Etaamb.openjustice.be
Decreet van 06 december 2011
gepubliceerd op 13 januari 2012

Decreet ter ondersteuning van het jeugdwerk

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2011206334
pub.
13/01/2012
prom.
06/12/2011
ELI
eli/decreet/2011/12/06/2011206334/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 DECEMBER 2011. - Decreet ter ondersteuning van het jeugdwerk


Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen wat volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Definities.

Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° kinderen : personen van vier tot en met elf jaar;2° jongeren : personen van twaalf tot en met dertig jaar;3° jonge mensen : kinderen en jongeren;4° niet-formeel leren : leren dat ingebed is in geplande activiteiten die niet uitdrukkelijk als leren worden bestempeld (wat leerdoelstellingen, leertijd of leerondersteuning betreft), maar die een belangrijk leerelement omvatten.Niet-formeel leren is vanuit het standpunt van de lerende in de regel een bewuste keuze en leidt doorgaans niet tot een certificering; 5° informeel leren : een leerproces dat voortvloeit uit dagelijkse activiteiten die verband houden met het werk, het gezin of de vrijetijdsbesteding.Dit leren wordt niet georganiseerd of gestructureerd (wat leerdoelstellingen, leertijd of leerondersteuning betreft). Informeel leren is in de meeste gevallen niet-intentioneel en leidt doorgaans niet tot een certificering; 6° gevoelens van zelfeffectiviteit : succeservaringen die via waardering leiden tot vertrouwen in het eigen kunnen inzake ondernemingszin, creativiteit en culturele activiteit;7° vormgevingscompetenties : de motivatie en het vermogen om, uitgaande van een analyse van de situatie, samen met anderen de leefomgeving duurzaam vorm te geven;8° jeugdwerker : gekwalificeerde persoon die op professionele basis bezig is met jeugdwerk;9° vrijwillige jeugdleider : persoon die op vrijwillige en onbezoldigde basis bezig is met jeugdwerk binnen een jeugdvoorziening;10° erkend bewijs : de akte uitgereikt door de Regering om een goedgekeurde basis- of voortgezette opleiding individueel te erkennen;11° opleidingen en voortgezette opleidingen : opleidingen en voortgezette opleidingen voor jongeren, alsook voor vrijwillige jeugdleiders, stagebegeleiders en jeugdwerkers die werkzaam zijn in het jeugdwerk in het Duitse taalgebied;12° jeugdvoorziening : een jeugdorganisatie, een informatiecentrum voor jongeren, een aanbieder van open jeugdwerk of het Jeugdbureau van de Duitstalige Gemeenschap;13° jeugdgroep : georganiseerde groep van een jeugdorganisatie die in een bepaalde gemeente of een bepaald dorp activiteiten voor jonge mensen aanbiedt;14° aanbieder van open jeugdwerk : een vereniging zonder winstoogmerk die zich in een gemeente bezighoudt met open jeugdwerk;15° vestigingsplaats : ruimte waar ontmoetingswerk plaatsvindt om het in artikel 2, tweede en derde lid, beschreven jeugdwerk te verwezenlijken.

Art. 2.Voorwerp.

Dit decreet regelt de ondersteuning van jonge mensen, van het jeugdwerk, van de jeugdvoorzieningen en van de Jeugdraad van de Duitstalige Gemeenschap en de organisatie van opleidingen en voortgezette opleidingen voor jongeren en voor personen die werkzaam zijn in het jeugdwerk in het Duitse taalgebied.

Jeugdwerk heeft betrekking op buitenschoolse activiteiten en op specifieke vrijetijdsactiviteiten en is gebaseerd op niet-formele en informele leerprocessen en op vrijwillige deelneming.

Via passende activiteiten stimuleert jeugdwerk de individuele, sociale en culturele ontwikkeling van jonge mensen, rekening houdend met hun belangen en behoeften.

Art. 3.Gelijkheid van de geslachten.

Alle in dit decreet vermelde hoedanigheden gelden voor beide geslachten.

Art. 4.Strategisch plan.

De Regering keurt voor elke regeerperiode een sectoroverschrijdend strategisch plan goed en voert dit plan uit. In het strategisch plan worden de leefruimten van jonge mensen in de Duitstalige Gemeenschap geregistreerd en worden nadere doelstellingen en taken bepaald die de situatie van jonge mensen kunnen verbeteren. Het strategisch plan wordt bekendgemaakt in januari van het jaar waarin de verkiezingen voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap plaatsvinden en geldt vanaf het daaropvolgende jaar.

De Regering betrekt de ondersteunde jeugdvoorzieningen, de Jeugdraad van de Duitstalige Gemeenschap en jonge mensen bij het opstellen van het strategisch plan. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de resultaten van de analyse van de stand van zaken en van de evaluatie van het vorige strategisch plan die eenmaal per jaar door de Regering moeten worden gemaakt, alsook met de resultaten van de sociaal-ruimtelijke analysen die de aanbieders van open jeugdwerk moeten opstellen.

De Regering legt het strategisch plan ter goedkeuring voor aan het Parlement. HOOFDSTUK 2. - Ondersteuning van de jeugdvoorzieningen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 5.Algemene ondersteuningscriteria. § 1. In het kader van dit decreet worden jeugdvoorzieningen ondersteund die : 1° zijn opgericht als vereniging zonder winstoogmerk met zetel in de Duitstalige Gemeenschap;2° krachtens hun statuten belangstellende jongeren opnemen;3° werkzaam zijn op het gebied van jeugdwerk in het Duitse taalgebied;4° jonge mensen de mogelijkheid bieden om ervaringen op te doen die hun gevoel van zelfeffectiviteit versterken en om vormgevingscompetenties aan te leren;5° de participatie van jonge mensen in hun jeugdvoorziening stimuleren;6° activiteiten aanbieden en maatregelen nemen waarbij de behoeften van jonge mensen centraal staan;7° rekening houden met de bijzondere belangen van kansarme jonge mensen, jonge mensen met een migratieachtergrond en jonge mensen met een handicap;8° minstens vier van de in § 2 vermelde prioriteiten in de praktijk brengen;9° sinds ten minste één jaar bestaan en activiteiten organiseren;10° ervoor zorgen dat de activiteiten door jeugdwerkers of vrijwillige jeugdleiders geleid worden;11° in het Duitse taalgebied over de infrastructuur beschikken die voor de activiteiten noodzakelijk is;12° een behoorlijke, autonome boekhouding overleggen die altijd mag worden ingezien en financiële controle mogelijk maakt;13° bij de door de Regering aangewezen dienst jaarlijks, uiterlijk op 31 maart, een balans en een resultatenrekening van het vorige boekjaar, alsook een begroting voor het volgende boekjaar indienen;14° hun leden en de bevolking regelmatig over hun activiteiten informeren. § 2. De prioriteiten van het jeugdwerk zijn : 1° maatschappelijk-politieke en maatschappelijke vorming ter stimulering van : de belangstelling om deel te nemen aan het politieke en maatschappelijke leven, het vermogen om maatschappelijk-politieke ontwikkelingen kritisch te beoordelen en de bereidheid om maatschappelijk-politieke ontwikkelingen actief mee vorm te geven;2° cultureel jeugdwerk om creativiteit en culturele uitdrukkingsvormen te bevorderen;3° vrijetijdsgeoriënteerd jeugdwerk om bij te dragen tot algemene ontplooiing via sport, spel en beweging;4° werken met media ter ondersteuning van de vaardigheid om media kritisch en bewust te benutten;5° intercultureel jeugdwerk ter ondersteuning van interculturele competentie en zelfvinding;6° gendergedifferentieerde activiteiten voor meisjes en jongens om gelijkheid van kansen te bevorderen en genderclichés te overstijgen;7° intergemeenschappelijk en internationaal jeugdwerk om een goede verstandhouding binnen België en op internationaal niveau te bevorderen, alsook om de waarborging van de vrede en de Europese identiteit te bevorderen. Uitgaande van de vrijwillige participatie van jonge mensen vervullen ondersteunde jeugdvoorzieningen hun taken in het kader van die prioriteiten, op eigen verantwoordelijkheid en met gebruik van verscheidene methoden. § 3. Indien jeugdvoorzieningen op grond van dit decreet jeugdwerkers in dienst hebben, moeten die jeugdwerkers aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° een uittreksel uit het strafregister overleggen waarin geen veroordeling tot een gevangenisstraf van meer dan zes maanden staat;2° a) ofwel houder zijn van een diploma van het hoger sociaal-pedagogisch onderwijs b) ofwel houder zijn van een eindgetuigschrift of een eindeleertijdsgetuigschrift, voldoende ervaring als animator bewijzen en zich ertoe verplichten om, nadat men aangesteld is als jeugdwerker, een sociaal-pedagogische opleiding af te sluiten die, op voorstel van de jeugdcommissie, door de Regering wordt goedgekeurd. Op basis van een gemotiveerd voorstel van de jeugdcommissie kan de Regering : 1° andere diploma's dan die vermeld in het eerste lid, 2°, a), als gelijkwaardig erkennen;2° opleidingen in een ander vakgebied dan dat vermeld in het eerste lid, 2°, b), goedkeuren om in een specifieke behoefte te voorzien.

Art. 6.Aanvullende subsidies.

Ondersteunde jeugdvoorzieningen kunnen, naast de forfaitaire subsidies vermeld in de artikelen 13, 21, 28 en 34, een subsidie voor bijzondere projecten of interne voortgezette opleidingen krijgen. De Jeugdraad kan, naast de forfaitaire subsidie vermeld in artikel 48, een subsidie voor bijzondere projecten krijgen.

Bijzondere projecten zijn projecten die tegelijk aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° bijzonder belangrijk zijn voor de Duitstalige Gemeenschap en 2° gepaard gaan met uitzonderlijke kosten. Bij de aanvragen voor bijzondere projecten of interne voortgezette opleidingen wordt een gedetailleerde staat van de ontvangsten en uitgaven en een beschrijving van de geplande activiteit gevoegd.

Art. 7.Aanpassing van de bedragen.

De Regering kan het bedrag van de verschillende subsidievormen aan de beschikbare begrotingsmiddelen aanpassen. Afdeling 2. - Ondersteuning van de jeugdorganisaties

Art. 8.Ondersteuningscriteria voor jeugdorganisaties.

Jeugdorganisaties komen in aanmerking voor ondersteuning indien ze : 1° aan de algemene ondersteuningscriteria vermeld in artikel 5 voldoen;2° voornamelijk tijdens het weekeinde en in de schoolvakanties activiteiten voor jonge mensen aanbieden, waarbij vergaderingen van het bestuur van de jeugdorganisatie niet als activiteiten in de zin van deze bepaling gelden;3° over een concept beschikken dat de Regering overeenkomstig artikel 10 heeft goedgekeurd;4° jaarlijks deelnemen aan de effectiviteitsdialoog vermeld in artikel 11.

Art. 9.Concept.

Het concept geldt voor de duur van het respectievelijk geldende strategisch plan en omvat op zijn minst : 1° een analyse van de sterke en zwakke punten;2° een beschrijving van de uitvoering van minstens vier van de in artikel 5, § 2, vermelde prioriteiten;3° een beschrijving van de plaatselijke situatie wat financiële, personele en materiële middelen betreft;4° een beschrijving van de prioriteiten en van de toekomstvisie van de jeugdorganisatie;5° het streefdoel en de structuur van de jeugdorganisatie;6° een beschrijving van de interne communicatieregels, in voorkomend geval ook met betrekking tot de uitwisseling tussen de jeugdgroepen van de jeugdorganisatie;7° een beschrijving van het plan om efficiënte public relations te kunnen waarborgen;8° een beschrijving van de manier waarop de jeugdwerkers en vrijwillige jeugdleiders ondersteund en pedagogisch begeleid worden. De Regering kan de vorm van het concept en de werkwijze voor het concept vastleggen.

Art. 10.Goedkeuring van het concept.

Uiterlijk op 31 mei van het jaar waarin het strategisch plan wordt bekendgemaakt, legt een reeds ondersteunde jeugdorganisatie aan de Regering een concept voor dat voldoet aan de ondersteuningscriteria vermeld in de artikelen 5 en 8.

Jeugdorganisaties die nog geen ondersteuning van de Regering hebben gekregen, kunnen hun concept jaarlijks tot uiterlijk 31 mei indienen.

Het concept moet voldoen aan de ondersteuningscriteria vermeld in de artikelen 5 en 8.

De Regering onderzoekt het concept en keurt het uiterlijk op 31 augustus van het jaar waarin het concept werd ingediend, in voorkomend geval goed. Aan de goedkeuring kunnen voorwaarden worden verbonden die verband houden met het bepaalde in de artikelen 5, 8 en 9.

Het concept treedt in werking op 1 januari van het jaar na de toekenning van de goedkeuring en geldt tot 31 december van het jaar waarin een nieuw strategisch plan wordt bekendgemaakt.

Art. 11.Effectiviteitsdialoog.

Elk jaar vindt in oktober een effectiviteitsdialoog plaats tussen vertegenwoordigers van een door de Regering aangewezen dienst en vertegenwoordigers van de ondersteunde jeugdorganisatie, waaraan ook leden van de raad van bestuur moeten deelnemen. In die dialoog komen de volgende onderwerpen aan bod : 1° de uitvoering van het concept;2° de gebeurtenissen van het vorige jaar;3° de eventuele toekenning van aanvullende subsidies;4° in voorkomend geval de kampverslagen vermeld in artikel 14. De door de Regering aangewezen dienst maakt notulen over de effectiviteitsdialoog op; die notulen bevatten informatie over de punten vermeld in het eerste lid, 1° tot 4°, en bevatten de doelstellingen voor het volgende jaar. De notulen worden aan de jeugdorganisatie bezorgd.

Art. 12.Categorieën. § 1. Jeugdorganisaties worden ingedeeld in zes categorieën. § 2. Jeugdorganisaties worden ingedeeld in categorie I indien ze : 1° overeenkomstig de artikelen 5 en 8 in aanmerking komen voor ondersteuning;2° jaarlijks kunnen aantonen dat minstens 50 jonge mensen lid zijn van hun organisatie;3° gemiddeld minstens drie activiteiten in de zin van artikel 8, 2°, per maand organiseren buiten de zomerschoolvakanties. Jeugdorganisaties worden in categorie II ingedeeld indien ze : 1° overeenkomstig de artikelen 5 en 8 in aanmerking komen voor ondersteuning;2° jaarlijks kunnen aantonen dat minstens 100 jonge mensen lid zijn van hun organisatie;3° gemiddeld minstens drie activiteiten in de zin van artikel 8, 2°, per maand organiseren buiten de zomerschoolvakanties. Jeugdorganisaties worden in categorie III ingedeeld indien ze : 1° overeenkomstig de artikelen 5 en 8 in aanmerking komen voor ondersteuning;2° jaarlijks kunnen aantonen dat minstens 100 jonge mensen lid zijn van hun organisatie;3° gemiddeld minstens drie activiteiten in de zin van artikel 8, 2°, per maand organiseren buiten de zomerschoolvakanties;4° activiteiten in de zin van artikel 8, 2°, organiseren tijdens de zomerschoolvakanties;5° in verscheidene gemeenten van het Duitse taalgebied werkzaam zijn. Jeugdorganisaties worden in categorie IV ingedeeld indien ze : 1° overeenkomstig de artikelen 5 en 8 in aanmerking komen voor ondersteuning;2° jaarlijks kunnen aantonen dat minstens 300 jonge mensen lid zijn van hun organisatie;3° gemiddeld minstens tien activiteiten in de zin van artikel 8, 2°, per maand organiseren buiten de zomerschoolvakanties;4° minstens twintig dagen activiteiten in de zin van artikel 8, 2°, organiseren tijdens de zomerschoolvakanties;5° in verscheidene gemeenten van het Duitse taalgebied werkzaam zijn. Jeugdorganisaties worden in categorie V ingedeeld indien ze : 1° overeenkomstig de artikelen 5 en 8 in aanmerking komen voor ondersteuning;2° jaarlijks kunnen aantonen dat minstens 600 jonge mensen lid zijn van hun organisatie;3° gemiddeld minstens vijftien activiteiten in de zin van artikel 8, 2°, per maand organiseren buiten de zomerschoolvakanties;4° minstens dertig dagen activiteiten in de zin van artikel 8, 2°, organiseren tijdens de zomerschoolvakanties;5° in verscheidene gemeenten van het Duitse taalgebied werkzaam zijn. Jeugdorganisaties worden in categorie VI ingedeeld indien ze : 1° overeenkomstig de artikelen 5 en 8 in aanmerking komen voor ondersteuning;2° jaarlijks kunnen aantonen dat minstens 1 000 jonge mensen lid zijn van hun organisatie;3° minstens één jeugdwerker, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, in dienst hebben;4° gemiddeld minstens dertig activiteiten in de zin van artikel 8, 2°, per maand organiseren buiten de zomerschoolvakanties;5° minstens zestig dagen activiteiten in de zin van artikel 8, 2°, organiseren tijdens de zomerschoolvakanties;6° in verscheidene gemeenten van het Duitse taalgebied werkzaam zijn. § 3. De categorie kan alleen gewijzigd worden op basis van het aantal jonge mensen dat lid is van een jeugdorganisatie, indien dit ledental tijdens twee opeenvolgende jaren kan worden bewezen.

Art. 13.Subsidie voor jeugdorganisaties.

Jeugdorganisaties van categorie I die in aanmerking komen voor ondersteuning ontvangen een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 2.500 euro.

Jeugdorganisaties van categorie II die in aanmerking komen voor ondersteuning ontvangen een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 10.000 euro.

Jeugdorganisaties van categorie III die in aanmerking komen voor ondersteuning ontvangen een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 15.000 euro. Bij aanstelling van een 0,5 jeugdwerker, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, ontvangen jeugdorganisaties van categorie III aanvullend een jaarlijks forfait van 20.000 euro.

Jeugdorganisaties van categorie IV die in aanmerking komen voor ondersteuning ontvangen een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 20.000 euro. Bij aanstelling van jeugdwerkers wordt een aanvullend jaarlijks forfait toegekend : 1° voor 0,5 voltijds equivalent : 20.000 euro of 2° voor één voltijds equivalent : 40.000 euro.

Jeugdorganisaties van categorie V die in aanmerking komen voor ondersteuning ontvangen een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 30.000 euro. Bij aanstelling van jeugdwerkers wordt een aanvullend jaarlijks forfait toegekend : 1° voor 0,5 voltijds equivalent : 20.000 euro of 2° voor één voltijds equivalent : 40.000 euro.

Jeugdorganisaties van categorie VI die in aanmerking komen voor ondersteuning ontvangen een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 70.000 euro. Naast de verplichting om één jeugdwerker, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, in dienst te nemen, kan bij de aanstelling van aanvullende jeugdwerkers een jaarlijks forfait worden toegekend : 1° voor 0,5 voltijds equivalent : 20.000 euro of 2° voor één voltijds equivalent : 40.000 euro.

Art. 14.Subsidie voor jeugdkampen.

Voor elke jeugdgroep van een ondersteunde jeugdorganisatie die een jeugdkamp organiseert, moet de jeugdorganisatie aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° vóór 1 juni van het jaar waarin het kamp plaatsvindt, per jeugdkamp een formulier - waarvan de Regering het model vastlegt en dat informatie verschaft over het aantal jonge mensen, hun leeftijd, de naam van de groepen, de plaats, de namen van de jeugdleiders, het aantal jeugdleiders en het verloop van de dag - ingevuld indienen;2° het jeugdkamp tussen 15 juni en 31 augustus organiseren;3° voor pedagogische begeleiding zorgen, waarbij voor de begeleiding van vierentwintig jonge mensen in minstens twee vrijwillige jeugdleiders moet worden voorzien.Eén vrijwillige jeugdleider moet houder zijn van een erkend bewijs "vrijwillige jeugdleider" van de Duitstalige Gemeenschap of van een andere binnenlandse of buitenlandse overheid, waarbij jeugdleiders die een sociaal pedagogische opleiding aangevat of voltooid hebben, gelijkgesteld worden. De tweede vrijwillige jeugdleider moet de eerste opleidingscyclus overeenkomstig artikel 39, § 1, tweede lid, voltooid hebben; 4° per jeugdkamp een jeugdleider aanstellen die de hoofdverantwoordelijkheid draagt en die minstens achttien jaar is;5° per jeugdkamp een jeugdleider aanwijzen die bevoegd is voor de medische begeleiding en de hygiëne.De jeugdleider moet geslaagd zijn voor een EHBO-cursus. Die cursus bestaat uit minstens één specifieke EHBO-cursus voor jeugdkampen en duurt op zijn minst zes uur. Er moet een gezondheidsmap worden bijgehouden; 6° een ongevallenverzekering voor alle jeugdleiders en deelnemers van het jeugdkamp sluiten;7° een door de verhuurder afgegeven bericht over de brandveiligheid kunnen overleggen, dat informatie bevat over de nooduitgangen en de blusapparaten;8° een door de Regering aangewezen dienst toestaan om ter plaatse controle uit te oefenen. De ondersteunde jeugdorganisatie dient haar kampverslagen jaarlijks, uiterlijk tegen 30 september, in gebundelde vorm in bij de door de Regering aangewezen dienst. De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van de kampverslagen.

Voor de organisatie van jeugdkampen kunnen ondersteunde jeugdorganisaties een forfait van 1 euro per dag en per deelnemer ontvangen.

Het forfaitaire bedrag wordt jaarlijks vastgelegd op basis van het gemiddelde aantal deelnemers en jeugdkampdagen in de laatste drie jaar. Afdeling 3. - Ondersteuning van de informatiecentra voor jongeren

Art. 15.Een informatieaanbod voor het hele taalgebied.

In het kader van de prestatieovereenkomsten vermeld in artikel 19 zorgt de Regering ervoor dat een aanbod aan jongereninformatie ter beschikking wordt gesteld voor het hele Duitse taalgebied. Er kan hoogstens één prestatieovereenkomst voor het kanton Eupen en één prestatieovereenkomst voor het kanton Sankt Vith zijn.

Art. 16.Doelstelling van de informatiecentra voor jongeren.

Ondersteunde informatiecentra voor jongeren stellen informatie ter beschikking die op juistheid getoetst is en die betrouwbaar, volledig, neutraal en voor iedereen toegankelijk is. De informatie is zowel qua vorm als qua inhoud afgestemd op de behoeften van jongeren. De centra bieden jonge mensen permanent actuele informatie aan en helpen hen bij het zoeken naar informatie.

De informatiecentra voor jongeren doen in alle gemeenten van het betrokken kanton aan projectwerk om hun dienstverlening ter plaatse aan te bieden.

Voorts dragen de ondersteunde informatiecentra voor jongeren bij tot een op kennis gebaseerd jeugdbeleid door de voorhanden zijnde kennis over jongeren en jongereninformatie te registreren en te ontsluiten.

Art. 17.Concept.

Ondersteunde informatiecentra voor jongeren werken een concept uit in samenwerking met jongeren en met de gemeenten van het betrokken kanton.

Het concept geldt voor de duur van het respectievelijk geldende strategisch plan en omvat op zijn minst : 1° een beschrijving van de uitvoering van minstens vier van de prioriteiten vermeld in artikel 5, § 2;2° een beschrijving van de verwezenlijking van de doelstelling vermeld in artikel 16;3° een beschrijving van de implementatie van de specifieke doelstellingen en werkmethodes die voortvloeien uit de sociaal-ruimtelijke analysen van het open jeugdwerk van het betrokken kanton;4° een beschrijving van de plaatselijke situatie wat financiële, personele en materiële middelen betreft;5° gegevens over de uitbouw van een netwerk en de samenwerking met de partners die noodzakelijk zijn voor de voorlichting van de jongeren;6° de manier waarop de kwaliteit van de structuur en van het aanbod wordt geëvalueerd, alsook de manier waarop het werk van de medewerkers wordt geëvalueerd. De Regering kan de vorm van het concept en de werkwijze voor het concept vastleggen.

Art. 18.Goedkeuring van het concept.

Uiterlijk op 31 maart van het jaar waarin het strategisch plan wordt bekendgemaakt, legt het informatiecentrum voor jongeren aan de Regering een concept voor dat voldoet aan de ondersteuningscriteria en doelstellingen vermeld in de artikelen 5 en 16. De Regering legt het concept voor advies voor aan het begeleidingscomité vermeld in artikel 20.

De Regering toetst het concept en keurt het uiterlijk op 30 september van het jaar waarin het strategisch plan wordt bekendgemaakt, in voorkomend geval goed. Aan de goedkeuring kunnen voorwaarden worden verbonden die verband houden met het bepaalde in de artikelen 5 en 17 en die gebaseerd zijn op het advies van het begeleidingscomité.

Het concept treedt in werking op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de Regering het concept heeft goedgekeurd en geldt tot 31 december van het jaar waarin een nieuw strategisch plan wordt bekendgemaakt.

Art. 19.Prestatieovereenkomsten. § 1. De informatiecentra voor jongeren worden ondersteund via een prestatieovereenkomst. De partners bij de overeenkomst zijn de Regering, de gemeenten en het informatiecentrum voor jongeren van het betrokken kanton. § 2. De prestatieovereenkomst bevat praktische bepalingen voor de uitvoering van het concept vermeld in artikel 17. Ze omvat : 1° de verplichtingen van elke partner bij de overeenkomst;2° de taken en het werkvolume van de jeugdwerker;3° de gegevens betreffende het beheer van de infrastructuur die ter beschikking staat;4° de samenstelling, werkwijze, oproeping en taken van het begeleidingscomité;5° de gegevens over de financiële middelen;6° de nadere regels om de prestatieovereenkomst te controleren, te wijzigen en op te zeggen;7° de openingstijden;8° de doelgroepen;9° de beschrijving van de manier waarop de partners bij de uitvoering van het strategisch plan voor het jeugdwerk betrokken zijn. Prestatieovereenkomsten gelden voor de duur van het respectievelijk geldende concept.

Vier maanden voordat een prestatieovereenkomst afloopt, vatten de partners in het kader van het begeleidingscomité de onderhandelingen over een nieuwe prestatieovereenkomst aan. Indien tegen 1 januari van het daaropvolgende jaar geen prestatieovereenkomst is gesloten en indien al een goedgekeurd concept voor de duur van de af te sluiten prestatieovereenkomst voorhanden is, wordt de afgelopen prestatieovereenkomst verlengd tot 31 maart. Indien tegen 1 april geen prestatieovereenkomst is gesloten, wordt de ondersteuning beperkt tot de subsidies vermeld in artikel 21, § 2.

Art. 20.Begeleiding en evaluatie van de concepten van de informatiecentra voor jongeren. § 1. De Regering richt voor de begeleiding en evaluatie van elke prestatieovereenkomst telkens een begeleidingscomité op, waarin alle partners bij de overeenkomst vertegenwoordigd zijn. Het begeleidingscomité kan de doelstellingen van het concept preciseren.

Het begeleidingscomité kan de jeugdwerkers die werkzaam zijn in de gemeenten van het betrokken kanton en belangstellenden vragen om zijn vergaderingen met raadgevende stem bij te wonen. § 2. Indien geen prestatieovereenkomst is gesloten, dient het betrokken informatiecentrum voor jongeren jaarlijks een verslag over de uitvoering van het goedgekeurde concept in bij de Regering.

Vervolgens wordt een gemeenschappelijke evaluatie gemaakt.

De door de Regering aangewezen dienst maakt notulen over de uitvoering van het concept op; die notulen bevatten de doelstellingen voor het volgende jaar. De notulen worden aan het informatiecentrum voor jongeren bezorgd.

Art. 21.Subsidie. § 1. Informatiecentra voor jongeren ontvangen een subsidie om hun werkings- en personeelskosten te dekken indien ze : 1° aan de ondersteuningscriteria vermeld in artikel 5 voldoen;2° over een concept beschikken dat de Regering overeenkomstig artikel 18 heeft goedgekeurd;3° aan de doelstelling vermeld in artikel 16 voldoen;4° partner zijn bij een prestatieovereenkomst vermeld in artikel 19;5° minstens één jeugdwerker, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, in dienst hebben. De jaarlijkse forfaitaire subsidie voor de werkingskosten bedraagt 30.000 euro.

De subsidie voor de personeelskosten van de jeugdwerkers wordt geval voor geval in de prestatieovereenkomst vastgelegd, waarbij : 1° 87,5 % van het subsidieerbare gedeelte van de personeelskosten voor de eerste jeugdwerker, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, in aanmerking wordt genomen, voor zover de lokale besturen 12,5 % van die personeelskosten voor hun rekening nemen;2° 80 % van het subsidieerbare gedeelte van de personeelskosten van de tweede jeugdwerker, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, in aanmerking wordt genomen, voor zover de lokale besturen 20 % van die personeelskosten voor hun rekening nemen. § 2. Indien geen prestatieovereenkomst in de zin van artikel 19 wordt gesloten, ontvangt het betrokken informatiecentrum voor jongeren een jaarlijkse forfaitaire subsidie voor de werkingskosten van 24.000 euro.

Voorts ontvangen informatiecentra voor jongeren die geen partner bij een prestatieovereenkomst zijn, een subsidie voor de personeelskosten voor één beklede betrekking van jeugdwerker, uitgedrukt in voltijdse equivalenten. Die subsidie bedraagt 87,5 % van het subsidieerbare gedeelte van de personeelskosten, voor zover lokale besturen 12,5 % van die personeelskosten voor hun rekening nemen. § 3. De Regering bepaalt welke personeelskosten voor de berekening van de subsidie in aanmerking worden genomen en legt de nadere regels vast. § 4. Alle bedragen gelden met behoud van de toepassing van artikel 7. Afdeling 4. - Ondersteuning van het open jeugdwerk

Art. 22.Doelstelling van het open jeugdwerk.

Het ondersteunde open jeugdwerk biedt activiteiten aan waaraan alle jongeren kunnen deelnemen zonder dat ze lid hoeven te zijn of zich hoeven aan te melden. Het ondersteunde open jeugdwerk gaat in op de behoeften en interessen van de jongeren. In het ondersteunde open jeugdwerk wordt gewerkt met de methoden van projectwerk, ontmoetingswerk, straathoekwerk en individuele hulp.

Art. 23.Sociaal-ruimtelijke analyse.

De aanbieders van open jeugdwerk maken een sociaal-ruimtelijke analyse. Tegen 30 april van het jaar waarin de verkiezingen voor het parlement van de Duitstalige Gemeenschap plaatsvinden, worden de resultaten van die analyse aan de Regering meegedeeld.

Art. 24.Concept.

De aanbieders van open jeugdwerk werken samen met de jongeren en de betrokken gemeente een concept uit.

Het concept geldt voor de duur van het respectievelijk geldende strategisch plan en omvat op zijn minst een beschrijving van : 1° de uitvoering van minstens vier van de prioriteiten vermeld in artikel 5, § 2;2° de uitvoering van de specifieke doelstellingen en methoden die uit de sociaal-ruimtelijke analyse voortvloeien;3° de verwezenlijking van de doelstelling vermeld in artikel 22;4° de plaatselijke situatie wat financiële, personele en materiële middelen betreft. De Regering kan de vorm van het concept en de werkwijze voor het concept vastleggen.

Op het einde van de geldigheidsduur van het concept voert de aanbieder van het open jeugdwerk een sociaal-ruimtelijke analyse uit die als basis dient voor het nieuwe concept.

Art. 25.Goedkeuring van het concept.

Uiterlijk op 31 maart van het jaar waarin het strategisch plan wordt bekendgemaakt, legt de aanbieder van het open jeugdwerk een concept voor dat voldoet aan de ondersteuningscriteria en doelstellingen vermeld in de artikelen 5 en 22. De Regering legt het concept voor advies voor aan het begeleidingscomité vermeld in artikel 27.

De Regering toetst het concept en keurt het uiterlijk op 30 september van het jaar waarin het strategisch plan wordt bekendgemaakt, in voorkomend geval goed. Aan de goedkeuring kunnen voorwaarden worden verbonden die verband houden met het bepaalde in de artikelen 5 en 24 en die gebaseerd zijn op het advies van het begeleidingscomité.

Het concept treedt in werking op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de Regering het concept heeft goedgekeurd en geldt tot 31 december van het jaar waarin een nieuw strategisch plan wordt bekendgemaakt.

Art. 26.Prestatieovereenkomst. § 1. Open jeugdwerk wordt op gemeentelijk niveau ondersteund via een prestatieovereenkomst. De partners bij de overeenkomst zijn de Regering, de gemeente, de aanbieder van open jeugdwerk en, in voorkomend geval, het Jeugdbureau van de Duitstalige Gemeenschap. § 2. De prestatieovereenkomst bevat praktische bepalingen voor de uitvoering van het concept vermeld in artikel 24. Ze omvat : 1° de verplichtingen van elke partner bij de overeenkomst;2° de taken en het werkvolume van de jeugdwerker;3° de gegevens betreffende het beheer van de infrastructuur die ter beschikking staat;4° de samenstelling, werkwijze, oproeping en taken van het begeleidingscomité;5° de gegevens over de werkgever van het personeel;6° de gegevens over de manier waarop de financiële middelen over de vestigingsplaatsen worden verdeeld;7° de nadere regels om de prestatieovereenkomst te controleren, te wijzigen en op te zeggen;8° de doelgroepen;9° de beschrijving van de manier waarop de partners bij de uitvoering van het strategisch plan voor het jeugdwerk betrokken zijn. Prestatieovereenkomsten gelden voor de duur van het respectievelijk geldende concept.

Vier maanden voordat een prestatieovereenkomst afloopt, vatten de partners in het kader van het begeleidingscomité de onderhandelingen over een nieuwe prestatieovereenkomst aan. Indien tegen 1 januari van het daaropvolgende jaar geen prestatieovereenkomst is gesloten en indien al een goedgekeurd concept voor de duur van de af te sluiten prestatieovereenkomst voorhanden is, wordt de afgelopen prestatieovereenkomst verlengd tot 31 maart. Indien tegen 1 april geen prestatieovereenkomst is gesloten, wordt de ondersteuning stopgezet.

Art. 27.Begeleidingscomité.

De Regering richt voor de begeleiding en evaluatie van elke prestatieovereenkomst telkens een begeleidingscomité op, waarin alle partners bij de overeenkomst vertegenwoordigd zijn. Het begeleidingscomité kan de doelstellingen van het concept preciseren.

Het begeleidingscomité kan de jeugdwerkers die in de gemeente werkzaam zijn en belangstellenden vragen om zijn vergaderingen met raadgevende stem bij te wonen.

Art. 28.Subsidie. § 1. Aanbieders van open jeugdwerk ontvangen een forfaitaire subsidie voor hun werkingskosten indien ze : 1° aan de algemene ondersteuningscriteria vermeld in artikel 5 voldoen;2° over een concept beschikken dat de Regering overeenkomstig artikel 25 heeft goedgekeurd;3° aan de doelstelling vermeld in artikel 22 voldoen;4° minstens twee leden van de raad van bestuur hebben die in de gemeente wonen;5° partner zijn bij een prestatieovereenkomst vermeld in artikel 26;6° over ruimten beschikken die wekelijks ten minste twee dagen en wekelijks ten minste acht uur open zijn, behalve tijdens vier weken per jaar. De subsidie bedraagt : 1° 7.500 euro wanneer de aanbieder werkzaam is in een gemeente met minder dan 2 000 jongeren en één vestigingsplaats heeft; 2° 15.000 euro wanneer de aanbieder werkzaam is in een gemeente met minder dan 2 000 jongeren en minstens twee vestigingsplaatsen heeft; 3° 15.000 euro wanneer de aanbieder werkzaam is in een gemeente met 2 000 tot 4 000 jongeren en minstens één vestigingsplaats heeft; 4° 22.500 euro wanneer de aanbieder werkzaam is in een gemeente met 2 000 tot 4 000 jongeren en minstens twee vestigingsplaatsen heeft; 5° 30.000 euro wanneer de aanbieder werkzaam is in een gemeente met 2 000 tot 4 000 jongeren en minstens drie vestigingsplaatsen heeft; 6° 37.500 euro wanneer de aanbieder werkzaam is in een gemeente met meer dan 4 000 jongeren en minstens twee vestigingsplaatsen heeft; 7° 45.000 euro wanneer de aanbieder werkzaam is in een gemeente met meer dan 4 000 jongeren en minstens drie vestigingsplaatsen heeft. § 2. De werkgever is ofwel de betrokken gemeente, de aanbieder van het open jeugdwerk van de betrokken gemeente of het Jeugdbureau van de Duitstalige Gemeenschap. Werkgevers die partner zijn bij een prestatieovereenkomst ontvangen subsidie voor de personeelskosten voor : 1° minstens 0,5 tot 1 beklede betrekking van jeugdwerker, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, wanneer ze werkzaam zijn in gemeenten met minder dan 2 000 jongeren;2° minstens 1 tot 1,5 beklede betrekking van jeugdwerker, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, wanneer ze werkzaam zijn in gemeenten met 2 000 tot 4 000 jongeren;3° minstens 1,5 tot 2,5 beklede betrekkingen van jeugdwerker, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, wanneer ze werkzaam zijn in gemeenten met meer dan 4 000 jongeren. De subsidie wordt gedetailleerd in de prestatieovereenkomst vastgelegd, waarbij 87,5 % van het subsidieerbare gedeelte van de personeelskosten van de in het eerste lid bepaalde jeugdwerkers in aanmerking wordt genomen, voor zover de gemeente 12,5 % van die personeelskosten voor haar rekening neemt.

De Regering bepaalt welke personeelskosten voor de berekening van de subsidie in aanmerking worden genomen en legt de nadere regels vast. § 3. Alle bedragen gelden met behoud van de toepassing van artikel 7. Afdeling 5. - Ondersteuning van een Jeugdbureau van de Duitstalige

Gemeenschap

Art. 29.Principe.

De Regering kan slechts één jeugdvoorziening als Jeugdbureau van de Duitstalige Gemeenschap ondersteunen; die jeugdvoorziening : 1° voldoet aan de algemene ondersteuningscriteria vermeld in artikel 5;2° adviseert en begeleidt alle andere jeugdvoorzieningen in verband met jeugdwerk, ook wat het maken van sociaal-ruimtelijke analysen en het uitwerken van concepten betreft;3° begeleidt de Jeugdraad van de Duitstalige Gemeenschap;4° verzamelt en verwerkt gegevens en inlichtingen over de jeugd in het Duitse taalgebied;5° werkt samen met andere jeugdvoorzieningen in binnen- en buitenland, alsook met andere organisaties;6° is werkzaam in het open jeugdwerk en het mobiele jeugdwerk;7° houdt zich bezig met internationaal jeugdwerk;8° bepaalt in haar statuten dat vertegenwoordigers van de Regering mogen deelnemen aan de vergaderingen van de algemene vergadering en van de raad van bestuur;9° stelt een jaarprogramma op en houdt daarbij rekening met het strategisch plan;10° biedt uitsluitend diensten in de jeugdsector aan;11° beschikt over financiële en personele middelen om haar taken te kunnen uitoefenen.

Art. 30.Doelstelling van het mobiele jeugdwerk. § 1. Mobiel jeugdwerk ressorteert onder het Jeugdbureau van de Duitstalige Gemeenschap. Mobiel jeugdwerk bestaat erin jonge mensen in bijzondere levensomstandigheden te begeleiden en te adviseren.

In het mobiele jeugdwerk wordt gewerkt met de methoden van straathoekwerk, groepswerk en individuele hulp. Mobiel jeugdwerk is gebaseerd op samenwerking en is organisatieoverschrijdend. Voorts houdt mobiel jeugdwerk rekening met de conclusies die voortvloeien uit de sociaal-ruimtelijke analyse van het open jeugdwerk van de betrokken gemeente. § 2. De Regering richt een begeleidingscomité op dat is samengesteld uit : 1° vertegenwoordigers van de dienst voor jeugdbijstand;2° vertegenwoordigers van het onderwijs met beperkt leerplan;3° vertegenwoordigers van de gemeenten waar mobiel jeugdwerk wordt aangeboden;4° vertegenwoordigers van de organisaties die jongeren begeleiden en opvangen;5° vertegenwoordigers van de Regering en 6° vertegenwoordigers van de door de Regering aangewezen dienst.

Art. 31.Stukken die ter goedkeuring moeten worden voorgelegd.

De volgende stukken, die het Jeugdbureau van de Duitstalige Gemeenschap jaarlijks opmaakt en tot 1 oktober van het voorafgaande jaar indient, moeten door de Regering worden goedgekeurd : 1° de begroting en de eventuele aanpassingen ervan;2° het jaarprogramma.

Art. 32.Plichten.

Het Jeugdbureau van de Duitstalige Gemeenschap : 1° zorgt voor kwaliteitsmanagement, in het bijzonder door interne evaluatie;2° belast een onafhankelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon één keer per ondersteuningsperiode met het evalueren van zijn organisatiestructuur en financiële situatie;3° biedt een door de Regering aangewezen dienst te allen tijde de mogelijkheid om controle uit te oefenen en zijn boekhouding in te kijken;4° stelt overeenkomstig de administratieve voorschriften geanonimiseerde gegevens ter beschikking van de Regering.

Art. 33.Beheerscontract.

De Regering sluit met het Jeugdbureau een beheerscontract overeenkomstig artikel 105 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap.

Het beheerscontract wordt gesloten voor de duur van het strategisch plan.

Art. 34.Subsidie.

Het Jeugdbureau ontvangt een jaarlijkse ondersteuning die in verhouding staat tot zijn personeels-, werkings- en activiteitskosten. HOOFDSTUK 3. - Opleiding en voortgezette opleiding Afdeling 1. - Goedkeuring van voortgezette opleidingen voor jongeren

Art. 35.Principe.

De Regering doet ten minste één keer per jaar een oproep tot het indienen van aanvragen om goedkeuring en/of financiële ondersteuning van voortgezette opleidingen voor jongeren.

De door de Regering goedgekeurde voortgezette opleidingen leiden tot erkende bewijzen.

Art. 36.Aanvraag. § 1. De aanvragen om goedkeuring en ondersteuning die op basis van artikel 35, eerste lid, worden ingediend, moeten voldoen aan de in de oproep vermelde voorwaarden overeenkomstig artikel 37 en moeten vóór het begin van de voortgezette opleiding bij de Regering worden ingediend.

Aanbieders van voortgezette opleidingen die slechts erkende bewijzen wensen uit te reiken, dienen hun aanvraag om goedkeuring ten laatste 30 dagen vóór het begin van de voortgezette opleiding bij de Regering in. § 2. De jeugdcommissie brengt advies uit over de aanvragen, behalve over die welke ze zelf indient.

Art. 37.Algemene inhoudelijke criteria.

De Regering keurt een voortgezette opleiding goed indien : 1° de voortgezette opleiding : a) zich voornamelijk richt tot jongeren die hun woonplaats in het Duitse taalgebied hebben of tot vrijwilligers die in het Duitse taalgebied in het jeugdwerk werkzaam zijn;b) op niet-formele wijze bekwaamheden en vaardigheden inzake "persoonlijke competenties", "groepsmanagement", "technische competenties" of "maatschappelijk en politiek engagement" verstrekt;c) voor alle jongeren en voor alle in het jeugdwerk werkzame vrijwilligers toegankelijk is.2° de aanbieders van de voortgezette opleiding ten minste : a) over de materiële middelen beschikken om de voortgezette opleiding zo goed mogelijk te organiseren;b) een beroep doen op deskundige voordrachtgevers;c) methodes gebruiken die aangepast zijn aan de doelstellingen en aan het doelpubliek en d) ertoe verplicht zijn ervoor te zorgen dat de deelnemers de georganiseerde voortgezette opleiding evalueren. De Regering kan de voorwaarden nader bepalen.

Op basis van een gemotiveerd voorstel van de jeugdcommissie kan de Regering voortgezette opleidingen goedkeuren die afwijken van één of meer van de criteria vermeld in het eerste lid. Afdeling 2. - Basisopleiding "vrijwillige jeugdleider"

Art. 38.Goedkeuring.

De jeugdcommissie organiseert de basisopleiding die leidt tot het erkende bewijs "vrijwillige jeugdleider", voor zover : 1° ze het lesrooster en de gegevens over de voordrachtgevers ten minste 45 dagen vóór het begin van de basisopleiding bij de Regering indient;2° ze aan de voorwaarden van de artikelen 37 en 39 voldoet. Een basisopleiding die niet door de jeugdcommissie georganiseerd wordt, maar aan de voorwaarden van de artikelen 37 en 39 voldoet, kan tot het erkende bewijs "vrijwillige jeugdleider" leiden indien : 1° de jeugdcommissie een positief advies over die basisopleiding geeft;2° die basisopleiding toegankelijk is voor alle belangstellende jongeren;3° de Regering ten minste 45 dagen vóór het begin van de basisopleiding over het lesrooster en de gegevens betreffende de voordrachtgevers beschikt.

Art. 39.Specifieke voorwaarden voor de basisopleiding. § 1. De basisopleiding bestaat uit twee cyclussen.

De eerste cyclus omvat ten minste 40 lestijden theorie en een EHBO-opleiding. In deze cyclus worden de op te leiden personen erop voorbereid een groep jonge mensen op verantwoordelijke wijze te leiden en deze groep bij de verwezenlijking van zijn projecten te ondersteunen, zelfstandig activiteiten of projecten te plannen en uit te voeren, groepsprocessen te observeren - met aandacht voor de bijzondere zorg van de jeugdleiders om jonge mensen tegen verwaarlozing, geweld en seksueel misbruik te beschermen - en zo nodig pedagogisch adequaat daarop te reageren. De cyclus verschaft de op te leiden personen bovendien kennis over de structuren van het jeugdwerk in de Duitstalige Gemeenschap.

De tweede cyclus omvat ten minste 30 lestijden en bestaat naar keuze uit : 1° een stage, waarbij de op te leiden persoon door een stagebegeleider ondersteund wordt en een jeugdgroep gedurende ten minste 15 uur zelfstandig leidt;2° een stage, waarbij de op te leiden persoon door een stagebegeleider ondersteund wordt en een jeugdgroep gedurende ten minste acht uur zelfstandig leidt, alsook een theoretische opleiding van ten minste 16 lestijden of 3° een theoretische opleiding. De tweede cyclus heeft tot doel de tijdens de eerste cyclus verworven kennis te verdiepen. § 2. Deelnemen aan de tweede cyclus is pas mogelijk nadat de eerste cyclus met succes is gevolgd. § 3. Jongeren mogen ten vroegste met 15 jaar deelnemen aan de eerste cyclus die leidt tot het erkende bewijs "vrijwillige jeugdleider".

Art. 40.Stagebegeleider.

De stagebegeleider neemt deel aan een theoretische voortgezette opleiding die ten minste 20 lestijden omvat en hem vertrouwd maakt met de inhoud van de eerste cyclus en met de taken van een stagebegeleider. Bovendien voldoet hij aan de volgende voorwaarden : 1° in hoofdberoep in de jeugdsector werkzaam zijn of geweest zijn of 2° twee jaar ervaring als vrijwillige jeugdleider hebben en aan de organisatie van ten minste 20 lestijden van de eerste cyclus deelnemen. Afdeling 3. - Erkende bewijzen

Art. 41.Uitreiking van erkende bewijzen.

De aanbieders van goedgekeurde basis- en voortgezette opleidingen delen de Regering de gegevens mee van de deelnemers die een goedgekeurde basis- of voortgezette opleiding met succes hebben afgesloten en een door de Regering erkend bewijs willen verkrijgen.

Aan deze personen reikt de Regering een erkend bewijs uit.

Art. 42.Inhoud van de erkende bewijzen.

De erkende bewijzen worden door de Regering uitgereikt en bevatten de volgende gegevens : 1° naam, voornamen, geboortedatum en -plaats van de cursist;2° naam en voornamen van de verantwoordelijke stagebegeleider;3° benaming van de aanbieder van de basis- of voortgezette opleiding;4° benaming van de gevolgde basis- of voortgezette opleiding, inhoudelijke beschrijving, duur en doelstellingen ervan;5° naam, voornamen en kwalificatie van de voordrachtgevers;6° datum van de basis- of voortgezette opleiding en van de stage;7° datum waarop het erkende bewijs uitgereikt wordt;8° handtekening van de bevoegde Minister of van diens gemachtigde. Naargelang van het erkende bewijs kan de Regering aanvullende gegevens vastleggen, voor zover het daarbij niet om persoonlijke gegevens gaat. Afdeling 4. - Voortgezette opleidingen voor jeugdwerkers

Art. 43.Voortgezette opleidingen voor jeugdwerkers.

Opdat overeenkomstig de artikelen 13, 21 en 28, § 2, subsidie kan worden toegekend, moet de aangestelde jeugdwerker regelmatig bijscholingscursussen volgen die beantwoorden aan de eisen van de respectieve jeugdvoorziening. Die cursussen moeten om de drie jaar worden aangeboden en minstens 90 lestijden omvatten.

Jeugdwerkers die bij hun aanstelling in een ondersteunde jeugdvoorziening geen houder zijn van het in artikel 5, § 3, eerste lid, 2°, a), vermelde diploma van het hoger sociaal-pedagogisch onderwijs moeten uiterlijk in het jaar na hun aanstelling een voortgezette opleiding volgen over de bescherming van jonge mensen tegen verwaarlozing, geweld en seksueel misbruik. Afdeling 5. - Ondersteuning van opleidingen en voortgezette

opleidingen

Art. 44.Subsidies voor de organisatie van voortgezette opleidingen.

Binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen kan de Regering subsidies toekennen voor de organisatie van goedgekeurde voortgezette opleidingen waarvoor een aanvraag werd ingediend in het kader van de oproep vermeld in artikel 35, eerste lid.

Op alle publicaties die verband houden met ondersteunde voortgezette opleidingen moet het logo van de Duitstalige Gemeenschap met bijschrift "Deutschsprachige Gemeinschaft" worden geplaatst.

Art. 45.Subsidies voor het volgen van opleidingen en voortgezette opleidingen.

Voor het volgen van opleidingen overeenkomstig artikel 5, § 3, eerste lid, 2°, b), of voortgezette opleidingen overeenkomstig artikel 43 kan, met behoud van de toepassing van artikel 7, aan de werkgever van de betrokken jeugdwerker subsidie toegekend worden ten belope van hoogstens 650 euro per begrotingsjaar en per deelnemer. HOOFDSTUK 4. - Ondersteuning van een Jeugdraad van de Duitstalige Gemeenschap

Art. 46.Principe.

In het Duitse taalgebied kan de Regering maar één Jeugdraad ondersteunen; die Jeugdraad voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° hij is opgericht als vereniging zonder winstoogmerk met zetel in de Duitstalige Gemeenschap;2° hij is niet gebonden aan een partij of een wereldbeschouwing en houdt rekening met de artikelen 6 en 7 van de wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt;3° zijn leden zijn individuele jongeren en andere niet-ondersteunde organisaties van de Duitstalige Gemeenschap die voornamelijk in de jeugdsector werkzaam zijn, alsook minstens vier vijfde van alle jeugdvoorzieningen die overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 2 tot 4, ondersteund worden;4° hij vertegenwoordigt de belangen van de jonge mensen door als spreekbuis van de jonge mensen te fungeren;5° hij neemt initiatieven die hij nuttig acht om de problemen van jongeren in de Duitstalige Gemeenschap te onderzoeken of op te lossen, alsook om de ontplooiingsmogelijkheden en de participatie van de jongeren in de Duitstalige Gemeenschap uit te bouwen;6° hij verwezenlijkt projecten voor en met jonge mensen en zijn leden en staat daarbij open voor alle jongeren;7° hij neemt initiatieven en ontwikkelt methoden die hij nodig acht om zijn doelstellingen te verwezenlijken en dit op regionaal, nationaal, Europees en internationaal vlak.

Art. 47.Advies.

De Jeugdraad kan uit eigen beweging adviezen verstrekken over alle onderwerpen die betrekking hebben op de jonge mensen in de Duitstalige Gemeenschap.

Bij decreetontwerpen en decreetvoorstellen die invloed hebben op de situatie van de jeugdvoorzieningen en de Jeugdraad, wint de bevoegde minister of de voorzitter van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap het advies van de Jeugdraad in. De Jeugdraad verstrekt het advies binnen veertig dagen na ontvangst van de adviesaanvraag.

De voorzitter van het Parlement of de Regering van de Duitstalige Gemeenschap kan de Jeugdraad belasten met het uitwerken van adviezen over onderwerpen die van belang zijn voor de jeugd.

Art. 48.Subsidie.

Met behoud van de toepassing van artikel 7 ontvangt de Jeugdraad van de Duitstalige Gemeenschap een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 15.000 euro. In die forfaitaire subsidie zijn de reisvergoedingen en het presentiegeld van de leden inbegrepen.

Art. 49.Plichten.

De Jeugdraad van de Duitstalige Gemeenschap : 1° staat de Regering en het Parlement terzijde met advies;2° licht de Regering in over zijn activiteiten en besluiten;3° licht de Regering in over zijn statuten en alle wijzigingen van die statuten;4° komt minstens één keer per jaar bijeen met de Regering en bespreekt, op basis van een sectoroverschrijdende benadering, de lokale, regionale, nationale, Europese en internationale ontwikkelingen inzake jeugdbeleid.Op die bijeenkomsten kunnen ook andere jeugdvoorzieningen en experts uitgenodigd worden; 5° biedt een door de Regering aangewezen dienst te allen tijde de mogelijkheid om controle uit te oefenen en zijn boekhouding in te kijken;6° werkt actief mee aan het uitwerken, implementeren en evalueren van het strategisch plan. HOOFDSTUK 5. - Jeugdcommissie van de Duitstalige Gemeenschap

Art. 50.Oprichting.

Er wordt een jeugdcommissie van de Duitstalige Gemeenschap opgericht.

De Regering zorgt voor de begeleiding van de commissie.

Art. 51.Taken.

De jeugdcommissie heeft de volgende taken : 1° de basisopleiding overeenkomstig artikel 39, alsook de voortgezette opleiding tot stagebegeleider overeenkomstig artikel 40 in opdracht van de Regering organiseren en evalueren;2° de voortgezette opleidingen voor jongeren, stagebegeleiders en vrijwillige jeugdleiders organiseren en evalueren;3° overeenkomstig de artikelen 36, § 2, en 38, derde lid, advies uitbrengen over voortgezette opleidingen die door andere aanbieders worden georganiseerd en die opleidingen coördineren en evalueren;4° in opdracht van de Regering of op eigen initiatief adviezen formuleren over het thema "opleiding en voortgezette opleiding voor jongeren". Met voorafgaande toestemming van de Regering kan de jeugdcommissie deskundigen met de organisatie van voortgezette opleidingen belasten.

Art. 52.Leden. § 1. De jeugdcommissie bestaat uit ten minste vier en ten hoogste negen leden. Deze leden worden door de Regering aangewezen na een openbare oproep tot de jeugdvoorzieningen. De Regering wijst de voorzitter aan onder de leden van de jeugdcommissie.

Eén lid wordt op de voordracht van de Jeugdraad van de Duitstalige Gemeenschap aangewezen. Een ander lid vertegenwoordigt de diensten van de Regering. De overige leden beschikken over sociaal-pedagogische kwalificaties.

Meer dan de helft van de leden van de jeugdcommissie, met uitzondering van de vertegenwoordiger van de diensten van de Regering, bestaat uit vertegenwoordigers van ondersteunde jeugdvoorzieningen. § 2. Het mandaat duurt drie jaar. Het is toegestaan een lid opnieuw aan te wijzen.

Als een lid zijn mandaat vroegtijdig beëindigt, wordt het mandaat door een nieuw aangewezen lid voleindigd.

Art. 53.Werkwijze.

De jeugdcommissie komt ten minste vier keer per jaar bijeen op uitnodiging van de voorzitter. De voorzitter kan aanvullende vergaderingen bijeenroepen. De gewone vergaderingen zijn niet openbaar.

Met toestemming van de Regering of van haar gemachtigde kunnen deskundigen worden uitgenodigd.

De jeugdcommissie neemt haar beslissingen per consensus. De jeugdcommissie kan slechts geldig beraadslagen als de helft van de leden aanwezig is, met een quorum van drie leden.

Zij stelt haar eigen huishoudelijk reglement op dat ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de Regering.

Art. 54.Notulen, evaluatie.

Na elke vergadering legt de jeugdcommissie de notulen, die inzonderheid de adviezen bevatten, aan de Regering voor. Ten laatste op 1 maart van het volgende jaar legt ze aan de Regering een evaluatie van de basis- en voortgezette opleidingen van het vorige jaar voor.

Art. 55.Vergoedingen.

De leden van de jeugdcommissie en de personen die met toepassing van artikel 53, tweede lid, aan de vergaderingen deelnemen, krijgen presentiegeld en reisvergoedingen overeenkomstig de door de Regering vastgelegde bepalingen. HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen

Art. 56.Algemeen.

De subsidies die krachtens dit decreet moeten worden uitbetaald, vervangen alle uitkeringen waarop de subsidieontvangers recht hebben op grond van het decreet van 14 december 1998 betreffende de erkenning en de subsidiëring van jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten en het decreet van 23 maart 1992 houdende toekenning van toelagen voor de personeelskosten van de erkende creatieve ateliers alsook van de jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten.

Art. 57.Toezicht.

De Regering kan te allen tijde laten onderzoeken of de in dit decreet gestelde voorwaarden al dan niet vervuld zijn.

Art. 58.Wijziging van het decreet van 16 december 1991.

In artikel 17, § 1, eerste lid, zesde streepje, van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de K.M.O.'s, ingevoegd bij het decreet van 27 juni 2011, worden de woorden "Duitstalige Jeugdraad" vervangen door het woord "Jeugdraad". HOOFDSTUK 7. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen

Art. 59.Wijziging van het opschrift van het decreet van 23 maart 1992.

In het opschrift van het decreet van 23 maart 1992 houdende toekenning van toelagen voor de personeelskosten van de erkende creatieve ateliers alsook van de erkende jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten, gewijzigd bij de decreten van 14 december 1998, 7 mei 2007 en 17 november 2008, worden de woorden "alsook van de erkende jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten" geschrapt zonder te worden vervangen.

Art. 60.Wijziging van artikel 1 van het decreet van 23 maart 1992.

In artikel 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 december 1998, 7 mei 2007 en 17 november 2008, worden de woorden "alsook de erkende jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten" geschrapt zonder te worden vervangen.

Art. 61.Opheffing van artikel 9 van het decreet van 23 maart 1992.

Artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 maart 1996, 14 december 1998 en 20 februari 2006, wordt opgeheven.

Art. 62.Opheffing van artikel 10 van het decreet van 23 maart 1992.

Artikel 10 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 maart 1996 en gewijzigd bij de decreten van 14 december 1998, 20 februari 2006, 27 april 2009 en 15 maart 2010, wordt opgeheven.

Art. 63.Wijziging van artikel 11 van het decreet van 23 maart 1992.

In artikel 11 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 maart 1996, worden de woorden "de artikelen 6 tot 10" vervangen door de woorden "artikel 7".

Art. 64.Opheffing van artikel 11bis van het decreet van 23 maart 1992.

Artikel 11bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 februari 2006, wordt opgeheven.

Art. 65.Opheffing van het decreet van 14 december 1998.

Het decreet van 14 december 1998 betreffende de erkenning en de subsidiëring van jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten, gewijzigd bij de decreten van 7 januari 2002, 1 maart 2004, 20 februari 2006 en 27 april 2009, wordt opgeheven.

Art. 66.Wijziging van het decreet van 19 april 2004.

In artikel 27, § 2, 3°, van het sportdecreet van 19 april 2004 worden de woorden "certificaat jeugdanimator" vervangen door de woorden "erkend bewijs "vrijwillige jeugdleider"".

Art. 67.Wijziging van het decreet van 27 juni 2005.

In artikel 111, § 1, derde lid, 5°, van het decreet van 27 juni 2005 over de audiovisuele mediadiensten en de filmvoorstellingen worden de woorden "de Raad van de Duitstalige jeugd" vervangen door de woorden "de als Jeugdraad van de Duitstalige Gemeenschap erkende vereniging".

Art. 68.Opheffing van het koninklijk besluit van 30 december 1983.

Het koninklijk besluit van 30 december 1983 houdende oprichting van een Duitstalige Jeugdraad, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 29 mei 1996, 24 september 2002 en 5 juli 2005, wordt opgeheven.

Art. 69.Wijziging van het opschrift van het besluit van de Regering van 6 juli 1992.

In het opschrift van het besluit van de Regering van 6 juli 1992 tot uitvoering van het decreet van 23 maart 1992 houdende toekenning van toelagen voor de personeelskosten van de erkende musea, creatieve ateliers, gewestelijke organisaties voor volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen alsook van de erkende jeugdorganisaties en jeugdcentra worden de woorden "musea," en ", gewestelijke organisaties voor volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen alsook van de erkende jeugdorganisaties en jeugdcentra" opgeheven.

Art. 70.Wijziging van het besluit van de Regering van 8 december 1993.

In het besluit van de Regering van 8 december 1993 houdende vastlegging van overgangsbepalingen voor het decreet van 23 maart 1992 houdende toekenning van toelagen voor de personeelskosten van de erkende musea, creatieve ateliers, gewestelijke organisaties voor Volksopleiding en Vormingswerk voor Volwassenen alsook van de erkende jeugdorganisaties en jeugdcentra worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het opschrift van het besluit worden de woorden "musea," en ", gewestelijke organisaties voor volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen alsook van de erkende jeugdorganisaties en jeugdcentra" opgeheven;2° in artikel 1 worden de woorden "musea," en ", gewestelijke organisaties voor Volksopleiding en Vormingswerk voor Volwassenen alsook van de erkende jeugdorganisaties en jeugdcentra" opgeheven.

Art. 71.Wijziging van het besluit van de Regering van 2 september 1994.

In artikel 2, eerste lid, tweede streepje, van het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 2 september 1994 tot oprichting van een Leercommissie bij toepassing van artikel 34 van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s worden de woorden "Raad van de Duitstalige Jeugd" vervangen door het woord "Jeugdraad".

Art. 72.Opheffing van het besluit van de Regering van 18 mei 1999.

Het besluit van de Regering van 18 mei 1999 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten wordt opgeheven.

Art. 73.Opheffing van het besluit van de Regering van 9 juni 1999.

Het besluit van de Regering van 9 juni 1999 houdende vastlegging van overgangsbepalingen voor het decreet van 23 maart 1992 houdende toekenning van toelagen voor de personeelskosten van de erkende musea, creatieve ateliers, gewestelijke organisaties voor Volksopleiding en Vormingswerk voor Volwassenen alsook van de erkende jeugdorganisaties en jeugdcentra wordt opgeheven. HOOFDSTUK 8. - Overgangsbepalingen

Art. 74.Subsidies voor het jaar 2012. § 1. Jeugdorganisaties die tot 31 mei 2012 en informatiecentra voor jongeren en aanbieders van open jeugdwerk die tot 31 maart 2012 met toepassing van dit decreet een concept indienen, krijgen de subsidies voor het kalenderjaar 2012 op basis van het decreet van 14 december 1998 betreffende de erkenning en de subsidiëring van jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten en het decreet van 23 maart 1992 houdende toekenning van toelagen voor de personeelskosten van de erkende creatieve ateliers alsook van de erkende jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten. Bij wijze van overgangsregeling ontvangen ze een jaarlijkse subsidie die even hoog is als de jaarlijkse subsidie die voor het jaar 2011 is toegekend.

Jeugdcentra die in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 geen erkende aanbieder van open jeugdwerk, maar partner bij een prestatieovereenkomst zijn, ontvangen voor het kalenderjaar 2012 de jaarlijkse toelage vermeld in artikel 15 van het decreet van 14 december 1998 betreffende de erkenning en de subsidiëring van jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten, gewijzigd bij artikel 47 van het programmadecreet van 7 januari 2002 en artikel 14 van het programmadecreet van 1 maart 2004, waarbij de coëfficiënt vermeld in artikel 20 van dat decreet de coëfficiënt van het begrotingsjaar 2011 is. Voor informatiecentra voor jongeren die tot en met 1 januari 2012 in het kader van een prestatieovereenkomst in de zin van artikel 19 werkzaam zijn, kunnen de jaarlijkse toelage en de personeelssubsidie aangepast worden.

Jeugdcentra die erkend zijn op grond van het decreet van 14 december 1998 betreffende de erkenning en de subsidiëring van jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten worden tot 31 december 2012 beschouwd als aanbieders van open jeugdwerk in de zin van dit decreet.

Indien het concept niet tijdig wordt ingediend, wordt de subsidiëring vanaf 1 juni 2012 stopgezet. § 2. Jeugdorganisaties die overeenkomstig de eerste zin van § 1, eerste lid, een concept indienen, ontvangen voor het kalenderjaar 2012 dezelfde kampsubsidie als in 2011.

Art. 75.Procedure indien vóór de inwerkingtreding van dit decreet geen prestatieovereenkomst is gesloten.

Indien er vóór de inwerkingtreding van dit decreet geen prestatieovereenkomst ("opdracht voor aanneming van diensten") in de zin van artikel 15, § 1, van het decreet van 14 december 1998 betreffende de erkenning en de subsidiëring van jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten of geen overeenkomst in de zin van artikel 18bis van hetzelfde decreet voorhanden is, wordt het eerste concept in de zin van artikel 24 van dit decreet aan de betrokken gemeente bezorgd zodat ze haar standpunt te kennen kan geven.

Indien uiterlijk op de dag van inwerkingtreding van dit decreet geen prestatieovereenkomst in de zin van artikel 16, § 1, van het decreet van 14 december 1998 betreffende de erkenning en de subsidiëring van jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten voorhanden is, wordt het eerste concept in de zin van artikel 17 van dit decreet aan de gemeenten van het betrokken kanton bezorgd zodat ze hun standpunt te kennen kunnen geven.

Indien er vóór de inwerkingtreding van dit decreet een prestatieovereenkomst in de zin van de artikelen 15, § 1, en 16, § 1, of een overeenkomst in de zin van artikel 18bis van het decreet van 14 december 1998 betreffende de erkenning en de subsidiëring van jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten voorhanden is, moet onder "begeleidingscomité" in de zin van de artikelen 20 en 27 van dit decreet het begeleidingscomité worden verstaan dat is samengesteld uit de partners bij de bestaande prestatieovereenkomst.

Art. 76.Jeugdvoorzieningen die niet als vereniging zonder winstoogmerk zijn opgericht.

Jeugdvoorzieningen die een vereniging zonder winstoogmerk moeten oprichten om vanaf 1 januari 2013 aan de voorwaarden van dit decreet te voldoen, moeten de statuten, alsook het bewijs dat ze de statuten bij de rechtbank van koophandel hebben neergelegd, tegen 31 maart 2012 bij de Regering indienen.

Art. 77.Ondersteuningscriteria voor bestaande jeugdvoorzieningen.

Jeugdvoorzieningen die erkend waren op basis van het decreet van 14 december 1998 betreffende de erkenning en de subsidiëring van jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten, hoeven eerst op 1 januari 2013 aan de ondersteuningscriteria te voldoen.

Art. 78.Ondersteuningscriteria voor nieuwe aanbieders van open jeugdwerk.

In de gemeenten waar reeds vóór de inwerkingtreding van dit decreet jeugdcentra werkzaam zijn overeenkomstig het decreet van 14 december 1998 betreffende de erkenning en de subsidiëring van jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten, hoeven nieuw opgerichte aanbieders van open jeugdwerk voor de subsidiëring van het jaar 2013 niet te voldoen aan het ondersteuningscriterium vermeld in artikel 5, § 1, 8°, van dit decreet.

Art. 79.Toepassing van artikel 5, § 3.

De voorwaarden vermeld in artikel 5, § 3, gelden niet voor de subsidiëring van personeelskosten van jeugdwerkers die vóór de inwerkingtreding van dit decreet gesubsidieerd werden op basis van het decreet van 23 maart 1992 houdende toekenning van toelagen voor de personeelskosten van de erkende creatieve ateliers alsook van de erkende jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten.

Art. 80.Strategisch plan.

Het eerste strategisch plan wordt uiterlijk op 30 september 2012 bekendgemaakt en is nog niet gebaseerd op de sociaal-ruimtelijke analysen bedoeld in artikel 23.

Art. 81.Inwerkingtreding.

Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2012. Artikel 14, eerste lid, 3°, treedt in werking op 1 januari 2013.

Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Eupen op 6 december 2011.

K.-H. LAMBERTZ, Minister-President, Minister van Lokale Besturen O. PAASCH, Minister van Onderwijs, Opleiding en Werkgelegenheid Mevr. I. WEYKMANS, Minister van Cultuur, Media en Toerisme H. MOLLERS, Minister van Gezin, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden _______ Nota Zitting 2011-2012.

Parlementaire stukken : 86 (2010-2011), nr. 1 Ontwerp van decreet. 86 (2011-2012), nrs. 2-8 Voorstellen tot wijziging. 86 (2011-2012), nr. 9 Verslag. 86 (2011-2012), nr. 10 Voorstellen tot wijziging van de door de commissie aangenomen tekst.

Integraal verslag : 6 december 2011, nr. 31 Bespreking en aanneming.

^