gepubliceerd op 26 februari 2008
Decreet houdende organisatie van de structurele differentiatie in de eerste graad om alle leerlingen de mogelijkheid te geven om de basisvaardigheden te verwerven
7 DECEMBER 2007. - Decreet houdende organisatie van de structurele differentiatie in de eerste graad om alle leerlingen de mogelijkheid te geven om de basisvaardigheden te verwerven (1)
Het Parlement van de Franstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs
Artikel 1.Artikel 2, 1° van het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs wordt aangevuld als volgt : « - « Begeleidingsraad », de door het inrichtingshoofd voorgezeten raad, samengesteld uit de leden van de klassenraad van de klas van de betrokken leerling en, naar gelang van het geval, ten minste één vertegenwoordiger van de klassenraad van één van de aanvullende jaren bedoeld in titel III en/of één van de gedifferentieerde jaren bedoeld in titel IV en/of het differentiatie- en oriëntatiejaar bedoeld in titel V. Het bevoegde psycho-medisch-sociaal centrum kan van rechtswege de vergaderingen van die raad bijwonen. »
Art. 2.In hetzelfde decreet wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 6bis.Onverminderd de bepalingen bedoeld bij het koninklijk besluit van 20 juli 1971 tot vaststelling van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, is het gemeenschappelijke tweede jaar toegankelijk voor iedere regelmatige leerling in de zin van artikel 2, 6° van het voormelde koninklijk besluit van 29 juni 1984 : 1° ofwel die het gemeenschappelijke eerste jaar heeft gevolgd en ten aanzien van wie de klassenraad de beslissing bedoeld in artikel 23, eerste lid, 1° heeft genomen;2° ofwel die een aanvullend jaar dat op het einde van het gemeenschappelijke eerste jaar wordt georganiseerd, heeft gevolgd, en ten aanzien van wie de klassenraad de beslissing bedoeld in artikel 25, 1°, overeenkomstig titel III, heeft genomen;3° ofwel die het gedifferentieerde tweede jaar heeft gevolgd en ten aanzien van wie de klassenraad de beslissing bedoeld in artikel 28, § 1, 1° heeft genomen;4° ofwel die het gemeenschappelijke eerste jaar met succes heeft gevolgd in een inrichting die door de Vlaamse Gemeenschap of door de Duitstalige Gemeenschap wordt georganiseerd, gesubsidieerd of erkend. »
Art. 3.In hetzelfde decreet wordt een artikel 6 ter ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 6ter.De leerling mag niet blijven zitten in één van de jaren waaruit de gemeenschappelijke eerste graad of de gedifferentieerde eerste graad bestaat zoals bepaald bij dit decreet, behalve als een afwijking door de Regering wordt toegekend in geval van met redenen omklede langdurige afwezigheid.
De leerling mag in de eerste graad van het secundair onderwijs niet gedurende meer dan drie schooljaren blijven zitten. »
Art. 4.In artikel 11 van hetzelfde decreet, worden de woorden « en 13 tot 31 » ingevoegd tussen de woorden « in de artikelen 6 tot 10 » en de woorden « van dit decreet ».
Art. 5.In artikel 12 van hetzelfde decreet, worden de woorden « en van de gedifferentieerde eerste graad » ingevoegd na de woorden « van aanvullende activiteiten ».
Art. 6.In hetzelfde decreet, tussen Titel II en Titel IV, die Titel VII wordt, worden de Titels III, IV, V en VI ingevoegd, luidend als volgt : « TITEL III. - Organisatie van een aanvullend jaar in de eerste graad van het secundair onderwijs
Art. 13.Er wordt een aanvullend jaar georganiseerd ten voordele van de leerlingen die, op het einde van het gemeenschappelijke of gedifferentieerde eerste of tweede jaar of van het aanvullend jaar georganiseerd op het einde van het gemeenschappelijke eerste jaar, gevolgd nadat een gedifferentieerd jaar werd gevolgd, voor zover de leerling, in die twee laatste gevallen, houder is van het basisstudiegetuigschrift, zodanige moeilijkheden ondervinden dat een afzonderlijk jaar of een bijkomend jaar onontbeerlijk is om hun de mogelijkheid te geven om de basisvaardigheden te verwerven bedoeld op het einde van de derde stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig artikel 16, § 2 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren en het voormelde decreet van 19 juli 2001.
Gedurende dat aanvullend jaar wordt rekening gehouden met de bijzondere behoeften van de betrokken leerling, inzonderheid deze die betrekking hebben op zijn leerritme. De organisatie van dat aanvullend jaar heeft tot doel hem de mogelijkheid te geven om de moeilijkheden op te lossen die hij ondervindt bij de verwerving van vaardigheden, inzonderheid door de vastgestelde leemten aan te vullen, en hem helpen doeltreffender leerstrategieën te verwerven waarbij de ontwikkeling wordt aangemoedigd van de vaardigheden bedoeld voor het einde van de derde stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig artikel 16, § 2 van het voormelde decreet van 24 juli 1997 en overeenkomstig het voormelde decreet van 19 juli 2001, waarvoor hij geen moeilijkheden heeft.
Dat aanvullend jaar kan geenszins betekenen dat de leerling in een vorig jaar blijft zitten.
Art. 14.§ 1. Het aanvullend jaar dat op het einde van het eerste jaar wordt gevolgd, is toegankelijk voor elke regelmatige leerling in de zin van artikel 2, 6° van het voormelde koninklijk besluit van 29 juni 1984 : 1° ofwel die het gemeenschappelijke eerste jaar heeft gevolgd en ten aanzien van wie de klassenraad de beslissing bedoeld in artikel 23, eerste lid, 1° heeft genomen;2° ofwel die het gedifferentieerde eerste jaar heeft gevolgd en ten aanzien van wie de klassenraad de beslissing bedoeld in artikel 24, eerste lid, 2° heeft genomen;3° ofwel die het gemeenschappelijke tweede jaar volgt en ten aanzien van wie de begeleidingsraad, vóór 15 januari, met de toestemming van de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, de in artikel 15 § 4 eerste lid bedoelde beslissing neemt. § 2. Het aanvullend jaar dat op het einde van het tweede jaar wordt gevolgd, is toegankelijk voor elke regelmatige leerling in de zin van artikel 2, 6° van het voormelde koninklijk besluit van 29 juni 1984 : 1° ofwel die het gemeenschappelijke tweede jaar heeft gevolgd en ten aanzien van wie één van de beslissingen bedoeld in artikel 26, § 2, eerste lid en tweede lid 1° wordt genomen;2° ofwel die het gedifferentieerde tweede jaar heeft gevolgd en ten aanzien van wie één van de beslissingen bedoeld in artikel 28, § 1, 2° en § 2, 1° wordt genomen, voor zover hij houder is van het basisstudiegetuigschrift;3° ofwel die het gemeenschappelijke tweede jaar volgt en ten aanzien van wie de begeleidingsraad, vóór 15 januari, met de toestemming van de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, de in artikel 15 § 4 eerste lid bedoelde beslissing heeft genomen.4° ofwel die het aanvullend jaar heeft gevolgd na een gedifferentieerd eerste jaar dat door het basisgetuigschrift wordt bekrachtigd.
Art. 15.§ 1. Om de toestand van iedere leerling te onderzoeken die volgens de klassenraad leerproblemen heeft, vergadert de begeleidingsraad ten minste drie keer per schooljaar : bij het begin van het schooljaar, vóór 15 januari en bij het begin van het derde trimester.
Dat onderzoek wordt uitgevoerd op grond van een verslag dat door de klassenraad wordt opgesteld en dat nagaat of de vaardigheden verworven zijn die verwacht worden op het einde van de derde stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig artikel 16, § 2 van het voormelde decreet van 24 juli 1997 en het voormelde decreet van 19 juli 2001, en dat onder meer gewag maakt van de ondervonden specifieke moeilijkheden, de georganiseerde remediëring en de informatie die aan de leerling en zijn ouders of aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, wordt verstrekt.
De begeleidingsraad stelt een dossier voor iedere betrokken leerling op. Dit dossier vermeldt de gegevens bedoeld in het vorige lid, aangevuld met de beslissingen die na de beraadslaging van de begeleidingsraad werden genomen. Deze aanvulling heeft prioritair betrekking op de voorgestelde remediëring.
Als de begeleidingsraad, op de tweede van de vergaderingen bedoeld in het eerste lid, acht dat de leerling zodanige leerproblemen heeft dat hij naar een aanvullend jaar zou moeten worden georiënteerd, maakt hij een individueel leerplan op dat de remediëringen vermeldt die voor het einde van het lopende schooljaar en gedurende het volgende schooljaar moeten worden georganiseerd, in voorkomend geval, in een aanvullend jaar. § 2. Voor iedere leerling die naar een aanvullend jaar wordt georiënteerd, maakt de begeleidingsraad een individueel leerplan op.
Dit plan vermeldt onder meer de wekelijkse uurregeling die door de leerling wordt gevolgd. Naast de twee lestijden voor zedenleer of godsdienst bedoeld in artikel 8 van de voormelde wet van 29 mei 1959, omvat die uurregeling 30 lestijden, waaronder drie lestijden besteed moeten worden aan de lichamelijke opvoeding. Het wordt overigens opgemaakt op grond van de behoeften van de leerling en in het kader van de bepalingen bedoeld in artikel 13. Die uurregeling kan gedeeltelijk voorzien in de deelneming aan cursussen die worden georganiseerd ten gunste van de leerlingen van het gemeenschappelijke eerste jaar of van het gemeenschappelijke tweede jaar.
Dat individuele leerplan wordt, vóór het begin van het betrokken schooljaar, aan de leerling en zijn ouders of aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, voorgesteld door het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde, eventueel begeleid door een ander lid van het pedagogische team of door een lid van het betrokken psycho-medisch sociaal centrum.
Op elk van de vergaderingen vermeld in § 1, onderzoekt de begeleidingsraad de toestand van iedere leerling die in een aanvullend jaar ingeschreven is. Op grond van inzonderheid de inlichtingen die worden verstrekt door de leerkrachten die met de betrokken leerlingen belast zijn, vult hij het in dezelfde § 1 vermelde dossier in. De begeleidingsraad kan het individueel leerplan geregeld herzien en aanpassen op grond van de evolutie van de leerling. Deze en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, worden daar onmiddellijk op de hoogte van gebracht. § 3. Op de voordracht van de begeleidingsraad en met de instemming van de ouders of van de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, is de overgang van de leerling die ingeschreven is in een aanvullend jaar georganiseerd op het einde van het gemeenschappelijke eerste jaar naar het gemeenschappelijke tweede jaar mogelijk vóór 15 januari van het lopende schooljaar.
In dat geval bepaalt de begeleidingsraad de nadere regels voor de hulpverlening en de pedagogische steunverlening aan de betrokken leerling. § 4. Op de voordracht van de begeleidingsraad en met de instemming van de ouders of van de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, is de overgang van de leerling die ingeschreven is in het gemeenschappelijke tweede jaar naar een aanvullend jaar mogelijk vóór 15 januari van het lopende schooljaar.
In dat geval bepaalt de begeleidingsraad de nadere regels voor de hulpverlening en de pedagogische steunverlening aan de betrokken leerling. § 5. De schoolinrichting die een leerling naar een aanvullend jaar oriënteert, wordt ertoe gehouden dit jaar in de inrichting zelf te organiseren. § 6. De directie van de schoolinrichting bedoeld in § 5 stelt alle documenten betreffende de toepassing van de bepalingen bedoeld in dit artikel ter beschikking van de inspectiedienst. De leden van de inspectiedienst kunnen die documenten ter plaatse raadplegen, in het kader van de bepalingen van artikel 6 van het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs.
TITEL IV. - Organisatie van een gedifferentieerde eerste graad van het secundair onderwijs
Art. 16.§ 1. De gedifferentieerde eerste graad bepaald in artikel 5 wordt georganiseerd in de vorm van twee studiejaren, « gedifferentieerd eerste jaar » en « gedifferentieerd tweede jaar » genoemd. Hij is slechts toegankelijk voor de leerlingen die geen houder zijn van het basisstudiegetuigschrift en die, ofwel het zesde leerjaar van het lager onderwijs hebben gevolgd of die vóór 31 december van het daarop volgende schooljaar ten minste twaalf jaar oud zijn, zonder het zesde leerjaar van het lager onderwijs te hebben gevolgd. § 2. Iedere schoolinrichting kan de gedifferentieerde eerste graad organiseren onder de twee volgende voorwaarden : 1° ten minste één leerling inschrijven die in het secundair onderwijs komt zonder het basisstudiegetuigschrift te hebben behaald;2° voldoen aan de voorwaarden vastgesteld bij artikel 12, § 1, eerste lid, 1°;tweede lid, 1°; derde lid, 1° en vierde lid, 1° van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 31 augustus 1992 ter uitvoering van het decreet d.d. 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan. § 3. In afwijking van § 2, tweede lid, kunnen de inrichtingen die, op 1 oktober 2007, de gemeenschappelijke eerste graad niet organiseren en die ofwel een eerste jaar B of een tweede beroepsjaar, ofwel een eerste jaar B en een tweede beroepsjaar organiseren, een overeenkomst sluiten met één of meer inrichtingen voor secundair onderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd, waarbij de leerling alle trajectmogelijkheden van de eerste graad worden gewaarborgd. De inrichting of de inrichtingen waarmee die overeenkomst wordt gesloten, moeten gelegen zijn in dezelfde zone in de zin van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 tot vaststelling van de verplichtingen tot overleg tussen gelijkaardige inrichtingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan of in een aanpalende zone. In dit laatste geval bedraagt de afstand tussen de betrokken inrichtingen hoogstens tien kilometer. Die overeenkomst heeft betrekking op de pedagogische continuïteit die de leerling zal genieten die, na de gedifferentieerde eerste graad te hebben gevolgd en zijn basisgetuigschrift te hebben bekomen, in de gemeenschappelijke eerste graad zal treden. § 4. De bepalingen tot regeling van de overeenkomst bedoeld in het derde lid, met inbegrip van de nadere regels voor de organisatie van de gedifferentieerde eerste graad van de betrokken school zullen moeten worden toegelicht in het project van inrichting van elke school die deze overeenkomst heeft ondertekend.
Art. 17.Naast de twee wekelijkse lestijden zedenleer of godsdienst bedoeld in artikel 8 van de voormelde wet van 29 mei 1959, bedraagt de uurregeling van de gedifferentieerde eerste en tweede jaren dertig lestijden, die betrekking hebben op : 1° Frans, alsook de vorming geschiedenis en aardrijkskunde, slaande op het maatschappelijk en economisch leven, met acht tot veertien lestijden per week, waaronder twee lestijden besteed zijn aan de vorming geschiedenis en aardrijkskunde, slaande op het maatschappelijk en economisch leven;2° de vorming wiskunde alsook de eerste wetenschappelijke vorming, met zes tot elf lestijden per week, waaronder twee lestijden besteed zijn aan de eerste wetenschappelijke opleiding;3° het leren van een moderne taal I, met twee tot veertien lestijden per week;4° de lichamelijke opvoeding, met drie tot vijf lestijden per week;5° de kunstopvoeding, met twee tot vijf lestijden per week;6° opvoeding door technologie, met twee tot negen lestijden per week, voor zover hoogstens drie wekelijkse lestijden besteed wordt aan elk van de activiteitsgebieden gekozen uit deze die in artikel 10, § 2, 2° c bepaald zijn.
Art. 18.§ 1. Alle leerlingen die in de gedifferentieerde eerste en tweede jaren ingeschreven zijn, met inbegrip van de leerlingen bedoeld bij de bepaling voorgeschreven in artikel 28 § 3, 1°, moeten de gemeenschappelijke externe proef afleggen die leidt tot het verkrijgen van het basisstudiegetuigschrift, zoals bepaald bij het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de kennis verworven door de leerlingen van het leerplichtonderwijs en het basisstudiegetuigschrift op het einde van het lager onderwijs.
De bij artikel 6, § 2 bedoelde leerlingen moeten ook de proef afleggen die bij het eerste lid bedoeld is.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de inschrijving voor die proef. § 2. De klassenraad reikt het basisstudiegetuigschrift uit aan iedere leerling die slaagt vóór de gemeenschappelijke externe proef. § 3. De klassenraad kan het basisstudiegetuigschrift uitreiken aan de leerling die ingeschreven is voor het gemeenschappelijke eerste jaar en voor de jaren waaruit de gedifferentieerde eerste graad bestaan en die niet geslaagd is of die geheel of gedeeltelijk niet heeft kunnen deelnemen aan de gemeenschappelijke externe proef.
De klassenraad steunt de beslissing bedoeld in het eerste lid over een dossier houdende het afschrift van de bulletins van het lopende schooljaar zoals ze werden meegedeeld aan de ouders van de betrokken leerling of aan de persoon die de ouderlijke macht ten aanzien van hem uitoefent, het omstandig verslag van de leerkrachten van de leerling alsook elk ander gegeven dat door de klassenraad als nuttig wordt geacht.
De directie van de schoolinrichting stelt alle documenten betreffende de beslissing tot toekenning van het basisstudiegetuigschrift ter beschikking van de inspectiedienst. De leden van de inspectiedienst kunnen die ter plaatse raadplegen.
De ouders van de leerling aan wie het basisstudiegetuigschrift werd afgewezen of de persoon die de ouderlijke macht ten aanzien van hem uitoefent, kunnen een beroep indienen volgens de in artikel 32 van het voormelde decreet van 2 juni 2006 nader bepaalde regels.
TITEL V. - Organisatie van een specifiek differentiatie- en oriëntatiejaar op het einde van de eerste graad van het secundair onderwijs
Art. 19.Er kan een specifiek jaar, derde differentiatie- en oriëntatiejaar genoemd, worden georganiseerd binnen de tweede graad ten voordele van de leerlingen die, op het einde van de eerste graad die in drie jaar werd gevolgd en die, onverminderd de bepaling bedoeld in artikel 26, § 2, tweede lid, 3°, niet de basisvaardigheden hebben verworven die bedoeld zijn op het einde van de derde stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig artikel 16, § 2 van het voormelde decreet van 24 juli 1997 en het voormelde decreet van 19 juli 2001.
In het derde differentiatie- en oriëntatiejaar, worden de bijzondere behoeften van de leerling en de moeilijkheden die hij ondervindt in aanmerking genomen om hem te helpen bij het voortzetten van de ondernomen ontwikkeling van de competenties om het beheersingsniveau bedoeld in het eerste lid te bereiken. De organisatie van het derde differentiatie- en oriëntatiejaar heeft tot doel iedere leerling te helpen bij het uitwerken van een persoonlijk project waarmee hij verder school kan blijven gaan. De uitwerking van het persoonlijk project van de leerling wordt verwezenlijkt in samenwerking met het betrokken psycho-medisch-sociaal centrum.
Het derde differentiatie- en oriëntatiejaar kan geenszins betekenen dat de leerling in het voorafgaande jaar is blijven zitten.
Art. 20.Het derde differentiatie- en oriëntatiejaar is toegankelijk voor iedere regelmatige leerling in de zin van artikel 2, 6° van het voormelde koninklijk besluit van 29 juni 1984 die, zonder het getuigschrift te hebben verkregen dat bevestigt dat hij geslaagd is voor de eerste graad van het secundair onderwijs : 1° ofwel het gemeenschappelijke tweede jaar heeft gevolgd, en ten aanzien van wie de beslissing bedoeld in artikel 26, § 2, tweede lid, 3°, en derde lid, 1° wordt genomen;2° ofwel het aanvullend jaar georganiseerd op het einde van het gemeenschappelijke of gedifferentieerde eerste jaar heeft gevolgd, en ten aanzien van wie de beslissing bedoeld in de artikelen 25 § 2, 2°, b is genomen;3° ofwel het aanvullend jaar georganiseerd op het einde van het gemeenschappelijke tweede jaar heeft gevolgd en ten aanzien van wie de beslissing bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, a) is genomen;4° ofwel het aanvullend gedifferentieerd jaar bedoeld in artikel 28 § 3, 1° heeft gevolgd.
Art. 21.§ 1. Voor iedere leerling die naar het derde differentiatie- en oriëntatiejaar wordt georiënteerd, maakt de begeleidingsraad een dossier op houdende inzonderheid het verslag bedoeld in artikel 22 en een individueel leerplan in verband met de beheersing van de competenties die op het einde van de derde stap van het pedagogisch continuüm wordt verwacht overeenkomstig artikel 16, § 2 van het voormelde decreet van 24 juli 1997 en het voormelde decreet van 19 juli 2001, en een persoonlijk vormingsproject.
Dat individueel leerplan wordt, vóór het begin van het betrokken schooljaar, aan de leerling en aan zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, voorgesteld door het inrichtingshoofd of diens afgevaardigde, eventueel begeleid door een ander lid van het pedagogisch team of een lid van het betrokken psycho-medisch-sociaal centrum. § 2. Naar aanleiding van elk van de vergaderingen vermeld in artikel 15, § 1, onderzoekt de begeleidingsraad de toestand van iedere leerling die in het derde differentiatie- en oriëntatiejaar ingeschreven is. Op grond van inzonderheid de inlichtingen die worden verstrekt door de leerkrachten van de betrokken leerlingen, vult hij het dossier bedoeld in § 1 in.
De begeleidingsraad herziet het individueel leerplan en past dit aan op grond van onder meer de evolutie van het persoonlijk vormingsproject van de leerling. Deze alsook zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht ten aanzien van hem uitoefent, worden daar gelijktijd op de hoogte van gebracht. § 3. Naast de twee wekelijkse lestijden zedenleer of godsdienst bedoeld in artikel 8 van de voormelde wet van 29 mei 1959, bedraagt de wekelijkse uurregeling van het derde differentiatie- en oriëntatiejaar tweeëndertig lestijden die betrekking hebben op : 1° Frans alsook de vorming geschiedenis en aardrijkskunde, met negen tot veertien lestijden, waaronder twee of drie die besteed zijn aan de vorming geschiedenis en aardrijkskunde;2° de vorming wiskunde alsook de eerste wetenschappelijke vorming, met zes tot elf lestijden per week die besteed zijn aan de eerste wetenschappelijke vorming;3° het leren van een moderne taal I, met twee of vier lestijden per week;4° de lichamelijke opvoeding, met één tot vijf lestijden per week;5° de kunstopvoeding, met één tot vijf lestijden per week;6° een geïntegreerde vormingsmodule, met ten minste zes lestijden per week, die tot doel heeft de leerling concreet vertrouwd te maken met de beroepssfeer, de vakken, de vormingen, de diploma's die ertoe leiden, en met hem een levensproject uit te werken in verband met een oriëntatie zowel in het doorstromingsonderwijs als in het kwalificatieonderwijs. Hoogstens twee derde van de lestijden besteed aan die module kan besteed worden aan de deelneming aan technische cursussen of cursussen beroepspraktijk in gegroepeerde opties die onder één of meer sectoren ressorteren.
De inrichtingen kunnen overeenkomsten met één of meer andere inrichtingen sluiten om die activiteiten in de beste omstandigheden uit te oefenen. § 4. De directie van de schoolinrichting stelt alle documenten in verband met de toepassing van de bepalingen van dit artikel ter beschikking van de inspectiedienst. De leden van de inspectiedienst kunnen die ter plaatse raadplegen.
TITEL VI. - Beslissingen van de klassenraad, uitreiking van getuigschriften en oriëntatie op het einde van de eerste graad van het secundair onderwijs
Art. 22.Op het einde van elk jaar van de eerste graad van het secundair onderwijs, maakt de klassenraad voor iedere regelmatige leerling in de zin van artikel 2, 6° van het voormelde koninklijk besluit van 29 juni 1984 een verslag op over de competenties die verworven zijn in het kader van het referentiesysteem voor de basisvaardigheden bedoeld op het einde van de derde stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig artikel 16, § 2 van het voormelde decreet van 24 juli 1997 alsook het voormelde decreet van 19 juli 2001 en, in voorkomend geval, de competenties bedoeld op het einde van de tweede stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig artikel 16, § 2, van het voormelde decreet van 24 juli 1997 alsook het voormelde decreet van 19 juli 2001 voor de leerlingen die de gedifferentieerde eerste graad volgen.
Het in het eerste lid bedoelde verslag dient als motivering van de beslissingen genomen door de klassenraad.
Art. 23.Op het einde van het gemeenschappelijke eerste jaar, op grond van het in artikel 22 bedoelde verslag, oriënteert de klassenraad de leerling : 1° ofwel naar het gemeenschappelijke tweede jaar;2° ofwel naar het aanvullend jaar georganiseerd op het einde van het gemeenschappelijke eerste jaar, overeenkomstig titel III. Tegen de beslissing bedoeld in het eerste lid, 2° kan een beroep worden ingediend volgens de procedure bedoeld in de artikelen 95 tot 99 van het takendecreet.
Art. 24.Op het einde van het gedifferentieerde eerste jaar, op grond van het in artikel 22 bepaalde verslag, oriënteert de klassenraad de leerling : 1° ofwel naar het gemeenschappelijke eerste jaar, op voorwaarde dat hij houder is van het basistudiegetuigschrift;2° ofwel naar het aanvullend jaar georganiseerd op het einde van het gemeenschappelijke eerste jaar overeenkomstig titel III, op voorwaarde dat hij houder is van het basisstudiegetuigschrift;3° ofwel naar het gedifferentieerde tweede jaar overeenkomstig titel IV, als hij geen houder is van het basisstudiegetuigschrift. Tegen de bij het eerste lid, 2° bedoelde beslissing kan een beroep worden ingediend volgens de procedure bedoeld bij de artikelen 95 tot 99 van het takendecreet.
Art. 25.§ 1. Op het einde van het aanvullend jaar gevolgd na een gemeenschappelijk of gedifferentieerd eerste jaar bedoeld in titel III, voor de leerling die zijn drie studiejaren in de eerste graad niet ten volle heeft benut overeenkomstig artikel 6 ter en die de leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt op de datum van 31 december van het volgende schooljaar, op grond van het verslag bedoeld in artikel 22 : 1° ofwel oriënteert de klassenraad de leerling naar een gemeenschappelijk tweede jaar;2° ofwel oriënteert de klassenraad de leerling die zijn basisstudiegetuigschrift op het einde van het gedifferentieerde eerste jaar heeft behaald naar het aanvullend jaar georganiseerd op het einde van het gemeenschappelijke of gedifferentieerde tweede jaar;3° ofwel bekrachtigt de klassenraad dat hij geslaagd is voor de eerste graad van het secundair onderwijs. § 2. Op het einde van het aanvullend jaar dat werd gevolgd na een gemeenschappelijk of gedifferentieerd eerste jaar bedoeld in titel III, voor de leerling die zijn drie studiejaren in de eerste graad ten volle heeft benut overeenkomstig artikel 6 ter of de leerling die ze niet ten volle heeft benut maar die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt op de datum van 31 december van het volgende schooljaar, op grond van het verslag bedoeld bij artikel 22 : 1° ofwel bekrachtigt de klassenraad dat hij geslaagd is voor de eerste graad van het secundair onderwijs;2° ofwel bepaalt de klassenraad de vormen en afdelingen die hij kan volgen in het derde jaar van het secundair onderwijs en brengt de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent daar op de hoogte van, die één van de volgende keuzen kan doen : a) ofwel één van de derde jaren van het secundair onderwijs, overeenstemmend met de vormen en afdelingen bepaald door de klassenraad.Deze deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22. b) ofwel het derde differentiatie- en oriëntatiejaar bedoeld in titel V; § 3. Tegen de beslissingen bedoeld in § 1, 1° en 2° en in § 2, 2° en in § 2, 2°, kan een beroep worden ingesteld volgens de procedure bedoeld in de artikelen 95 tot 99 van het takendecreet.
Art. 26.§ 1. Op het einde van het gemeenschappelijke tweede jaar, op grond van het verslag bedoeld in artikel 22 : 1° ofwel bekrachtigt de klassenraad dat de leerling geslaagd is voor de eerste graad van het secundair onderwijs;2° ofwel bekrachtigt de klassenraad niet dat de leerling geslaagd is voor de eerste graad van het secundair onderwijs en neemt hij één van de beslissingen bedoeld in § 2. § 2. Voor de leerling bedoeld in § 1, 2° die de drie studiejaren van de eerste graad overeenkomstig artikel 6 ter niet ten volle heeft benut en die de leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt op de datum van 31 december van het volgende schooljaar, oriënteert de klassenraad hem naar het aanvullend jaar georganiseerd op het einde van een tweede jaar overeenkomstig titel III. Voor de leerling bedoeld in § 1, 2°, die de drie studiejaren van de eerste graad overeenkomstig artikel 6 ter niet ten volle heeft benut en die op de datum van het volgende schooljaar niet de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, bepaalt de klassenraad de vormen en afdelingen die hij in het derde jaar van het secundair onderwijs kan volgen en brengt de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent daar op de hoogte van, die één van de volgende keuzen doet : 1° ofwel het aanvullend jaar georganiseerd op het einde van een tweede overeenkomstig titel III;2° ofwel één van de derde jaren van het secundair onderwijs, overeenstemmend met de vormen en afdelingen bepaald door de klassenraad.Deze deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22. 3°ofwel het derde differentiatie- en oriëntatiejaar bedoeld in titel V. Voor de leerling bedoeld in § 1, 2°, die de drie studiejaren van de eerste graad ten volle heeft benut, bepaalt de klassenraad de vormen en afdelingen die hij in het derde jaar van het secundair onderwijs kan volgen en brengt de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent daar op de hoogte van, die één van de volgende keuzen doet : 1° ofwel het derde differentiatie- en oriëntatiejaar bedoeld in titel V;2° ofwel één van de derde jaren van het secundair onderwijs, overeenstemmend met de vormen en afdelingen bepaald door de klassenraad.Deze deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22. § 3. Tegen de beslissing waarbij wordt bekrachtigd dat de leerling niet geslaagd is, die krachtens § 1, 2° door de klassenraad werd genomen, kan een beroep worden ingesteld volgens de procedure bedoeld in de artikelen 95 tot 99 van het takendecreet.
Tegen de bepaling, door de klassenraad, krachtens § 2, tweede en derde leden, van de vormen en afdelingen die de leerling kan volgen in het derde jaar van het secundair onderwijs kan een beroep worden ingesteld volgens de procedure bedoeld in de artikelen 95 tot 99 van het takendecreet.
Art. 27.Op het einde van het aanvullend jaar gevolgd na een gemeenschappelijk of gedifferentieerd tweede jaar overeenkomstig titel IV, op grond van het verslag bedoeld in artikel 22 : 1° ofwel bekrachtigt de klassenraad dat de leerling voor de eerste graad van het secundair onderwijs geslaagd is;2° ofwel bekrachtigt de klassenraad niet dat de leerling voor de eerste graad van het secundair onderwijs geslaagd is.Hij bepaalt de vormen en afdelingen die de leerling kan volgen in een derde jaar van het secundair onderwijs, brengt de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent daar op de hoogte van, die één van de onderstaande mogelijkheden kiest : ofwel het derde differentiatie- en oriëntatiejaar bedoeld in titel V; b) één van de derde jaren van het secundair onderwijs, overeenstemmend met de vormen en afdelingen bepaald door de klassenraad.Deze deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22.
Tegen de beslissing waarbij wordt bekrachtigd dat de leerling niet geslaagd is, die krachtens § 1, 2° door de klassenraad werd genomen, kan een beroep worden ingesteld volgens de procedure bedoeld in de artikelen 95 tot 99 van het takendecreet.
Tegen de bepaling, door de klassenraad, krachtens het eerste lid, 2°, van de vormen en afdelingen die de leerling kan volgen in het derde jaar van het secundair onderwijs kan een beroep worden ingesteld volgens de procedure bedoeld in de artikelen 95 tot 99 van het takendecreet.
Art. 28.§ 1. Op het einde van het gedifferentieerde tweede jaar, op grond van het verslag bedoeld in artikel 22, bepaalt de klassenraad, voor de leerling die houder is van het basisstudiegetuigschrift en die op de datum van 31 december van het volgende schooljaar niet de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, de vormen en afdelingen die de leerling kan volgen in het derde jaar van het secundair onderwijs en brengt de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent daar op de hoogte van, en oriënteert hem : 1° ofwel naar het gemeenschappelijke tweede jaar.In dit geval kunnen de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent eveneens één van de derde jaren van het secundair onderwijs, overeenstemmend met de vormen en afdelingen bepaald door de klassenraad, kiezen; 2° ofwel naar het aanvullend jaar georganiseerd op het einde van een tweede jaar overeenkomstig titel III of één van de derde jaren van het secundair onderwijs, overeenstemmend met de vormen en afdelingen bepaald door de klassenraad.Die keuze wordt gedaan door de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent.
Wanneer de keuze bedoeld in 1° of in 2° betrekking heeft op één van de derde jaren van het secundair onderwijs, deelt de klassenraad de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22. § 2. Op het einde van het gedifferentieerde tweede jaar, op grond van het verslag bedoeld in artikel 22, bepaalt de klassenraad, voor de leerling die houder is van het basisstudiegetuigschrift en die op de datum van 31 december van het volgende schooljaar de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, de vormen en afdelingen die de leerling kan volgen in het derde jaar van het secundair onderwijs en brengt de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent daar op de hoogte van, die één van de volgende keuzen doet : 1° ofwel het aanvullend jaar georganiseerd op het einde van een tweede jaar overeenkomstig titel III;2° ofwel één van de derde jaren van het secundair onderwijs, overeenstemmend met de vormen en afdelingen bepaald door de klassenraad.Deze deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22. § 3. Op het einde van het gedifferentieerde tweede jaar, voor de leerling die geen houder is van het basisstudiegetuigschrift, bepaalt de klassenraad de vormen en afdelingen die de leerling kan volgen in een derde jaar van het secundair onderwijs en brengt de ouders en de persoon die de ouderlijke macht uitoefent daar op de hoogte van, die één van de volgende keuzen doet : 1° ofwel een aanvullend jaar in de gedifferentieerde eerste graad;2° ofwel één van de derde jaren van het secundair onderwijs, overeenstemmend met de vormen en afdelingen bepaald door de klassenraad.Deze deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22, alsook op de beheersing van de competenties bedoeld op het einde van de tweede stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig artikel 16, § 2 van het voormelde decreet van 24 juli 1997 alsook het voormelde decreet van 19 juli 2001 in verband met het uitreiken van het basisstudiegetuigschrift.
Iedere leerling op wie de bepaling van het eerste lid, 2° van deze paragraaf van toepassing is, legt, op het einde van het volgende schooljaar, de proef af die leidt tot het uitreiken van het basisstudiegetuigschrift zoals bepaald in de artikelen 30 en volgende van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 3 mei 1999 tot vaststelling van de vorm en de regels voor de uitreiking van het basisstudiegetuigschrift. § 4. Op het einde van het aanvullend gedifferentieerd jaar bedoeld in § 3, op grond van het verslag bedoeld in artikel 22, voor de leerling die houder is van het basisstudiegetuigschrift, bepaalt de klassenraad de vormen en afdelingen die de leerling in het derde jaar van het secundair onderwijs kan volgen en brengt de ouders en de persoon die de ouderlijke macht uitoefent daar op de hoogte van, die één van de volgende keuzen doet : 1° ofwel het derde differentiatie- en oriëntatiejaar bedoeld in titel V;2° ofwel één van de derde jaren van het secundair onderwijs, overeenstemmend met de vormen en afdelingen bepaald door de klassenraad.Deze deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22.
Op het einde van het aanvullend gedifferentieerd jaar bedoeld in § 3, op grond van het verslag bedoeld in artikel 22, voor de leerling die geen houder is van het basisstudiegetuigschrift, bepaalt de klassenraad de vormen en afdelingen die de leerling kan volgen in het derde jaar van het secundair onderwijs en brengt de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent daar op de hoogte van, die één van de derde jaren van het secundair onderwijs, overeenstemmend met de vormen en afdelingen bepaald door de klassenraad, kiest. Deze deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22.
Tegen de bepaling, door de klassenraad, krachtens § 1, eerste lid, § 2, eerste lid, § 3, eerste lid, en § 4, eerste lid, van de vormen en afdelingen die de leerling in het derde jaar van het secundair onderwijs kan volgen, kan een beroep worden ingediend volgens de procedure bedoeld in de artikelen 95 tot 99 van het takendecreet.
Art. 29.Als de klassenraad bekrachtigt dat de leerling die de maatregel bedoeld in artikel 6, § 2, heeft genoten en die zijn basisstudiegetuigschrift in het kader van de bepaling bedoeld in artikel 18 niet heeft behaald, geslaagd is voor de eerste graad van het secundair onderwijs, dan wordt die leerling geacht houder te zijn van het basisstudiegetuigschrift op het einde van de eerste graad van het secundair onderwijs.
Art. 30.§ 1. Vóór 15 januari van het lopende schooljaar, op grond van een verslag over de competenties die werden verworven ten opzichte van de basisvaardigheden bedoeld op het einde van de derde stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig artikel 16, § 2 van het voormelde decreet van 24 juli 1997 alsook het voormelde decreet van 19 juli 2001, voor de leerling die ingeschreven is in het derde differentiatie- en oriëntatiejaar, kan de klassenraad : 1° ofwel bekrachtigen dat de leerling geslaagd is voor de eerste graad van het secundair onderwijs;2° ofwel voorstellen dat hij georiënteerd wordt naar het derde jaar van het secundair onderwijs in een vorm en in een afdeling die hij bepaalt.De klassenraad deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22.
De begeleidingsraad bepaalt de nadere regels voor de hulpverlening en de pedagogische steunverlening aan de leerling op wie de in het vorige lid bedoelde bepalingen van toepassing zijn. § 2. Op het einde van het derde differentiatie- en oriëntatiejaar, op grond van een verslag over de competenties die werden verworven ten opzichte van het referentiesysteem voor de basisvaardigheden bedoeld op het einde van de derde stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig artikel 16, § 2, van het voormelde decreet van 24 juli 1997 alsook het voormelde decreet van 19 juli 2001 : 1° ofwel bekrachtigt de klassenraad dat de leerling voor de eerste graad van het secundair onderwijs geslaagd is;2° ofwel oriënteert de klassenraad de leerling naar het derde jaar van het secundair onderwijs in een vorm en een afdeling die hij bepaalt. De klassenraad deelt de leerling een document mee dat aanvullende raadgevingen voor zijn oriëntatie inhoudt. Die raadgevingen hebben betrekking op de aangeraden en, in voorkomend geval, afgeraden oriëntaties in verband met het verslag bedoeld in artikel 22.
Art. 31.De Regering stelt het model vast van het getuigschrift dat bekrachtigt dat de leerling voor de eerste graad van het secundair onderwijs geslaagd is.
De Regering stelt het model vast van de documenten betreffende andere beslissingen dan die in verband met de bekrachtiging dat de leerling geslaagd is, genomen krachtens de artikelen 23 tot 30. ».
Art. 7.De artikelen 16, 17, 18, 19 van hetzelfde decreet worden respectievelijk de artikelen 32, 33, 34, 35.
Art. 8.In artikel 17 van hetzelfde decreet, dat artikel 36 is geworden,, worden de woorden « in artikel 16 » vervangen door de woorden « in artikel 32 ».
Art. 9.In artikel 18 van hetzelfde decreet, dat artikel 37 is geworden, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « in artikel 16 » worden vervangen door de woorden « in artikel 32 »;2° er wordt een tweede lid toegevoegd, luidend als volgt : « Bij wijze van overgangsmaatregel, voor het schooljaar 2008-2009, organiseren de inrichtingshoofden, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, en de inrichtende machten, in het gesubsidieerd onderwijs, het aanvullend jaar georganiseerd op het einde van het gemeenschappelijke tweede jaar alsook het gedifferentieerde tweede jaar, volgens de nadere regels die geldig zijn gedurende het schooljaar 2007-2008.» 3° er wordt een derde lid toegevoegd, luidend als volgt : « Het aanvullend gedifferentieerd jaar bedoeld in artikel 28 § 3, eerste lid, 1° van dit decreet zal vanaf het schooljaar 2009-2010 kunnen worden georganiseerd.Bij wijze van overgangsmaatregel zullen de leerlingen die geen houder zijn van het basisstudiegetuigschrift en die een attest C hebben behaald op het einde van het tweede beroepsjaar op het einde van het schooljaar 2008-2009 het aanvullend gedifferentieerd jaar kunnen volgen. » 4° er wordt een vierde lid toegevoegd, luidend als volgt : « Bij wijze van overgangsmaatregel, voor de schooljaren 2008-2009 en 2009-2010, zullen de leerlingen die een attest B of C op het einde van de schooljaren 2007-2008 en 2008-2009 hebben behaald, kunnen worden georiënteerd naar het specifieke differentiatie- en oriëntatiejaar georganiseerd op het einde van de 1e graad van het secundair onderwijs en bedoeld in titel V van dit decreet, voor zover ze de eerste graad gedurende drie jaar hebben gevolgd en zij op 31 december van het volgende schooljaar de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt.» HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving
Art. 10.In de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden de volgende wijzigingen aangebracht : « In artikel 3, § 3, vierde lid, 4°, worden de woorden « in het eerste jaar B, tweede beroepsjaar of in de gedifferentieerde eerste graad » : » vervangen door de woorden « in de gedifferentieerde eerste graad : ». HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur, en de organisatie van het secundair onderwijs
Art. 11.In artikel 2, § 2, tweede lid van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur, en de organisatie van het secundair onderwijs, worden de woorden « Die eerste twee jaren kunnen eveneens worden georganiseerd in de vorm van een gedifferentieerde eerste graad. » vervangen door de woorden « Die eerste twee jaren worden georganiseerd in de vorm van een gedifferentieerde eerste graad voor de leerlingen die geen houder zijn van het basisstudiegetuigschrift. ». HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het onderwijs met volledig leerplan van het secundair onderwijs, van het aanvullend secundair beroepsonderwijs
Art. 12.In artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het onderwijs met volledig leerplan van het secundair onderwijs, van het aanvullend secundair beroepsonderwijs, vervangen bij het decreet van 10 april 1995 en gewijzigd bij de decreten van 30 november 2000 en 12 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het derde lid van § 1 wordt opgeheven;2° § 5 wordt aangevuld als volgt : « met uitzondering van de aanvullende en gedifferentieerde jaren waaruit de eerste graad van het secondair onderwijs bestaat ». HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 49 van 2 juli 1982 betreffende de oprichtings-, behouds- en splitsingsnormen en de berekening van het urenkrediet van het secundair onderwijs van het type I en betreffende de fusie van instellingen en bepaalde personeelsbetrekkingen van de instellingen voor secundair onderwijs met volledig leerplan van type I en type II
Art. 13.In artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 49 van 2 juli 1982 betreffende de oprichtings-, behouds- en splitsingsnormen en de berekening van het urenkrediet van het secundair onderwijs van het type I en betreffende de fusie van instellingen en bepaalde personeelsbetrekkingen van de instellingen voor secundair onderwijs met volledig leerplan van type I en type II, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden « In de eerste en in de tweede graad » vervangen door de woorden « In de tweede graad »;2° Het eerste lid, 2° wordt opgeheven;3° Het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 14.In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : de woorden « eerste leerjaar A » worden vervangen door de woorden « gemeenschappelijk eerste leerjaar ».
Art. 15.In artikel 13 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1, 1° worden de woorden « eerste leerjaar A » vervangen door de woorden « gemeenschappelijk eerste leerjaar »;2° In § 1, 2° worden de woorden « eerste leerjaar B » vervangen door de woorden « gedifferentieerd eerste leerjaar »;3° In § 1, 3° worden de woorden « in het tweede beroepsvoorbereidend jaar » vervangen door de woorden « gedifferentieerd tweede leerjaar ».
Art. 16.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 3 worden de woorden « Voor het eerste leerjaar B en voor het tweede beroepsvoorbereidend jaar » vervangen door de woorden « Voor het gedifferentieerd eerste leerjaar en voor het gedifferentieerd tweede leerjaar »;2° In § 4, 1° worden de woorden « eerste leerjaar A » vervangen door de woorden « gemeenschappelijk eerste leerjaar ». HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht
Art. 17.In de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 6, tweede lid, wordt opgeheven;2° In artikel 7 wordt het woord « eerste » geschrapt. HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra
Art. 18.In artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, worden de woorden « in het eerste leerjaar B van het secundair onderwijs of in het secundair beroepsonderwijs » vervangen door de woorden « in de gedifferentieerde eerste graad, het differentiatie- en oriëntatiejaar bedoeld in artikel 19, geïntegreerd door het decreet van 7 december 2007 houdende organisatie van de structurele differentiatie in de eerste graad om alle leerlingen de mogelijkheid te geven om de basisvaardigheden te verwerven in het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs ». HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs
Art. 19.In artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 15 juli 1996 en bij het decreet van 30 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 en 2 worden vervangen als volgt : « § 1.De organisatie van de gemeenschappelijke of gedifferentieerde eerste graad wordt bepaald door het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs. »; 2° In § 5 worden de woorden « voor zover een eerste leerjaar B wordt ingericht hetzij in deze inrichting, hetzij in een inrichting van de scholengemeenschap waartoe deze inrichting behoort.» geschrapt.
Art. 20.Artikel 5, § 4 van hetzelfde besluit, aangevuld met het besluit van de Regering van 19 juli 1993, vervangen bij het besluit van de Regering van 15 juli 1996 en gewijzigd bij het besluit van de Regering van 13 juni 1997 en bij het decreet van 30 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 21.§ 5bis van artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 juli 1985, het besluit van de Regering van 15 juli 1996 en het decreet van 30 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 22.Artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 19 juli 1993, vervangen bij het besluit van de Regering van 15 juli 1996 en gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 23.In artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 19 juli 1993 en 20 juni 1994, vervangen bij het besluit van de Regering van 15 juli 1996 en gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 13 juni 1997 en 2 april 1998 en bij het decreet van 30 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Kunnen tot het derde leerjaar van het technisch of het kunstsecundair onderwijs van het type I als regelmatige leerlingen worden toegelaten, de regelmatige leerlingen die : 1° hetzij de eerste graad van het secundair onderwijs met vrucht hebben beëindigd;2° hetzij het derde leerjaar van het secundair beroepsonderwijs met volledig leerplan, hetzij het derde leerjaar van het alternerend secundair onderwijs bedoeld in artikel 2bis, § 1, 1° van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs met vrucht hebben beëindigd en die een gunstig advies van de Toelatingsraad hebben gekregen;3° hetzij gericht worden door de klassenraad naar een derde secundair leerjaar binnen de vormen en afdelingen bepaald door de bovenvermelde raad.» 2° In § 2, 1°, worden de woorden « van het beroepssecundair onderwijs of de eerste graad van het secundair onderwijs, met het tweede gemeenschappelijk jaar, of de eerste 2 leerjaren van het algemeen of technisch onderwijs van type II » vervangen door de woorden « gedifferentieerd van de eerste graad van het secundair onderwijs, of de eerste graad van het secundair onderwijs, met hetzij het gemeenschappelijk tweede leerjaar, hetzij het aanvullende leerjaar georganiseerd na dit laatste jaar, ofwel het derde differentiatie- en oriëntatiejaar »;3° § 2, 2° wordt opgeheven;4° In § 2, 3° worden de woorden « die de bepalingen betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften niet naleven » ingevoegd na de woorden « de leerlingen die de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt ».
Art. 24.In artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Executieve van 30 augustus 1989 en bij het besluit van de Regering van 19 juli 1993, vervangen bij het besluit van de Regering van 15 juli 1996, aangevuld met het besluit van de Regering van 2 april 1998 en gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 en 2 worden opgeheven;2° In § 3, 1° worden de woorden « bedoeld in de artikelen 23, § 7 en 48, § 7 » vervangen door de woorden « georganiseerd na het tweede leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs »;3° § 4 wordt opgeheven.
Art. 25.Artikel 21, § 3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Regering van 24 april 1995 en gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 15 juli 1996 en 2 april 1998, wordt opgeheven.
Art. 26.In artikel 23 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 juli 1985, het besluit van de Executieve van 30 augustus 1989, de besluiten van de Regering van 19 juli 1993, 20 juni 1994, 24 april 1995, 2 april 1998 en bij het decreet van 30 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1 worden de woorden « De eerste graad van het secundair onderwijs van type I met inbegrip van het tweede gemeenschappelijk jaar of van het tweede jaar beroepsonderwijs van type I en, desnoods, het bijkomend jaar bedoeld bij § 7 van dit artikel alsook de derde, » vervangen door de woorden « De derde.»; 2° Het tweede lid van § 2 wordt opgeheven;3° de § 6 en 7 worden opgeheven.
Art. 27.§ 1, 1bis en 1ter van artikel 24 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juli 1985 en 1 juni 1987, en bij de besluiten van de Regering van 19 juli 1993, 24 april 1995 en 15 juli 1996, worden opgeheven.
Art. 28.Artikel 30 van hetzelfde besluit, aangevuld met het koninklijk besluit van 3 juli 1985 en gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 438 van 11 augustus 1986, wordt opgeheven.
Art. 29.Artikel 34 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 20 juni 1994 en vervangen bij het besluit van de Regering van 15 juli 1996 en bij het decreet van 30 juni 2006, wordt opgeheven.
Art. 30.In artikel 35 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 19 juli 1993 en 20 juni 1994, vervangen bij het besluit van de Regering van 15 juli 1996, aangevuld met het besluit van de Regering van 2 april 1998 en gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 1° wordt vervangen als volgt : « 1° hetzij het gemeenschappelijk tweede leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs »;2° In § 1, 2° worden de woorden « of gedifferentieerd » toegevoegd na het woord « gemeenschappelijk »;3° In § 1, 4° worden de woorden « bedoeld in de artikelen 23, § 7 en 48, § 7 » vervangen door de woorden « georganiseerd na het eerste of het tweede leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs. »; 4° § 2, 1° wordt vervangen als volgt : « 2° de regelmatige leerlingen die met vrucht het gedifferentieerd tweede leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs of de eerste graad van het secundair onderwijs hebben beëindigd met ofwel het gemeenschappelijk tweede leerjaar, ofwel het aanvullend leerjaar georganiseerd na dit laatste jaar of het derde differentiatie- en oriëntatiejaar georganiseerd binnen de tweede graad.» 5° § 2, 2° wordt opgeheven.6° In § 2, 3° worden de woorden « die de bepalingen van de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften niet naleven » ingevoegd na de woorden « de leerlingen van 16 jaar ».
Art. 31.Artikel 45, § 1, 1° van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Executieve van 30 augustus 1989 en de besluiten van de Regering van 19 juli 1993, 15 juli 1996 en 2 april 1998, wordt vervangen als volgt : « 1° tot 15 januari in het derde en het vierde leerjaar met inbegrip van de overgang van het aanvullend leerjaar georganiseerd na het tweede leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs naar het derde leerjaar van het beroepssecundair onderwijs. »
Art. 32.Artikel 46, § 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 20 juni 1994, 24 april 1995, 15 juli 1996 en 2 april 1998, wordt opgeheven.
Art. 33.In artikel 48 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 juli 1985 en de besluiten van de Regering van 20 juni 1994 en 2 april 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1 worden de woorden « Het geheel van de eerste twee studiejaren van het secundair onderwijs van type II, het bijkomend jaar bedoeld bij § 7 van dit artikel, » geschrapt;2° Het tweede lid van § 2 wordt opgeheven.
Art. 34.§ 1 en 1bis van artikel 49 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juli 1985 en 1 juni 1987 en bij de besluiten van de Regering van 19 juli 1993, 20 juni 1994, 15 juli 1996 en 2 april 1998, worden opgeheven. HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het decreet van 2 juli 1990 betreffende de berekening en de aanwending van het totaal aantal lestijden-leerkracht voor het secundair onderwijs met volledig leerplan van type I en type II
Art. 35.In het decreet van 2 juli 1990 betreffende de berekening en de aanwending van het totaal aantal lestijden-leerkracht voor het secundair onderwijs met volledig leerplan van type I en type II, wordt een artikel 21quater toegevoegd, luidend als volgt : «
Art. 21quater.§ 1. Buiten het totaal aantal lestijden-leerkracht en de toepassing van de artikelen 21bis en 21ter worden, voor het schooljaar 2008-2009, voor de inrichtingen voor secundair onderwijs die de gemeenschappelijke eerste graad organiseren, zeshonderd lestijden toegekend. Deze lestijden worden bestemd voor de organisatie van de remediëring en van de aanvullende jaren binnen de eerste graad.
De Regering verdeelt de zeshonderd lestijden bedoeld in het vorige lid onder de betrokken schoolinrichtingen op basis van het aantal leerlingen ingeschreven op 15 januari 2008 binnen de gemeenschappelijke eerste graad in elke inrichting. § 2. Elk schooljaar, vanaf het schooljaar 2009-2010, buiten het totaal aantal lestijden-leerkracht en de toepassing van de artikelen 21bis en 21ter, worden, voor de betrokken inrichtingen voor secundair onderwijs die een gemeenschappelijke eerste graad organiseren, vierduizend vijfhonderd lestijden toegekend, verminderd met het aantal lestijden verkregen in het schooljaar daarvoor door het geheel van de schoolinrichtingen met toepassing van artikel 11, § 1, 2° en 3° van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 31 augustus 1992 ter uitvoering van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan en waarvoor hetzij het gedifferentieerde eerste of tweede leerjaar minder dan zes leerlingen telt, hetzij het gedifferentieerde eerste en tweede leerjaar minder dan twaalf leerlingen telt.
De lestijden bedoeld in het vorige lid worden bestemd voor de organisatie van de remediëring en van de aanvullende jaren binnen de eerste graad.
De Regering verdeelt de lestijden bedoeld in het eerste lid van deze paragraaf onder de betrokken schoolinrichtingen op basis van het aantal leerlingen ingeschreven op 15 januari 2008 binnen de gemeenschappelijke eerste graad in elke inrichting. § 3. Het gebruik van het aantal lestijden-leerkracht toegekend aan elke schoolinrichting met toepassing van de paragrafen 1 en 2 van dit artikel, wordt onderworpen aan het voorafgaande advies, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of, bij gebrek hieraan, van de syndicale afvaardiging, met recht op evocatie van het bureau voor bemiddeling bij onenigheid. » § 4. Uiterlijk op 30 juni 2011 evalueert de Regering het gebruik en de verdeling van de lestijden toegekend in het kader van de bepalingen bedoeld in dit artikel.
Deze evaluatie baseert zich inzonderheid op de evolutie van het aantal leerlingen die toegang hebben tot het secundair onderwijs en die houder zijn van een basisstudiegetuigschrift. HOOFDSTUK X. - Wijziging van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan
Art. 36.In artikel 4 wordt het tweede lid van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij de decreten van 27 december 1993, 2 april 1996, 14 juni 2001 en 30 juni 2006, opgeheven.
Art. 37.In artikel 7, vijfde lid van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij de decreten van 27 december 1993, 2 april 1996, 14 juni 2001 en 30 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In 2° worden de woorden « het eerste jaar B » vervangen door de woorden « het gedifferentieerde eerste jaar »;2° In 3° wordt het woord « beroeps » vervangen door het woord « gedifferentieerde »;3° In 10° worden de woorden « algemeen en het technisch onderwijs » geschrapt;4° In 11° wordt het woord « beroeps » vervangen door het woord « gedifferentieerde »;5° In het zesde lid worden de woorden « Onverminderd het eerste lid van artikel 3 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 31 augustus 1992, » ingevoegd vóór de woorden « De leerlingen ingeschreven in het aanvullend jaar »;6° In het zesde lid worden de woorden « in artikel 23, § 7 van het besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs » vervangen door de woorden « in de Titel III van het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs, zoals gewijzigd bij het decreet van 7 december 2007 houdende organisatie van de structurele differentiatie in de eerste graad om alle leerlingen de mogelijkheid te geven om de basisvaardigheden te verwerven »;7° In het zevende lid worden de woorden « eerste jaar B » vervangen door de woorden « gedifferentieerde eerste jaar ».
Art. 38.In artikel 10, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 27 december 1993, 10 april 1994, 2 april 1996, aangevuld met het decreet van 30 november 2000 en gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2006, worden de woorden « algemeen en het technisch onderwijs » geschrapt.
Art. 39.In artikel 11, eerste lid, 3° van hetzelfde decreet, aangevuld met de decreten van 2 april 1996, 25 juli 1996 en 30 juni 2006, wordt het woord « beroeps » vervangen door het woord « gedifferentieerde ».
Art. 40.In artikel 12 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In 1° worden de woorden « eerste jaar B » vervangen door de woorden « gedifferentieerde eerste jaar »;2° In 2° worden de woorden « in het tweede jaar beroepsonderwijs » vervangen door de woorden « in het gedifferentieerde tweede jaar », en worden de woorden « secundair beroepsonderwijs » vervangen door de woorden « gedifferentieerd secundair onderwijs ».
Art. 41.In artikel 14, § 3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 2 april 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden « aan het eerste jaar B » vervangen door de woorden « aan het gedifferentieerde eerste jaar »;2° In het tweede lid worden de woorden « aan het tweede jaar beroepsonderwijs » vervangen door de woorden « aan het gedifferentieerde tweede jaar ».
Art. 42.In artikel 17 van hetzelfde decreet wordt de volgende wijziging aangebracht : 1° In het tweede lid worden de woorden « Met uitzondering van de gemeenschappelijke of gedifferentieerde eerste graden, van de jaren waaruit deze bestaan en van het differentiatie- en oriëntatiejaar bedoeld in artikel 19, geïntegreerd door het decreet van 7 december 2007 houdende organisatie van de structurele differentiatie in de eerste graad om alle leerlingen de mogelijkheid te geven om de basisvaardigheden te verwerven in het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs, is het » ingevoegd vóór de woorden « eerste lid ».
Art. 43.In artikel 21 quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij artikel 31 van het decreet van 4 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1 worden de woorden « en in het tweede jaar van het beroepsonderwijs » vervangen door de woorden « en in het tweede jaar van de gedifferentieerde eerste graad, in het gedifferentieerde aanvullend jaar bedoeld in artikel 28, § 2, alsook in het derde differentiatie- en oriëntatiejaar bedoeld in artikel 19, geïntegreerd door het decreet van 7 december 2007 houdende organisatie van de structurele differentiatie in de eerste graad om alle leerlingen de mogelijkheid te geven om de basisvaardigheden te verwerven in het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs ».2° In § 2 worden de woorden « in het tweede jaar van de gedifferentieerde eerste graad, in het gedifferentieerde aanvullend jaar bedoeld in artikel 28, § 2 alsook in het derde differentiatie- en oriëntatiejaar bedoeld in artikel 19, geïntegreerd door het decreet van 7 december 2007 houdende organisatie van de structurele differentiatie in de eerste graad om alle leerlingen de mogelijkheid te geven om de basisvaardigheden te verwerven in het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs » ingevoegd tussen de woorden « Deze coëfficiënt is de eenheid » en het woord « behoudens ». HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 31 augustus 1992 ter uitvoering van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan
Art. 44.In artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 31 augustus 1992 ter uitvoering van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, worden de woorden « het eerste jaar A » vervangen door de woorden « het gemeenschappelijke eerste jaar ».
Art. 45.In artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 1 juni 1993 en 11 april 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1 worden de woorden « In het eerste leerjaar A en in het tweede gemeenschappelijk leerjaar van type I alsmede in de eerste twee leerjaren van het algemeen onderwijs en van het technisch onderwijs van type II : » vervangen door de woorden « In het gemeenschappelijke eerste jaar en in het gemeenschappelijke tweede jaar van het secundair onderwijs met uitzondering van de leerlingen die ingeschreven werden in het gedifferentieerde eerste jaar en die hun basisstudiegetuigschrift na dit laatste jaar hebben behaald : »;en worden de woorden « eerste jaar A » van 3° vervangen door de woorden « gemeenschappelijke eerste jaar »; 2° In § 2 worden de woorden « In het eerste leerjaar A » vervangen door de woorden « In het gemeenschappelijke eerste jaar »;3° Na § 2 wordt een § 3 ingevoegd, luidend als volgt : « § 3.De leerling die zijn basisstudiegetuigschrift na het gedifferentieerde eerste of tweede jaar heeft behaald, veroorzaakt het aantal lestijden-leerkracht berekend op basis van het eerste lid van artikel 3 van dit besluit tijdens zijn schooltraject binnen de gemeenschappelijke eerste graad. »
Art. 46.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden « het eerste jaar B » vervangen door de woorden « het gedifferentieerde eerste jaar »;2° In het tweede lid worden de woorden « In het tweede jaar secundair beroepsonderwijs van type I en in de eerste twee jaren secundair beroepsonderwijs van type II » vervangen door de woorden « In het gedifferentieerde tweede jaar van het secundair onderwijs »;3° In het derde lid worden de woorden « In het tweede jaar secundair beroepsonderwijs » vervangen door de woorden « In het gedifferentieerde tweede jaar ».
Art. 47.In hetzelfde besluit wordt een artikel 6 ter toegevoegd, luidend als volgt : «
Art. 6ter.In het derde differentiatie- en oriëntatiejaar wordt het aantal lestijden-leerkracht berekend op 1 oktober van het lopende schooljaar en bekomen door het aantal leerlingen met 30 te vermenigvuldigen, te delen door 10 voor een eerste reeks van 20 leerlingen, door 12 voor een tweede reeks van 20 leerlingen, door 14 voor de volgende leerlingen. »
Art. 48.In artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 1 juni 1993 en 11 april 1996, aangevuld met het besluit van de Regering van 25 juli 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1, 1° worden de woorden « eerste jaar A » vervangen door de woorden « gemeenschappelijk eerste jaar »;2° In § 1, 2° worden de woorden « eerste jaar B » vervangen door de woorden « gedifferentieerd eerste jaar » en worden de woorden « tweede jaar beroepsonderwijs » vervangen door de woorden « gedifferentieerd tweede jaar »;3° in § 1, 3° worden de woorden « eerste jaar B » vervangen door de woorden « gedifferentieerd eerste jaar » en worden de woorden « tweede jaar beroepsonderwijs » vervangen door de woorden « gedifferentieerd tweede jaar ».4° in § 2, 1° worden de woorden « eerste jaar A » vervangen door de woorden « gemeenschappelijk eerste jaar ».
Art. 49.In artikel 12, § 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 1 juni 1993, 11 april 1996 en 25 juli 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid, 1° worden de woorden « eerste jaar A » vervangen door de woorden « gemeenschappelijk eerste jaar » en wordt 2° opgeheven;2° In het tweede lid, 1° worden de woorden « eerste jaar A » vervangen door de woorden « gemeenschappelijk eerste jaar » en wordt 2° opgeheven;3° In het derde lid worden de woorden « eerste jaar A » vervangen door de woorden « gemeenschappelijk eerste jaar » en wordt 2° opgeheven;4° In het vierde lid, 1° worden de woorden « eerste jaar A » vervangen door de woorden « gemeenschappelijk eerste jaar » en wordt 2° opgeheven;5° In § 6 worden de woorden « eerste jaar A » vervangen door de woorden « gemeenschappelijk eerste jaar ». HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren
Art. 50.In artikel 4, vierde lid van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, worden de woorden « aan de behoeften van sommige leerlingen, kunnen de eerste twee jaren van het secundair onderwijs (gewoon en gespecialiseerd van vorm 4) op een gedifferentieerde manier georganiseerd worden » vervangen door de woorden « aan de behoeften van de leerlingen die niet houder zijn van het basisstudiegetuigschrift, worden de eerste twee jaren van het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 op een gedifferentieerde manier georganiseerd," »
Art. 51.In het vijfde lid van artikel 4 worden de woorden « met uitzondering van het derde differentiatie- en oriëntatiejaar » ingevoegd tussen de woorden « Het derde » en het woord « vierde ».
Art. 52.In het derde lid van artikel 15 van het voornoemde decreet worden de woorden « In het kader van de bepalingen vastgesteld in het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs bepaalt het » ingevoegd vóór de woorden « project van de inrichting ». HOOFDSTUK XIII. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 3 mei 1999 tot vaststelling van de vorm en de regels voor de uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs
Art. 53.In het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 3 mei 1999 tot vaststelling van de vorm en de regels voor de uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs, wordt artikel 3, § 3, gewijzigd bij het decreet van 2 juni 2006, opgeheven. HOOFDSTUK XIV. - Opheffing van het decreet van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs
Art. 54.Het decreet van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs wordt opgeheven. HOOFDSTUK XV. - Wijziging van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs
Art. 55.In artikel 8, § 1 van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs, wordt tussen het vierde lid en het vijfde lid een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « Voor elke externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zoals bedoeld in de tweede, derde en vierde leden van deze paragraaf, wordt een specifieke proef georganiseerd voor de leerlingen die het gedifferentieerde tweede jaar volgen. De organisatie van deze proef wordt toevertrouwd aan de werkgroep, zoals bedoeld in artikel 9 en volgende, die belast is met de organisatie van de proef bestemd voor de leerlingen van het gemeenschappelijke tweede jaar. » HOOFDSTUK XVI. - Wijziging van het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs
Art. 56.Titel III en de artikelen 13 tot 15 van het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs, worden opgeheven. HOOFDSTUK XVII. - Overgangsbepalingen
Art. 57.Voor de toepassing van de statutaire bepalingen inzake bekwaamheidsbewijzen worden de gedifferentieerde eerste en tweede jaren met inbegrip voor dit laatste van het gedifferentieerd aanvullend jaar bedoeld in artikel 28, § 3, 1° van het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs, respectievelijk gelijkgesteld met het eerste jaar B en het tweede jaar beroepsonderwijs.
Art. 58.Bij wijze van overgangsmaatregel zullen de bepalingen van dit decreet die ofwel in een opheffing van het tweede jaar beroepsonderwijs ofwel in een verandering van de benaming van het tweede jaar beroepsonderwijs in een gedifferentieerd tweede jaar voorzien, op 1 oktober 2009 in werking treden.
Art. 59.§ 1. Bij wijze van overgangsmaatregel voor het schooljaar 2008-2009 kunnen de leerlingen die hun basisstudiegetuigschrift hebben behaald volgens de nadere regels bedoeld in artikel 37 van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs, als regelmatige leerlingen ingeschreven worden in het gedifferentieerde eerste jaar.
Bij wijze van overgangsmaatregel voor het schooljaar 2008-2009 en mits toestemming van de ouders, kunnen de leerlingen die hun basisstudiegetuigschrift hebben behaald volgens de nadere regels bedoeld in artikel 37 van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs, op voorstel van de klassenraad, ingeschreven worden in het gedifferentieerde eerste jaar tot 15 januari van het lopende schooljaar na de lessen in het gemeenschappelijke eerste jaar te hebben gevolgd. § 2. Na ofwel het eerste jaar B of het gedifferentieerde eerste jaar, wordt door de inrichting die één of meer leerlingen ontvangt die betrokken zijn bij één van de bepalingen bedoeld in § 1 en 2 van dit artikel, een specifieke evaluatie georganiseerd voor de bovenvermelde leerlingen. Deze evaluatie heeft betrekking op de evolutie van de beheersing van de basisvaardigheden, inzonderheid deze bedoeld aan het einde van de tweede stap van het pedagogisch continuüm overeenkomstig artikel 16, § 2 van het decreet van 24 juli 1997 en het decreet van 19 juli 2001. De inbrengen van deze evaluatie maken deel uit van het verslag bedoeld in artikel 22 van dit decreet, opgesteld met het oog op de oriëntatiebeslissing genomen overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 24.
Art. 60.De beginselen opgenomen in de artikelen 61 en volgende zijn overgangsmaatregelen die van toepassing zijn in het kader van de uitvoering van dit decreet, en inzonderheid omdat dit decreet de titels IV en V invoert in het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs.
De Regering bepaalt de tabellen die de gevolgen weergeven van de nieuwe pedagogische organisatie bedoeld in het eerste lid op het gebied van de classificatie van de cursussen en de ambten waaronder ze ressorteren.
Art. 61.§ 1. Het personeelslid dat op 31 augustus 2008 of op 31 augustus 2009 vast benoemd of aangeworven is in vast verband in het ambt waaronder een cursus vóór de inwerkingtreding van dit decreet ressorteert, wordt geacht vast benoemd of aangeworven te zijn in vast verband, naargelang het geval, in het(de) ambt(en) waaronder de cursus voortaan zal ressorteren overeenkomstig de tabellen bedoeld in artikel 60, tweede lid voor zover er geen verandering is in classificatie van het betrokken ambt. § 2. Voor de toepassing van de bepalingen van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs, en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en gespecialiseerd onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs, wanneer het vereiste bekwaamheidsbewijs een bestanddeel van nuttige ervaring omvat ofwel voor een ambt van technische cursussen, ofwel voor een ambt van beroepspraktijk, ofwel voor een ambt van technische cursussen en van beroepspraktijk, blijft het personeelslid dat benoemd of aangeworven is in vast verband, waarvoor een dergelijke ervaring erkend werd in een betrokken specialiteit overeenkomstig de toegepaste statutaire bepalingen, deze erkenning genieten voor de betrokken specialiteit in de uitoefening van zijn nieuwe ambt van technische cursussen of in een ambt van beroepspraktijk of in een ambt van technische cursussen en beroepspraktijk. § 3. In afwijking van artikel 3, § 1, 3°, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs, houdt de notie van "hetzelfde ambt" trouwens in dat het om een ambt gaat : - van dezelfde categorie : bestuurs- en onderwijzend personeel; opvoedend hulppersoneel; sociaal personeel; paramedisch personeel; psychologisch personeel; - van dezelfde aard : wervingsambt; selectieambt; bevorderingsambt; - van hetzelfde onderwijsniveau (lager secundair onderwijs, hoger secundair onderwijs) voor het bestuurs- en onderwijzend personeel alleen behalve voor leraars oude talen met het vereiste bekwaamheidsbewijs.
Indien het ambt bedoeld in het eerste lid een lagere bezoldiging bezorgt dan die van het ambt waarin het personeelslid alles of een gedeelte van zijn opdracht verliest, blijft het personeelslid de bezoldiging genieten die verbonden is aan dit ambt naar rata van het betrokken aantal lestijden. § 4. Het personeelslid dat op 31 augustus 2008 of op 31 augustus 2009 titularis was in vast verband van een cursus en dat, na toepassing van de bepalingen van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs, en van de bepalingen bedoeld in de vorige §, het verlies van de lestijden zou moeten ondergaan dat verbonden is aan de herindeling van het ambt waaronder de cursus ressorteert overeenkomstig de tabellen bedoeld in artikel 60, tweede lid, wordt terug in dienst geroepen bij zijn inrichtende macht voor de uitoefening van de lestijden verbonden aan de cursus waarvan het titularis is en dit, vóór elke andere tijdelijke of prioritaire tijdelijke aanstelling.
Het personeelslid dat terug in dienst wordt geroepen bij zijn inrichtende macht overeenkomstig het vorige lid, blijft aangeworven in vast verband in het oorspronkelijke ambt en geniet opnieuw de activiteitsweddesubsidie die overeenstemt met de prestaties die hij uitoefende vóór zijn terbeschikkingstelling.
De terugroeping in dienst bedoeld in het eerste lid wordt verlengd zolang de handelingen bedoeld in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 bedoeld in het eerste lid en aangevuld of aangepast bij dit decreet, niet op het personeelslid bedoeld in deze paragraaf kunnen worden toegepast.
De aanwerving in vast verband in het ambt waarin de terugroeping in dienst bedoeld in de vorige leden uitgeoefend wordt, gebeurt nochtans slechts, met inachtneming van de statutaire bepalingen, mits toestemming van beide partijen. § 5. In afwijking van artikel 5, § 2, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en gespecialiseerd onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs, moet de inrichtende macht die de opdracht van een personeelslid, benoemd in verschillende ambten, moet verminderen, na de maatregelen bedoeld in § 1 van het voornoemde artikel 5 te hebben uitgevoerd, voordat ze hem ter beschikking stelt in het ambt waar lestijden verloren zijn, hem lestijden toewijzen in het (de) andere ambt (en) : waar het personeelslid vast benoemd is; waarvoor het personeelslid houder is van het vereist bekwaamheidsbewijs; op voorwaarde dat dit (deze) ambt(en) - tot dezelfde categorie behoort(ren); - van dezelfde aard zijn; - tot hetzelfde niveau behoort(ren), voor het bestuurs- en onderwijzend personeel.
Indien het ambt bedoeld in het eerste lid een lagere bezoldiging bezorgt dan die van het ambt waarin het personeelslid zijn opdracht of een gedeelte ervan verliest, blijft het personeelslid de bezoldiging genieten die verbonden is aan dit ambt naar rata van het betrokken aantal lestijden.
Het personeelslid dat, naar aanleiding van de bovenvermelde voorafgaandelijke maatregelen, van zijn inrichtende macht een definitief vacante betrekking krijgt in hetzelfde ambt, wordt onmiddellijk vast benoemd in deze betrekking ongeacht de datum. § 6. In afwijking van artikel 2, § 4, tweede lid, vierde streepje van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en gespecialiseerd onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs, kan de reaffectatie ook gebeuren in een ambt dat een lagere bezoldiging bezorgt dan die van het ambt waarin het personeelslid zijn opdracht of een gedeelte ervan verliest.
In dit geval blijft het personeelslid de bezoldiging genieten die verbonden is aan zijn oorspronkelijke ambt naar rata van het betrokken aantal lestijden. § 7. Voor de toepassing van artikel 167bis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, en van de artikelen 13bis, derde lid; 13ter en 13quater van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen, wanneer het vereiste bekwaamheidsbewijs een bestanddeel van nuttige ervaring omvat ofwel voor een ambt van technische cursussen, ofwel voor een ambt van beroepspraktijk, ofwel voor een ambt van technische cursussen en van beroepspraktijk, blijft het vast benoemd personeelslid, waarvoor een dergelijke ervaring erkend werd in een betrokken specialiteit overeenkomstig de toegepaste statutaire bepalingen, deze erkenning genieten voor de betrokken specialiteit in de uitoefening van zijn nieuwe ambt van technische cursussen of in een ambt van beroepspraktijk of in een ambt van technische cursussen en beroepspraktijk.
Art. 62.§ 1. Voor de toepassing van de artikelen 34 en 42 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, worden de diensten die door het personeelslid werden gepresteerd in het ambt waaronder de cursus op 31 augustus 2008 of op 31 augustus 2009 ressorteerde, op aanvraag van dit personeelslid, geacht gepresteerd te zijn in het (of één van de) ambt(en) waaronder de cursus voortaan ressorteert overeenkomstig artikel 60, tweede lid, op voorwaarde dat het personeelslid houder is ofwel van een vereist bekwaamheidsbewijs ofwel van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van groep A voor de uitoefening van dit (deze) ambt(en). § 2. Voor de toepassing van de artikelen 24 en 30 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, worden de diensten die door het personeelslid werden gepresteerd in het ambt waaronder de cursus op 31 augustus 2008 of op 31 augustus 2009 ressorteerde, op aanvraag van dit personeelslid, geacht gepresteerd te zijn in het (of één van de) ambt(en) waaronder de cursus voortaan ressorteert overeenkomstig artikel 60, tweede lid, op voorwaarde dat het personeelslid houder is ofwel van een vereist bekwaamheidsbewijs ofwel van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van groep A voor de uitoefening van dit (deze) ambt(en). § 3. Voor de toepassing van dit artikel, wanneer het vereiste bekwaamheidsbewijs een bestanddeel van nuttige ervaring omvat ofwel voor een ambt van technische cursussen, ofwel voor een ambt van beroepspraktijk, ofwel voor een ambt van technische cursussen en van beroepspraktijk, blijft het tijdelijk personeelslid dat vraagt om in aanmerking te worden genomen voor de maatregelen bedoeld in de vorige § en waarvoor een dergelijke ervaring erkend werd in een betrokken specialiteit overeenkomstig de toegepaste statutaire bepalingen, deze erkenning genieten voor de betrokken specialiteit in de uitoefening van zijn nieuwe ambt van technische cursussen, of in een ambt van beroepspraktijk of in een ambt van technische cursussen en beroepspraktijk. § 4. Voor de toepassing van dit artikel, voor de tijdelijk aangestelde of aangeworven personeelsleden, worden de afwijkingen verworven in een cursus met toepassing van artikel 6 van de koninklijke besluiten van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie, van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar, van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs en met toepassing van het koninklijk besluit van 17 maart 1967 tot vaststelling van de bevoegdheidsbewijzen die voldoende geacht werden voor de leden van het personeel der vrije inrichtingen voor middelbaar en normaalonderwijs, op 31 augustus 2008 of op 31 augustus 2009, op aanvraag van het personeelslid, geacht ook verworven te zijn in het (of één van de) ambt(en) waaronder de cursus voortaan ressorteert overeenkomstig artikel 60, tweede lid. » HOOFDSTUK XVIII. - Inwerkingtreding
Art. 63.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2008, met uitzondering van artikel 26, eerste lid, 3°, dat op 1 oktober 2008 in werking treedt, en van artikel 23, dat op 1 oktober 2009 van toepassing wordt.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 7 december 2007.
De Minister-Presidente, belast met het Leerplichtonderwijs, Mevr. M. ARENA De Vice-Presidente, Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Vice-President, Minister van Begroting, Financiën, Ambtenarenzaken en Sport, M. DAERDEN, De Minister van Cultuur en de Audiovisuele Sector, Mevr. F. LAANAN De Minister van Jeugd en Onderwijs voor Sociale Promotie, M. TARABELLA De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK _______ Nota (1) Zitting 2007 - 2008. Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet, nr. 471 - 1. - Commissieamendementen, nr. 471-2. - Verslag, nr. 471-3.
Integrale verslagen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van dinsdag 27 november 2007.