4 van dezelfde wet, vervangen bij wet van 31 juli 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de aanhef worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door het woord « Bank »;b) in de aanhef worden de woorden « , of, al naargelang het geval, de CBFA, » ingevoegd tussen de woorden « samen met iedere andere betrokken bevoegde autoriteit » en de woorden « indien de kandidaat-verwerver een van de volgende personen is »;c) in het punt a) worden de woorden « , of, al naargelang het geval, door de CBFA, » ingevoegd tussen de woorden « waaraan een vergunning is verleend in een andere lidstaat » en het woord « ;of » 2°in het tweede lid, worden de woorden « of, al naargelang het geval, van de CBFA. » ingevoegd na de woorden « voor de kandidaat-verwerver. »; 3° in het derde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « of de CBFA » worden ingevoegd tussen de woorden « een in een andere lidstaat competente toezichthouder op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen of beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging » en het woord « , wisselt »;b) de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » worden vervangen door het woord « Bank ».

Art. 269.In artikel 26 van dezelfde wet worden tussen het derde en het vierde lid twee leden ingevoegd, luidende : « Wanneer het de benoeming betreft van een persoon die voor het eerst wordt voorgedragen voor het bestuur, beleid of de effectieve leiding bij een financiële onderneming die met toepassing van artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998 onder het toezicht staat van de Bank, raadpleegt de Bank eerst de CBFA. De CBFA deelt haar advies mee aan de Bank binnen een termijn van een week na ontvangst van het verzoek om advies. ».

Art. 270.In artikel 40, eerste lid van dezelfde wet worden de woorden « Onverminderd artikel 87ter van de wet van 2 augustus 2002 mag » ingevoegd voor de woorden « De opdracht van de commissaris zoals bedoeld in het Wetboek van Vennootschappen » en wordt het woord « mag » geschrapt tussen de woorden « de opdracht van de commissaris zoals bedoeld in het Wetboek van Vennootschappen » en « in een herverzekeringsonderneming naar Belgisch recht ».

Art. 271.In artikel 45, derde lid van dezelfde wet worden de woorden « artikel 74 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten » vervangen door de woorden « artikel 35 van de wet van 22 februari 1998 ».

Art. 272.In artikel 47 van dezelfde wet wordt een nieuwe paragraaf 2bis ingevoegd, luidende : « § 2bis. Wanneer de Bank kennis heeft van het feit dat een herverzekeringsonderneming een bijzonder mechanisme heeft ingesteld met als doel of gevolg fiscale fraude door derden te bevorderen, zijn § 1 en § 2 van toepassing. ».

Art. 273.In artikel 49, eerste lid, 3° van dezelfde wet worden de woorden « , op advies van de Bank, » ingevoegd tussen de woorden « kan de Koning » en de woorden « de regels vaststellen ».

Art. 274.In artikel 54bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 juni 2010, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid wordt de zin « De CBFA stelt de Nationale Bank van België daarvan onverwijld in kennis.» geschrapt; 2° in het derde lid worden de woorden « en na raadpleging van de Nationale Bank van België.Daartoe bezorgt de Nationale Bank van België de CBFA haar advies binnen tien dagen na in kennis te zijn gesteld conform het tweede lid. » geschrapt; 3° in het vierde lid wordt de zin « De CBFA bezorgt de Nationale Bank van België een kopie van dit advies.» geschrapt.

Art. 275.Artikel 58 wordt aangevuld met volgend lid : « Artikel 47, § 2bis is van toepassing ».

Art. 276.In artikel 83, paragraaf 4 van dezelfde wet worden de woorden « De Koning stelt » vervangen door de woorden « Op advies van de Bank, stelt de Koning ».

Art. 277.In artikel 89, paragraaf 2 van dezelfde wet worden de woorden « De Koning bepaalt » vervangen door de woorden « Op advies van de Bank bepaalt de Koning ».

Art. 278.Artikel 98 van dezelfde wet wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende : « § 6. De Koning treft de in dit artikel bedoelde besluiten op advies van de Bank. ».

Art. 279.In artikel 151, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « , op advies van de Bank » ingevoegd tussen de woorden « De Koning kan » en de woorden « , bij een in Ministerraad overlegd besluit, de bepalingen van deze wet aanpassen ».

Art. 280.In artikel 152 van dezelfde wet worden de woorden « , op advies van de Bank, » ingevoegd tussen de woorden « De Koning kan » en de woorden « de verwijzingen in de bepalingen van deze wet aanpassen » HOOFDSTUK 1 8. - Wijzigingen in de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen

Art. 281.Artikel 4 van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, wordt aangevuld met de bepalingen onder 27° en 28°, luidende : « 27° wet van 22 februari 1998 : wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België; 28° de Bank : de instelling bedoeld in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België.»

Art. 282.In artikel 5, eerste lid, 4°, van dezelfde wet, worden de woorden « Nationale Bank van België » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 283.In artikel 6, in artikel 7, in artikel 8, eerste, tweede en derde lid, in artikel 9, in artikel 12, in artikel 14, in artikel 16, in artikel 17, in artikel 18, in artikel 19, in artikel 20, in artikel 21, § 1, § 3, en § 6, in artikel 22, in artikel 23, in artikel 24, tweede en vierde lid, in artikel 25, in artikel 26, in artikel 27, in artikel 28, in artikel 30, in artikel 31, in artikel 32, in artikel 33, eerste en derde lid, in artikel 34, in artikel 35, in artikel 36, in artikel 37, in artikel 38, in artikel 39, in artikel 40,in artikel 42, in artikel 43, in artikel 44, in artikel 45, in artikel 46, in artikel 47, in artikel 48, in artikel 50 en in artikel 57, eerste lid, van dezelfde wet wordt het woord « CBFA » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 284.In dezelfde wet wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidende : «

Art. 7bis.Op advies van de CBFA beslist de Bank over de vergunningsaanvraag, voor wat betreft de professionele betrouwbaarheid van de natuurlijke personen die deelnemen aan het bestuur, het beleid of de effectieve leiding van de betalingsinstelling, indien zij voor het eerst voor dergelijke functie worden voorgedragen bij een financiële onderneming die met toepassing van artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998 onder het toezicht staat van de Bank.

De CBFA deelt haar advies mee aan de Bank binnen een termijn van een week na ontvangst van het verzoek om advies. »

Art. 285.Artikel 8, vierde lid, van dezelfde wet, wordt opgeheven.

Art. 286.In artikel 17, § 2, laatste lid, van dezelfde wet worden de woorden « artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002, na advies van de Nationale Bank van België » vervangen door de woorden « artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998 ».

Art. 287.Artikel 21, § 7, tweede lid, van dezelfde wet, wordt aangevuld met de volgende zin : « De Bank informeert daartoe de CBFA wanneer aan bedoelde betalingsinstellingen een toestemming is verleend of wanneer een betalingsinstelling die een toestemming heeft bekomen, nadien deviezenverrichtingen aanbiedt of verricht. »

Art. 288.In artikel 24 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De betalingsinstellingen leggen periodiek aan de Bank een gedetailleerde financiële staat voor.Die staat wordt opgemaakt overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld door de Bank die ook de rapporteringsfrequentie bepaalt. Bovendien kan de Bank voorschrijven dat haar geregeld andere cijfergegevens of uitleg worden verstrekt om te kunnen nagaan of de voorschriften van deze wet of de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen zijn nageleefd. »; 2° in het derde lid worden de woorden « na advies van de CBFA en van de Nationale Bank van België » vervangen door de woorden « na advies van de Bank »;3° het vijfde lid wordt opgeheven;4° in het vroegere zesde lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden « Nationale Bank van België » vervangen door het woord « Bank ».

Art. 289.In artikel 33 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « zoals geregeld bij artikel 74 van de wet van 2 augustus 2002 » vervangen door de woorden « zoals geregeld bij artikel 35 van de wet van 22 februari 1998 « ;2° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : « Zij kunnen door de Bank, op verzoek van de Europese Centrale Bank, worden gelast te bevestigen dat de gegevens die deze betalingsinstellingen aan deze autoriteiten moeten verstrekken, volledig, juist en conform de geldende regels zijn opgesteld.».

Art. 290.In artikel 35, paragraaf 1, tweede lid, 4°, van dezelfde wet, wordt de zin « Alvorens de vergunning van een betalingsinstelling te herroepen om reden dat de voortzetting van het bedrijf een bedreiging vormt voor de stabiliteit van het betalingssysteem, raadpleegt de CBFA de Nationale Bank van België. » geschrapt.

Art. 291.In artikel 37, laatste zin, van dezelfde wet, worden de woorden « overeenkomstig de wet van 2 augustus 2002 » geschrapt.

Art. 292.In artikel 41 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin van het eerste lid, worden de woorden « CBFA volgens de frequentie die deze vaststelt na advies van de Nationale Bank van België » vervangen door de woorden « Bank volgens de frequentie die deze vaststelt »;2° in de aanhef van het tweede lid, worden de woorden « na advies van de CBFA en van de Nationale Bank van België » vervangen door de woorden « na advies van de Bank ».

Art. 293.In artikel 43, § 2, 2°, van dezelfde wet, worden de woorden « van de Nationale Bank van België of « geschrapt.

Art. 294.In artikel 47, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « hoofdstuk III, afdeling 6, van de wet van 2 augustus 2002 » vervangen door de woorden « de artikelen 35 en 36/13 tot 36/15 van de wet van 22 februari 1998 ».

Art. 295.In artikel 48, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « en de Nationale Bank van België » geschrapt.

Art. 296.In artikel 57, tweede lid, tweede, derde en vierde zin, van dezelfde wet, wordt het woord « CBFA » vervangen door het woord « Bank ». HOOFDSTUK 1 9. - Wijzigingen in de wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering

Art. 297.In artikel 57, § 3, eerste lid, eerste zin, van de wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering, worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » vervangen door de woorden « Nationale Bank van België ».

Art. 298.In de artikelen 57 tot 64, van dezelfde wet, wordt het woord « CBFA » vervangen door het woord « Bank ». HOOFDSTUK 2 0. - Bepalingen betreffende de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening en het toezicht op deze instellingen Afdeling 1. - Wijzigingen in de wet van 22 februari 1998 tot

vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België

Art. 299.Artikel 36/1 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, als ingevoegd bij het onderhavige besluit, wordt aangevuld met de bepaling onder 19°, luidende : « 19° « instelling voor bedrijfspensioenvoorziening » : een instelling als bedoeld in artikel 2, 1° van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. »

Art. 300.In artikel 40 van dezelfde wet, als ingevoegd bij het onderhavige besluit, worden de woorden « de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening » ingevoegd tussen het woord « herverzekeringsondernemingen, » en de woorden « de maatschappijen voor onderlinge borgstelling ».

Art. 301.Artikel 60 van dezelfde wet, als ingevoegd bij het onderhavige besluit, wordt aangevuld met de bepalingen onder 27° tot 31°, luidende : « 27° door de aanvrager van een vergunning, tegen de beslissingen tot weigering van een vergunning die de Bank heeft genomen krachtens artikel 56 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening; 28° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de beslissingen tot verzet die de Bank heeft genomen krachtens artikel 65 van de voormelde wet van 27 oktober 2006;29° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de herstelmaatregelen die de Bank heeft genomen krachtens de artikelen 110 en 111 van de voormelde wet van 27 oktober 2006;30° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de beslissingen tot herroeping van de vergunning die de Bank heeft genomen krachtens artikel 130 van de voormelde wet van 27 oktober 2006;31° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de maatregelen die de Bank heeft genomen krachtens artikel 148 van de voormelde wet van 27 oktober 2006.» Afdeling 2. - Wijzigingen in de wet van 2 augustus 2002 betreffende

het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

Art. 302.In artikel 45, § 1, 2° van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, laatstelijk gewijzigd bij het onderhavige besluit, wordt punt g. opgeheven.

Art. 303.In artikel 122 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het onderhavige besluit, worden de punten 29 tot en met 33 opgeheven. Afdeling 3. - Wijzigingen van de Programmawet (I)

van 24 december 2002

Art. 304.Artikel 42 van de Programmawet (I) van 24 december 2002, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 juli 2008, wordt aangevuld met de bepaling onder 14°, luidende : « 14° de Bank : de Nationale Bank van België, bedoeld in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België. »

Art. 305.Artikel 58quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 oktober 2006, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. De CBFA stelt de Bank in kennis van de beslissingen die zij met toepassing van § 1 en § 2 neemt ten aanzien van een aan het toezicht van de Bank onderworpen pensioeninstelling. » Afdeling 4. - Wijzigingen van de wet van 28 april 2003 betreffende de

aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.

Art. 306.Artikel 3, § 1, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, gewijzigd bij de wet van 27 oktober 2006, wordt aangevuld met de bepaling onder 22°, luidende : « 22° de Bank : de Nationale Bank van België, bedoeld in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België. »

Art. 307.Artikel 49quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 oktober 2006, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. De CBFA stelt de Bank in kennis van de beslissingen die zij met toepassing van § 1 en § 2 neemt ten aanzien van een aan het toezicht van de Bank onderworpen pensioeninstelling. » Afdeling 5. - Wijzigingen in de wet van 27 oktober 2006 betreffende

het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening

Art. 308.Artikel 2, eerste lid, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening wordt aangevuld met de bepaling onder 18°, luidende : « 18° de Bank : de Nationale Bank van België, bedoeld in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België. »

Art. 309.Artikel 3, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « De CBFA draagt bij tot de naleving van deze bepaling. »

Art. 310.In de artikelen 4, 22, 31, 34, 37, 38, 52 tot 56, 59 tot 61, 64 tot 67, 70 tot 72, 77, 80, 82 tot 86, 93 tot 95, 97, 98 tot 103, 105 tot 120, 123 tot 128, 130 tot 133, 142, 143, 145, 146, 148/1 tot 150, 153, 155, 156, 158, § 1 en § 2, eerste lid, 163, 167, 168, 171, 173, 228 en 233 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 april 2010, wordt het woord « CBFA » telkens vervangen door het woord « Bank ».

Art. 311.In de artikelen 48, 92 en 120, § 3, eerste lid, 2°, van dezelfde wet worden de woorden « Nationale Bank van België » telkens vervangen door het woord « Bank ».

Art. 312.Artikel 5 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 313.In artikel 56 van dezelfde wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : « De Bank stelt de CBFA in kennis van de aanvraag en deelt haar de gegevens bedoeld in artikel 53, eerste lid, 2°, 6° en 7°, mee. »

Art. 314.Artikel 58 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « De Bank stelt de CBFA in kennis van haar beslissing. »

Art. 315.In artikel 101 van dezelfde wet worden de woorden « , en overeenkomstig de bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving en op het vlak van de informatieverstrekking aan de aangeslotenen en de begunstigden, waarvan het toezicht tot haar bevoegdheid behoort » opgeheven.

Art. 316.In artikel 108, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden « artikel 74 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten » vervangen door de woorden « artikel 35 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België ».

Art. 317.Artikel 110 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « De Bank stelt de CBFA in kennis van de in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen die zij treft ten aanzien van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening. »

Art. 318.Artikel 130 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 mei 2009, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. De Bank stelt de CBFA in kennis van de intrekking of het verval van rechtswege van de toelating. »

Art. 319.Artikel 131, tweede lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende zin : « De Bank stelt de CBFA in kennis van de maatregelen die zij oplegt. »

Art. 320.Artikel 142 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende : « De Bank stelt de CBFA in kennis van elk nieuw dossier bedoeld in het eerste lid. »

Art. 321.In artikel 143 van dezelfde wet wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : « Wat de bepalingen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, betreft, wint de Bank het advies in van de CBFA. »

Art. 322.In artikel 147 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « de CBFA onregelmatigheden vaststelt » worden vervangen door de woorden « de Bank of de CBFA, ieder wat hun bevoegdheidssfeer betreft, onregelmatigheden vaststelt »;2° de woorden « stelt ze » worden vervangen door de woorden « stellen zij »;3° de woorden « met de CBFA » worden vervangen door de woorden « met de Bank of de CBFA ».

Art. 323.In artikel 148 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Indien de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, in weerwil van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen of omdat de lidstaat van herkomst geen passende maatregelen heeft getroffen, inbreuk blijft plegen op de toepasselijke bepalingen van de Belgische sociale en arbeidswetgeving, manen de Bank of de CBFA, ieder wat hun bevoegdheidssfeer betreft, nadat zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis hebben gesteld, de instelling aan om de vastgestelde toestand te verhelpen binnen de termijn die zij bepalen.»; 2° in het tweede lid worden de woorden « kan de CBFA » vervangen door de woorden « kunnen de Bank of de CBFA, ieder wat hun bevoegdheden betreft, »;3° in het derde lid worden de woorden « kan de CBFA » vervangen door de woorden « kunnen de Bank of de CBFA »;4° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De Bank en de CBFA stellen elkaar in kennis van de aanmaningen die zij richten met toepassing van het eerste lid en van de maatregelen die zij treffen met toepassing van het tweede, derde en vijfde lid.»

Art. 324.Artikel 149 van dezelfde wet wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3. De Bank stelt de CBFA in kennis van de aanmaningen die zij richt aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening met toepassing van § 1 en van de kennisgevingen en publicaties die zij verricht met toepassing van § 2. »

Art. 325.In artikel 150 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « de artikelen 70 tot 73 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten » vervangen door de woorden « de artikelen 36/9 tot 536/12van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België »;2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De Bank stelt de CBFA in kennis van de boetes die met toepassing van het eerste en het tweede lid worden opgelegd.»

Art. 326.In artikel 158, § 2, tweede lid, van dezelfde wet wordt het woord « CBFA » telkens vervangen door de woorden « Nationale Bank van België ».

Art. 327.In artikel 228, § 3, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « en nadat deze laatste het advies van de Commissie voor verzekeringen, ingesteld door artikel 41 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, gevraagd heeft » opgeheven;2° het tweede lid wordt opgeheven;3° het vroegere derde lid, dat het tweede lid wordt, wordt vervangen als volgt : « De minister bevoegd voor Economie kan de termijn bepalen waarbinnen de Bank haar advies dient uit te brengen.In geval van niet-naleving van die termijn, is het bedoelde advies niet meer vereist. » HOOFDSTUK 2 1. - Overgangs- en diverse bepalingen

Art. 328.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : - « wet van 22 februari 1998 » : de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België; - « wet van 2 augustus 2002 » : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten; - « Bank » : de Nationale Bank van België als bedoeld in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België; - « CBFA » : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen als bedoeld in artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten; - « CSRSFI » : het Comité voor systeemrisico's en systeemrelevante financiële instellingen, als bedoeld in artikel 88 van de voormelde wet van 2 augustus 2002; - « datum van de overdracht » : de datum als bedoeld in artikel 351, eerste lid, van het onderhavige besluit.

Art. 329.Voor de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband waarmee dit besluit de toezichtsbevoegdheid aan de Bank overdraagt, blijven de administratieve beslissingen die de CBFA en het CSRSFI vóór de datum van de overdracht hebben genomen, ook na die datum uitwerking hebben alsof zij door de Bank zouden zijn genomen, en dit tot op het moment waarop zij, in voorkomend geval, door de Bank worden herzien of herroepen.

De termijnen in het kader van de bij de CBFA of het CSRSFI ingestelde procedures blijven ononderbroken lopen in hoofde van de Bank.

Art. 330.De besluiten, reglementen, circulaires en mededelingen over de materies waarvoor de controlebevoegdheid door het onderhavige besluit wordt overgedragen aan de Bank, blijven van kracht tot zij eventueel gewijzigd of opgeheven worden. Waar de CBFA of het CSRSFI in deze teksten worden vermeld wat hun bevoegdheden betreft die door het onderhavige besluit worden overgedragen aan de Bank, dient « Bank » te worden gelezen in plaats van « CBFA ».

Art. 331.In de bepalingen als gewijzigd door het onderhavige besluit, alsook in elke andere wettelijke bepaling, worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » en het woord « CBFA » respectievelijk vervangen door de woorden « Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten » en het woord « FSMA ».

In de besluiten, reglementen, circulaires en mededelingen waarin de CBFA vermeld wordt uit hoofde van haar bevoegdheden zoals die uit het onderhavige besluit voortvloeien, dienen de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » en het woord « CBFA » respectievelijk gelezen als « Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten « en « FSMA ».

Art. 332.Tot de benoeming van de leden van het directiecomité conform artikel 49, § 6, van wet van 2 augustus 2002, als vervangen bij artikel 222 van dit besluit : - is het directiecomité van de CBFA rechtsgeldig samengesteld uit de voorzitter en het lid van het directiecomité die allebei hun lopend mandaat beëindigen; in afwijking van artikel 49, § 7, 2e lid, laatste zin, van dezelfde wet, is de stem van de voorzitter, in deze situatie, evenwel niet doorslaggevend; - wordt de CBFA, in afwezigheid van de voorzitter van het directiecomité, jegens derden en in rechte vertegenwoordigd door voornoemd lid van het directiecomité.

Art. 333.Bij de oprichting van de Sanctiecommissie waarvan sprake in artikel 48bis van de wet van 2 augustus 2002 ingevoegd bij de wet van 2 juli 2010, wordt het mandaat van vijf van de leden beperkt tot 3 jaar.

Bij de oprichting van de Sanctiecommissie waarvan sprake in artikel 36/8 van de wet van 22 februari 1998, ingevoegd bij artikel 195 van dit besluit, wordt het mandaat van drie van de leden beperkt tot 3 jaar. De Koning bepaalt van welke leden het mandaat aldus wordt beperkt.

Art. 334.Aan de conform het reglement van de CBFA van 21 februari 2006 betreffende de erkenning van revisoren en revisorenvennootschappen erkende revisoren is, zolang zij krachtens het voormelde reglement erkend blijven, van rechtswege een erkenning verleend voor het uitoefenen van de opdrachten vastgelegd in artikel 87ter van de wet van 2 augustus 2002.

Art. 335.De CBFA maakt de staat op van de schulden, vorderingen en geschillen die op de datum van de overdracht verband houden met de aan de Bank overgedragen bevoegdheden, met de leden van haar directiecomité die conform artikel 337 in de Bank worden geïntegreerd, en met de personeelsleden die worden overgedragen aan de Bank conform artikel 336. Deze staat wordt door haar revisor gecertifieerd. De aan de Bank overgedragen geschillen omvatten de geschillen met betrekking tot de ondertussen opgeheven bevoegdheden van de voormalige Controledienst voor de Verzekeringen ten aanzien van financiële ondernemingen.

De financiële verplichtingen, met inbegrip van de kosten voor de verdediging in rechte, die voortvloeien hetzij uit de uitoefening door het CSRSFI van zijn toezichtsopdrachten, hetzij uit de geschillen bedoeld in het eerste lid, hetzij uit geschillen die verband houden met de uitoefening van de aan de Bank overgedragen bevoegdheden die na deze datum zijn ontstaan maar hun oorsprong vinden in feiten die zich voor de datum van de overdracht hebben voorgedaan en die niet afdoende gedekt zouden zijn door eveneens overgedragen provisies of reserves, worden door de Bank ten laste gelegd van de ondernemingen die onder haar toezicht staan, overeenkomstig artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998. Het bedrag van deze financiële verplichtingen wordt omgeslagen over de ondernemingen onder toezicht naar verhouding van hun bijdrage in de werkingskosten van de Bank die is of moet worden geïnd krachtens het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 12bis, § 4 van de wet van 22 februari 1998.

In afwijking van de vorige leden blijft de CBFA instaan voor het beheer van eventuele geschillen die verband houden met personeelsleden, welke hetzij hangend zijn op de datum van de overdracht, hetzij na deze datum zijn ontstaan maar hun oorsprong vinden in de arbeidsrelatie met de CBFA. De eventuele financiële verplichtingen die uit deze geschillen voortvloeien en niet afdoende gedekt zouden zijn door de desbetreffende provisies of reserves die door de CBFA zijn overgedragen, worden door de Bank ten laste gelegd van de ondernemingen die onder haar toezicht staan, overeenkomstig artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998. Het bedrag van deze financiële verplichtingen wordt omgeslagen over de ondernemingen onder toezicht naar verhouding van hun bijdrage in de werkingskosten van de Bank die is of moet worden geïnd krachtens het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 12bis, § 4 van de wet van 22 februari 1998.

Art. 336.Voor de uitvoering van de in artikel 26, § 1, 3°, van de wet van 2 juli 2010 bedoelde administratieve reorganisatie worden de personeelsleden van de CBFA die, op de dag vóór de datum van de overdracht, in hoofdzaak belast zijn met de aan de Bank toebedeelde opdrachten, inclusief de desbetreffende juridische, administratieve en informaticaondersteuning, automatisch en van rechtswege aan de Bank overgedragen op die datum. Worden eveneens automatisch en van rechtwege aan de Bank overgedragen, de personeelsleden die, op de datum van de overdracht, gedetacheerd zijn bij internationale instellingen of organisaties, die langdurig ziek zijn of die loopbaanonderbreking hebben genomen en die vlak voor de detachering of opschorting van hun arbeidsprestaties voornamelijk belast waren met de opdrachten die aan de Bank zijn toebedeeld.

De namen van de personeelsleden die krachtens het voorgaande lid worden overgedragen aan de Bank zijn opgenomen in een lijst vastgesteld binnen het Comité voor de voorbereiding van de nieuwe toezichtsarchitectuur, bedoeld in artikel 26, § 2, van voornoemde wet van 2 juli 2010.

De lijst gaat vergezeld van alle inlichtingen die de Bank behoeft opdat vanaf de datum van overdracht de administratie in verband met de overgedragen personeelsleden kan waarnemen.

Bovendien draagt de CBFA de individuele dossiers van de conform het eerste lid geïdentificeerde personeelsleden over, alsook, in voorkomend geval, de vorderingen die deze personeelsleden tegen haar zouden hebben ingesteld en die op de datum van de overdracht nog niet zijn afgehandeld.

De Bank houdt deze dossiers te beschikking van de CBFA voor het geval deze ze zou nodig hebben voor het beheer van geschillen of ten aanzien van de belastingadministratie of de administratie der sociale zekerheid.

Art. 337.§ 1. Op de datum van de overdracht worden de leden van het directiecomité van de CBFA die zijn benoemd krachtens artikel 49, § 6, van de wet van 2 augustus 2002 en die onder de toepassing vallen van artikel 30, eerste lid, tweede en vierde streepje, van het inrichtingsreglement van de CBFA van 31 mei 2007, zoals goedgekeurd bij koninklijk besluit van 7 juni 2007, in de Bank geïntegreerd om het directiecomité te adviseren omtrent de integratie binnen de Bank van de bevoegdheden en de personeelsleden die deze van de CBFA overneemt, en dit voor een periode die overeenstemt met de aan de vooravond van de overdracht resterende looptijd van hun mandaat als lid van het directiecomité van de CBFA. Zij dragen de titel van bijzonder mandataris.

Zij behouden het voordeel van de bezoldiging en het pensioen zoals vastgesteld door de Koning krachtens artikel 49, § 6, van de wet van 2 augustus 2002. De Koning kan de in het eerste lid bedoelde termijn verlengen met een niet-hernieuwbare termijn van één jaar.

Onverminderd artikel 53 van de wet van 2 augustus 2002, zijn zij onderworpen aan de bepalingen van artikel 25 en artikel 26, §§ 1 en 3, van de wet van 22 februari 1998. Zij worden, wat het toezicht op de naleving van de bepalingen van de deontologische code betreft, gelijkgesteld met de leden van het directiecomité van de Bank.

In afwijking van artikel 36/9, § 1, tweede lid van de wet van 22 februari 1998, als ingevoegd bij het onderhavige besluit, kan een van de bijzonder mandatarissen worden aangesteld als auditeur. § 2. Het mandaat van de leden van het directiecomité van de CBFA die een mandaat van directeur uitoefenen bij de Bank en het mandaat van de leden van het directiecomité van de CBFA die, krachtens § 1, in de Bank zijn geïntegreerd als bijzonder mandataris, lopen van rechtswege af op de datum van de overdracht. Artikel 53, §§ 3 en 4, van de wet van 2 augustus 2002 is van toepassing op de betrokken personen.

Art. 338.§ 1. De CBFA staat in voor de administratie met betrekking tot de op de datum van overdracht gepensioneerde personeelsleden die op het ogenblik dat aan hun pensionering voorafging tewerkgesteld waren op grond van een arbeidsovereenkomst.

Zij rekent evenwel een bedrag gelijk aan de helft van de jaarlijkse financiële lasten met betrekking tot deze personeelsleden door aan de Bank.

De Bank slaat dit bedrag om over de instellingen die conform artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998 onder haar toezicht staan naar verhouding van hun bijdrage in de werkingskosten van de Bank die is of moet worden geïnd krachtens van het koninklijk besluit getroffen in uitvoering van artikel 12bis, § 4 van voormelde wet van 22 februari 1998. § 2. Ten behoeve van de personeelsleden bedoeld in artikel 336, eerste lid, die zijn tewerkgesteld op grond van een arbeidsovereenkomst en hun eventuele begunstigden, sluit de Bank een groepsverzekeringsovereenkomst af die dezelfde dekking biedt als deze waarin voorzien is door de groepsverzekeringsovereenkomst voor het personeel die op de datum van de overdracht bij de CBFA van kracht is.

De individuele reserves van de personeelsleden als bedoeld in artikel 336 die overeenstemmen met het groepsverzekeringsreglement van de CBFA zoals dit van kracht is op de datum van de overdracht, alsook een evenredig deel van reserves aanwezig in het financieringsfonds, worden overgedragen naar de groepsverzekering die de Bank zal afsluiten conform dit artikel. § 3. De Bank neemt, jegens de leden van het directiecomité van de CBFA die bij de Bank geïntegreerd worden conform artikel 337, de pensioenverplichtingen over zoals die op de datum van overdracht voortvloeien uit het koninklijk besluit getroffen met toepassing van artikel 49, § 6, van de wet van 3 augustus 2002.

De CBFA draagt aan de Bank de individuele reserves over die overeenstemmen met de rechten van de leden van haar directiecomité die bij de Bank zijn geïntegreerd conform artikel 337, zoals die rechten op de datum van overdracht met toepassing van voornoemd artikel 49, § 6 door de Koning zijn vastgesteld.

Art. 339.§ 1. De statutaire personeelsleden van de CBFA die niet worden overgedragen aan de Bank conform artikel 336 behouden hun statuut, hun wijze van bezoldiging, hun voordelen in natura en hun pensioenstelsel. § 2. Onverminderd artikel 26, § 1, van de wet van 2 juli 2010 tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, en houdende diverse bepalingen, is het directiecomité van de Bank bevoegd om het administratief en geldelijk statuut vast te stellen van de statutaire personeelsleden die met toepassing van artikel 336, eerste lid zijn overgedragen. § 3. Voor de statutaire personeelsleden bedoeld in het eerste lid van artikel 336 die definitief benoemd waren op de dag vóór de overdracht, worden de rust- en overlevingspensioenen geregeld door de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden. § 4. Indien het samengevoegde bedrag van de bijdragen die krachtens artikel 12, § 2 van de voornoemde wet van 28 april 1958 respectievelijk zijn betaald door de CBFA en de Bank, voor een bepaald jaar kleiner is dan de last van de pensioenen die gedurende datzelfde jaar zijn uitbetaald voor de diensten die voor de Controledienst voor de Verzekeringen, de CBFA en de Bank zijn gepresteerd door de voormalige personeelsleden van de voornoemde instellingen, moeten de CBFA en de Bank aan de Pensioendienst voor de Overheidssector elk een bedrag betalen dat wordt uitgedrukt als een percentage, vastgesteld door de Koning bij besluit na overleg in de Ministerraad, van het verschil tussen de voormelde pensioenlast die door hen moet worden gedragen en het bedrag van de betaalde bijdragen.

De voormelde pensioenlast die gedragen moet worden door de Bank, wordt vastgesteld door de totale last van de pensioenen die uitbetaald worden voor de in het vorige lid bedoelde diensten, te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller de som is van de lonen die de maand vóór de datum van de overdracht zijn uitbetaald aan het statutaire personeel dat wordt overgedragen aan de Bank, en waarvan de noemer de som is van de lonen die diezelfde maand zijn uitbetaald aan het gehele statutaire personeel van de CBFA. De voormelde pensioenlast die gedragen moet worden door de CBFA, wordt vastgesteld door de totale last van de pensioenen die uitbetaald worden voor de in het eerste lid bedoelde diensten, te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller de som is van de lonen die de maand vóór de datum van de overdracht zijn uitbetaald aan het statutaire personeel dat niet wordt overgedragen aan de Bank, en waarvan de noemer de som is van de lonen die diezelfde maand zijn uitbetaald aan het gehele statutaire personeel van de CBFA. Dit bedrag moet geïnd worden door de Schatkist uiterlijk binnen dertig dagen na de mededeling door de Administratie der Pensioenen van het door de Bank en de CBFA te storten bedrag. § 5. De CBFA blijft evenwel als enige het eventuele tekort dragen van het bedrag van de bijdragen die krachtens artikel 12, § 2 van de voornoemde wet van 28 april 1958 door haar zijn betaald ten opzichte van de last van de pensioenen die zijn uitbetaald voor de diensten bedoeld in de vorige paragraaf, gedurende een jaar of, prorata temporis, een fractie van een jaar voorafgaand aan de datum van de overdracht.

De CBFA legt dit eventuele tekort ten laste van de categorieën van ondernemingen die voorheen onderworpen waren aan het toezicht van de Controledienst voor de Verzekeringen, naar verhouding van de bijdragen die deze laatsten van de CBFA hebben ontvangen voor het jaar 2010 en krachtens het koninklijk besluit van 22 mei 2005.

Art. 340.De artikelen 187 en 188 van de programmawet van 27 december 2004 worden opgeheven.

Art. 341.In artikel 1, § 1, 3° van de wet van 27 juni 1963 tot vaststelling van het vakantiegeld voor de personeelsleden van sommige instellingen van openbaar nut, worden de woorden « en van de Nationale Bank van België » ingevoegd tussen de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, » en de woorden « wat betreft het personeel overgeplaatst van de Controledienst voor de Verzekeringen ».

Art. 342.In artikel 605bis van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002 en gewijzigd bij de wet van 12 mei 2004, worden de woorden « in de artikelen 120, 121, 123 en 125 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten » vervangen door de woorden « in de artikelen 120, 121 en 123 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en in artikel 36/21 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België ».

Art. 343.In artikel 2, I, 2° van het koninklijk besluit van 12 juni 1970 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut, van de publiekrechtelijke rechtspersonen en van de autonome overheidsbedrijven, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk, worden de woorden « en de Nationale Bank van België » ingevoegd tussen de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » en de woorden « wat betreft het personeel dat is overgeplaatst van de Controledienst voor de Verzekeringen ».

Art. 344.In artikel 30, § 2bis, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 13 januari 1973, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « in artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten » vervangen door de woorden « in artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en in artikel 36/22 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België »;2° in het derde lid worden de woorden « Hij kan voor de beroepen bedoeld in artikel 122 van de voormelde wet van 2 augustus 2002, verschillende regels vaststellen » vervangen door de woorden « Hij kan voor de beroepen bedoeld in artikel 122 van de voormelde wet van 2 augustus 2002 en in artikel 36/22 van de voormelde wet van 22 februari 1998 verschillende regels vaststellen.»; 3° in het vierde lid worden de woorden « het directiecomité van de CBF » vervangen door de woorden « het directiecomité van de CBFA of van de Nationale Bank van België, naargelang het geval ».

Art. 345.Voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 12bis, § 4 van de wet van 22 februari 1998 en 56 van de wet van 2 augustus 2002 is het koninklijk besluit van 22 mei 2005 betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA, genomen ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, en ter uitvoering van diverse wettelijke bepalingen betreffende de opdrachten van de CBFA, van toepassing tot het eventueel wordt opgeheven of vervangen, onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 346.

Art. 346.§ 1. Onverminderd artikel 345 wordt voormeld koninklijk besluit van 22 mei 2005 als volgt toegepast voor de dekking van de werkingskosten van de CBFA van het werkingsjaar 2011 : 1° onverminderd de artikelen 5, 6, 22 en 23 van het voormelde koninklijk besluit van 22 mei 2005, vraagt de CBFA de bijdragen op van de verzekeringsondernemingen, de kredietinstellingen, de beursvennootschappen, de verrekeningsinstellingen die geen kredietinstelling zijn, de bijkantoren in België van buitenlandse verrekeningsinstellingen die geen kredietinstelling zijn en van de naamloze vennootschap naar Belgisch recht « Interprofessionele Effectendeposito- en Girokas », als berekend overeenkomstig de artikelen 2, 10, 11 en 13 van het voormelde koninklijk besluit van 22 mei 2005 prorata temporis voor het deel van het jaar 2011 dat voorafgaat aan de datum van de overdracht;2° de bijdragen verschuldigd aan de CBFA op grond van de artikelen 5 en 22 van het voormelde koninklijk besluit worden berekend op basis van de som van de bijdragen verschuldigd aan de CBFA conform § 1, 1° en aan de Bank conform § 2, 1° en dienen inzonderheid voor de dekking van de werkingskosten voor het toezicht op de naleving van de regels als bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 3° en § 2 van de wet van 2 augustus 2002;3° na de overdracht van de personeelsleden als bedoeld in artikel 336, § 1, mag het aantal personeelsleden van de CBFA, berekend overeenkomstig artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 mei 2005 en uitgedrukt in voltijdse equivalenten, worden verhoogd tot maximum 275 personeelsleden;4° de berekeningen bedoeld in de artikelen 8, 9, 25 en 26 van voormeld koninklijk besluit van 22 mei 2005 worden op twee afzonderlijke perioden toegepast : de eerste lopende van 1 januari 2011 tot de datum van overdracht, en de tweede lopende van de datum van overdracht tot 31 december 2011.De revisor van de CBFA certifieert de berekeningen. § 2 Voor de tenuitvoerlegging van artikel 12bis, §4, van de wet van 22 februari 1998 voor het werkingsjaar 2011 gelden volgende bepalingen : 1° de bijdragen die verschuldigd zijn met toepassing van de artikelen 2, 10, 11 en 13 van het voormelde koninklijk besluit van 22 mei 2005 worden prorata temporis opgevraagd door de Bank voor het deel van het jaar 2011, met ingang van de datum van de overdracht, bij wijze van voorschot op de bijdragen die haar verschuldigd zullen zijn krachtens het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998. Om de Bank in staat te stellen over te gaan tot de opvraging van de bijdragen als bedoeld in de bepaling onder 1°, deelt de CBFA haar het bedrag mee van de individuele bijdragen van de betrokken ondernemingen. 2° De Bank kan de ondernemingen bedoeld in de bepaling onder 1° de uitzonderlijke uitgaven en lasten ten laste leggen die zij voor het toezicht heeft moeten maken krachtens de bepalingen van artikel 21, § 1, vierde en vijfde lid, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, krachtens de bepalingen van de artikelen 46, vijfde lid, 2° en 3° en 48, eerste lid, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, krachtens de artikelen 92, vijfde lid, 2° en 3°, 94, eerste lid van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, krachtens de bepalingen van hoofdstuk 7 van de wet van 2 februari 1998 dan wel voor de verwerking van niet-gestandaardiseerde gegevens verstrekt door gecontroleerde ondernemingen.De krachtens dit artikel verschuldigde bijdrage wordt betaald binnen een termijn van één maand na het verzoek tot betaling door de Bank. 3° Als het totaal van de op grond van de bepalingen onder 1° en 2° door de Bank geïnde bedragen, desgevallend vermeerderd met andere bijdragen of inkomsten geïnd voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998, als ingevoegd bij het onderhavige besluit, zoals berekend op 31 december 2011, groter is dan de bijdragen die door de betrokken categorieën van ondernemingen verschuldigd zijn krachtens het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van het voormelde artikel 12bis, betaalt de Bank het overschot terug aan de categorieën van ondernemingen bedoeld in de bepaling onder 1°, volgens de modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit genomen krachtens het voormelde artikel 12bis.4° Als het totaal van de op grond van de bepalingen onder 1° en 2° door de Bank geïnde bedragen, desgevallend vermeerderd met andere bijdragen of inkomsten geïnd voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998, als ingevoegd bij het onderhavige besluit, zoals berekend op 31 december 2011, kleiner is dan de bijdragen die door de betrokken categorieën van ondernemingen verschuldigd zijn krachtens het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van het voormelde artikel 12bis, doet de Bank voor het verschil een beroep op de categorieën van ondernemingen bedoeld in de bepaling onder 1°, volgens de modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit genomen krachtens het voormelde artikel 12bis.

Art. 347.In artikel 1, categorie C, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 april 2003, worden de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen » geschrapt.

Art. 348.Zolang de Koning geen uitvoering heeft gegeven aan hoofdstuk 20 « Bepalingen betreffende de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening en het toezicht op deze instellingen », stelt de CBFA de Bank in kennis van de beslissingen die zij, met betrekking tot een pensioeninstelling die onder toezicht van de Bank staat, neemt met toepassing van artikel 58quater, §§ 1 en 2, van de programmawet (I) van 24 december 2002, of met toepassing van artikel 49quater, §§ 1 en 2, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.

Art. 349.Zolang de CBFA en de Bank geen eigen organisatie hebben opgezet voor de activiteiten die werden samengevoegd krachtens artikel 118 van de wet van 2 augustus 2002, opgeheven bij artikel 23 van de wet van 2 juli 2010, en krachtens het koninklijk besluit van 17 september 2003, dat ter uitvoering van die bepaling werd genomen, blijven de dienstovereenkomsten die voor die activiteiten zijn gesloten tussen de Bank en de CBFA tot 31 maart 2012 van toepassing.

Beide instellingen kunnen overeenkomen dat deze datum vervroegd of verlaat wordt voor alle of een deel van die dienstovereenkomsten.

Art. 350.In artikel 4, § 1, eerste lid, van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales, vervangen bij de wet van 25 april 2007, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde streepje wordt opgeheven;2° het vijfde streepje, dat het vierde wordt, wordt als volgt vervangen : « - twee vertegenwoordigers van de Nationale Bank van België of hun vervangers.» HOOFDSTUK 2 2. - Inwerkingtreding

Art. 351.§ 1. Dit besluit treedt in werking op 1 april 2011. § 2. In afwijking van de eerste paragraaf hebben volgende bepalingen uitwerking vanaf de datum van afkondiging van onderhavig besluit : - artikel 220, in de mate dat het artikel 48, § 2 en § 5, van de wet van 2 augustus 2002 vervangt; - artikel 222, in de mate dat het artikel 49, § 6, van de wet van 2 augustus 2002 vervangt, met dien verstande dat het in uitvoering van deze laatste bepaling getroffen koninklijk besluit ten vroegste in werking treedt op 1 april 2011.

In afwijking van de eerste paragraaf bepaalt de Koning uiterlijk op 31 december 2015 de datum van inwerkingtreding van : - de artikelen 1, 202, 213, 234, 3°, 246 en 248; - artikel 45, § 1, 2°, d. van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, als ingevoegd door het onderhavige besluit; - hoofdstuk 20 « Bepalingen betreffende de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening en het toezicht op deze instellingen ». De Bank en de CBFA stellen, uiterlijk 31 december 2013, een verslag op waarin zij de Koning duiding verschaffen bij de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Art. 352.Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 maart 2011.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Pensioenen en Grote Steden, M. DAERDEN De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister van Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE

^