Etaamb.openjustice.be
Decreet van 14 maart 2008
gepubliceerd op 26 juni 2008

Decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen

bron
vlaamse overheid
numac
2008035636
pub.
26/06/2008
prom.
14/03/2008
ELI
eli/decreet/2008/03/14/2008035636/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 MAART 2008. - Decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen. HOOFDSTUK I. - Begrippenkader en toepassingsgebied

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder : 1° Structuurdecreet : het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;2° associatie : een vereniging zonder winstoogmerk, als vermeld in titel I, hoofdstuk VI, van het Structuurdecreet;3° beursstudent : een student die een studietoelage ontvangt van de Vlaamse Gemeenschap, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;4° creditbewijs : document of andere vorm van registratie waarin vastgelegd wordt dat een student een examen heeft afgelegd, en dat hij de competenties, verbonden aan een opleidingsonderdeel, heeft verworven;5° economische unie : overeenkomst over de financiële ondersteuning van een instelling van hoger onderwijs door een andere instelling van hoger onderwijs;6° Erkenningscommissie : de commissie, vermeld in artikel 9 van het Structuurdecreet;7° Flexibiliseringsdecreet : het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen;8° examencommissie : een commissie, als vermeld in titel III, hoofdstuk VI, afdeling 1, onderafdeling 3, van het Flexibiliseringsdecreet;9° financieringsboni : het extra puntengewicht voor beursstudenten, studenten met een functiebeperking, werkstudenten en voor opleidingen die stopgezet of afgebouwd worden;10° financieringspunten : het financieringsvolume, uitgedrukt in een aantal punten en berekend op basis van het aantal opgenomen studiepunten, het aantal verworven studiepunten en het aantal diploma's, en rekening houdend met het puntengewicht en de financieringsboni;11° gedelibereerde studiepunten : studiepunten waarvoor een student op basis van examens geen creditbewijs verworven heeft, maar waarvoor een examencommissie beslist heeft dat de bijbehorende opleidingsonderdelen niet hervat hoeven te worden.De examencommissie heeft verklaard dat de student geslaagd is voor het geheel van de opleidingsonderdelen in kwestie die hij tijdens de periode in kwestie heeft gevolgd; 12° generatiestudent : een student die zich, in een bepaald academiejaar, voor het eerst inschrijft met een diplomacontract voor een professioneel of academisch gerichte bachelor in het Vlaamse hoger onderwijs.Het statuut van generatiestudent geldt voor dat volledige academiejaar; 13° gezondheidsindex : het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen;14° herstructurering : onder herstructurering wordt begrepen : a) een fusie van twee of meer hogeronderwijsinstellingen tot een nieuwe hogeronderwijsinstelling;b) een combinatie van fusie en splitsing van hogeronderwijsinstellingen waarbij nieuwe hogeronderwijsinstellingen ontstaan;c) een overname van een hogeronderwijsinstelling door een andere hogeronderwijsinstelling;d) een overdracht van een of meer studiegebieden van een hogeronderwijsinstelling naar een andere instelling, waarbij deze laatste instelling onderwijsbevoegdheid heeft voor de overgedragen studiegebieden;15° Hoger Onderwijsregister : het register, vermeld in artikel 64 van het Structuurdecreet;16° Hogescholendecreet : het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;17° leerkrediet : het totale pakket van studiepunten dat een student gedurende zijn studieloopbaan kan inzetten voor een inschrijving onder diplomacontract in een initiële bachelor- of masteropleiding of een opleidingsonderdeel onder creditcontract en dat naargelang het aantal studiepunten waarvoor de student zich inschrijft en welke hij verwerft, kan evolueren;18° opgenomen studiepunten : studiepunten, verbonden aan de opleidingsonderdelen, waarvoor een student zich heeft ingeschreven in een bepaald academiejaar;19° student met een functiebeperking : een student die bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap een recht heeft geopend op een tegemoetkoming;20° Universiteitendecreet : het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;21° verworven studiepunten : studiepunten, verbonden aan de opleidingsonderdelen, waarvoor een student een creditbewijs heeft ontvangen;22° werkstudent : een student die aan al de volgende voorwaarden beantwoordt : a) hij is in het bezit van een bewijs van tewerkstelling in een dienstverband met een omvang van tenminste 80 uren per maand, of hij is in het bezit van een bewijs van uitkeringsgerechtigde werkzoekende en de opleiding kadert binnen het door een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling voorgestelde traject naar werk;b) hij is nog niet in het bezit van een tweede cyclusdiploma of masterdiploma;c) hij is ingeschreven in een studietraject met specifieke onderwijs- en leervormen en met specifieke modaliteiten van begeleiding en aanbod, dat als zodanig geregistreerd is in het Hoger Onderwijsregister.De afzonderlijke registratie in het Hoger Onderwijsregister impliceert niet dat het hier een nieuwe opleiding betreft, zoals bepaald in artikel 60septies van het Structuurdecreet.

Art. 3.De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op de hogescholen, vermeld in artikel 5 van het Structuurdecreet, met uitzondering van de Hogere Zeevaartschool, en op de universiteiten, vermeld in artikel 4 van hetzelfde decreet. De volgende bepalingen zijn van toepassing op de Hogere Zeevaartschool : 1° artikel 38;2° artikel 39, § 1;3° hoofdstuk IV.

Art. 4.De bepalingen van dit decreet worden vóór 1 januari 2014 onderworpen aan een evaluatie. Deze evaluatie omvat ten minste de volgende elementen : 1° de impact (effecten) van de financieringsboni en het Aanmoedigingsfonds op : a) de instroom, doorstroom en uitstroom, meer in het bijzonder van de ondervertegenwoordigde groepen in de studentenpopulatie;b) het beleid van de instellingen ten opzichte van deze ondervertegenwoordigde groepen;2° de impact van het financieringsmechanisme op de verdeling van de werkingsuitkering over de hogescholen en universiteiten en op de interne allocatie van de middelen in de instellingen;3° de evolutie en de impact van de elementen die de onderzoekssokkel en het variabel onderzoeksdeel bepalen;4° de vergelijking tussen de puntengewichten in het financieringsmechanisme, in internationale modellen en in de interne allocatiemodellen van de instellingen;5° het rationalisatieproces en de resultaten en effecten hiervan. De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop deze evaluatie wordt uitgevoerd. Zij bezorgt de resultaten van deze evaluatie na beraadslaging aan het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs en aan het Vlaams Parlement. HOOFDSTUK II. - Werkingsuitkeringen Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 5.Binnen de perken en volgens de voorwaarden bepaald in dit decreet, draagt de Vlaamse Gemeenschap met jaarlijkse uitkeringen bij in de financiering van de werking van de hogescholen en van de universiteiten.

Art. 6.§ 1. Die werkingsuitkeringen dragen bij in de dekking van de gewone uitgaven voor onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, de financiering van investeringen, de afbetaling van leningen en voor de administratie van de instelling, met inbegrip van de roerende uitrustingen. § 2. De hogescholen en de universiteiten kunnen de kosten die voortvloeien uit de samenwerkingsakkoorden, vermeld in de artikelen 94, 95 en 95bis, van het Structuurdecreet, of uit de deelneming aan de associaties, vermeld in titel I, hoofdstuk VI, van het Structuurdecreet, aanrekenen op de jaarlijkse werkingsuitkering. § 3. De uitgaven in verband met de sociale voorzieningen voor het personeel van de hogescholen en universiteiten, bezoldigd ten laste van de werkingsuitkering, kunnen aangerekend worden op de werkingsuitkering. § 4. Het universiteitsbestuur kan een bedrag uit het Bijzonder Onderzoeksfonds, dat krachtens artikel 168 van het Universiteitendecreet in elke universiteit werd ingesteld, bij het bedrag van de werkingsuitkering voegen voor de dekking van de gewone uitgaven, vermeld in § 1.

De Vlaamse Regering kan een maximumpercentage vastleggen van de bijdrage van de Vlaamse Gemeenschap in het Bijzonder Onderzoeksfonds dat getransfereerd mag worden naar de werkingsuitkering. Afdeling II. - De financieringsvoorwaarden

Art. 7.§ 1. Om in aanmerking te komen voor de financiering van een hogeschool of universiteit moet een student voldoen aan de volgende criteria : 1° inschrijving : studenten komen alleen in aanmerking als ze in het betreffende academiejaar met de instelling een diplomacontract of een creditcontract hebben gesloten en zijn ingeschreven voor : a) een of meer bachelor- of masteropleidingen, opgenomen in het Hoger Onderwijsregister;b) een of meer opleidingsonderdelen die behoren tot één of meer bachelor- of masteropleidingen;c) een schakelprogramma of een voorbereidingsprogramma voorafgaand aan een initiële masteropleiding;2° nationaliteit : studenten komen alleen in aanmerking als ze aan een van de volgende voorwaarden beantwoorden : a) ze zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte;b) ze zijn toegelaten of gemachtigd tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) ze zijn slachtoffer van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;d) ze zijn student met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;e) ze verblijven op 31 december van het betrokken academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig in België, en dit wettig verblijf werd niet verleend om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch werd het verleend in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;f) ze hebben op basis van de artikelen 10, 10bis, of 40 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating gekregen om een persoon, zoals bedoeld in § 1 of § 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of te vervoegen;g) ze zijn onderhorige van de landen die met België of de Vlaamse Gemeenschap een cultureel akkoord hebben gesloten, en ze hebben, binnen het kader en de grenzen van het cultureel akkoord, een studiebeurs gekregen van de Vlaamse Gemeenschap;h) ze zijn kandidaat vluchteling of hun ouders zijn kandidaat vluchteling en de student verblijft al van zijn minderjarigheid in België en heeft niet zelf een asielaanvraag ingediend.De asielaanvraag werd ontvankelijk verklaard voor 1 juni 2007 en hun procedure is nog lopende bij het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepsommissie voor Vluchtelingen, of bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen; i) het zijn andere personen dan de personen vermeld in a) tot en met h), en andere personen dan de personen die ten laste zijn van de nationale kredieten voor ontwikkelingssamenwerking zonder dat : - het aantal studiepunten gegenereerd door die buitenlandse studenten onder diplomacontract, meer bedraagt dan 2 % van het totale aantal studiepunten voor de berekening van de onderwijssokkel, zoals bepaald in artikel 11, voor die hogeschool of universiteit; - het aantal financieringspunten gegenereerd door die buitenlandse studenten onder diplomacontract, meer bedraagt dan 2 % van het totale aantal financieringspunten, berekend zoals bepaald in artikel 14, § 2, in de hogeschool of universiteit.

Voor de berekening van de financiering wordt rekening gehouden met de categorie waartoe de betrokkene behoort op het ogenblik van de inschrijving in het betreffende academiejaar; 3° leerkrediet : in een initiële bachelor- en masteropleiding komen studenten alleen in aanmerking als ze een positief leerkrediet hebben. § 2. In afwijking van § 1, 2°, wordt voor de transnationale Universiteit Limburg conform artikel 7 van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend in Maastricht op 18 januari 2001, enkel rekening gehouden met : 1° de studenten die de Belgische nationaliteit bezitten;2° de studenten met een andere nationaliteit dan de Belgische of de Nederlandse, die pro rata aangerekend worden aan elk van de verdragsluitende partijen volgens de aantallen studenten die respectievelijk de Nederlandse en de Belgische nationaliteit bezitten. Voor de bepaling van die aantallen wordt rekening gehouden met de nationaliteit van de betrokkenen op het ogenblik van de inschrijving voor het academiejaar in kwestie.

Art. 8.§ 1. Het aantal opgenomen en verworven studiepunten van een student wordt berekend over een academiejaar.

Het instellingsbestuur legt het tijdstip, eventueel per semester, vast tot waarop wijzigingen van of in een diplomacontract, die gevolgen hebben voor het aantal opgenomen studiepunten, mogelijk zijn. In ieder geval valt de uiterste datum voor wijzigingen vóór de start van de examens die betrekking hebben op de desbetreffende opgenomen studiepunten.

Het instellingsbestuur legt tevens het tijdstip vast tot waarop het mogelijk is dat bij het voortijdig beëindigen van een opleiding de student uitgeschreven wordt voor het aantal opgenomen studiepunten. De uiterste datum van uitschrijving voor het aantal opgenomen studiepunten bij de voortijdige beëindiging van een opleiding valt voor de eerste examenperiode, vastgelegd voor de desbetreffende opleiding.

Het instellingsbestuur maakt de regels daarvoor op duidelijke wijze kenbaar, ten minste één maand voor de start van de inschrijvingen.

Uitschrijvingen voor opleidingsonderdelen door studenten onder creditcontract kunnen geen wijzigingen geven in het aantal opgenomen studiepunten. § 2. Voor de berekening van de financiering voor initiële bachelor- en masteropleidingen van een instelling komen enkel de opgenomen en verworven studiepunten in aanmerking waarvoor de student een toereikend leerkrediet heeft op het moment van de inschrijving. Afdeling III. - Het financieringsmechanisme

Onderafdeling I. - De samenstelling van de enveloppe

Art. 9.§ 1. De totale werkingsuitkering (Wtot) voor de hogescholen en de universiteiten is samengesteld uit de volgende componenten : 1° een onderwijssokkel voor de hogescholen en universiteiten (SOW);2° een variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen (VOWprof);3° een variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de hogescholen (VOWac);4° een variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun);5° een onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun);6° een variabel onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun). § 2. Bij de universiteiten is de verhouding (sokkel onderwijs SOWun + variabel onderwijsdeel VOWun) ten opzichte van (sokkel onderzoek SOZun + variabel onderzoeksdeel SOZun) gelijk aan 55 %/45 %. Hierbij is de sokkel onderwijs SOWun gelijk aan de som van de onderwijssokkels van alle universiteiten, berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 13. § 3. Voor de componenten, vermeld in § 1, worden de volgende bedragen vastgelegd (uitgedrukt in euro) : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Van het bedrag VOWac is 60.379.868,14 euro, hierna het bedrag VOWhko genoemd, voorzien voor de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten aan de hogescholen. Indien het bedrag voor het variabel onderwijsdeel VOWac evolueert overeenkomstig de bepalingen vermeld artikel 10, dan wordt het bedrag VOWhko met hetzelfde percentage aangepast.

Vanaf het begrotingsjaar 2011 : 1° kunnen de bedragen VOWun en VOZun afwijken van de bedragen, vermeld in het eerste lid, rekening houdend met de bepaling vermeld in § 2;2° kunnen de bedragen VOWprof, VOWac en VOWun afwijken van de bedragen, vastgelegd in het eerste lid, rekening houdend met de bepalingen, vermeld in artikel 10. Vanaf het begrotingsjaar 2014 tot en met het begrotingsjaar 2017 wordt het bedrag van de onderzoekssokkel SOZun jaarlijks met 1.250.000 euro verminderd. Dit bedrag wordt jaarlijks toegevoegd aan het bedrag van het variabel onderzoeksdeel VOZun. § 4. De volgende bedragen worden toegevoegd aan de totale werkingsuitkering (Wtot) van de hogescholen en universiteiten (uitgedrukt in k euro ) : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De volgende bedragen worden toegevoegd aan de totale werkingsuitkering van de hogescholen (uitgedrukt in euro) in het kader van de HOSP-middelen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 5. Vanaf het begrotingsjaar 2008 worden de bedragen, vermeld in § 3 en § 4, geïndexeerd aan de hand van de volgende formule : 1° 80 % van de bedragen volgen de evolutie van de gezondheidsindex;2° 20 % van de bedragen volgen 75 % van de evolutie van de gezondheidsindex.

Art. 10.§ 1. In de begrotingsjaren 2011 tot en met 2014 volgen de bedragen voor de variabele onderwijsdelen VOWprof, VOWac en VOWun, vermeld in artikel 9, de evolutie van het aantal opgenomen studiepunten in het desbetreffende onderwijsdeel. De bedragen voor de variabele onderwijsdelen VOWprof, VOWac en VOWun evolueren als volgt : 1° als het aantal opgenomen studiepunten in een variabel onderwijsdeel berekend voor het begrotingsjaar t, toeneemt met ten minste 2 % ten opzichte van de referentiepunten, vermeld in het tweede lid, dan neemt het bedrag voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in dat begrotingsjaar toe met 2 %;2° als het aantal opgenomen studiepunten in een variabel onderwijsdeel berekend voor het begrotingsjaar t, daalt met ten minste 2 % ten opzichte van de referentiepunten, vermeld in het tweede lid, dan vermindert het bedrag voor het desbetreffend variabel onderwijsdeel in dat begrotingsjaar met 2 %. Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een variabel onderwijsdeel voor het begrotingsjaar t worden het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich ingeschreven hebben voor initiële bachelor- of masteropleidingen of voor basisopleidingen in afbouw binnen het desbetreffende variabel onderwijsdeel. Voor de overgangsjaren 2001-2002 tot en met 2004-2005 wordt het aantal opgenomen studiepunten vervangen door het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in het desbetreffende academiejaar, vermenigvuldigd met een factor 57.

De eerste referentiepunten in een variabel onderwijsdeel VOWprof, VOWac of VOWun zijn gelijk aan het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in de academiejaren 2001-2002 tot en met 2005-2006, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen in het voorgaande lid.

Bij elke daling of stijging van het aantal opgenomen studiepunten met 2 % of meer in een variabel onderwijsdeel worden er nieuwe referentiepunten vastgelegd voor dat onderwijsdeel. De nieuwe referentiepunten zijn gelijk aan de vorige referentiepunten plus of min 2 %.

In het variabel onderwijsdeel VOWac worden de opgenomen studiepunten gegenereerd in de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten niet in aanmerking genomen voor de berekeningen vermeld in deze paragraaf. § 2. Vanaf het begrotingsjaar 2015 evolueren de bedragen voor de variabele onderwijsdelen VOWprof, VOWac en VOWun, vermeld in artikel 9, als volgt : 1° als het totale aantal financieringspunten voor een variabel onderwijsdeel, berekend voor het begrotingsjaar t overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 14, § 2, toeneemt met ten minste 2 % ten opzichte van de referentiepunten, vermeld in het tweede lid, dan neemt het bedrag voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in dat begrotingsjaar toe met 2 %;2° als het totale aantal financieringspunten voor een variabel onderwijsdeel, berekend voor het begrotingsjaar t overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 14, § 2, daalt met ten minste 2 % ten opzichte van de referentiepunten, vermeld in het tweede lid, dan vermindert het bedrag voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in dat begrotingsjaar met 2 %. De eerste referentiepunten zijn gelijk aan het totale aantal financieringspunten, berekend voor respectievelijk het variabel onderwijsdeel VOWprof, VOWac en VOWun voor het begrotingsjaar 2014, overeenkomstig de bepalingen in artikel 14, § 2.

Bij elke daling of stijging van het aantal financieringspunten met 2 % of meer in een variabel onderwijsdeel worden er nieuwe referentiepunten vastgelegd voor dat onderwijsdeel. De nieuwe referentiepunten zijn gelijk aan de vorige referentiepunten plus of min 2 %.

In het variabel onderwijsdeel VOWac worden de financieringspunten gegenereerd in de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten niet in aanmerking genomen voor de berekeningen vermeld in deze paragraaf. § 3. Na elke stijging of daling van het bedrag van een variabel onderwijsdeel wordt dat bedrag vastgelegd en is het de vertrekbasis voor de toekomstige berekeningen. § 4. De Vlaamse Regering voert jaarlijks een analyse uit van de evolutie van het aantal financieringspunten in elk variabel onderwijsdeel en van de evolutie van de instroom, doorstroom en uitstroom.

Voor zover de waarde van een financieringspunt in het desbetreffende variabele onderwijsdeel ten minste 2 % lager is dan de gemiddelde waarde per financieringspunt over de drie variabele onderwijsdelen heen, wordt de aanpassing van een variabel onderwijsdeel geannuleerd in het geval van een daling van het aantal financieringspunten in het betreffende onderwijsdeel met meer dan 2 %. Deze afwijking van § 1 geldt tot en met het begrotingsjaar 2013.

De waarde van een financieringspunt in een variabel onderwijsdeel in het begrotingsjaar t is gelijk aan het bedrag van het betreffende variabel onderwijsdeel, vermeld in artikel 9, gedeeld door het totale aantal financieringspunten van dat variabel onderwijsdeel, berekend voor het begrotingsjaar t overeenkomstig de bepalingen in artikel 14, § 2.

In het variabel onderwijsdeel VOWac is de waarde van een financieringspunt in het begrotingsjaar t gelijk aan het bedrag VOWac verminderd met het bedrag VOWhko en gedeeld door het totale aantal financieringspunten, met uitzondering van de financieringspunten gegenereerd in de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten, in het variabel onderwijsdeel VOWac, berekend voor het begrotingsjaar t overeenkomstig de bepalingen in artikel 14, § 2.

Onderafdeling II. - De onderwijssokkel

Art. 11.§ 1. Voor de berekeningen van de onderwijssokkel wordt voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een instelling (OSTPi) voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een initiële bachelor- of masteropleiding in de desbetreffende instelling. § 2. Als een instelling een opleiding afbouwt of stopzet, zoals vermeld in artikel 24, of in het kader van een herstructurering een of meer opleidingen overdraagt, zoals vermeld in artikel 25, dan wordt het aantal opgenomen studiepunten voor het berekenen van de onderwijssokkel berekend overeenkomstig de bepalingen vermeld in respectievelijk artikel 24 en artikel 25. § 3. Voor de berekeningen voor de onderwijssokkel worden de Universiteit Hasselt en de transnationale Universiteit Limburg als één universiteit beschouwd.

Art. 12.Om voor een onderwijssokkel in het begrotingsjaar t in aanmerking te komen, moet een hogeschool of universiteit voldoen aan de minimale instellingsnorm, waarbij het aantal opgenomen studiepunten in de desbetreffende instelling OSTPi, berekend zoals bepaald in artikel 11, groter is dan of gelijk is aan 90.000.

Art. 13.§ 1. Voor de berekening van de onderwijssokkel van een hogeschool of universiteit (SOWi) wordt het bedrag van de totale onderwijssokkel SOW, vermeld in artikel 9, en verminderd met de forfaitaire sokkel van de transnationale Universiteit Limburg/Universiteit Hasselt, vermeld in § 3, omgeslagen over de hogescholen en universiteiten die voldoen aan de minimale instellingsnorm op basis van het aantal opgenomen studiepunten, vermenigvuldigd met een gewichtsfactor, overeenkomstig de volgende formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : 1° SOWi gelijk is aan de onderwijssokkel van instelling i;2° gOSTPi gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten OSTPi in instelling i, berekend overeenkomstig artikel 11 en vermenigvuldigd met de gewichtsfactor, vermeld in § 2;3° SOWa gelijk is aan de totale onderwijssokkel, vermeld in artikel 9, verminderd met het bedrag van de forfaitaire sokkel van de transnationale Universiteit Limburg/Universiteit Hasselt. De sommatie i loopt over alle instellingen die voldoen aan de minimale instellingsnorm. § 2. Per instelling wordt het aantal opgenomen studiepunten OSTPi vermenigvuldigd met de volgende gewichtsfactor : 1° het aantal opgenomen studiepunten dat kleiner is dan of gelijk is aan 360.000 : factor 3; 2° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 360.000 en kleiner is dan of gelijk is aan 720.000 : factor 2; 3° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 720.000 : factor 0. § 3. De onderwijssokkel van de transnationale Universiteit Limburg/Universiteit Hasselt, berekend overeenkomstig § 1, wordt verhoogd met een forfaitaire sokkel van 1.057.000 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2008 wordt dit bedrag geïndexeerd volgens de bepalingen in artikel 9, § 5.

Onderafdeling III. - Het variabel onderwijsdeel

Art. 14.§ 1. Voor de berekening van het variabel onderwijsdeel van een hogeschool of universiteit (VOWi) worden de bedragen, vermeld in artikel 9, omgeslagen over de verschillende hogescholen of universiteiten op basis van het aantal financieringspunten overeenkomstig de volgende formule : 1° voor de hogescholen VOWi = VOWi-prof + VOWi-ac + VOWi-hko waarbij : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : a) VOWi gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor hogeschool i;b) VOWi-prof gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen in hogeschool i;c) VOWi-ac gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen, met uitzondering van de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten, in hogeschool i;d) VOWi-hko gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten in hogeschool i;e) FPi-prof gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de professioneel gerichte opleidingen in hogeschool i;f) VOWprof gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen, vermeld in artikel 9;g) FPi-ac gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de academisch gerichte opleidingen, met uitzondering van de opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten in hogeschool i;h) VOWac gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in de hogescholen, vermeld in artikel 9;i) FPi-hko gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten in hogeschool i;j) VOWhko gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten in de hogescholen, vermeld in artikel 9. De sommatie i loopt over het aantal hogescholen die respectievelijk professioneel of academisch gerichte opleidingen aanbieden; 2° voor de universiteiten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : a) VOWi-un gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;b) FPi-un gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;c) VOWun gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten, vermeld in artikel 9. De sommatie i loopt over het aantal universiteiten. § 2. De financieringspunten, vermeld in § 1, worden als volgt berekend : FPi = FPi-input + FPi-output + FPi-diploma + FPi-credit; waarbij : a) FPi gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in instelling i;b) FPi-input gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in instelling i, zoals bepaald in artikel 15;c) FPi-output gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in instelling i, zoals bepaald in artikel 16;d) FPi-diploma gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in instelling i, zoals bepaald in artikel 17;e) FPi-credit gelijk is aan het aantal financieringspunten in instelling i, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten door studenten onder creditcontract, zoals bepaald in artikel 20.

Art. 15.§ 1. Het aantal financieringspunten FPi-input in het begrotingsjaar t is gelijk aan de som van de producten van het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten per opleiding, zoals bepaald in § 2, over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 en het overeenkomstige puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23. § 2. Voor de berekening van het aantal opgenomen studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract zich heeft ingeschreven voor een initiële bacheloropleiding tot op het ogenblik dat de student 60 studiepunten heeft verzameld in één en dezelfde bacheloropleiding.

Voor de vaststelling van die eerste 60 studiepunten in één en dezelfde bacheloropleiding worden de volgende studiepunten in aanmerking genomen : 1° het aantal studiepunten waarvoor de student een creditbewijs ontvangen heeft in de desbetreffende bacheloropleiding;2° het aantal studiepunten waarvoor de student in de desbetreffende bacheloropleiding een vrijstelling heeft gekregen voor een opleidingsonderdeel. § 3. Met behoud van de toepassing van de bepalingen in artikel 8 behoudt een instelling het aantal opgenomen studiepunten door een generatiestudent als die student zich heroriënteert door in de loop van hetzelfde academiejaar te veranderen van opleiding en instelling, tenzij de uitschrijving plaatsvindt voor de start van het academiejaar. § 4. Het aantal opgenomen studiepunten, berekend overeenkomstig § 2, door een beursstudent, door een student met een functiebeperking en door een werkstudent wordt vermenigvuldigd met een factor 1,5.

In het geval dat een student beantwoordt aan meer dan één categorie van studentenkenmerken, vermeld in het eerste lid, dan wordt het aantal opgenomen studiepunten van de student verhoogd met de helft van het aantal opgenomen studiepunten van die student voor elke categorie van studentenkenmerken van toepassing op de betreffende student.

Art. 16.§ 1. Voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-output wordt in aanmerking genomen : 1° voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de initiële bacheloropleidingen (FPi-output-initieel) en in de bachelor-na-bacheloropleidingen (FPi-output-banaba);2° voor de academisch gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de initiële bachelor- en masteropleidingen, in de schakelprogramma's en in de voorbereidingsprogramma's voorafgaand aan een initiële masteropleiding (FPi-output-initieel);3° voor de academisch gerichte opleidingen in de universiteiten : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de initiële bachelor- en masteropleidingen, in de schakelprogramma's en in de voorbereidingsprogramma's voorafgaand aan een initiële masteropleiding (FPi-output-initieel) en het aantal gegenereerde studiepunten in de opleiding huisartsgeneeskunde, zoals bepaald in § 5. § 2. Het aantal financieringspunten FPi-output in het begrotingsjaar t is gelijk aan de som van de producten van het gemiddelde aantal verworven studiepunten per opleiding, zoals bepaald in § 3, en het aantal gegenereerde studiepunten, zoals bepaald in § 5, over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 en het overeenkomstige puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23. § 3. Voor de vaststelling van het aantal verworven studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract een creditbewijs ontvangen heeft : 1° voor de berekening van FPi-output-initieel : a) in een initiële bacheloropleiding de studiepunten die niet op basis van inputfinanciering, zoals vermeld in artikel 15, worden gefinancierd;b) in een initiële masteropleiding;c) in een schakelprogramma;d) in een voorbereidingsprogramma voorafgaand aan een initiële masteropleiding;2° voor de berekening van FPi-output-banaba : in een bachelor-na-bacheloropleiding vermenigvuldigd met een factor 0,5. § 4. Het aantal verworven studiepunten FPi-output-initieel berekend zoals bepaald in § 3, door een beursstudent, door een student met een functiebeperking of door een werkstudent wordt vermenigvuldigd met een factor 1,5.

In het geval dat een student beantwoordt aan meer dan één categorie van studentenkenmerken, vermeld in het eerste lid, dan wordt het aantal verworven studiepunten van de student verhoogd met de helft van het aantal verworven studiepunten van die student voor elke categorie van studentenkenmerken van toepassing op de betreffende student. § 5. Elk met succes voltooide opleiding in de huisartsgeneeskunde genereert 120 studiepunten als aan elk van de volgende voorwaarden voldaan is : 1° de opleiding voldoet aan de voorschriften van de Europese richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005;2° er is een formele evaluatie van de leerresultaten;3° er vindt om de acht jaar een externe beoordeling plaats van de kwaliteit van de academische vorming in relatie tot de gehele opleiding, gecoördineerd door de Vlaamse Interuniversitaire Raad volgens het protocol waarvan sprake in artikel 93 van het Structuurdecreet. § 6. Bij de initiële masteropleidingen van 120 studiepunten in de studiegebieden Wetenschappen en Biomedische wetenschappen wordt gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf het academiejaar 2007-2008, het aantal door een student verworven studiepunten dat in aanmerking komt voor financiering beperkt tot 60 voor de gehele masteropleiding.

Art. 17.§ 1. Voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-diploma wordt in aanmerking genomen : 1° voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de initiële bacheloropleidingen (FPi-diploma-initieel) en in de bachelor-na-bacheloropleidingen (FPi-diploma-banaba);2° voor de academisch gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de initiële masteropleidingen (FPi-diploma-initieel);3° voor de academisch gerichte opleidingen in de universiteiten : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de initiële masteropleidingen (FPi-diploma-initieel). § 2. Het aantal financieringspunten FPi-diploma in het begrotingsjaar t is gelijk aan de som van de producten van het gemiddelde aantal uitgereikte diploma's per opleiding, zoals bepaald in § 3, over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 en het overeenkomstige puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23, en een factor 30. § 3. Voor de vaststelling van het aantal uitgereikte diploma's per opleiding komen in aanmerking : 1° voor de berekening van FPi-diploma-initieel : a) voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal uitgereikte initiële bachelordiploma's;b) voor de academisch gerichte opleidingen in de hogescholen en in de universiteiten : het aantal uitgereikte initiële masterdiploma's;2° voor de berekening van FPi-diploma-banaba : het aantal uitgereikte diploma's van bachelor-na-bacheloropleidingen, vermenigvuldigd met een factor 0,5. § 4. Alleen de diploma's, uitgereikt aan studenten die voor minstens de helft van de studiepunten van de desbetreffende opleiding een creditbewijs ontvangen hebben in de instelling die het diploma uitreikt, worden in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-diploma.

In afwijking van de bepaling in het eerste lid komen diploma's van professioneel gerichte bacheloropleidingen, uitgereikt aan studenten die reeds een diploma behaald hebben in het hoger beroepsonderwijs, in aanmerking voor de diplomabonus van 30 studiepunten, zoals bedoeld in § 2 van dit artikel.

De diploma's uitgereikt aan studenten die zich een tweede maal ingeschreven hebben voor een bachelor- of masteropleiding en die al in het bezit zijn van een diploma voor die opleiding, worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-diploma. § 5. Het aantal uitgereikte diploma's FPi-diploma-initieel, berekend zoals bepaald in § 3, aan beursstudenten, aan studenten met een functiebeperking en aan werkstudenten wordt vermenigvuldigd met een factor 1,5.

In het geval dat een student beantwoordt aan meer dan één categorie van studentenkenmerken, vermeld in het eerste lid, dan wordt de diplomabonus van de student verhoogd met de helft van die diplomabonus voor elke categorie van studentenkenmerken van toepassing op de betreffende student.

Art. 18.De Vlaamse Regering kan beslissen om vanaf het academiejaar 2009-2010 voor andere categorieën van studenten met een functiebeperking dan de categorie vermeld in artikel 2, 19°, een financieringsbonus in te voeren voor de berekening van de financieringspunten FPi-input, FPi-output en FPi-diploma. De studenten met een functiebeperking behorende tot deze categorieën hebben extra faciliteiten nodig om aan het leerproces te kunnen deelnemen. De hoogte van de financieringsbonus ligt tussen 1,1 en 1,5.

De Vlaamse Regering baseert haar beslissing op de resultaten van onderzoek, waaruit blijkt dat de functiebeperkingen op een betrouwbare en eenduidige wijze te diagnosticeren zijn.

Voor wat betreft het vaststellen van de hoogte van de financieringsbonus baseert de Vlaamse Regering haar beslissing op de resultaten van onderzoek, dat op basis van de benodigde extra faciliteiten aangeeft welke financieringsbonus verantwoord en noodzakelijk is.

Art. 19.De Vlaamse Regering kan vanaf het begrotingsjaar 2011 een bedrag van ten hoogste 1 % voorafnemen van het bedrag van de totale werkingsuitkering, vermeld in artikel 9, voor de bijkomende financiering van bachelor-na-bacheloropleidingen en voor de financiering van master-na-masteropleidingen.

Dit bedrag wordt verdeeld over de in aanmerking komende opleidingen op basis van het aantal verworven studiepunten en het aantal uitgereikte diploma's.

De Erkenningscommissie beoordeelt op een vergelijkende wijze de ingediende aanvragen van de instellingen die voor één of meerdere van hun bachelor-na-bacheloropleidingen of master-na-masteropleidingen in aanmerking willen komen voor de financiering bedoeld in het eerste lid. De Erkenningscommissie voert deze beoordeling uit aan de hand van de volgende criteria : 1° de maatschappelijke meerwaarde, zoals de behoeften op de arbeidsmarkt;2° de wetenschappelijke relevantie als het gaat om master-na-masteropleidingen;3° de kwaliteit van de opleidingen zoals die blijkt uit de visitatierapporten. Op basis van de vergelijkende beoordeling stelt de Erkenningscommissie een lijst voor van de in aanmerking komende bachelor-na-bacheloropleidingen en een lijst van de in aanmerking komende master-na-masteropleidingen.

Het instellingsbestuur dient vóór 1 januari 2010 bij de Erkenningscommissie een aanvraag in voor de volledige financiering van een bachelor-na-bacheloropleiding en voor de gedeeltelijke financiering van een master-na-masteropleiding. De Erkenningscommissie bepaalt de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvraag gevoegd moet worden. De Erkenningscommissie maakt haar voorstel van lijst bekend ten laatste op 1 juni 2010.

Op basis van de voorstellen van de Erkenningscommissie, het beschikbare budget en de gemiddelde bezettingsgraad van de opleidingen tijdens de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 als t het jaartal is van het eerste begrotingsjaar van de periode van vijf jaar, stelt de Vlaamse Regering de definitieve lijst vast. De Vlaamse Regering herziet om de vijf jaar de lijsten op basis van nieuwe aanvragen en een evaluatie van de gefinancierde opleidingen.

Art. 20.Het aantal financieringspunten FPi-credit in het begrotingsjaar t is gelijk aan het gemiddelde aantal gewogen studiepunten waarvoor studenten die met de instelling een creditcontract gesloten hebben, een creditbewijs behaald hebben over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2.

De studiepunten waarvoor studenten onder creditcontract een creditbewijs behaald hebben in een instelling, worden verdeeld over de studiegebieden waarvoor de instelling onderwijsbevoegdheid heeft pro rata het aantal financieringspunten FPi-output in de studiegebieden en vermenigvuldigd met het puntengewicht van het betreffende studiegebied, zoals vastgelegd in artikel 23.

Art. 21.Als een instelling een initiële bachelor- of masteropleiding afbouwt of stopzet, zoals vermeld in artikel 24, of in het kader van een herstructurering een of meer opleidingen overdraagt, zoals vermeld in artikel 25, dan wordt het aantal financieringspunten voor die opleiding berekend overeenkomstig de bepalingen vermeld in respectievelijk artikel 24 en artikel 25.

Art. 22.De totale omvang van de middelen die gegenereerd worden door de toepassing van de voorschriften inzake financieringsboni voor beursstudenten, werkstudenten en studenten met een functiebeperking kan : 1° in het onderwijsvariabel deel voor de professionele opleidingen aan de hogescholen niet meer bedragen dan 15 % van het totaal VOWprof;2° in het onderwijsvariabel deel voor de academische opleidingen aan de hogescholen niet meer bedragen dan 10 % van het totaal VOWac;3° in het onderwijsvariabel deel voor de academische opleidingen aan de universiteiten niet meer bedragen dan 8 % van het totaal VOWun. Vanaf het begrotingsjaar 2010 wordt het percentage, vastgelegd voor de academische opleidingen in punt 3°, opgetrokken tot 10 %.

Indien het aandeel van die middelen de in het eerste lid genoemde percentages overschrijdt dan worden de extra puntengewichten proportioneel verminderd voor de berekening van de werkingsuitkeringen van het desbetreffende begrotingsjaar.

Voor de berekening van de financieringspunten in het kader van de evolutie van de bedragen voor de variabele onderwijsdelen VOWprof, VOWac en VOWun, zoals bedoeld in artikel 10 van dit decreet, is deze proportionele vermindering van de extra puntengewichten niet van toepassing.

Art. 23.§ 1. Voor de berekening van het aantal financieringspunten wordt het puntengewicht van de studiegebieden als volgt vastgelegd : 1° voor de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° voor de academisch gerichte opleidingen aan de hogescholen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3° voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2.Opleidingen die over de studiegebieden heen gerangschikt worden, worden voor de bepaling van het puntengewicht gerangschikt in het studiegebied met het laagste puntengewicht dat in de combinatie voorkomt. § 3. In afwijking van § 1, 2°, bedraagt het puntengewicht voor de academisch gerichte opleidingen in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde voor de berekening van de financieringspunten voor het begrotingsjaar 2008 1,0333 en voor het begrotingsjaar 2009 1,0666. § 4. In de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunst wordt een bijkomend puntengewicht toegekend overeenkomstig het volgende schema : 1° studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst : a) voor de organisatie van de academische bachelor- en masteropleiding in de beeldende kunsten en van de academische bachelor- en masteropleiding in het productdesign samen, wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a) en b), in een hogeschool, met een maximum van 24 000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 2;b) voor de organisatie van de academische bachelor- en masteropleiding in de audiovisuele kunsten samen, wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a) en b), in een hogeschool, met een maximum van 18 000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 2;c) voor de organisatie van de academische bachelor- en masteropleiding in de conservatie en de restauratie samen, wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a) en b), in een hogeschool, met een maximum van 6 000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 2;2° studiegebied Muziek en podiumkunsten : a) voor de organisatie van de academische bachelor- en masteropleiding in de muziek en van de academische bachelor- en masteropleiding in het drama samen, wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a) en b), in een hogeschool, met een maximum van 27 000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 3;b) voor de organisatie van de professionele bacheloropleiding in de musical wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a), in een hogeschool, met een maximum van 2400 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 3;c) voor de organisatie van de professionele bacheloropleiding in de dans wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a), in een hogeschool, met een maximum van 1 500 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 4. Voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-diploma-initieel, vermeld in artikel 17, is voor de opleidingen vermeld in het eerste lid, het puntengewicht gelijk aan de som van het puntengewicht van het studiegebied waaronder deze opleiding ressorteert, vermeld in § 1, en het bijkomende puntengewicht voor deze opleiding, vermeld in het eerste lid.

Voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-input, vermeld in artikel 15, en het aantal financieringspunten FPi-output, vermeld in artikel 16, is voor de opleidingen vermeld in het eerste lid, het puntengewicht voor de berekening van de bijkomende financieringspunten gegenereerd door de financieringsboni voor beursstudenten, studenten met een functiebeperking en werkstudenten gelijk aan de som van het puntengewicht van het studiegebied waaronder deze opleiding ressorteert, vermeld in § 1, en het bijkomende puntengewicht voor deze opleiding, vermeld in het eerste lid.

Bij een herstructurering, vermeld in artikel 2, 14°, kan de Vlaamse Regering de aantallen wijzigen die zijn vastgelegd in deze paragraaf.

In voorkomend geval kan de Vlaamse Regering bepalen dat de maximale aantallen gelden per vestigingsplaats. § 5. Voor de academisch gerichte opleidingen aan de hogescholen is het puntengewicht van de voorbereidingsprogramma's voorafgaand aan een initiële masteropleiding en van de schakelprogramma's gelijk aan het puntengewicht van het studiegebied waaronder het programma valt.

Voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten is het puntengewicht van de voorbereidingsprogramma's voorafgaand aan een initiële masteropleiding en van de schakelprogramma's gelijk aan 1 in die studiegebieden waar het puntengewicht overeenkomstig § 1, 3°, gelijk is aan 1.

Voor de voorbereidingsprogramma's en schakelprogramma's die ressorteren onder de andere studiegebieden is het puntengewicht gelijk aan 2.

Onderafdeling IV. - Herstructurering van het opleidingenaanbod

Art. 24.§ 1. Als een instelling een initiële bachelor- of masteropleiding afbouwt of stopzet vanaf of in het academiejaar t-1/t, dan gelden de volgende bepalingen voor de berekening van de werkingsuitkering : 1° voor de berekening van de onderwijssokkel wordt gedurende een periode die gelijk is aan het dubbele van de studieduur van die opleiding het aantal opgenomen studiepunten, berekend voor het begrotingsjaar t+1, in aanmerking genomen.Na afloop van die periode worden de aldus bevroren opgenomen studiepunten jaarlijks verminderd met 20 %; 2° voor de berekening van het variabel onderwijsdeel wordt gedurende een periode die gelijk is aan het dubbele van de studieduur van deze opleiding het aantal financieringspunten voor die opleiding, berekend voor het begrotingsjaar t+1, in aanmerking genomen.Na afloop van die periode worden de aldus bevroren financieringspunten jaarlijks verminderd met 20 %.

Bij de vaststelling van de studieduur, vermeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van een modeltraject van 60 studiepunten per academiejaar. § 2. Op voorwaarde dat de Vlaamse Regering een sociaal plan heeft goedgekeurd voor de opleiding die afgebouwd of stopgezet wordt, ontvangt de instelling hiervoor een bonus : het aantal financieringspunten voor die opleiding, berekend zoals bepaald in § 1, 2°, wordt vermenigvuldigd met een factor 1,5.

Het sociaal plan voorziet voor de personeelsleden die hun opdracht of een deel van hun opdracht in de betreffende opleiding vervulden in : 1° professionele omscholing;2° begeleiding en outplacement;3° mogelijkheden tot mobiliteit;4° de mogelijkheid om een opdracht aan een andere onderwijsinstelling uit te oefenen, overeenkomstig artikel 95, § 2, van het Structuurdecreet. § 3. In afwijking van § 1 kan de Vlaamse Regering de financieringsduur van een stopgezette opleiding of een opleiding in afbouw verlengen. § 4. De bepalingen in § 1, § 2 en § 3, zijn niet van toepassing op : 1° de opleidingen die geschrapt worden uit het Hoger Onderwijsregister, overeenkomstig artikel 56, § 2, van het Structuurdecreet;2° de opleidingen die afgebouwd worden parallel met de uitbouw van een nieuwe opleiding, zoals bepaald in artikel 61, § 1, van het Structuurdecreet;3° de opleidingen die afgebouwd worden in het kader van een uitwisseling van opleidingen, zoals bepaald in artikel 63 van het Structuurdecreet. § 5. De hogescholen en universiteiten delen jaarlijks voor 1 mei de opleidingen die ze het daaropvolgende academiejaar willen afbouwen of stopzetten, mee aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. § 6. Bij de afbouw of bij het stopzetten van een opleiding nemen de instellingsbesturen de nodige maatregelen zodat de studenten hun opleiding kunnen voltooien binnen een redelijke termijn. § 7. Een stopgezette opleiding wordt geschrapt uit het Hoger Onderwijsregister.

Art. 25.§ 1. Als in het kader van een herstructurering een instelling vanaf het academiejaar t-1/t één of meer van haar opleidingen overdraagt of haar onderwijsbevoegdheid in een of meer studiegebieden geheel overdraagt aan een andere instelling die deze opleiding of opleidingen krachtens het Structuurdecreet aanbiedt of die krachtens het Structuurdecreet onderwijsbevoegdheid heeft in dezelfde studiegebieden, dan gelden de volgende bepalingen voor de berekening van de werkingsuitkeringen : 1° voor de berekening van de onderwijssokkel wordt het aantal opgenomen studiepunten in de overgedragen opleiding(en), berekend voor het begrotingsjaar t+1 gedurende een periode die gelijk is aan het dubbele van de studieduur van die opleiding toegevoegd aan het aantal opgenomen studiepunten van de ontvangende instelling;2° voor de berekening van het variabel onderwijsdeel wordt het aantal financieringspunten in de overgedragen opleiding(en), berekend voor het begrotingsjaar t+1, gedurende een periode die gelijk is aan het dubbele van de studieduur van die opleiding, toegevoegd aan het aantal financieringspunten van de ontvangende instelling;3° voor de berekening van het variabel onderwijsdeel van de ontvangende instelling wordt het aantal financieringspunten van de overgedragen opleiding(en) van de relevante academiejaren geacht behoord te hebben tot de ontvangende instelling;4° de ontvangende instelling draagt de kosten van het personeel verbonden aan de overgedragen opleidingen of de ontvangende instelling neemt de personeelsleden verbonden aan deze instelling over.De personeelsleden van de overgedragen opleidingen die door de ontvangende instelling overgenomen zijn, behouden alle rechten en verplichtingen die zij genoten bij hun instelling van oorsprong en het arbeidsrechtelijk en sociaalrechtelijk statuut dat daarbij op hen van toepassing was. Indien de overdragende en ontvangende instelling een verschillende rechtspersoonlijkheid bezitten, krijgen de personeelsleden van de overdragende instelling de kans om binnen de twaalf maanden na overdracht toe te treden tot het arbeidsrechtelijk statuut van de overnemende instelling; 5° de betrokken instellingen sluiten een overeenkomst waarin ten minste de volgende zaken zijn opgenomen : a) de datum waarop de overdracht ingaat;b) de lijst van de personeelsleden bedoeld in 4°;c) het bedrag van de werkingsuitkering van de begrotingsjaren t-1 en t dat de overdragende instelling doorstort aan de ontvangende instelling;d) de lijst van activa die de overdragende instelling overdraagt aan de ontvangende instelling en de balanswaarde ervan;e) de lijst van de schulden die de ontvangende instelling overneemt van de overdragende instelling. § 2. Een opleiding die overgedragen wordt naar een andere instelling wordt uit het Hoger Onderwijsregister geschrapt bij de instelling die de opleiding overdraagt.

Een instelling die een studiegebied overdraagt naar een andere instelling verliest de onderwijsbevoegdheid voor het betreffende studiegebied. § 3. De hogescholen en universiteiten delen jaarlijks voor 1 mei de opleidingen of studiegebieden die ze het daaropvolgende academiejaar willen overdragen, mee aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. § 4. Als een overgedragen opleiding, waarbij de onderwijssokkel en het variabel onderwijsdeel berekend worden overeenkomstig de bepalingen vermeld in § 1, opnieuw naar een andere hogeronderwijsinstelling overgedragen wordt, dan zijn de bepalingen van § 1, 1° en 2°, niet van toepassing bij deze nieuwe overdracht.

Art. 26.§ 1. Bij een herstructurering, vermeld in artikel 2, 14°, kan de som van de onderwijssokkels gedurende een periode van vijf jaar niet lager zijn dan de som van de onderwijssokkels van de betreffende instellingen van voor de herstructureringsoperatie. De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze deze voorschriften worden toegepast. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze de voorschriften voor de toekenning van het gegarandeerde minimumbedrag, vermeld in artikel 31, § 2, en van het bedrag van de historische sokkel, vermeld in artikel 32, worden toegepast bij elke herstructurering en meer bepaald op welke wijze het verschil tussen de theoretische werkingsuitkeringen en de bedragen, vermeld in artikel 31, § 2, wordt verdeeld onder de nieuwe instellingen.

Onderafdeling V. - De onderzoekssokkel

Art. 27.§ 1. Om voor een onderzoekssokkel in het begrotingsjaar t in aanmerking te komen, moet een universiteit voldoen aan de volgende minimale instellingsnorm : 1° de universiteit heeft in de academiejaren t-6/t-5 tot en met t-3/t-2 ten minste 50 doctoraatsdiploma's uitgereikt;en 2° het aantal publicaties in de jaren t-12 tot en met t-3 bedraagt ten minste 1 000. § 2. Het aantal doctoraten en het aantal publicaties wordt vastgesteld overeenkomstig de voorschriften, vastgesteld bij of krachtens artikel 168 van het Universiteitendecreet.

Art. 28.§ 1. Voor de berekening van de onderzoekssokkel van een universiteit (SOZi) wordt het bedrag van de totale onderzoeksokkel (SOZ), vermeld in artikel 9, en verminderd met de forfaitaire sokkel van de Universiteit Gent, vermeld in § 4, verdeeld op basis van het procentuele aandeel van elke universiteit in : 1° het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma's in de academiejaren t-6/t-5 tot en met t-3/t-2, gewogen met een gewichtsfactor als vermeld in § 2, x 0,5;2° het aantal publicaties in de jaren t-12 tot en met t-3, gewogen met een gewichtsfactor als vermeld in § 3, x 0,5. § 2. Om de weging op het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma's te verrichten worden per instelling de volgende gewichtsfactoren toegepast : 1° op het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma's dat kleiner is dan of gelijk is aan 50 : factor 3;2° op het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma's dat groter is dan 50 en kleiner is dan of gelijk is aan 400 : factor 2;3° op het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma's dat groter is dan 400 : factor 0. § 3. Om de weging op het aantal publicaties te verrichten worden per instelling de volgende gewichtsfactoren toegepast : 1° op het aantal publicaties dat kleiner is dan of gelijk is aan 600 : factor 3;2° op het aantal publicaties dat groter is dan 600 en kleiner is dan of gelijk is aan 3 000 : factor 2;3° op het aantal publicaties dat groter is dan 3 000 en kleiner is dan of gelijk is aan 10 000 : factor 1;4° op het aantal publicaties dat groter is dan 10 000 : factor 0. § 4. De onderzoekssokkel van de Universiteit Gent, berekend overeenkomstig § 1, wordt in de begrotingsjaren 2008 tot en met 2013 verhoogd met een aanvullende onderzoekssokkel van 5 miljoen euro. Dit bedrag wordt geïndexeerd volgens de bepalingen in artikel 9, § 5.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt die aanvullende onderzoekssokkel jaarlijks met 25 % afgebouwd.

Onderafdeling VI. - Het variabel onderzoeksdeel

Art. 29.§ 1.Voor de berekening van het variabel onderzoeksdeel van een universiteit (VOZi) wordt, na een voorafname voor de Katholieke Universiteit Brussel, vermeld in § 4, het bedrag voor het variabel onderzoeksdeel VOZun, vermeld in artikel 9, verdeeld over de universiteiten volgens de procentuele verdeelsleutel, vermeld in § 2. § 2. Die verdeelsleutel is het gewogen gemiddelde van de volgende vier elementen : 1° het procentuele aandeel van iedere associatie in het aantal academisch gerichte initiële bachelor- en masterdiploma's uitgereikt door de universiteit en door de hogescholen die deel uitmaken van de betreffende associatie in de academiejaren t-6/t-5 tot en met t-3/t-2. Op de uitgereikte diploma's wordt het puntengewicht van het studiegebied, vermeld in artikel 23, toegepast. Voor de opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunst wordt de som van het puntengewicht in artikel 23, § 1 en artikel 23, § 4, toegepast; 2° het procentuele aandeel van iedere universiteit, uitgezonderd de Katholieke Universiteit Brussel, in het aantal doctoraatsdiploma's uitgereikt in de academiejaren t-6/t-5 tot en met t-3/t-2.De aantallen worden vastgelegd overeenkomstig de voorschriften, vastgelegd bij of krachtens artikel 168 van het Universiteitendecreet; 3° het procentuele aandeel van iedere universiteit, uitgezonderd de Katholieke Universiteit Brussel, in het aantal publicaties en het aantal citaties over de jaren t-12 tot en met t-3.De publicaties en citaties worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften, vastgelegd bij of krachtens artikel 168 van het Universiteitendecreet onverminderd de eventuele toepassing van de activeringsmaatregel als vermeld in artikel VI.9.18, tweede lid, van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; 4° het procentuele aandeel van iedere universiteit, uitgezonderd de Katholieke Universiteit Brussel, in het aantal eerste aanstellingen of benoemingen in een graad van het zelfstandig academisch personeel in die universiteit van externe onderzoekers en van vrouwelijke onderzoekers.Het procentuele aandeel wordt vastgesteld overeenkomstig de voorschriften vastgelegd bij of krachtens artikel 168 van het Universiteitendecreet. § 3. Om de weging te verrichten wordt voor de begrotingsjaren 2008 en 2009 op het eerste element, vermeld in § 2, een factor 0,3 toegepast, op het tweede element een factor 0,4, op het derde element een factor 0,3 en op het vierde element een factor 0,0.

Vanaf het begrotingsjaar 2010 wordt op het eerste element een factor 0,24 toegepast, op het tweede element een factor 0,40, op het derde element een factor 0,30 en op het vierde element een factor 0,06.

De Vlaamse Regering kan de percentages vermeld in het eerste en tweede lid wijzigen en ze afstemmen op de gewichten van de parameters vastgelegd bij of krachtens artikel 168 van het Universiteitendecreet. § 4. De Katholieke Universiteit Brussel ontvangt 0,23 % van het bedrag van het variabel onderzoeksdeel, vermeld in artikel 9. Dit percentage wordt aangepast overeenkomstig de voorschriften, vastgelegd bij of krachtens artikel 168 van het Universiteitendecreet. Afdeling IV. - De jaarlijkse berekening van de werkingsuitkering

Art. 30.§ 1. De theoretische werkingsuitkering in het begrotingsjaar t voor een hogeschool of universiteit wordt als volgt berekend : Wi = SOWi + VOWi + SOZi + VOZi, waarbij : 1° Wi gelijk is aan de theoretische werkingsuitkering voor instelling i in het begrotingsjaar t;2° SOWi gelijk is aan de onderwijssokkel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 13;3° VOWi gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 14;4° SOZi gelijk is aan de onderzoekssokkel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 28;5° VOZi gelijk is aan het variabel onderzoeksdeel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 29. § 2. De bedragen voorzien voor de HOSP-middelen, vermeld in artikel 9, worden als volgt verdeeld over de volgende hogescholen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze bedragen worden toegevoegd aan de theoretische werkingsuitkering van de betreffende instelling.

Vanaf het begrotingsjaar 2008 worden deze bedragen geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

Art. 31.§ 1. Als in de begrotingsjaren 2008 tot en met 2013 het bedrag van de theoretische werkingsuitkering van een instelling i, die voldoet aan de voorwaarden voor de minimale instellingsnorm voor de onderwijssokkel, vermeld in artikel 12, kleiner is dan of gelijk is aan het bedrag van het gegarandeerde minimum, vermeld in § 2, dan ontvangt die instelling het gegarandeerde minimumbedrag als werkingsuitkering voor het desbetreffende begrotingsjaar.

Als in de begrotingsjaren 2008 tot en met 2013 het bedrag van de theoretische werkingsuitkering van een instelling i, groter is dan het gegarandeerde minimumbedrag, vermeld in § 2, dan ontvangt die instelling het bedrag van de theoretische werkingsuitkering als werkingsuitkering.

Als in de begrotingsjaren 2008 tot en met 2013 de som van de werkingsuitkeringen van de hogescholen en de universiteiten het beschikbare budget voor het betreffende begrotingsjaar, vermeld in artikel 9, overschrijdt, dan ontvangt een instelling i, waarbij het bedrag van de theoretische werkingsuitkering groter is dan het gegarandeerde minimumbedrag, het bedrag van het gegarandeerde minimum, vermeld in § 2, vermeerderd met het procentueel aandeel van deze instelling in het verschil tussen de som van de theoretische werkingsuitkeringen van de hogescholen en de universiteiten, vermeld in het tweede lid, en de som van de gegarandeerde minimumbedragen van deze hogescholen en universiteiten, vermeld in § 2. § 2. De volgende gegarandeerde minimumbedragen worden vastgelegd voor de hogescholen en de universiteiten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het gegarandeerde minimumbedrag, vermeld in het eerste lid, is niet van toepassing op een instelling die niet voldoet aan de voorwaarden voor de minimale instellingsnorm voor de onderwijssokkel, zoals bepaald in artikel 12. § 3. De bedragen, vermeld in § 2, worden vanaf het begrotingsjaar 2008 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

Art. 32.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt de werkingsuitkering van een hogeschool of universiteit als volgt berekend : 1° als in 2013 het bedrag van de theoretische werkingsuitkering van een instelling hoger is dan het geïndexeerde minimumbedrag, vermeld in artikel 31, § 2, dan is de werkingsuitkering gelijk aan de theoretische werkingsuitkering voor deze instelling, vermeld in artikel 30;2° als in 2013 het bedrag van de theoretische werkingsuitkering van een instelling lager is dan het geïndexeerde minimumbedrag, vermeld in artikel 31, § 2, dan is het bedrag van de werkingsuitkering van deze instelling gelijk aan, naargelang het geval : a) als het bedrag van de theoretische werkingsuitkering voor het begrotingsjaar t voor de instelling kleiner is dan het bedrag van de theoretische werkingsuitkering in het begrotingsjaar t-1, dan is het bedrag van de werkingsuitkering gelijk aan het bedrag van de theoretische werkingsuitkering voor het begrotingsjaar t plus het bedrag van de historische sokkel van deze instelling, zoals vermeld in § 2;b) als het bedrag van de theoretische werkingsuitkering voor het begrotingsjaar t voor de instelling groter is dan het bedrag van de theoretische werkingsuitkering in het begrotingsjaar t-1, dan is het bedrag van de werkingsuitkering gelijk aan het bedrag van de theoretische werkingsuitkering voor het begrotingsjaar t plus (a) het bedrag van de historische sokkel van deze instelling, vermeld in § 2, min (b) de helft van het verschil tussen het bedrag van de theoretische werkingsuitkering voor het begrotingsjaar t en het bedrag van de theoretische werkingsuitkering voor het begrotingsjaar t-1.Het aldus bekomen bedrag kan niet kleiner zijn dan het bedrag van de theoretische werkingsuitkering voor het begrotingsjaar t. § 2. De initiële historische sokkel is gelijk aan het positieve verschil tussen het gegarandeerde minimumbedrag, vastgelegd in artikel 31, en het bedrag van de theoretische werkingsuitkering voor het begrotingsjaar 2013, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 30.

Bij elke toename van de theoretische werkingsuitkering in het begrotingsjaar t ten opzichte van het begrotingsjaar t-1, wordt een nieuwe historische sokkel vastgelegd. Die nieuwe historische sokkel is gelijk aan de historische sokkel voor het begrotingsjaar t-1 min de helft van het verschil tussen het bedrag van de theoretische werkingsuitkering voor het begrotingsjaar t en het bedrag van de theoretische werkingsuitkering voor het begrotingsjaar t-1. Dit tot de historische sokkel gelijk is aan 0. § 3. Als de som van de werkingsuitkeringen van de hogescholen en de universiteiten voor het begrotingsjaar t kleiner is dan de som van de werkingsuitkeringen van de hogescholen en de universiteiten voor het begrotingsjaar t-1, dan wordt dit verschil toegevoegd aan het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel 43. § 4. Als vanaf het begrotingsjaar 2014 de som van de werkingsuitkeringen van de hogescholen en de universiteiten het beschikbare budget voor het betreffende begrotingsjaar overschrijdt, dan ontvangt een instelling i, een procentueel aandeel van het beschikbare budget, bepaald op basis van de theoretische werkingsuitkering van die instelling ten opzichte van de som van de werkingsuitkeringen.

Art. 33.Een instelling die niet aan de minimale instellingsnorm komt voor een onderwijssokkel, zoals bepaald in artikel 12, komt niet in aanmerking voor het gegarandeerde minimumbedrag, vermeld in artikel 31, § 2. Die instelling maakt aanspraak op het variabel onderwijsdeel (VOWi) en - indien van toepassing - op het onderzoeksgedeelte (SOZi + VOZi) en kan tevens een economische unie aangaan met een andere hogeronderwijsinstelling, hierna de referentie-instelling te noemen.

Tussen beide instellingen wordt een overeenkomst gesloten waarin aangegeven wordt welke middelen de referentie-instelling in het kader van de economische unie jaarlijks toekent aan de eerste instelling.

Deze middelen worden beschouwd als werkingsuitkeringen, zoals bepaald in hoofdstuk II, afdeling I, van dit decreet.

Art. 34.Het aantal studiepunten voor de berekening van de onderwijssokkel en het aantal financieringspunten voor de berekening van het variabel onderwijsdeel, gegenereerd door een gezamenlijke opleiding wordt verdeeld onder de participerende instellingen overeenkomstig de verdeelsleutel opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst, zoals vermeld in de artikelen 24quater en 86 van het Structuurdecreet. Afdeling V. - Aanvullende uitkeringen

Art. 35.§ 1. Voor de hogescholen wordt voorzien in de volgende aanvullende uitkeringen : 1° een bedrag van 1.108.000 euro voor de geraamde kosten van de salarissen van de personeelsleden van het meester-, vak- en dienstpersoneel van de hogescholen die op 31 december 1995 rechtstreeks betaald werden door het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. Het eventuele saldo op het einde van het begrotingsjaar t wordt in het begrotingsjaar t+1 toegevoegd aan het variabel onderwijsgedeelte voor de professioneel gerichte opleidingen VOWprof aan de hogescholen; 2° een bedrag van 7.850.000 euro voor de geraamde kosten van de salarissen of wachtgelden van de personeelsleden, vermeld in artikel 36. Het eventuele saldo op het einde van het begrotingsjaar t wordt in het begrotingsjaar t+1 toegevoegd aan het variabel onderwijsgedeelte voor de professioneel gerichte opleidingen VOWprof aan de hogescholen;3° de bedragen VOWprof en VOWac worden verhoudingsgewijs verminderd met de bedragen die nodig zijn om de kosten te dekken van de kinderbijslagen van de personeelsleden van de hogescholen, en met de bedragen die nodig zijn om de salariskosten te dekken van hun benoemde personeelsleden die tijdens het voorgaande begrotingsjaar met bevallingsverlof waren en van hun benoemde en tijdelijke personeelsleden die tijdens het voorgaande begrotingsjaar met opvangverlof voor adoptie of pleegvoogdij waren, voor wat de duur van dat bevallings- of opvangverlof betreft. § 2. De bedragen, vermeld in § 1, volgen vanaf het begrotingsjaar 2008 de evolutie van de gezondheidsindex. § 3. De bedragen voor de verhoging van het vakantiegeld van de personeelsleden van de hogescholen, die naar aanleiding van cao II worden toegevoegd aan de enveloppe van de hogescholen, worden verdeeld volgens het aandeel van elke hogeschool in de som van de effectieve werkingsuitkeringen van alle hogescholen. § 4. Het bedrag van VOWprof wordt verminderd met het bedrag voor de financiering van de voortgezette lerarenopleidingen die niet tot bachelor-na-bacheloropleidingen zijn omgevormd. Vanaf het begrotingsjaar 2007 ontvangen de hogescholen die een voortgezette lerarenopleiding organiseren waaruit geen bachelor-na-bacheloropleiding is ontstaan, per in het vorig academiejaar afgeleverd diploma 1944,79 euro. Als het totale bedrag meer dan 317.000,77 euro bedraagt, dan wordt dit bedrag verdeeld over de hogescholen op basis van het aantal in het vorig academiejaar afgeleverde diploma's. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast op de wijze bepaald in artikel 9 van dit decreet. § 5. Voor de begrotingsjaren 2008 en 2009 wordt een bedrag van 1.000.000 euro voorzien voor de hogescholen met opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten. Dit bedrag wordt als volgt verdeeld over de hogescholen die opleidingen in deze studiegebieden aanbieden : 1° van het totale bedrag van 1.000.000 euro wordt een bedrag voorafgenomen om elke hogeschool in het variabel onderwijsdeel minimaal het bedrag te garanderen dat haar academisch gerichte opleidingen bij de berekening van de werkingsuitkering voor het begrotingsjaar 2007 genereerden. Het gaat om de volgende bedragen (uitgedrukt in euro) : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° het eventuele resterende bedrag wordt verdeeld op basis van het aandeel van de instellingen in financieringspunten, gegenereerd door opgenomen en verworven studiepunten in de academisch gerichte opleidingen in deze studiegebieden.Bij de berekening van het aantal financieringspunten kunnen de maxima voor opgenomen en verworven studiepunten, zoals vastgelegd in artikel 23, § 4, niet overschreden worden.

De bedragen vermeld in deze paragraaf worden vanaf het begrotingsjaar 2008 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

Art. 36.§ 1. De personeelsleden, vermeld in artikel 35, § 1, 2°, zijn de volgende : 1° de personeelsleden die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, en die verbonden zijn aan een instelling voor hoger onderwijs die op 31 december 1995 niet meer door de Vlaamse Gemeenschap wordt gefinancierd of gesubsidieerd, en de vastbenoemde personeelsleden van de instellingen voor hoger onderwijs waarvan de afbouw van alle opleidingen, gestart op grond van de toepassing van de rationalisatienormen die van kracht waren tot voor de inwerkingtreding van het Hogescholendecreet, voltooid zal zijn in het academiejaar 1995-1996, voor zover die personeelsleden ondertussen niet vastbenoemd zijn in een andere onderwijsinstelling;2° de personeelsleden die verbonden zijn aan een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan, die volledig ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking op 15 januari 1994, en die op 15 januari 1994 niet waren gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in de instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan waar zij benoemd waren, voor zover zij ondertussen niet vastbenoemd zijn in een andere onderwijsinstelling;3° de personeelsleden en leden van het onderwijzend personeel die verbonden zijn aan een instelling voor pedagogisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, en die in het academiejaar 1994-1995 titularis waren van een betrekking, toegekend op basis van extra-waarborglestijden.De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze die personeelsleden worden aangewezen. Zij worden rechtstreeks en centraal bezoldigd door het beleidsdomein Onderwijs en Vorming; 4° de vastbenoemde pedagogische adviseurs en adviseurs-coördinatoren die op 31 augustus 1995 in dienst zijn van de pedagogische begeleidingsdiensten van het hoger onderwijs van het korte type;5° a) de personeelsleden, benoemd in een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan, die op 1 januari 1995 een verlof wegens opdracht of een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, als vermeld in artikel 90, § 1, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten, genoten en ingeschakeld waren ter ondersteuning van de begeleidingsdiensten van het hoger onderwijs met volledig leerplan;b) de benoemde personeelsleden van de hogescholen die op 1 september 2002 binnen het contingent van de 0,1 % een verlof wegens opdracht of een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, als vermeld in artikel 90, § 1, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten, genoten.Die personeelsleden behouden dat verlof of die terbeschikkingstelling op persoonlijke titel voor het volume op 1 september 2002 tot er een einde wordt gesteld aan dat verlof of die terbeschikkingstelling of tot hun uitdiensttreding; 6° de personeelsleden, zoals bedoeld in artikel 304bis van het Hogescholendecreet, die voor de begeleiding van de onderwijsvernieuwingen in het hoger onderwijs en voor de ondersteuning van de lokale comités tewerkgesteld zijn bij de representatieve vakorganisaties. § 2. Als de personeelsleden die op 15 januari 1994 ter beschikking gesteld waren wegens ontstentenis van betrekking, in een bepaald begrotingsjaar, met ingang van het begrotingsjaar 1997, gereaffecteerd of wedertewerkgesteld zijn buiten het hoger onderwijs met volledig leerplan, ontvangt de hogeschool waar zij benoemd zijn het daaropvolgende begrotingsjaar, een forfaitair bedrag dat overeenstemt met het volume van de opdracht van reaffectatie of wedertewerkstelling buiten het hoger onderwijs met volledig leerplan, vermenigvuldigd met 37.185 euro en vermenigvuldigd met 100 % vanaf het begrotingsjaar 2007.

Art. 37.§ 1. Er wordt een recuperatiefonds opgericht, hierna het fonds te noemen. § 2. Het fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit. § 3. De middelen van het fonds moeten aangewend worden voor de betaling van de werkingsuitkeringen aan de hogescholen. § 4. Aan het fonds worden alle ontvangsten toegewezen die voortvloeien uit de terugstorting van onverschuldigde salarissen en vergoedingen, eveneens alle ontvangsten die voortvloeien uit het terugstorten van de 70 % van het bruto-aanvangssalaris, vermeld in artikel 339quater en artikel 339quinquies van het Hogescholendecreet. § 5. Vanaf 1 september 1998 worden de personeelsleden, vermeld in artikel 318 van het Hogescholendecreet, voor het volume van de opdracht waarvoor zij op 1 januari 1998 verbonden waren aan de optie kinesitherapie, opgenomen in een apart personeelsbestand. Zij behouden hun statutaire toestand en blijven de salarisschaal genieten die hun op 1 januari 1998 was toegekend. Zij behouden hun statuut van personeelslid van de hogeschool waarvan zij personeelslid waren op 1 januari 1998. § 6. De personeelsleden, vermeld in § 5, blijven gedurende de academiejaren 1998-1999 tot en met 2001-2002 betaald op de werkingsuitkering van de hogescholen in kwestie. § 7. Elke hogeschool die tijdens het academiejaar 1997-1998 de optie kinesitherapie heeft georganiseerd, ontvangt gedurende de periode, vermeld in § 6, een aanvullende toelage die gelijk is aan LK - LO, waarbij : 1° LK gelijk is aan de brutoloonkosten van alle personeelsleden van de hogeschool, vermeld in § 5;2° LO gelijk is aan de brutoloonkosten van alle personeelsleden, vermeld in § 5, die de hogeschool tewerkstelt in de optie kinesitherapie in afbouw of in de opleiding kinesitherapie. De hogeschool ontvangt een voorschot dat gelijk is aan 50 % van het geraamde bedrag in het begin van het begrotingsjaar. Het saldo wordt uitbetaald na de betaling van het laatste maandsalaris van het begrotingsjaar in kwestie. § 8. Vanaf het academiejaar 2002-2003 worden de personeelsleden, vermeld in § 5, die geen tewerkstelling hebben in de opleiding kinesitherapie, niet meer betaald ten laste van de werkingsuitkeringen van de hogeschool. De Vlaamse Gemeenschap betaalt die personeelsleden centraal. Ze neemt hiervoor een bedrag op in de begroting dat gelijk is aan de brutoloonkosten van die personeelsleden, verminderd met een raming van de terugstorting van 70 % van het bruto-aanvangssalaris, vermeld in artikel 339quater en artikel 339quinquies van het Hogescholendecreet. § 9. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het fonds.

Art. 38.§ 1. Tijdens de periode 2008-2012 ontvangen de hogescholen voor de academisering van de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen de volgende bedragen (uitgedrukt in euro) in de vorm van een jaarlijkse toelage : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De bedragen, vermeld in dit artikel, worden vanaf het begrotingsjaar 2008 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. § 3. De middelen, vermeld in dit artikel, worden met behoud van bestemming toegevoegd aan de werkingsuitkering.

Art. 39.§ 1. De Vlaamse Regering draagt bij in een ondersteuning voor de versteviging van de onderzoeksbetrokkenheid van academisch gerichte hogeschoolopleidingen, waaronder begrepen wordt de versterking van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit, het bewerkstelligen van de interdisciplinariteit van het gevoerde onderzoek, de bevordering van de valorisatie van onderzoeksresultaten, en de samenwerking met het bedrijfsleven. In het begrotingsjaar 2008 wordt daartoe een bedrag vastgelegd van 5,20 miljoen euro. Vanaf het begrotingsjaar 2009 is dit bedrag 8 miljoen euro.

Deze middelen worden verdeeld over de hogescholen overeenkomstig de bepaling opgenomen in artikel VI.9ter, § 2, van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. § 2. De Hogeschool Gent ontvangt een bedrag van 13.828,13 euro als extra werkingsuitkering. Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt dat bedrag toegevoegd aan het variabel onderwijsgedeelte voor de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen VOWprof. § 3. De bedragen, vermeld in dit artikel worden vanaf het begrotingsjaar 2008 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. § 4. De middelen, vermeld in dit artikel, worden met behoud van bestemming toegevoegd aan de werkingsuitkering.

Art. 40.In de begrotingsjaren 2008 tot en met 2014 ontvangen de universiteiten gezamenlijk een aanvullende uitkering van 1 miljoen euro voor het versterken van het onderzoek in de volgende disciplines : de Historische wetenschappen, de Letteren (inclusief informatie- en documentatiewetenschappen, de bibliotheek- en archiefwetenschappen) en de Wijsbegeerte (inclusief de moraalwetenschappen). Dit bedrag wordt onder de universiteiten verdeeld op basis van het aandeel van elke universiteit in het aantal onderzoekers in die disciplines werkzaam aan de betrokken universiteit en betaald met andere financieringsbronnen dan de werkingsuitkering, uitgedrukt in voltijdse equivalenten. De gegevens worden aangeleverd door de Vlaamse Interuniversitaire Raad na een gezamenlijke validatie ervan door de universiteiten, de overheid en het Steunpunt O&O-indicatoren erkend en gefinancierd door de Vlaamse Regering.

Deze middelen worden beschouwd als werkingsuitkeringen, zoals bepaald in hoofdstuk II, afdeling I, van dit decreet.

Het bedrag vermeld in het eerste lid van dit artikel wordt vanaf het begrotingsjaar 2008 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. Afdeling VI. - Wettelijke en conventionele werkgeversbijdragen

universiteiten

Art. 41.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2008 ontvangen de volgende universiteiten de hierna vermelde uitkeringen, uitgedrukt in k euro, als bijdrage in het dekken van de kosten die voortvloeien uit de hogere loonlasten die de universiteiten als werkgever moeten dragen voor hun personeelsleden, vermeld in hoofdstukken IV en V van het Universiteitendecreet in vergelijking met de loonlast die de Universiteit Gent als werkgever draagt. De structurele hogere verplichtingen die de Universiteit Gent als publiekrechtelijke instelling moet dragen, worden in mindering gebracht : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Naast de uitkeringen in § 1, ontvangen de volgende universiteiten vanaf het begrotingsjaar 2008 de hierna vermelde uitkeringen, uitgedrukt in k euro, als bijdrage in het dekken van de kosten van de door de instellingen gefinancierde aanvullende pensioenen voor de leden van het administratief en technisch personeel, vermeld in artikel 107 van het Universiteitendecreet, om voor die personeelsleden een pensioenregeling uit te werken die vergelijkbaar is met de rijkspensioenregeling : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 3. De bedragen vermeld in § 1 en § 2 ten bate van de Katholieke Universiteit Brussel worden op basis van een rapportering van de commissaris van de Vlaamse Regering en van de gemachtigde van Financiën over de evolutie van salariskosten van de betreffende personeelscategorieën, jaarlijks aangepast. De vrijgekomen bedragen worden toegevoegd aan het bedrag van een andere instelling bij overname door die andere instelling van de betrokken personeelsleden. § 4. Vanaf het begrotingsjaar 2008 volgen de bedragen, vermeld in § 1 en § 2, de evolutie van de gezondheidsindex. Deze bedragen kunnen na een evaluatie om de vijf jaar worden aangepast aan de gewijzigde omstandigheden. Afdeling VII. - Toelage associaties

Art. 42.Vanaf het begrotingsjaar 2008 ontvangt iedere associatie jaarlijks een toelage van 100.000 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2008 wordt het bedrag, vermeld in het eerste lid, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. HOOFDSTUK III. - Het Aanmoedigingsfonds voor beleidsspeerpunten

Art. 43.§ 1. Naast de werkingsuitkeringen, vermeld in artikel 9, voorziet de Vlaamse Gemeenschap in de financiering van een Aanmoedigingsfonds voor beleidsspeerpunten, hierna Aanmoedigingsfonds te noemen, voor de hogescholen en de universiteiten die voldoen aan de minimale instellingsnorm voor de onderwijssokkel, vermeld in artikel 12. Die middelen worden door de hogescholen en de universiteiten aangewend om gelijke kansen en diversiteit in het hoger onderwijs aan te moedigen en in het bijzonder om maatregelen te nemen die de instroom en de doorstroom bevorderen van studenten uit bevolkingsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs. § 2. Voor het begrotingsjaar 2008 bedraagt de financiering voor het Aanmoedigingsfonds 3 miljoen euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2009 bedraagt de financiering voor het Aanmoedigingsfonds jaarlijks 6 miljoen euro. § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2008 worden de bedragen, vermeld in § 2, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

Art. 44.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2008 tot en met begrotingsjaar 2010 worden de middelen voor het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel 43, § 2, opgedeeld in een enveloppe voor de hogescholen en een enveloppe voor de universiteiten.

De verdeling van de bedragen over de verschillende deelenveloppes is als volgt : 63 % voor de enveloppe hogescholen; 37 % voor de enveloppe universiteiten.

De bedragen binnen elke enveloppe worden verdeeld op basis van het aandeel van de onderwijssokkel van elke instelling, berekend overeenkomstig artikel 13, binnen 'de onderwijssokkel van de hogescholen' c.q. 'de onderwijssokkel van de universiteiten'. 'De onderwijssokkel van de hogescholen' is de som van de onderwijssokkels, berekend overeenkomstig artikel 13, van alle hogescholen; 'De onderwijssokkel van de universiteiten' is de som van de onderwijssokkels, berekend overeenkomstig artikel 13, van alle universiteiten. § 2. Vanaf het begrotingsjaar 2011 wordt de verdeling van de middelen van het Aanmoedigingsfonds gestuurd op basis van resultaatsindicatoren.

De resultaatsindicatoren hebben ten minste betrekking op : 1° het verhogen van de instroom in het hoger onderwijs van studenten uit bevolkingsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs;2° het verbeteren van de doorstroom in het hoger onderwijs, in het bijzonder voor die studenten die afkomstig zijn uit bevolkingsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs;3° het bevorderen van een succesvolle uitstroom, in het bijzonder voor die studenten die afkomstig zijn uit bevolkingsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs. De Vlaamse Regering legt uiterlijk op 30 juni 2008, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, de Vlaamse Interuniversitaire Raad, de Vlaamse Hogescholenraad en de studentenkoepelverenigingen in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen, een lijst vast van algemene resultaatsindicatoren. De Vlaamse Regering kan, na een evaluatie van de eerste beheersovereenkomsten, die lijst bijstellen. § 3. De hogescholen en de universiteiten voegen jaarlijks aan de middelen van het Aanmoedigingsfonds een bedrag toe vanuit de middelen die zij ter beschikking hebben, met inbegrip van de werkingstoelage, vermeld in artikel 9, dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat ze van de Vlaamse Gemeenschap ontvangen. In de toelichting bij hun begroting geven de instellingen aan hoeveel middelen ze jaarlijks vrijmaken in het kader van het Aanmoedigingsfonds.

De inhoudingen op de werkingsuitkeringen, vermeld in : 1° de artikelen 231bis, 237 en 238 van het Hogescholendecreet;2° de artikelen 165 en 166 van het Universiteitendecreet; worden toegevoegd aan het Aanmoedigingsfonds.

De middelen van het Aanmoedigingsfonds worden met behoud van bestemming toegevoegd aan de werkingsuitkering.

Art. 45.§ 1. In het kader van het Aanmoedigingsfonds sluiten de hogescholen en de universiteiten met de Vlaamse Regering een beheersovereenkomst met een looptijd van vijf jaar. De eerste overeenkomst moet gesloten worden voor 1 juli 2008. Die beheersoverkomst past in het strategische onderwijsplan van de instellingen. § 2. In die beheersovereenkomst worden ten minste de volgende zaken afgesproken : 1° de doelstellingen die de instelling wil realiseren in het kader van de beleidsdoelstelling, vermeld in artikel 43, § 1, en de onderliggende visie;2° de prestaties die de instelling zal leveren om de doelstellingen te behalen;3° de concrete resultaten en effecten die nagestreefd worden;4° een tijdspad waarop de belangrijkste mijlpalen zijn aangegeven;5° een voorstel van evaluatiecriteria waarmee de mate van succes gemeten kan worden;6° de ingezette middelen;7° de wijze van verantwoording;8° de wijze waarop de doelgroepen structureel worden betrokken. § 3. In afwijking van § 1 hebben de beheersovereenkomsten die gesloten zijn vóór 1 juli 2008 een looptijd van drie jaar. § 4. Tijdens het laatste jaar van de looptijd van de beheersovereenkomsten vindt een evaluatie plaats van de uitvoering van de beheersovereenkomsten. De resultaten van die evaluatie worden meegenomen bij het opstellen van de volgende beheersovereenkomsten. § 5. De Vlaamse Regering wint het advies in van onafhankelijke deskundigen die de beheersovereenkomsten toetsen op de deugdelijkheid ervan en die de realisatie van de beheersovereenkomsten in het laatste jaar van hun looptijd evalueren. HOOFDSTUK IV. - Het leerkrediet

Art. 46.§ 1. Vanaf het academiejaar 2008-2009 krijgt elke student bij inschrijving in een hogeschool of universiteit een eenmalig individueel leerkrediet van 140 studiepunten. Het leerkrediet wordt ingezet in : 1° de initiële bachelor- en masteropleidingen, opgenomen in het Hoger Onderwijsregister door studenten onder diplomacontract;2° een of meer opleidingsonderdelen door studenten onder creditcontract. § 2. Bij elke inschrijving in een academiejaar t-1/t wordt het aantal studiepunten waarvoor een student zich heeft ingeschreven in het desbetreffende academiejaar afgetrokken van het individuele leerkrediet van de student. § 3. De studiepunten, verworven in het academiejaar t-1/t, worden aan het individuele leerkrediet van de student toegevoegd.

Voor de vaststelling van het aantal verworven studiepunten wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor de student een creditbewijs ontvangen heeft.

De eerste 60 verworven studiepunten door een student onder diplomacontract worden eenmalig dubbel aangerekend.

Art. 47.§ 1. Voor de berekening van de omvang van het individuele leerkrediet van een student bij de start van een academiejaar t/t+1 worden het aantal opgenomen en het aantal verworven studiepunten gerekend over het academiejaar t-1/t. Wijzigingen van het aantal opgenomen studiepunten kunnen verwerkt worden in het individueel leerkrediet van de student tot op de data, vermeld in artikel 8. § 2. Met behoud van de toepassing van de bepalingen in § 1 wordt bij een generatiestudent die in de loop van hetzelfde academiejaar verandert van opleiding : 1° het aantal opgenomen studiepunten opnieuw toegevoegd aan het individuele leerkrediet als de student verandert voor 1 december van het desbetreffende academiejaar;2° de helft van het aantal opgenomen studiepunten, afgerond naar het bovenliggende geheel getal, opnieuw toegevoegd aan het individuele leerkrediet als de student verandert tussen 1 december en 15 maart van het desbetreffende academiejaar;3° het aantal opgenomen studiepunten afgetrokken van het leerkrediet als de student verandert na 15 maart van het desbetreffende academiejaar.

Art. 48.Een hogeschool of universiteit kan de inschrijving van een student weigeren als hij een leerkrediet heeft dat kleiner of gelijk is aan nul.

In afwijking van het eerste lid kan het instellingsbestuur een student met een leerkrediet kleiner dan of gelijk aan nul niet weigeren voor de inschrijving voor een initiële masteropleiding als de student voldoet aan de toelatingsvoorwaarden voor deze masteropleiding, vermeld in titel III, hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 2, van het Flexibiliseringsdecreet en nog niet eerder een masterdiploma behaalde.

Art. 49.Bij het behalen van een diploma voor een initiële masteropleiding wordt het individuele leerkrediet van de student verminderd met 140 studiepunten. Bij een positief saldo kan de student het resterende leerkrediet opnieuw aanwenden voor een inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding. Als het saldo van het resterende leerkrediet minder dan 60 studiepunten bedraagt, kan de student zijn leerkrediet eenmalig opnieuw opbouwen tot maximaal 60 studiepunten. Vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin hij zijn masterdiploma behaald heeft, worden elk academiejaar 10 studiepunten toegevoegd aan het individuele leerkrediet.

Als een student die nog geen masterdiploma behaald heeft het hoger onderwijs verlaat met een individueel leerkrediet van minder dan 60 studiepunten, kan hij in het kader van levenslang leren zijn leerkrediet eenmalig opnieuw opbouwen tot maximaal 60 studiepunten.

Vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin hij het hoger onderwijs verlaten heeft, worden daartoe elk academiejaar 10 studiepunten toegevoegd aan het individuele leerkrediet. Het aldus opgebouwde leerkrediet kan opnieuw aangewend worden voor een inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding.

Als een student die een diploma behaald heeft in het hoger beroepsonderwijs, op het moment van herinschrijving in het hoger onderwijs, een leerkrediet heeft dat minder dan 60 studiepunten bedraagt, dan wordt het leerkrediet van de betreffende student aangevuld tot 60 studiepunten.

In het kader van een opnieuw opgebouwd leerkrediet worden de eerste 60 verworven studiepunten niet dubbel aangerekend. HOOFDSTUK V. - Rationalisatie van het opleidingenaanbod

Art. 50.Onder rationalisatie wordt in dit decreet begrepen : het proces van aanpassing aan het opleidingenaanbod van hogescholen en universiteiten vanuit de volgende doelstellingen : 1° de efficiëntie en doelmatigheid verbeteren door een betere concentratie van opleidingen, waarbij schaalvoordelen gerealiseerd worden;2° de kwaliteit verhogen door het opleidingenaanbod beter te laten aansluiten bij het reëel aanwezige academische potentieel en de onderzoekszwaartepunten in de instellingen;3° de reductie van de werkdruk en het leefbaar houden van de werkomstandigheden.

Art. 51.§ 1. Naast de werkingsmiddelen, vermeld in artikel 9, voorziet de Vlaamse Gemeenschap vanaf het begrotingsjaar 2008 jaarlijks in 5 miljoen euro bijkomende middelen voor de rationalisatie van het opleidingenaanbod.

Deze bijkomende middelen worden verdeeld op basis van de goedgekeurde rationalisatieplannen. Deze middelen dragen bij tot het dekken van de extra kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de goedgekeurde rationalisatieplannen. § 2. Afhankelijk van de goedkeuring van de rationalisatieplannen die betrekking hebben op de opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunsten en Muziek en podiumkunsten, wordt jaarlijks van het bedrag, vermeld in § 1, 500.000 euro voorafgenomen voor de rationalisatie van de opleidingen in deze studiegebieden.

Vanaf het begrotingsjaar 2010 wordt het in § 1 vermelde bedrag verhoogd met 1 miljoen euro. Dit bedrag wordt als een aanvullende toelage toegekend aan de hogescholen met opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunsten en Muziek en podiumkunsten op voorwaarde dat er vóór 30 november 2008 een rationalisatieplan goedgekeurd is voor deze opleidingen.

Ten hoogste de helft van dit bedrag wordt verdeeld onder de hogescholen op basis van de gekwantificeerde structurele noden en behoeften, onder meer voor de reductie van de werkdruk en het leefbaar houden van de werkomstandigheden. De rest wordt verdeeld op basis van het aandeel van de instellingen in financieringspunten, gegenereerd door opgenomen en verworven studiepunten in de academisch gerichte opleidingen in deze studiegebieden. Bij de berekening van de financieringspunten kunnen de maxima voor opgenomen en verworven studiepunten, zoals vastgelegd in artikel 23, § 4, niet overschreden worden.

Indien er geen goedgekeurd rationalisatieplan is vóór 30 november 2008, dan wordt het bedrag van 1.000.000 euro verdeeld overeenkomstig § 1 van dit artikel. § 3. Per studiegebied of per cluster van studiegebieden kunnen de instellingen, die onderwijsbevoegdheid hebben in ten minste een van de desbetreffende studiegebieden, een gezamenlijk rationalisatieplan indienen tegen 30 juni 2008, 30 juni 2009, 30 juni 2010 of 30 juni 2011. § 4. In een rationalisatieplan beschrijven de instellingen de wijze waarop ze in een bepaald studiegebied of cluster van studiegebieden het aanbod zullen reorganiseren door concentratie en taakverdeling.

Een rationalisatieplan bevat minimaal de volgende componenten : 1° het gewenste aantal initiële bachelor- of masteropleidingen in het desbetreffende studiegebied of cluster van studiegebieden;2° het proces en de timing die gevolgd zullen worden om het aantal initiële bachelor- of masteropleidingen, georganiseerd in het academiejaar 2007-2008, terug te dringen tot het gewenste aantal door opleidingen geleidelijk af te bouwen of door gezamenlijke opleidingen te organiseren;3° de kwalitatieve afstemming van het gewenste opleidingenaanbod op de aanwezige kennis- en/of onderzoeksbasis;4° de toegankelijkheid van het opleidingenaanbod;5° een personeelseffectenrapport;6° een raming van de kostprijs van het proces.

Art. 52.§ 1. Voor ze een rationalisatieplan goedkeurt, wint de Vlaamse Regering het advies in van de commissie bedoeld in § 3, die de rationalisatieplannen beoordeelt op basis van de volgende criteria : 1° de aanwezige en geplande onderwijs- en onderzoekscapaciteit in het desbetreffende studiegebied of cluster van studiegebieden (kwaliteit en kwantiteit van personeel);2° de kwaliteit van de opleidingen;3° de bestaande en toekomstige onderwijs- en onderzoeksinfrastructuur in het desbetreffende studiegebied of cluster van studiegebieden;4° de (internationale) zwaartepuntvorming op het gebied van onderzoek;5° de aanwezigheid van centers of excellence;6° de schaalgrootte van de opleidingen (huidige en toekomstige studentenpopulatie);7° de effecten op de inzetbaarheid van het personeel;8° het financiële plan;9° de haalbaarheid van het plan. § 2. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de in het verleden geleverde inspanningen op het vlak van rationalisatie. § 3. De Vlaamse Regering richt een commissie op bestaande uit nationale en internationale experten op het vlak van : 1° de organisatie van het hoger onderwijs;2° het financiële systeem van de hogeronderwijsinstellingen;3° de ontwikkeling van de kennisdomeinen;4° de strategische ontwikkeling;5° Human Resource Management.

Art. 53.De Vlaamse Regering keurt uiterlijk vijf maanden na de datum van ontvangst, de ingediende rationalisatieplannen goed.

Art. 54.§ 1. In het rationalisatieplan duiden de instellingen een penvoerende instelling aan. Deze instelling is verantwoordelijk voor de voortgangsrapportage en voor de eindrapportage. § 2. De penvoerende instelling ontvangt de toelage die op basis van het goedgekeurde rationalisatieplan wordt toegekend vanuit de bijkomende middelen vermeld in artikel 51.

De uitbetaling van de toelage gebeurt in schijven, waarvan het aantal en de omvang worden bepaald op basis van de concrete modaliteiten van het rationalisatieplan. § 3. Vanaf 2010 wordt er jaarlijks een evaluatie gemaakt van de ingediende voortgangs- en eindrapporten. De Vlaamse Regering bezorgt de resultaten van deze evaluatie na beraadslaging aan het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs en aan het Vlaams Parlement. HOOFDSTUK VI. - Aanleveren van gegevens en verantwoording

Art. 55.Indien een hogeschool of universiteit nalaat de gegevens die vereist zijn voor de berekening van de financiering tijdig aan te leveren, dan worden de sancties zoals vastgelegd in artikel 165, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van het Universiteitendecreet, toegepast op de desbetreffende hogeschool of universiteit.

Art. 56.Behoudens in geval van fraude geven wijzigingen van de verstrekte gegevens geen aanleiding tot een retroactieve herziening van de hoogte van de financiering.

Art. 57.§ 1. Het instellingsbestuur dient elk jaar vóór 31 mei bij de Vlaamse Regering een jaarrekening in waarin het rekenschap aflegt over het financiële beheer van de instelling voor het voorgaande begrotingsjaar.

Deze jaarrekening gaat vergezeld van een door het instellingsbestuur opgesteld jaarverslag ten aanzien van alle voorzieningen van de instelling. De jaarrekening en het jaarverslag zijn openbare documenten. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de voorschriften betreffende de inhoud en het opstellen van de jaarrekening en het jaarverslag.

In het jaarverslag rapporteren de hogescholen mede over : 1° de besteding van de academiseringsmiddelen, vermeld in artikel 38, § 1.Zij nemen ook een jaarlijkse evaluatie op van de vooropgestelde planning; 2° de besteding van de middelen voor de versteviging van de onderzoeksbetrokkenheid van de academisch gerichte opleidingen, vermeld in artikel 39;3° de besteding van de middelen voor het projectmatige wetenschappelijke onderzoek, vermeld in artikel 190bis van het Hogescholendecreet. In het jaarverslag rapporteren de hogescholen en de universiteiten mede over : 1° het aanbieden van flexibele studietrajecten en de keuze- en studievoortgangsbegeleiding van studenten, zoals vermeld in artikel 53 van het Flexibiliseringsdecreet;2° de voortgang van de uitvoering van de beheersovereenkomsten, vermeld in artikel 45, en over de realisaties in het betreffende jaar. Bij de universiteiten omvat het jaarverslag tevens een overzicht van het personeelsbestand dat geheel of gedeeltelijk bezoldigd wordt met overheidsgeld en van het vermogensbestand dat bij middel van bijdragen van de Vlaamse Gemeenschap werd bekomen. § 3. De rekening van het universitair ziekenhuis dat deel uitmaakt van de rechtspersoon van de universiteit wordt als bijlage gevoegd bij de jaarrekening. Een overzicht van de geldstromen tussen het universitair ziekenhuis en de rest van de universiteit, en voor wat de Universiteit Gent betreft tussen het Universitair Ziekenhuis Gent en de Universiteit Gent, wordt eveneens als bijlage bij de jaarrekening gevoegd. § 4. De jaarrekening wordt goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Zij deelt de jaarrekening en haar bijlagen en het jaarverslag mee aan het Vlaams Parlement.

Art. 58.De saldi van de verschillende onderdelen van de jaarrekening worden overgedragen naar het volgende begrotingsjaar. Het saldo van de werkingsuitkeringen, beschikbaar op het einde van het begrotingsjaar, behoudt de bestemming bepaald in artikel 6. HOOFDSTUK VII. - Toezicht op de hogescholen en de universiteiten

Art. 59.De commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen en de universiteiten vormen één college. Het college vergadert ten minste zes maal per jaar.

Het voorzitterschap van het college wordt onbezoldigd waargenomen volgens een beurtrol en afwisselend door één van de commissarissen bij de universiteiten en door één van de commissarissen bij de hogescholen. De duur van het voorzitterschap bedraagt twee jaar. Het college bepaalt bij consensus de volgorde van de komende voorzitterschappen.

Een afgevaardigde van de diensten van de Vlaamse overheid die bevoegd zijn voor het hoger onderwijs en een afgevaardigde van de Vlaamse minister, bevoegd voor het hoger onderwijs, kunnen de vergaderingen van het college bijwonen.

Het college is onder meer belast met de volgende taken : 1° het college zorgt voor een coherente interpretatie van de regelgeving bij de uitoefening van zijn controletaken;2° het college is belast met : a) de coördinatie van de werkzaamheden van de commissarissen;b) een billijke en objectieve verdeling van de beschikbare personeelsleden en middelen over de diensten van de commissarissen, desgevallend voor de vorming van regionale teams;3° het college brengt jaarlijks verslag uit aan de Vlaamse Regering over de werkzaamheden van de commissarissen, over de financiële toestand van de universiteiten, hogescholen en associaties en over de evolutie van het personeelsbestand van universiteiten en hogescholen. Het verslag over de evolutie van het personeelsbestand wordt via de Vlaamse Regering voor advies bezorgd aan het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs.

De Vlaamse Regering kan het college belasten met bijzondere opdrachten. HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingsbepalingen Afdeling I. - Wijzigingen in het Universiteitendecreet

Art. 60.Artikel 168 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, vervangen bij decreet van 20 april 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 168.§ 1. In de schoot van elke universiteit wordt één Bijzonder Onderzoeksfonds, verder « BOF » genoemd, opgericht.

Een BOF is een intern bestemmingsfonds van de universiteit, waarvan de middelen bestemd zijn voor de bevordering van het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in de schoot van de universiteit.

Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek is onderzoek dat gedragen wordt door excellente onderzoekers en gericht is op het creëren van kennis in de vorm van een beproefde theorie.

Het tweede lid doet geen afbreuk aan de in artikel 6, § 4, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, vermelde mogelijkheid om een gedeelte van de middelen van het BOF aan te wenden ter dekking van gewone uitgaven, met dien verstande dat de Vlaamse Regering aan de uitoefening van deze mogelijkheid voorwaarden kan verbinden ter versterking van de verwevenheid tussen onderwijs en fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. § 2. Een BOF wordt gespijsd door een subsidie van de Vlaamse overheid, verleend overeenkomstig § 4.

Een universiteit kan te allen tijde beslissen om bijkomende middelen in het BOF in te brengen. De Vlaamse Regering kan een minimale inbreng voorschrijven. § 3. Een BOF wordt beheerd op de wijze voorgeschreven door een reglement, vastgesteld door het universiteitsbestuur.

Het reglement voorziet ten minste in : 1° de instelling van een onderzoeksraad die het universiteitsbestuur van advies dient omtrent de besteding van de middelen van het BOF;2° een bezwarenregeling die aanvragers van een toelage bij het BOF in staat stelt om op te komen tegen een beslissing waarbij de toelage geweigerd, verminderd of ingetrokken wordt of waarbij de toegekende toelage kleiner is dan hetgeen werd aangevraagd. Bij de samenstelling van de onderzoeksraad wordt rekening gehouden met het voorschrift als vermeld in artikel 101, 9°, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. § 4. De Vlaamse Regering legt jaarlijks, binnen de perken van de begrotingskredieten, een globaal bedrag vast voor de subsidiëring van het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in de schoot van de universiteiten.

In voorkomend geval wordt van het globale bedrag een voorafname genomen ten bate van de universiteiten die niet tot een associatie behoren. De Vlaamse Regering bepaalt de grootte van deze voorafname.

Het resterende globale bedrag wordt verdeeld onder de universiteiten die tot een associatie behoren aan de hand van een verdeelsleutel, « BOF-sleutel » genoemd, die bestaat uit een structureel onderdeel en een bibliometrisch onderdeel. § 5. Het structurele onderdeel van de BOF-sleutel bestaat uit het gewogen gemiddelde van volgende parameters : 1° het procentuele aandeel van iedere universiteit in het aantal bachelor- en masterdiplomas;2° het procentuele aandeel van iedere universiteit in het aantal doctoraatsdiploma's;3° het procentuele aandeel van iedere universiteit in het aantal leden van het academisch personeel als bedoeld in hoofdstuk IV en het aantal leden van het bijzonder academisch personeel werkzaam aan iedere universiteit;4° het procentuele aandeel van iedere universiteit in het aantal eerste aanstellingen of benoemingen in een graad van het zelfstandig academisch personeel in die universiteit van externe onderzoekers en van vrouwelijke onderzoekers. De Vlaamse Regering bepaalt : 1° de referentieperiode of het tijdsvenster waarbinnen de parameters worden gemeten;2° de gewichten van de gehanteerde parameters, met dien verstande dat de in het eerste lid, 2°, vermelde parameter te allen tijde het zwaarst doorweegt;3° de wijze waarop de gegevens vermeld in het eerste lid worden aangeleverd en gevalideerd;4° de omschrijving van de categorie « bijzonder academisch personeel » bedoeld in het eerste lid, 3°, vermelde parameter. Zij is er tevens toe gemachtigd : 1° de in het eerste lid vermelde parameters te verfijnen;2° binnen de in het eerste lid, 1° en 2°, vermelde parameters een gedifferentieerde weging vast te stellen naargelang van de wetenschapsdiscipline waarbinnen het diploma wordt uitgereikt. De in het eerste lid, 3°, vermelde parameter wordt vanaf het begrotingsjaar 2015 geschrapt uit het structureel onderdeel van de BOF-sleutel. § 6. Het bibliometrische onderdeel van de BOF-sleutel bestaat uit het gewogen gemiddelde van volgende parameters : 1° het procentuele aandeel van iedere universiteit in het aantal publicaties, onderverdeeld in volgende categorieën : a) Science Citation Index Expanded- of Social Science Citation Index-publicaties met een impactfactor als vermeld in de Journal Citation Reports;b) Science Citation Index Expanded- of Social Science Citation Index-publicaties zonder impactfactor;c) Arts and Humanities Citation Index-publicaties;d) Science & Technology Database- en Sociale Sciences & Humanities Dabase-proceedings; e) publicaties opgenomen in het Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand « Sociale en Humane Wetenschappen », als vermeld in artikel VI.9.17 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; 2° het procentuele aandeel van iedere universiteit in het aantal citaties, zijnde verwijzingen, in publicaties verschenen in een tijdschrift verwerkt voor de Science Citation Index Expanded of de Social Science Citation Index, naar andere publicaties verschenen in een dergelijk tijdschrift. Op beide parameters wordt een weging van 0.50 toegepast.

De Vlaamse Regering bepaalt : 1° de criteria op basis waarvan een publicatie aantoonbaar aan een universiteit kan worden toegewezen evenals de wijze waarop de universiteitsbesturen de aan hen toegewezen publicaties kunnen valideren;2° de referentieperiode of het tijdsvenster waarbinnen de parameters worden gemeten;3° de wijze waarop de gewichten van de in het eerste lid, 1°, vermelde categorieën worden bepaald;4° operationele telschema's en mechanismen om dubbeltellingen van publicaties uit te sluiten. Zij is er tevens toe gemachtigd beide parameters te verfijnen, inzonderheid door een onderscheid te maken tussen publicatietypes.

De subparameter als vermeld in het eerste lid, 1°, e), wordt in rekening gebracht vanaf 1 januari 2011. Indien het Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand « Sociale en Humane Wetenschappen » op die datum nog niet operationeel is, wordt deze subparameter slechts in rekening gebracht vanaf 1 januari van het begrotingsjaar dat volgt op het jaar waarin het Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand « Sociale en Humane Wetenschappen » alsnog operationeel wordt. § 7. De Vlaamse Regering bepaalt het respectieve gewicht van het structurele en het bibliometrische onderdeel van de BOF-sleutel, met dien verstande dat het structurele onderdeel het zwaarst doorweegt. § 8. De Vlaamse Regering bepaalt regelen betreffende de wijze waarop : 1° de besteding van de middelen uit een BOF beleidsmatig wordt gepland;2° verantwoording wordt afgelegd over de aanwending van de middelen uit een BOF. Zij is er tevens toe gemachtigd om minimale kwantitatieve en kwalitatieve behoorlijkheidseisen vast te leggen betreffende de wijze waarop de middelen uit een BOF worden aangewend. »

Art. 61.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 december 2006, worden de volgende bepalingen opgeheven : 1° in hoofdstuk VIII : a) afdeling 1, bestaande uit artikelen 127 tot en met 136, met uitzondering van artikel 130quater ;b) afdeling 3, bestaande uit artikelen 141 tot en met 143;c) in afdeling 6, artikelen 162 tot en met 164;2° in hoofdstuk IX, artikel 172. Afdeling II. - Wijzigingen in het Hogescholendecreet

Art. 62.§ 1. In het decreet van 13 juni 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 december 2006, worden in titel IV, de volgende bepalingen opgeheven : 1° hoofdstuk I, bestaande uit artikelen 172 tot en met 195quater, met uitzondering van artikel 179, 12°, artikel 181bis en artikel 190bis ;2° in hoofdstuk IV, in afdeling 6, artikel 234, § 1 en § 2, artikelen 235 en 236;3° in hoofdstuk V, artikel 244. § 2. In artikel 304bis, § 1, eerste lid, van het decreet van 13 juli 1994 worden na de woorden « Vlaamse Gemeenschap » de woorden « en het akkoord van sectorale programmatie voor de jaren 2003 en 2004 voor de sector « hoger onderwijs » van de Vlaamse Gemeenschap » ingevoegd. Afdeling III. - Wijzigingen in het Flexibiliseringsdecreet

Art. 63.In artikel 2, 5°, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, vervangen bij het decreet van 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « beursstudent » wordt vervangen door het woord « beurstariefstudent »;2° er wordt voor punt a), dat a) bis wordt, een nieuw punt a) ingevoegd, dat luidt als volgt : « a) studiefinanciering ontvangt van de Vlaamse Gemeenschap, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;».

Art. 64.In artikel 31, § 1, van hetzelfde decreet wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een student kan niet verzaken aan een creditbewijs. »

Art. 65.In hetzelfde decreet wordt een artikel 31bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 31bis.Bij studenten die als gevolg van een herstructurering, zoals bedoeld in artikel 25 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, hun opleiding aan de overdragende instelling stopzetten om ze te voltooien aan de ontvangende instelling, neemt de ontvangende instelling de credits, die de student verworven heeft in de overdragende instelling, evenals de daarmee samenhangende graad van verdienste indien van toepassing, en de studiepunten waarvoor de student gedelibereerd is, over. Deze credits en gedelibereerde studiepunten worden geacht verworven of gedelibereerd te zijn in de ontvangende instelling. De ontvangende instelling neemt ook de vrijstellingen over die de student in de overdragende instelling verkregen heeft voor de desbetreffende opleiding. »

Art. 66.Aan artikel 56 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 mei 2005, wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2. Een hogeschool of universiteit kan aan een student een hoger studiegeld vragen voor de studiepunten waarvoor de student op het ogenblik van de inschrijving geen toereikend leerkrediet heeft. Het hogere studiegeld kan maximaal het dubbele bedragen van de bedragen vastgelegd voor de berekening van het studiegeld in § 1, § 2 en § 3, van dit artikel.

Onder leerkrediet wordt begrepen het leerkrediet zoals bepaald in hoofdstuk IV van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. ».

Art. 67.In artikel 57, § 1, eerste en tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt het woord « beursstudenten » vervangen door het woord « beurstariefstudenten ».

Art. 68.Artikel 60 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 69.Artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 62.§ 1. Het studiegeld voor studenten die zich inschrijven voor een bachelor-na-bacheloropleiding, opgenomen in de door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst, zoals vermeld in artikel 19 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, bedraagt : 1° voor het vaste gedeelte van het studiegeld ten hoogste 55 euro;2° voor het variabele gedeelte van het studiegeld ten hoogste 7,5 euro per studiepunt. § 2. Het studiegeld voor studenten die zich inschrijven voor een andere bachelor-na-bacheloropleiding dan de bachelor-na-bacheloropleiding, vermeld in § 1, of voor een master-na-masteropleiding, opgenomen in de door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst, zoals vermeld in artikel 19 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, bedraagt maximaal het dubbele van de bedragen vermeld in § 1. § 3. Het instellingsbestuur kan voor de andere master-na-masteropleidingen dan de master-na-masteropleidingen, vermeld in § 2, een studiegeld vragen dat ten hoogste gelijk is aan 5400 euro.

In bijzondere omstandigheden kan het maximumbedrag vastgesteld worden op 24.790 euro. Die bijzondere omstandigheden betreffen een of meer van de volgende gevallen : 1° de opleiding brengt bijzondere kosten met zich mee, veroorzaakt door : a) het aantrekken van hoog gespecialiseerd personeel, de uitrusting van laboratoria, de bijzondere inrichting van bibliotheken, het specifieke studie- en leermateriaal of de specifieke begeleidings- en supervisietaken;b) het aanbod van bijzondere faciliteiten;2° de opleiding vereist een bepaalde beroepservaring of wordt georganiseerd in samenwerking met de industrie of een beroepsorganisatie om te voorzien in de opleidingsbehoeften van een bepaalde sector;3° de opleiding heeft een internationaal karakter. Het instellingsbestuur kan beslissen om de studiegelden, vermeld in deze paragraaf, op te splitsen in een vast en een variabel gedeelte pro rata het aantal opgenomen studiepunten. Het instellingsbestuur deelt het bedrag van het studiegeld aan de Vlaamse Regering mee.

Indien van toepassing worden tevens de ingeroepen bijzondere omstandigheden meegedeeld en gemotiveerd. § 4. Het instellingsbestuur kan ten behoeve van minvermogende studenten voorzien in sociale tarieven. »

Art. 70.Artikel 64 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 64.Het instellingsbestuur bepaalt vrij en op gemotiveerde wijze het studiegeld voor de inschrijving van studenten die geen beurstariefstudent zijn, voor zover het niet gaat om : 1° studenten die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte;2° studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn voor een verblijf van onbeperkte duur in België zoals bepaald door de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, te bewijzen door middel van de verblijfskaart van een onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschappen (bijlage 8 of bijlage 9), of de identiteitskaart voor vreemdeling (bijlage 7) of het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (bijlage 6), overeenkomstig artikel 31 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;3° studenten die slachtoffer zijn van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;4° studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;5° studenten die op 31 december van het betrokken school- of academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig verblijven in België, en dit wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;6° studenten die op basis van de artikelen 10, 10bis, of 40, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in § 1 of § 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken school- of academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of vervoegen;7° studenten die kandidaat vluchteling zijn of hun ouders zijn kandidaat vluchteling en de student verblijft al van zijn minderjarigheid in België en heeft niet zelf een asielaanvraag ingediend.De asielaanvraag werd ontvankelijk verklaard voor 1 juni 2007 en hun procedure is nog lopende bij het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepsommissie voor Vluchtelingen, of bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.

Aan studenten die voor 2008-2009 reeds ingeschreven waren in een opleiding in het hoger onderwijs in Vlaanderen en die op basis van eerdere bepalingen geen verhoogd studiegeld dienden te bepalen, mag gedurende de duur van deze opleiding geen verhoogd studiegeld gevraagd worden.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan de richtlijn om voor master-na-masteropleidingen die niet opgenomen zijn in de door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst, vermeld in artikel 19 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen een studiegeld te vragen dat ten hoogste gelijk is aan 24.790 euro. » Afdeling IV. - Wijzigingen in het Structuurdecreet

Art. 71.In titel I van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt hoofdstuk VIbis, bestaande uit artikel 113bis, ingevoegd bij decreet van 30 april 2004, vervangen door wat volgt : « Afdeling VIbis. - Databank Hoger Onderwijs

Artikel 113bis.De Vlaamse Regering organiseert een Databank Hoger Onderwijs, gericht op het verzamelen en verwerken van gegevens, of het coördineren van gegevensstromen, met het oog op ten minste volgende doelstellingen : 1° het opvolgen van studieloopbanen;2° de implementatie van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;3° het verzamelen van statistisch materiaal;4° de voorbereiding, monitoring en evaluatie van het overheidsbeleid. De Vlaamse Regering kan deze doelstellingen verfijnen en aanvullende doelstellingen bepalen.

Artikel 113ter.§ 1. De Vlaamse overheid staat in voor de verzameling en het beheer van de gegevens bedoeld in artikel 113bis en doet dit in nauw partnerschap met de hogescholen en universiteiten. Daartoe wordt een stuurgroep opgericht die paritair samengesteld is uit gemandateerde vertegenwoordigers van de overheid en van de hogeronderwijsinstellingen. Deze stuurgroep stuurt werkgroepen aan, die actief zijn rond het verzamelen en beheren van de data, de kwaliteit van de processen van de dataverzameling aan de instellingen en bij de overheid en het begeleiden van de financieringsberekening op basis van deze data. De stuurgroep rapporteert jaarlijks aan een breder samengestelde commissie, waarin ten minste de Vlaamse overheid, de hogeronderwijsinstellingen, de representatieve vakorganisaties, de erkende studentenkoepelverenigingen als vermeld in artikel 4 van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen, en het Steunpunt O&O-indicatoren vertegenwoordigd zijn. Die commissie keurt de jaarplanning goed en kan adviezen formuleren met betrekking tot dit proces en de resultaten ervan. § 2. De stuurgroep stelt een huishoudelijk reglement op, dat door de Vlaamse Regering wordt bekrachtigd. § 3. De identificatiegegevens van studenten die in de Databank Hoger Onderwijs zijn opgenomen, worden uitgewisseld tussen het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming en de betrokken instellingen voor hoger onderwijs. Uitwisseling met derden is enkel mogelijk overeenkomstig de vigerende regelgeving inzake de elektronische verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 113quater.De hogeronderwijsinstellingen stellen een procedure op betreffende de melding en behandeling van verzoeken tot rechtzetting van materiële vergissingen en onjuistheden die de grondslag vormen voor een studievoortgangsbeslissing, een weigering tot inschrijving als vermeld in artikel 48 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, of de vaststelling, vermeerdering of vermindering van het leerkrediet overeenkomstig hoofdstuk IV van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen.

De stuurgroep vermeld in artikel 113ter stelt een procedure op betreffende de melding en behandeling van verzoeken tot rechtzetting van materiële vergissingen en onjuistheden, zoals vermeld in het vorige lid, die vastgesteld zijn na het afsluiten van de gegevens van het desbetreffende academiejaar. » Afdeling V. - Wijzigingen in het decreet van 19 maart 2004 betreffende

de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen

Art. 72.Aan artikel II.15 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt : « De beslissingen genomen door het instellingsbestuur en door de stuurgroep Databank Hoger Onderwijs op grond van de procedure, zoals vastgelegd in artikel 113quater van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, kunnen worden aangevochten voor de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen. De Raad beoordeelt of de bestreden vermeldingen in overeenstemming zijn met de decretale en reglementaire bepalingen en, desgevallend, met de van toepassing zijnde onderwijs- en examenregelingen. De behandeling van een verzoekschrift ter zake door de Raad leidt tot de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van de onontvankelijkheid of ongegrondheid ervan, of tot de gemotiveerde vernietiging van de onrechtmatig genomen beslissing. In dat laatste geval brengt het instellingsbestuur of de door de stuurgroep aangewezen persoon de bestreden vermelding onverwijld in overeenstemming met de dragende redenen die hebben geleid tot de uitspraak van de Raad. »

Art. 73.Aan deel VI van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 22 december 2006, wordt een titel IVquater, bestaande uit de artikelen VI.9.17 en VI.9.18, toegevoegd, die luidt als volgt : « TITEL IVquater. - Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand « Sociale en Humane Wetenschappen » Artikel VI.9.17. § 1. Er wordt een Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand « Sociale en Humane Wetenschappen » georganiseerd, verder « VABB-SHW » genoemd, waarin bibliografische gegevens zijn opgenomen van wetenschappelijke publicaties binnen het domein van de Sociale en Humane Wetenschappen, afkomstig van onderzoekers die verbonden zijn aan een universiteit of hogeschool in de Vlaamse Gemeenschap en die niet verwerkt zijn voor de Web of Science.

De Vlaamse Regering legt een operationele omschrijving van de wetenschapsdisciplines « Sociale en Humane Wetenschappen » vast. § 2. Het VABB-SHW wordt ontwikkeld en geactualiseerd door vertegenwoordigers van de wetenschapsdisciplines « Sociale en Humane Wetenschappen », op de wijze als voorgeschreven door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering legt het VABB-SHW vast na advies van het Steunpunt O&O-indicatoren; erkend en gefinancierd door de Vlaamse overheid en gebaseerd op een toets van een panel van niet in België werkzame onderzoekers. Het VABB-SHW wordt beheerd door het Steunpunt O&O-indicatoren; erkend en gefinancierd door de Vlaamse overheid.

De Vlaamse Regering organiseert met betrekking tot de architectuur, de inhoudelijke opbouw en het beheer van het VABB-SHW een systeem van externe kwaliteitszorg. Dit systeem houdt in dat de kwaliteit en de graad van wetenschappelijkheid van het VABB-SHW-stelsel periodiek, volgens een door de Vlaamse Regering te bepalen tijdschema, worden getoetst door een panel van niet in België werkzame onderzoekers. De bevindingen van dit panel worden voorgelegd aan het Vlaams Parlement, samen met de conclusies of adviezen van de beheersinstantie van het VABB-SHW en van de Vlaamse Regering.

Artikel VI.9.18. § 1. Het VABB-SHW is uiterlijk op 1 januari 2011 operationeel. § 2. Indien de in § 1 vermelde datum niet wordt gehaald omwille van een niet-validering van de architectuur en de inhoudelijke opbouw van het VABB-SHW door de vertegenwoordigers van de verschillende wetenschapsdisciplines, is de Vlaamse Regering ertoe gemachtigd om een activeringsmaatregel toe te passen bij de berekening van het variabel onderzoeksdeel in hoofde van de universiteiten.

Die activeringsmaatregel bestaat in : 1° een jaarlijkse graduele verhoging van het gewicht van het aantal citaties in het element als vermeld in artikel 29, § 2, 3°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, en dit tot ten hoogste 0.70; 2° een jaarlijkse graduele afbouw van het verhoogde gewicht tot het initiële gewicht van 0.50, en dit vanaf het begrotingsjaar volgend op het jaar waarin het VABB-SHW alsnog operationeel wordt. » Afdeling VI. - Wijzigingen in het decreet van 21 december 2007

houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008

Art. 74.In het decreet van 21 december 2007 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008 wordt in hoofdstuk II, afdeling IX, bestaande uit artikel 15, opgeheven. HOOFDSTUK IX. - Overgangsmaatregelen

Art. 75.§ 1. De Katholieke Universiteit Brussel ontvangt voor de personeelskosten die ontstaan in het kader van de reorganisatie van haar opleidingenaanbod in het begrotingsjaar 2008 een eenmalig bedrag van 7,3 miljoen euro. Dit bedrag wordt beschouwd als werkingsuitkeringen, zoals bepaald in hoofdstuk II, afdeling 1, van dit decreet.

Als in het kader van deze reorganisatie van het opleidingenaanbod een personeelslid van de Katholieke Universiteit Brussel gedurende de periode van 2008 tot en met 2012 overgenomen wordt door een andere instelling van hoger onderwijs, hierna de ontvangende instelling te noemen, en aan die instelling benoemd of aangesteld wordt, wordt door de Katholieke Universiteit Brussel, gebruikmakend van de hierboven vermelde middelen, tot uiterlijk 31 december 2012 het bedrag van de brutosalariskosten van dat personeelslid gestort op rekening van de ontvangende instelling. In dat geval wordt tussen de Katholieke Universiteit Brussel en de ontvangende instelling een overeenkomst gesloten in verband met die overdracht van middelen, waarin tevens een aantal overgangsregels kunnen worden vastgelegd inzake de afwerking aan de Katholieke Universiteit Brussel van het onderwijs en onderzoek van het betrokken personeelslid.

Doctoraten die begeleid worden door het betrokken personeelslid gedurende de periode dat het personeelslid verbonden was aan de Katholieke Universiteit Brussel, maar die onder zijn begeleiding tot stand zijn gekomen nadat het lid de Katholieke Universiteit Brussel heeft verlaten, zullen voor de berekening van de financiering van het onderzoeksgedeelte, overeenkomstig artikel 29, toegerekend worden aan de Katholieke Universiteit Brussel. § 2. De bepalingen van artikel 24 en artikel 25 van dit decreet zijn niet van toepassing op de Katholieke Universiteit Brussel.

Art. 76.Bij wijze van overgangsmaatregel worden voor de berekening van de onderwijssokkel van de instellingen hoger onderwijs voor de hierna vermelde begrotingsjaren de volgende parameters in aanmerking genomen : 1° voor het begrotingsjaar 2008 : a) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in het academiejaar 2001-2002, vermenigvuldigd met factor 60;b) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen en voor de initiële bacheloropleidingen in het academiejaar 2002-2003, vermenigvuldigd met factor 60;c) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2003-2004, vermenigvuldigd met factor 60;d) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in afbouw en voor de initiële bacheloropleidingen in het academiejaar 2004-2005, vermenigvuldigd met factor 60;e) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2005-2006;2° voor het begrotingsjaar 2009 : a) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2002-2003, vermenigvuldigd met factor 60;b) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2003-2004, vermenigvuldigd met factor 60;c) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in afbouw en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2004-2005, vermenigvuldigd met factor 60;d) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2005-2006;e) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2006-2007;3° voor het begrotingsjaar 2010 : a) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2003-2004, vermenigvuldigd met factor 60;b) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in afbouw en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2004-2005, vermenigvuldigd met factor 60;c) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2005-2006;d) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2006-2007;e) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2007-2008;4° voor het begrotingsjaar 2011 : a) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in afbouw en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2004-2005, vermenigvuldigd met factor 60;b) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2005-2006;c) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2006-2007;d) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2007-2008;e) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2008-2009.

Art. 77.Bij wijze van overgangsmaatregel worden voor de berekening van het variabel onderwijsdeel van de instellingen hoger onderwijs voor de begrotingsjaren 2008 tot en met 2012 de parameters in aanmerking genomen, die als bijlage gevoegd zijn bij dit decreet.

Art. 78.Bij wijze van overgangsmaatregel worden voor de berekening van het variabel onderzoeksdeel van de universiteiten tot op het ogenblik dat de eerste bachelor- en masterdiploma's uitgereikt worden, de kandidaats- en tweede cyclusdiploma's die uitgereikt zijn aan de hogescholen en universiteiten, in aanmerking genomen. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen

Art. 79.De Vlaamse Regering kan de bepalingen van dit decreet, hoofdstuk VIII van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap en titel IV van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap coördineren, met inachtneming van de wijzigingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn aangebracht tot aan het tijdstip van de coördinatie.

Daartoe kan de regering : 1° de volgorde en de nummering van de te coördineren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen;2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen, met de nieuwe nummering overeenbrengen;3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen om ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen;4° in de bepalingen die in de coördinatie worden opgenomen, de verwijzingen naar de gecoördineerde bepalingen aanpassen. De coördinatie zal het volgende opschrift dragen : « Decreet betreffende de financiering van het hoger onderwijs, gecoördineerd op 14 maart 2008. »

Art. 80.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2008, met uitzondering van : 1° hoofdstuk IV, dat in werking treedt vanaf het academiejaar 2008-2009;2° artikel 62, § 2, dat in werking treedt op 1 oktober 2005. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 14 maart 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Zitting 2007-2008. Stukken. - Voorstel van decreet, 1468 - Nr. 1. - Amendementen, 1468 - Nrs. 2 en 3. - In eerste lezing aangenomen artikelen, 1468 - Nr. 4. - Verslag over hoorzitting, 1468 - Nr. 5. - Verslag, 1468 - Nr. 6. - Reflectienota, 1468 Nr. 7. - Amendementen, 1468 - Nr. 8. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1468 - Nr. 9.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 5 maart 2008.

Bijlage Parameters voor de berekening van het variabel onderwijsdeel van de instellingen hoger onderwijs voor de hiernavolgende begrotingsjaren 1° voor het begrotingsjaar 2008 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° voor het begrotingsjaar 2009 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3° voor het begrotingsjaar 2010 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4° voor het begrotingsjaar 2011 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 5° voor het begrotingsjaar 2012 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 6° voor het begrotingsjaar 2013 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 7° voor het begrotingsjaar 2014 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. Brussel, 14 maart 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

^