gepubliceerd op 10 maart 2015
Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers
12 FEBRUARI 2015. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers
De Waalse Regering, Gelet op Verordening (EU) nr.1307/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;
Gelet op Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die Verordening;
Gelet op Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden;
Gelet op Uitvoeringsverordening (EU) nr. 641/2014 van de Commissie van 16 juni 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden;
Gelet op het Waalse Landbouwwetboek, artikelen D.4, D.31, D.61, D.241, D.242, D.243, D. 249, D.250 en D.251;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 betreffende de overdracht van toeslagrechten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op het ministerieel besluit van 7 juli 2006 betreffende de aanvragen om vaststelling of aanpassing van de bedrijfstoeslagrechten in 2005 door het gebruik van de nationale reserve ter uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op het ministerieel besluit van 7 juli 2006 betreffende de herzieningsaanvragen voor herziening van de bedrijfstoeslagrechten die aan de landbouwers voorlopig genotificeerd zijn ter uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 25 november 2014;
Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 4 december 2014;
Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de federale overheid op 18 december 2014;
Gelet op het rapport van 18 december 2014, opgemaakt overeenkomstig artikel 3, 2°, van het decreet van 11 april 2014 houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen;
Gelet op advies 56.951/4 van de Raad van State, gegeven op 21 januari 2015, overeenkomstig artikel 84, § 1, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1200/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad;
Gelet op het samenwerkingsakkoord van 18 juni 2003 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van Landbouw en Visserij;
Gelet op het samenwerkingsakkoord van 30 maart 2004 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van Landbouw en Visserij;
Gelet op het samenwerkingsakkoord van 28 mei 2009 tussen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest met betrekking tot de implementatie van de bedrijfstoeslagregeling;
Gelet op de notificaties door België d.d. 1 augustus 2014 en 1 oktober 2014 overeenkomstig de artikelen 9, § 6, 11, § 6, 22, § 2, 23, § 6, 24, § 10, 29, 41, § 1, eerste lid, 42, § 1, 45, § 2, 46, § 8, en 51, § 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en van de artikelen 65, § 2, 66, 68, 69, 72 en 74 van Verordening (EU) nr. 639/2014;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit en van zijn uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder: 1° landbouwactiviteit: activiteit bepaald in artikel 4, § 1, c) van Verordening nr.1307/2013; 2° territoriaal bevoegde dienst: gedecentraliseerde dienst van het Departement Steun van het bestuur;3° Minister : de Minister bevoegd voor Landbouw;4° rechtstreekse betaling: betaling die rechtstreeks wordt toegekend aan de landbouwers in het kader van de basisbetalingsregeling of van de herverdelingsbetalingsregeling of de betalingsregeling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken of de betalingsregeling ten gunste van de jonge landbouwers of een regeling voor gekoppelde steun, die bedoeld zijn in bijlage I bij Verordening 1307/2013;5° landbouwperceel: ononderbroken aardoppervlakte, aangegeven door één landbouwer, aangewend voor één enkele teelt.In het geval waarin een gescheiden gebruiksaangifte is vereist voor een oppervlakte die deel uitmaakt van een teeltgroep, de oppervlakte waarin dat specifieke gebruik wordt aangewend; 6° blijvend grasland: blijvend grasland en blijvend weiland in de zin van artikel 4, § 1, h) van Verordening nr.1307/2013; 7° landbouwopbrengst: elke Europese en nationale landbouwsteun en de opbrengsten voortvloeiend uit de verwerking van landbouwproducten in de zin van artikel 4, § 1, d), van Verordening nr.1307/2013 van zijn eigen bedrijf voor zover de landbouwer eigenaar blijft van het product dat na verwerking wordt verkregen en dat bedoeld product een landbouwproduct is in de zin van artikel 4, § 1, d), van Verordening nr. 1307/2013 vóór de aftrek van alle kosten of belastingen; 8° Verordening nr.1305/2013 : Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun aan plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad; 9° Verordening nr.1306/2013: Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1200/2005 en nr. 485/2008 van de Raad; 10° Verordening nr.1307/2013 : Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad; 11° Verordening nr.639/2014 : Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening; 12° Verordening nr.640/2014 : Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden; 13° Verordening nr.641/2014: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 641/2014 van de Commissie van 16 juni 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; 14° Verordening nr.809/2014 : Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden; 15° landbouwoppervlakte: landbouwoppervlakte in de zin van artikel 4, § 1, e) van Verordening nr.1307/2013; 16° besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2014: besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2014 tot vaststelling van de eisen en normen van de randvoorwaarden inzake landbouw. HOOFDSTUK II. - Eenmalige aanvraag
Art. 2.§ 1. De landbouwers en de niet-landbouwers die steunaanvragers zijn in de zin van de Europese reglementering, dienen jaarlijks de steun- en betalingsaanvragen via een eenmalige aanvraag in, overeenkomstig artikel D.28 van het Waalse Landbouwwetboek, hierna het Wetboek genoemd, in het kader van de volgende regelingen : 1° de basisbetaling;2° de herverdelingsbetaling;3° de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken, hierna "groene betaling" genoemd;4° de betalingen ten gunste van de jonge landbouwers;5° de compenserende vergoedingen in benadeelde gebieden;6° de agromilieu- en klimaatmaatregelen;7° de steun aan de biologische landbouw;8° de betaling in het kader van Natura 2000;9° het onderhoud van de agrobosbouwinstallaties. De landbouwer die in het kader van de basisbetaling een aanvraag indient, wordt geacht ook een aanvraag in te dienen voor de groene betaling. § 2. De steun die één jaar niet wordt aangevraagd, wordt niet toegekend zelfs indien hij tijdens het vorige jaar is aangevraagd.
Art. 3.§ 1. Het model van het eenmalige aanvraagformulier bedoeld in artikel D.30, § 1, van het Wetboek vermeldt de steunaanvraag bedoeld in artikel 72, § 3, van Verordening nr. 1306/2013 en de betalingsaanvraag bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, (4), van Verordening nr. 640/2014. § 2. De aanvragen op een papieren informatiedrager worden overgemaakt : 1° ofwel bij middel van het gepersonaliseerde eenmalige aanvraagformulier dat door het bestuur aan de landbouwers wordt toegestuurd;2° ofwel bij middel van een blanco exemplaar van bedoeld formulier ter beschikking gesteld bij de territoriale diensten. De via de elektronische weg of op een papieren informatiedrager overgemaakte aanvragen worden ingediend overeenkomstig de voorschriften van de toelichting en gaan vergezeld van een naar behoren ingevuld en ondertekend uittreksel op papier van zijn formulier. § 3. De in artikel 13, § 1, van Verordening nr. 809/2014 bedoelde uiterste datum voor de indiening van de eenmalige aanvragen op papieren informatiedrager of op informaticadrager is 31 maart van elk jaar.
De in artikel 13, § 1, van Verordening nr. 809/2014 bedoelde uiterste datum voor de indiening van de eenmalige aanvragen overgemaakt via de elektronische weg is 30 april van elk jaar.
Bij te late indiening stuurt het betaalorgaan zijn beslissing met vermelding van het verlagingspercentage dat toegepast zal worden op de aanvraag of zelfs de niet-ontvankelijkheid ervan. § 4. Overeenkomstig artikel D.31 van het Wetboek moet de aanvrager die geen eenmalig aanvraagformulier gekregen heeft, er één opvragen.
Art. 4.§ 1. De in artikel 15 van Verordening nr. 809/2014 bedoelde wijzigingen van de eenmalige aanvraag worden volgens de door de Minister bepaalde vorm en modaliteiten aangebracht.
De uiterste datum voor de indiening van de wijzigingsaanvraag is 31 mei van elk jaar.
Bij te late indiening kan het betaalorgaan aan de landbouwer meedelen dat zijn wijzigingsaanvraag niet-ontvankelijk is. § 2. Overeenkomstig artikel 33, § 2, van Verordening 1307/2013 kan de landbouwer in naar behoren gemotiveerde gevallen zijn aangifte na 31 mei wijzigen mits hij ten minste het aantal hectaren dat overeenstemt met zijn betalingsrechten, handhaaft en de voorwaarden in acht neemt die verbonden zijn aan de toekenning van de betaling in het kader van de basisbetalingsregeling voor de betrokken oppervlakte.
Art. 5.Het betaalorgaan ontvangt de aanvragen, de in dit hoofdstuk vermelde documenten en, in voorkomend geval, hun bewijsstukken, indien ze overeenkomstig de modaliteiten van de Minister worden overgemaakt.
Het orgaan ontvangt de elektronische versies van die aanvragen, de documenten en de bewijsstukken indien ze via het loket PAC-on-web worden gestuurd.
Art. 6.§ 1. Elk landbouwperceel van het bedrijf wordt door de landbouwer in zijn eenmalige aanvraag aangegeven volgens de modaliteiten bepaald in de artikelen D.28 tot D.32 van het Wetboek.
De globale oppervlakte van de gronden die door de landbouwer uitgebaat worden, zelfs buiten het grondgebied van het Waalse Gewest, moet jaarlijks worden aangegeven om in aanmerking te worden genomen voor de berekening van het grondgebondenheidscijfer. § 2. Elke landbouwer moet in staat zijn om op verzoek de gegevens over de percelen die hij van seizoen tot seizoen niet meer uitbaat te leveren: de identiteit van de eigenaar, van de huidige landbouwer-exploitant of van de vorige landbouwer-exploitant in het geval van einde van de uitwisseling.
Bij gebrek, zullen de betrokken percelen beschouwd worden als nog steeds deel uitmakend van het bedrijf. § 3. Een verlaging wordt toegepast op de steun van de landbouwer die niet al zijn percelen aangeeft. Het percentage van die verlaging wordt bepaald overeenkomstig artikel 16 van Verordening nr. 640/2014. § 4. Overeenkomstig de artikelen 13 en 14 van Verordening nr. 640/2014 wordt een verlaging of een niet-ontvankelijkheid van de steunaanvraag, van de betalingsaanvraag of van de toekenning van de rechten bedoeld in artikel 19, § 1, toegepast indien de landbouwer zijn steun- of betalingsaanvraag niet in de vorm of niet binnen de termijnen bedoeld in dit besluit indient.
Art. 7.Wanneer verschillende landbouwers hetzelfde perceel aangeven, wordt de steunaanvraag betreffende dat perceel opgeschort voor alle betrokken landbouwers totdat de identiteit van de landbouwer die het perceel in bedrijf heeft genomen, vastgesteld wordt. HOOFDSTUK III. - Landbouwactiviteit
Art. 8.Overeenkomstig artikel 4, § 2, eerste lid, a) van Verordening nr. 1307/2013 en artikel 4 van Verordening nr. 639/wordt een oppervlakte in een staat gehouden die begrazing of teelt mogelijk maakt wanneer de exploitant de maatregelen bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 4, onderafdelingen 2 en 4 van het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2014 heeft nageleefd.
Art. 9.Overeenkomstig artikel 4, § 1, a), van Verordening nr. 639/2014 kan de Minister, indien milieuredenen het rechtvaardigen, bepalen dat die maatregelen slechts één keer om de twee jaar worden uitgevoerd. HOOFDSTUK IV. - Actieve landbouwer
Art. 10.Er wordt geen rechtstreekse betaling toegekend aan natuurlijke of rechtspersonen of aan groepen van natuurlijke of rechtspersonen die een activiteit bedoeld in artikel 9, § 2, eerste lid, van Verordening nr. 1307/2013 uitoefenen.
De aanvrager wordt geacht een activiteit bedoeld in artikel 9, § 2, eerste lid, van Verordening nr. 1307/2013 uit te oefenen indien hij een overeenstemmende activiteit bij de Kruispuntbank der Ondernemingen geregistreerd heeft of indien andere verifieerbare bewijselementen dit aantonen.
Art. 11.§ 1. Overeenkomstig artikel 9, § 2, derde lid, van Verordening nr. 1307/2013 worden de natuurlijke of rechtspersonen of de groepen van natuurlijke of rechtspersonen die binnen het toepassingsgebied van artikel 10 vallen, als actieve landbouwers beschouwd als zij verifieerbare bewijzen verstrekken waaruit één van de volgende feiten blijkt: 1° het jaarlijkse bedrag aan rechtstreekse betalingen maakt ten minste 5 % uit van hun totale inkomsten uit niet-landbouwactiviteiten in het meest recente belastingjaar waarvoor dit bewijs beschikbaar is;2° hun landbouwactiviteiten zijn niet onaanzienlijk;3° hun voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel is de uitoefening van een landbouwactiviteit. § 2. Overeenkomstig artikel 13, § 1, van Verordening nr. 639/2014 zijn de landbouwactiviteiten niet onaanzienlijk in de zin van § 1, 2°, indien de totale inkomsten uit landbouwactiviteiten in het meest recente belastingjaar waarvoor dergelijk bewijs beschikbaar is, ten minste één derde bedragen van de totale inkomsten in hetzelfde belastingjaar.
Die elementen worden bij de indiening van de eenmalige aanvraag ingediend.
Indien het betaalorgaan een aanvrager niet als een actieve landbouwer kan beschouwen, deelt het zijn beslissing aan de aanvrager mede met vermelding van de mogelijkheid om een beroep in te dienen door de in § 1 bedoelde bewijselementen voor te leggen. § 3. Overeenkomstig artikel 13, § 3, van Verordening nr. 639/2014 is het voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel in de zin van § 1, 3°, de bij de Kruisbank der Ondernemingen geregistreerde voornaamste economische activiteit.
Art. 12.Overeenkomstig artikel 9, § 4, van Verordening nr. 1307/2013 is artikel 10 niet van toepassing op landbouwers die voor het voorgaande jaar rechtstreekse betalingen hebben ontvangen die niet hoger zijn dan 350 euro. HOOFDSTUK V. - Vaststelling van de basisbetalingsrechten, aanvraag tot herziening van de referentiegegevens en toekenning van de basisbetalingsrechten Afdeling 1. - Kennisgeving van de referentiegegevens
Art. 13.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder "referentiegegevens", de voorwaarde voor de toekenning van de steun in 2013, vastgesteld in artikel 24, § 1, eerste lid, b), van Verordening nr. 1307/2013 en het bedrag van de in 2014 ontvangen steun.
Art. 14.Het betaalorgaan identificeert de landbouwers die de basisbetalingsrechten zouden kunnen genieten, bepaalt voorlopig de referentiegegevens en berekent de voorlopige bedragen van hun rechten.
Het bestuur deelt de volgende elementen aan de geïdentificeerde landbouwers mee: 1° de referentiegegevens die in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de basisbetalingsrechten;2° het feit dat de voorwaarden voor de toekenning van de steun in 2013, vastgesteld in artikel 24, § 1, eerste lid, b), van Verordening nr.1307/2013, vervuld is; 3° de referentiebedragen die in aanmerking worden genomen voor de in artikel 28 bedoelde berekening. Een toelichting waarin de referentiegegevens en de in artikel 28 bedoelde berekening worden uitgelegd, wordt gevoegd bij de in het tweede lid bedoelde kennisgeving. Afdeling 2. - Aanvraag tot herziening van de referentiegegevens
Art. 15.§ 1. De landbouwers die hun referentiegegevens willen laten herzien dienen een aanvraag tot herziening in door middel van het door het betaalorgaan opgesteld formulier.
Deze aanvraag berust minstens op één van de gegevens vernoemd in § 2 en gaat vergezeld van de nodige bewijsstukken. Deze elementen worden voorgesteld in de toelichtingsnota vermeld in artikel 14, derde lid.
Deze toelichting en het formulier vermeld in het eerste lid worden gevoegd bij de eenmalige aanvraag en zijn op gewoon verzoek beschikbaar bij het betaalorgaan. § 2. De in acht genomen elementen zijn: 1° een fout bij de berekening van de referentiebedragen of bij de controle van de voorwaarde vastgesteld in artikel 24, § 1, eerste lid, b), en derde lid, a) en b), van Verordening nr.1307/2013; 2° de gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden overeenkomstig artikel 19 van Verordening nr.639/2014; 3° in de gevallen van vererving, verandering van rechtsstatuut of benaming, fusie en splitsing bedoeld in artikel 14 van Verordening nr. 639/2014, tijdens de referentieperiode; 4° de privé contractuele clausules in geval van grondoverdracht bij wege van verkoop of huuroverdracht bedoeld in artikel 16.
Art. 16.§ 1. Bij verkoop of bij verhuur van hun bedrijf of van een gedeelte ervan, kunnen de landbouwers, overeenkomstig artikel 24, § 8, van Verordening nr. 1307/2013, hun recht om rechten te ontvangen, overdragen aan één of meerdere landbouwers die het bedrijf in het geheel of gedeeltelijk bij privaatrechtelijke contractuele clausule hebben overgenomen door middel van een overeenkomst ondertekend vóór de vastgestelde uiterste datum, hetzij in artikel 3, § 3, eerste lid, voor de aanvragen die op papier worden ingediend of die met elektronische middelen worden opgesteld, hetzij in artikel 3, § 3, tweede lid, voor de aanvragen die via elektronische weg worden ingediend.
Bij verkoop of bij verhuur van hun bedrijf of van een gedeelte ervan bij contractuele clausule, kunnen de landbouwers, overeenkomstig de artikelen 20 en 21 van Verordening nr. 639/2014, de betalingsrechten overdragen die voor de overgedragen oppervlakten moeten worden toegekend door middel van een overeenkomst ondertekend vóór de vastgestelde uiterste datum, hetzij in artikel 3, § 3, eerste lid, voor de kennisgevingen die op papier worden ingediend of die met elektronische middelen worden opgesteld, hetzij in artikel 3, § 3, tweede lid, voor de kennisgevingen die via elektronische weg worden ingediend. § 2. Overeenkomstig artikel 3 van Verordening nr. 641/2014, bevat de aanvraag tot toekenning van rechten die door de aankoper of de overnemer wordt voorgelegd, de volgende elementen: 1° de elementen van respectievelijk de verkoop- of huurovereenkomst, met inbegrip van de relevante contractuele clausule en een afschrift van de verkoop- of huurovereenkomst;2° de identificatiegegevens van de landbouwer die het recht om rechten te ontvangen, overdragen heeft aan de aankoper of aan de overnemer. § 3. Overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Verordening nr. 641/2014, bevat de aanvraag tot toekenning van rechten die door de verkoper of de verhuurder wordt voorgelegd, de volgende elementen: 1° elk bewijsstuk waaruit blijkt dat de overdrager eigenaar is van de gronden alsook de details van de verkoop- of huurovereenkomst, met inbegrip van de relevante contractuele clausule;2° het aantal subsidiabele hectaren die het voorwerp uitmaken van bedoelde contractuele clausule;3° de identificatiegegevens van de landbouwer die krachtens deze clausule in aanmerking komt voor de overdracht.
Art. 17.Elke aanvraag tot herziening van de referentiegegevens wordt gericht aan het betaalorgaan op de datum van indiening van de eenmalige aanvraag of door elk middel vermeld in artikel D.15 van het Wetboek dat een vaste datum aan de verzending verleent.
Art. 18.De Minister bepaalt de voorwaarden voor de herziening van de referentiegegevens. Afdeling 3. - Toekenning van de basisbetalingsrecht
Art. 19.§ 1. Overeenkomstig artikel 24, § 1, eerste lid en derde lid, van Verordening nr. 1307/2013, dienen alle landbouwers die van 2015 tot 2019 in aanmerking willen komen voor betalingsrechten een aanvraag in tot toewijzing van betalingsrechten. In 2015 wordt deze aanvraag verricht via de eenmalige aanvraag en ingediend binnen dezelfde termijnen. § 2. Overeenkomstig artikel 24, § 1, derde lid, a), i), van dezelfde Verordening worden betalingsrechten verleend aan de landbouwers die in 2013 fruit, groenten, consumptieaardappelen, pootaardappelen of siergewassen hebben geteeld of wijngaarden hebben geëxploiteerd.
Overeenkomstig artikel 24, § 1, derde lid, b), van dezelfde Verordening, worden eveneens betalingsrechten verleend aan de landbouwers die in 2014 betalingsrechten uit de nationale reserve hebben ontvangen.
Art. 20.Tenzij in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden is het aantal toegewezen betalingsrechten per landbouwer in 2015 overeenkomstig artikel 24, § 2, van Verordening nr. 1307/2013 gelijk aan het aantal subsidiabele hectaren dat de betrokken landbouwer in zijn steunaanvraag aangeeft voor 2015 en waarover hij op 31 mei 2015 beschikt.
Art. 21.Overeenkomstig artikel 24, § 9, van Verordening nr. 1307/2013, worden betalingsrechten verleend aan de landbouwers die minstens een subsidiabele hectare aangeven.
Art. 22.Het betaalorgaan geeft uiterlijk op 1 april 2016 de landbouwers kennis van het aantal en de waarde van de basisbetalingsrechten voor de periode tussen 2015 tot 2019. HOOFDSTUK VI. - Minimale toekenningsvoorwaarden
Art. 23.Overeenkomstig artikel 10, § 1, van Verordening nr. 1307/2013, ontvangt de landbouwer geen rechtstreekse betaling indien het totaalbedrag van de voor een bepaald kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen vóór de toepassing van artikel 63 van Verordening nr. 1306/2013 lager is dan 100 EUR.
Art. 24.Om in aanmerking te komen voor de betaling bedoeld in artikel 34, 1°, moet de jonge landbouwer, in de zin van artikel 30, § 11, a), van Verordening nr. 1307/2013 of de landbouwer die met een landbouwactiviteit begint in de zin van artikel 30, § 11, b), van Verordening nr. 1307/2013, aan één van de opleidingsvoorwaarden bedoeld in artikel 58 voldoen. HOOFDSTUK VII. - Waarde van de basisbetalingsrechten en convergentie
Art. 25.In dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° initiële waarde per eenheid van de betalingsrechten : de waarde per eenheid van de basisbetalingsrechten berekend in 2015;2° waarde per eenheid van de betalingsrechten : de jaarlijks berekende waarde van de basisbetalingsrechten;3° regionale waarde per eenheid: de gemiddelde regionale waarde per eenheid van de basisbetalingsrechten in 2019.
Art. 26.Om de waarde per eenheid van de rechten te bepalen, wordt gebruik gemaakt van de berekeningsmethode vastgesteld in artikel 25, § 2, van Verordening nr. 1307/2013.
Art. 27.§ 1. Als de initiële waarde per eenheid van de rechten voor 2019 lager is dan negentig procent van de regionale waarde per eenheid, wordt ze overeenkomstig artikel 25, § 4, eerste lid, van Verordening nr. 1307/2013, verhoogd met ten minste één derde van het verschil tussen de initiële waarde per eenheid en negentig procent van de regionale waarde per eenheid.
Overeenkomstig artikel 25, § 4, derde lid, van Verordening nr. 1307/2013, is de waarde per eenheid van de rechten voor 2019 minstens gelijk aan zestig procent van de regionale waarde per eenheid, behalve als de financiering van die drempel de verlaging van de basisbetalingsrechten nodig maakt boven de drempel van dertig procent bepaald in paragraaf 2.
In dit geval is de Minister ertoe gemachtigd om een minimale drempel lager dan zestig procent te bepalen voor de waarde per eenheid van de rechten. § 2. Met het oog op de financiering van de verhogingen van de waarde per eenheid van de rechten bedoeld in paragraaf 1, wordt het bedrag van de rechten waarvan de initiële waarde hoger is dan de regionale waarde per eenheid, overeenkomstig artikel 25, § 7, van Verordening nr. 1307/2013 evenredig verminderd.
Deze evenredige verlaging kan echter niet hoger zijn dan dertig procent van de initiële waarde per eenheid van de basisbetalingsrechten.
Art. 28.De initiële waarde per eenheid van de rechten wordt berekend overeenkomstig artikel 26, § 3, van Verordening nr. 1307/2013.
Art. 29.Indien als gevolg van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden de waarde van een rechtstreekse betaling voor 2014 ten minste gelijk is aan vijfentachtig procent van het bedrag van 2013, wordt dan de initiële waarde per eenheid, overeenkomstig artikel 19, § 2, van Verordening nr. 639/2014, vastgesteld op basis van de bedragen ontvangen door de landbouwer in 2013. HOOFDSTUK VIII. - Overdracht van de basisbetalingsrechten
Art. 30.Bij een overdracht van de betalingsrechten overeenkomstig artikel 8, § 1, van Verordening nr. 641/2014, stelt de landbouwer het betaalorgaan uiterlijk op de uiterste indieningsdatum van de eenmalige aanvraag in kennis ervan.
Art. 31.De basisbetalingsrechten kunnen overgedragen worden na de definitieve vastlegging ervan.
Art. 32.Overeenkomstig artikel 34, § 4, van Verordening nr. 1307/2013, kan de Minister beslissen om een inhouding op de overdrachten zonder grond uit te voeren. In dit geval bepaalt hij het percentage van de inhouding overeenkomstig artikel 26 van Verordening nr. 639/2014. HOOFDSTUK IX. - Reserve
Art. 33.De Minister bepaalt de lineaire procentuele verlaging van het toepasselijk maximum van de basisbetalingsregeling bedoeld in artikel 30, § 2, van Verordening nr. 1307/2013 en de lineaire verlaging van de waarde van het betalingsrecht bedoeld in artikel 31, § 1, f), van Verordening nr. 1307/2013.
Art. 34.Overeenkomstig artikel 30, § § 6 en 7, van Verordening nr. 1307/2013, wordt de reserve in de volgende orde gebruikt voor : 1° de basisbetalingsrechten aan de jonge landbouwer, in de zin van artikel 30, § 11, a), van Verordening nr.1307/2013, en de basisbetalingsrechten aan de landbouwers die met een landbouwactiviteit beginnen, in de zin van artikel 30, § 11, b), van Verordening nr. 1307/2013; 2° de basisbetalingsrechten aan de landbouwers om het verlaten van de gronden te voorkomen, met inbegrip van gebieden waar aan één of andere vorm van overheidssteun gekoppelde herstructurerings- en/of ontwikkelingsprogramma's gaande zijn;3° de basisbetalingsrechten aan de landbouwers die, wegens een geval van overmacht of buitengewone omstandigheid, geen basisbetalingsrechten hebben kunnen ontvangen;4° de dekking van de jaarlijkse behoeften voor de toe te kennen betalingen overeenkomstig artikel 51, § 2, van Verordening nr. 1307/2013.
Art. 35.§ 1. De landbouwers die overeenkomstig artikel 34 in aanmerking willen komen voor een toegang tot de reserve van het kalenderjaar 2015, verzoeken erom aan de hand van de eenmalige aanvraag bedoeld in artikel 3.
Deze aanvraag geldt als aanvraag tot toekenning van basisbetalingsrechten. Ze wordt uiterlijk op 31 mei 2015 overgemaakt aan het betaalorgaan. Het betaalorgaan verzoekt de landbouwer de nodige bewijsstukken te verstrekken voor de behandeling ervan. Er wordt geen toegang tot de reserve verleend aan de landbouwer als hij deze informatie niet verstrekt of ze onvolledig verstrekt. § 2. Om zijn rechten tot de reserve te activeren, geeft de landbouwer in zijn steunaanvraag het gebruik van de rechten aan die hem zijn toegekend of die hij heeft gevraagd als zijn aanvraag nog niet behandeld is door het betaalorgaan op het tijdstip van de indiening van zijn eenmalig aanvraagformulier.
Art. 36.De Minister stelt de berekening van de waarde vast van de toegekende rechten via de reserve en kan de bewijsstukken bedoeld in artikel 35, § 1, tweede lid, bepalen. HOOFDSTUK X. - Hectaren die in aanmerking komen voor de basisbetalingsregeling en oppervlakten die ervoor in aanmerking komen of die er niet voor in aanmerking komen Afdeling 1. - Hectaren die in aanmerking komen voor de regeling van de
rechtstreekse betalingen
Art. 37.Overeenkomstig artikel 32, § 1, van Verordening nr. 1307/2013, wordt een betalingsrecht geactiveerd voor elke subsidiabele hectare die door de landbouwer wordt aangegeven, in de zin van artikel 32, § 2, van Verordening nr. 1307/2013.
Het landbouwareaal dat voor een landbouwactiviteit wordt gebruikt, met inbegrip van de activiteit in verband met de instandhouding van het areaal in een voor beweiding of teelt geschikte staat zoals bedoeld in artikel 8, is subsidiabel.
Voor de toepassing van artikel 4, § 2, eerste lid, c), van Verordening nr. 1307/2013, bepaalt de Minister voor hakhout met korte omlooptijd de boomsoorten en de maximale omlooptijd ervan.
Het landbouwareaal dat voor niet-landbouwdoeleinden wordt gebruikt is subsidiabel als het hoofdzakelijk voor landbouwdoeleinden in de zin van artikel 38 wordt gebruikt.
Art. 38.§ 1. Overeenkomstig artikel 32, § 3, a), van Verordening nr. 1307/2013, wordt een landbouwareaal van een bedrijf, dat ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, aangemerkt als een overwegend voor landbouwactiviteiten gebruikt areaal als de landbouwer de toelating heeft gekregen om deze niet-landbouwactiviteit op dit areaal uit te voeren.
Overeenkomstig artikel 32, § 3, tweede lid, van Verordening nr. 1307/2013, wordt de machtiging bedoeld in het eerste lid enkel verleend voor niet-landbouwactiviteiten die een landbouwactiviteit niet hinderen door de intensiteit, de aard, de duur en de planning van deze activiteiten, zoals bedoeld door de Minister. § 2. De machtiging voor een niet-landbouwgebruik van de landbouwarealen wordt verleend onder de volgende voorwaarden : 1° de verplichtingen, vereisten en normen van het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2014 en meer bepaald de goede landbouw- en milieucondities worden in acht genomen;2° de agronomische waarde van de landbouwarealen op korte, middellange of lange termijn mag niet lijden onder de wijze van niet-landbouwgebruik van bedoelde oppervlaktes;3° de niet-landbouwactiviteit heeft een uitzonderlijk karakter, is in de tijd beperkt en vindt plaats op precieze data die via een toelatingsaanvraag bij het betaalorgaan gekend zijn;4° het betrokken landbouwperceel staat niet onder een waarschuwings-, verwittigings- of ongunstig-adviesregeling met het oog op de bescherming van bedoeld gebied, en van zijn flora of fauna gelocaliseerd door de bevoegde administratieve overheden van de administratie;5° het betrokken landbouwareaal staat niet onder een waarschuwings-, verwittigings- of ongunstig-adviesregeling met het oog op de bescherming van een dichtbijgelegen archeologische site vanwege het Operationeel Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie. Wat betreft de punten 4° en 5°, met het oog op het verkrijgen van deze machtiging voor een niet-landbouwgebruik van de landbouwarealen, verklaart de aanvrager op erewoord dat de betrokken arealen niet onder een waarschuwings-, verwittigings- of ongunstig-adviesregeling geplaatst werden door bevoegde overheden. De Minister kan bewijsmiddelen bepalen waaruit kan worden afgeleid dat aan de punten 4° en 5° is voldaan. § 3. De Minister bepaalt de procedure met het oog op het verkrijgen van de machtiging bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, evenals de toekenningsvoorwaarden ervan. § 4. In afwijking van paragraaf 1, kan de Minister de toestemming geven, bij voorafgaande kennisgeving bij een territoriale dienst, om de activiteiten met een kleine impact op de landbouwactiviteit voort te zetten. Als de Minister deze bevoegdheid uitoefent, bepaalt hij dan de lijst van deze activiteiten.
Art. 39.Overeenkomstig artikel 33 van Verordening nr. 1307/2013, behoudens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, staan de aangegeven percelen ter beschikking van de landbouwer op 31 mei van het kalenderjaar. Afdeling 2. - Bepaling van de subsidabele arealen binnen de
subsidiabele hectaren
Art. 40.§ 1. Overeenkomstig artikel 9, § 1, eerste lid, van Verordening nr. 640/2014, worden volgende bijzondere topografische kenmerken in de subsidiabele oppervlakte van het landbouwperceel opgenomen voor zover de lintelementen niet meer dan twee meter breed zijn en de oppervlakte-elementen niet meer dan 100 m2 bedragen : 1° de grachten;2° de muren;3° de bomen, alleenstaand of in rijen;4° de waterlopen;5° de vijvers en de poelen. Overeenkomstig artikel 9, § 1, tweede lid, van Verordening nr. 640/2014, maakt de oppervlakte ingenomen door hagen van minder dan tien meter breed deel uit van de subsidiabele oppervlakte van het landbouwperceel. 2. Binnen het landbouwperceel, worden de oppervlaktes, ingenomen door volgende elementen, beschouwd als niet-subsidiabele oppervlaktes : 1° de landbouwgebouwen en -infrastructuren;2° de wegen die aan de door de Minister bepaalde criteria voldoen;3° de puinhellingen;4° de opslagplaatsen voor landbouwproducten met een oppervlakte ingenomen door harde dekkingen;5° de opslagplaatsen voor allerhande producten voor zover ze een impact hebben op de landbouwactiviteit;6° de oppervlaktes die grondwerken of gevoelige wijzigingen van het bodemreliëf ondergingen met een impact op de landbouwactiviteit. Wat betreft de punten 1°, 3°, 4° en 5°, bepaalt de Minister de oppervlakte vanaf dewelke deze elementen als niet-subsidiabele elementen worden beschouwd.
Wat betreft het punt punt 5°, bepaalt de Minister de inhoud van de opslagplaats.
Deze oppervlaktes worden in mindering van de landbouwoppervlakte gebracht.
Art. 41.Overeenkomstig artikel 9, § 3, tweede lid, van Verordening nr. 640/2014, wordt een bebost landbouwperceel als een landbouwperceel beschouwd als de bomendichtheid per hectare lager is dan 100 bomen.
Deze bepaling is niet van toepassing op blijvend grasland. Blijvend grasland is onderworpen aan de toepassing van een verlagingscoëfficiënt bedoeld in artikel 42.
Art. 42.In toestanden waarin zones met struikgewas, bomen, puinophopingen verspreid voorkomen in permanent weideland, wordt er, overeenkomstig artikel 10 van Verordening nr. 640/2014, een verlagingscoëfficiënt berekend in functie van de niet-subsidiabele oppervlakte.
In de eenmalige aanvraag worden die percelen van een specifieke code voorzien.
De Minister bepaalt het verlagingscoëfficiënt bedoeld in paragraaf 1 in functie van de verschillende types homogene bodembedekking. HOOFDSTUK XI. - Groene betaling Afdeling 1. - Bedrag van de groene betaling
Art. 43.Overeenkomstig artikel 43, § 9, lid 3, van Verordening nr. 1307/2013 wordt het bedrag van de groene betaling jaarlijks berekend op grond van een percentage van de totale waarde van de basisbetalingsrechten die de landbouwer heeft geactiveerd. Afdeling 2. - Gewasdiversificatie
Art. 44.De Minister is ertoe gemachtigd de begrippen « wintergewas » en « zomergewas » bedoeld in artikel 44, § 4, lid 2, van Verordening nr. 1307/2013 te omschrijven. Afdeling 3. - Blijvend grasland
Art. 45.Blijvend grasland dat eveneens aangewezen wordt met de begrippen "UG2", "UG3" of "UG4" in de zin van artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie zouden kunnen worden afgebakend, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn, worden als ecologisch kwetsbaar blijvend grasland beschouwd in de zin van artikel 45, § 1, lid 1, van Verordening nr. 1307/2013.
De Minister is gemachtigd om andere ecologisch kwetsbare blijvende graslanden dan die bedoeld in lid 1 aan te wijzen.
Art. 46.Overeenkomstig artikel 45, § 2, lid 5, van Verordening nr. 1307/2013 is de verplichting tot instandhouding van het aandeel blijvend grasland van toepassing op het grondgebied van het Waalse Gewest.
De Minister bepaalt, met inachtneming van de perken vastgesteld in artikel 44 van Verordening nr. 639/2015, de toepasbare verplichtingen wanneer het jaarlijks aandeel met meer dan 2,5 percent verminderd in verhouding tot het referentie-aandeel.
In de omstandigheden vernoemd in artikel 43, § 3, van Verordening nr. 639/2014 kan de Minister het referentie-aandeel, vastgesteld overeenkomstig artikel 45, § 2, lid 1, van Verordening nr. 1307/2013, aanpassen. Afdeling 4. - Ecologisch waardevolle oppervlaktes
Art. 47.Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder: 1° bomenrijen : een rij inlandse boomsoorten in de zin van artikel 1, 1°, van het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2014, waarbij de kruinen, die minstens een diameter van vier meter hebben, niet meer dan vijf meter van elkaar verwijderd zijn;2° alleenstaande boom: alleenstaande boom met een kruindiameter van minstens vier meter, alsook de merkwaardige bomen bedoeld in artikel 266 van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw, erfgoed en energie met een kruindiameter van minstens vier meter, behalve als er gesnoeid wordt;3° weiderand: weiderand tussen één en twintig meter breed die niet voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt;4° bosje: bosje, samengesteld uit voornamelijk inheemse houtplanten, met een maximumoppervlakte van 30 are en een breedte van minstens tien meter;5° haag: ononderbroken stuk inheemse bomen of struiken met een minimumlengte van 10 meter en een maximumbreedte van tien meter;6° bos: land dat een oppervlakte van meer dan 0,3 hectare in beslag neemt met bomen die meer dan vijf meter hoog kunnen zijn en met een schutbos van meer dan tien percent, of met bomen die deze drempels in situ kunnen bereiken, met uitzondering van de gronden die voornamelijk voor landbouw of verstedelijking bestemd zijn;7° gracht: twee tegenovergestelde hellingen in "V" vorm die niet op natuurlijke wijze zijn ontstaan en waarvan de watervoorziening van de neerslag afhangt en met een maximale breedte van zes meter;8° groep van bomen: groep van inheemse bomen, van meer dan tien meter breed, die een oppervlakte van één tot dertig are bedekt en waarvan de ruimte tussen de kruinen niet meer dan vijf meter bedraagt, waarbij elke boom op anderhalve meter van de grond, een omtrek van minstens veertig centimeter heeft;9° poel: stilstaande watervlak van één tot tien are, die een strook oevervegetatie van maximum tien meter breed langs de rand van het water kan bevatten en met een minimale wateroppervlakte van 25 m2 vanaf 1 november tot en met 31 mei;10° kreupelbossen met korte rotatie: kreupelbossen met korte rotatie in de zin van artikel 1, 18°, van het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2014.
Art. 48.§ 1. Overeenkomstig artikel 46, § 2, van Verordening nr. 1307/2013 worden de volgende gebieden als ecologisch aandachtsgebied beschouwd : 1° braakliggend land dat gedurende de vijf jaar die voorafgaan aan de opneming in deze gebieden geen blijvend grasland was;2° landschapselementen, met inbegrip van elementen die grenzen aan het bouwland van het bedrijf;zij kunnen landschapselementen zijn die niet tot het subsidiabele areaal behoren overeenkomstig artikel 76, § 2, onder c), van Verordening nr. 1306/2013; 3° bufferstroken langs de waterlopen, met inbegrip van bufferstroken bedekt met blijvend grasland, mits deze verschillend zijn van het aangrenzende subsidiabele landbouwareaal;4° hectaren onder boslandbouw die overeenkomstig artikel 23 van Verordening nr.1305/2013 steun ontvangen of hebben ontvangen; 5° stroken subsidiabele hectaren langs bosranden;6° arealen met kreupelbossen met korte rotatie, waarop geen minerale meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt;7° arealen met vanggewassen, of door het planten en kiemen van zaden ontstaan plantendek, waarop de wegingsfactoren bedoeld in artikel 54, eerste lid, van toepassing zijn;8° arealen met stikstofbindende gewassen. § 2. De landschapselementen bedoeld in paragraaf 1, 2°, zijn: 1° de hagen;2° de alleenstaande bomen;3° de bomenrijen;4° de groepen bomen of een bosje;5° de weideranden;6° de poelen en de vijvers;7° de grachten.
Art. 49.Overeenkomstig artikel 45, § 5, van Verordening nr. 639/2014, zijn de bufferstroken langs een waterloop zes meter breed. De bufferstroken mogen begraasd of gemaaid worden op voorwaarde dat de bufferstroken steeds kunnen worden onderscheiden van de aangrenzende landbouwgrond.
Het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen is verboden op deze bufferstroken met uitzondering van de plaatselijke bestrijdingen van distel en rumex.
Art. 50.Overeenkomstig artikel 45, § 7, van Verordening nr. 639/2014 is de landbouwproductie niet toegestaan op de stroken subsidiabele hectaren langs bosranden. Deze stroken mogen evenwel begraasd of gemaaid worden op voorwaarde dat deze stroken subsidiabele hectaren langs bosranden steeds kunnen worden onderscheiden van de aangrenzende landbouwgrond. De minimumbreedte van deze stroken subsidiabele hectaren bedraagt zes meter. De maximumbreedte bedraagt 10 meter.
De meststoffen en de gewasbeschermingsmiddelen zijn verboden op deze bufferstroken met uitzondering van de plaatselijke bestrijdingen van distel en rumex.
Art. 51.Overeenkomstig artikel 45, § 8, van Verordening nr. 639/2014, voor arealen met kreupelbossen met korte rotatie waar geen minerale meststoffen of gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, stelt de Minister een lijst van soorten op die hiervoor kunnen worden gebruikt.
Overeenkomstig artikel 45, § 8, van Verordening nr. 639/2014 kunnen enkel onkruidverdelgers worden gebruikt en uitsluitend tijdens het eerste jaar van aanplanting.
Art. 52.De Minister stelt de lijst op van de mengsels van gewassoorten bedoeld in artikel 45, § 9, van Verordening nr. 639/2014, die kunnen worden gebruikt voor de vanggewassen of de groenbedekking, alsook de periode voor de inzaai.
De Minister kan de bijkomende voorwaarden bedoeld in dit artikel bepalen.
Art. 53.De Minister bepaalt de lijst van de stikstofbindende gewassen vermeld in artikel 45, § 10, van Verordening nr. 639/2014, alsook hun groeiseizoen.
De Minister kan de bijkomende voorwaarden bedoeld in dit artikel bepalen.
Art. 54.Overeenkomstig artikel 46, § 3, van Verordening nr. 1307/2013, gebruikt het betaalorgaan om het totaal aantal hectaren van het ecologisch aandachtsgebied van een bedrijf te berekenen, de wegingsfactoren omschreven in bijlage X bij Verordening nr. 1307/2013.
Overeenkomstig artikel 46, § 3, van Verordening nr. 1307/2013, gebruikt het betaalorgaan om het totaal aantal hectaren van het ecologisch aandachtsgebied van een bedrijf te berekenen voor de hagen, de alleenstaande bomen, de bomenrijen, de weideranden en de grachten, de omzettingsfactoren omschreven in bijlage X bij Verordening nr. 1307/2013. HOOFDSTUK XII. - Herverdelingsbetaling
Art. 55.Overeenkomstig artikel 41, §§ 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1307/2013 wordt een herverdelingsbetaling aan de landbouwers toegekend.
Overeenkomstig artikel 41, § 4, van dezelfde Verordening wordt de waarde van de herverdelingsbetaling van een landbouwer elk jaar berekend door een bedrag te vermenigvuldigen met het aantal geactiveerde basisbetalingsrechten van de landbouwer.
De Minister bepaalt het percentage van de regionale gemiddelde betaling per hectare om het in het tweede lid bedoelde bedrag te vast te stellen.
Art. 56.§ 1. Overeenkomstig artikel 41, § 4 van Verordening nr. 1307/2013 kan de herverdelingsbetaling voor maximum 30 ha toegekend worden. § 2. Overeenkomstig artikel 41, § 8, van Verordening nr. 1307/2013 is het in § 1 bedoelde maximum aantal hectaren van toepassing op het niveau van de leden van de rechtspersonen of groepen van natuurlijke of rechstpersonen die hebben bijgedragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen door mee te werken of hun kapitaal in te brengen over een door de Minister bepaalde periode.
Alleen de leden van de groepen van natuurlijke personen die voor een door de Minister bepaalde periode een effectieve controle uitoefenen op het bedrijf, komen in aanmerking voor het eerste lid.
Alleen de leden van de rechtspersonen en van de groepen van rechstpersonen die deelnemen aan de winsten en financiële risico's en werkelijk werken voor de rechtspersoon of voor de groep, komen in aanmerking voor het eerste lid. De leden van de rechtspersonen en groepen van rechtspersonen leven elke verplichting na die vastgesteld is door een herziening van de Waalse wetgeving betreffende de rechten en verplichtingen van de individuele landbouwers, in het bijzonder wat betreft hun economisch, sociaal en fiscaal statuut.
De Minister kan maatregelen treffen om de uitvoering van deze bepaling nader te bepalen.
Art. 57.§ 1. De herverdelingsbetaling wordt aan de landbouwers toegekend om een familiale en ecologisch intensieve landbouw in de zin van artikel D.1 van het Wetboek te bevorderen. § 2. Wanneer het betaalorgaan kennis heeft van technieken om de herverdelingsbetaling kunstmatig te ontvangen, met inbegrip van een splitsing van een bedrijf, past het de omzeilingsclausule bedoeld in artikel 60 van Verordening 1306/2013 en in artikel 62 toe. HOOFDSTUK XIII. - Betaling ten gunste van de jonge landbouwers
Art. 58.§ 1. Om als jonge landbouwer erkend te worden, vervult de natuurlijke persoon de voorwaarden bedoeld in artikel 50, § 2, van Verordening nr. 1307/2013.
Overeenkomstig artikel 50, § 3, van Verordening nr. 1307/2013, is bedoelde persoon ook houder van één van de volgende kwalificaties: 1° een bachelordiploma of een master in een agronomische oriëntatie of een gelijkwaardig diploma erkend door een andere lidstaat van de Europese Unie;2° een door een Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs en het kwalificatiegetuigschrift van het 6de jaar van het secundair onderwijs, met een oriëntatie landbouw of tuinbouw of de gelijkwaardige getuigschriften erkend door een andere lidstaat van de Europese Unie;3° een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs behaald aan het einde van het technisch doorstromingsonderwijs in de agronomische wetenschappen of het gelijkwaardige diploma erkend door een andere lidstaat van de Europese Unie;4° een diploma van het hoger of universitair onderwijs met een niet-agronomische oriëntatie of het gelijkwaardige diploma erkend door een andere lidstaat van de Europese Unie alsook een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding van het type B of het door de Duitstalige Gemeenschap uitgereikte opleidingsgetuigschrift voor landbouwers aangevuld met ofwel twee jaar praktijkervaring in hoofdberoep als medewerker, ofwel twee jaar praktijkervaring voltijds als loontrekkende in de landbouw- of tuinbouwsector;5° een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs buiten de landbouw- of tuinbouworiëntatie of het gelijkwaardige diploma erkend door een andere lidstaat van de Europese Unie alsook een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding van het type B of het door de Duitstalige Gemeenschap uitgereikte opleidingsgetuigschrift voor landbouwers aangevuld met ofwel twee jaar praktijkervaring in hoofdberoep als medewerker, ofwel twee jaar praktijkervaring voltijds als loontrekkende in de landbouw- of tuinbouwsector. § 2. Bij gebrek aan één van de in § 1, tweede lid, bedoelde kwalificaties beschikt de jonge landbouwer over een praktijkervaring gelijkwaardig aan minstens vijf jaar ofwel in hoofdberoep als medewerker, ofwel voltijds als loontrekkende in de landbouw- of tuinbouwsector en is hij houder van één van de volgende documenten : 1° een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding van het type B;2° een door de Duitstalige Gemeenschap uitgereikt opleidingsgetuigschrift voor landbouwers;3° een aanvullend beroepsopleidingsgetuigschrift voor landbouwers uitgereikt aan het einde van een programma van minstens honderd vijftig uren. § 3. Een in § 2 bedoelde praktijkervaring van hoogstens 5 jaar wordt bewezen door een verhoor bij het Vestigingscomité.
Alleen de landbouwer die over de in § 1, tweede lid, 4° en 5° bedoelde documenten beschikt of degene die over de in § 1, tweede lid, bedoelde documenten beschikt en die slechts een praktijkervaring van drie jaar heeft, kunnen vragen om bij het Vestigingscomité gehoord te worden.
Art. 59.Het bedrag van de betaling ten gunste van de jonge landbouwers wordt berekend overeenkomstig artikel 50, § 8, van Verordening nr. 1307/2013.
Overeenkomstig artikel 50, § 9, van Verordening nr. 1307/2013 wordt het bedrag van de betaling ten gunste van de jonge landbouwers beperkt op 90 ha. HOOFDSTUK XIV. - Vestigingscomité
Art. 60.§ 1. Er wordt een Vestigingscomité opgericht, hierna het Comité genoemd, dat bestaat uit : 1° een personeelslid van het betaalorgaan om het secretariaat waar te nemen;2° een deskundige in de landbouweconomie;3° drie technische deskundigen die de verschillende technisch-economische richtingen vertegenwoordigen. De personen hebben erkende kennis inzake landbouw en landbouwopleiding.
Bij elke volledige hernieuwing van de leden van het Comité doet het bestuur een oproep tot de kandidaten. Dit oproep wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van het Waalse Gewest. Het bepaalt de toe te kennen mandaten, de termijnen toegestaan voor de indiening van de kandidaturen en het adres waaraan ze gericht moeten worden.
De leden van het Comité worden op de voordracht van de Minister door de Waalse Regering benoemd voor een verlengbare termijn van drie jaar.
De voorzitter en de ondervoorzitter worden onder de leden benoemd door de Minister.
De Regering kan in de loop van een mandaat nieuwe leden aanwijzen nadat het Comité de posten vacant verklaard heeft.
Het Comité kan in het kader van zijn werken elke persoon die het wil horen en die bijzondere vaardigheden en kennis heeft i.v.m. het door hem behandelde dossier uitnodigen. § 2. De Minister bepaalt het huishoudelijk reglement van het comité.
De leden van het Comité hebben recht op 50 euro per zitting en op de terugbetaling van hun reiskosten overeenkomstig de voor de personeelsleden van de Waalse Overheidsdienst vastgestelde schaal. HOOFDSTUK XV. - Bedrijfsregister
Art. 61.De landbouwer houdt een bedrijfregister waarin hij de op de percelen van zijn bedrijf uitgevoerde verrichtingen vermeldt.
Het register bevat minstens : 1° de handelsnaam van de variëteiten die in de lente of de winter worden gezaaid;2° de identificatie van het perceel;3° de oppervlakte van het perceel en lengte of de topografische bijzonderheden van de percelen of van sommige elementen bepaald door de Minister;4° de data van het inzaaien;5° de samenstelling van de bedekking;6° de data van vernietiging en van de oogst;7° het gebruik van bemestingsmiddelen, meststoffen of fytofarmaceutische producten. De aanvullende inhoud en de vorm van het bedrijfsregister worden door de Minister bepaald. Zo niet is de vorm vrij. HOOFDSTUK XIV. - Omzeilingsclausule
Art. 62.Overeenkomstig artikel 60 van Verordening nr. 1306/2013 wordt geen van de voordelen waarin dit besluit voorziet, toegekend aan landbouwers en natuurlijke personen of rechtspersonen van wie is komen vast te staan dat zij kunstmatig de voorwaarden hebben gecreëerd om voor dergelijke voordelen in aanmerking te komen en dus een voordeel zouden genieten dat niet in overeenstemming is met de doelstellingen van dit besluit. HOOFDSTUK XVII. - Slotbepalingen
Art. 63.Opgeheven worden : 1° het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 25 oktober 2007, 16 september 2010, 15 mei 2014 en 13 juni 2014;1° het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 betreffende de overdracht van toeslagrechten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 4 oktober 2007 en 24 april 2008;1° het ministerieel besluit van 7 juli 2006 betreffende de aanvragen om vaststelling of aanpassing van de bedrijfstoeslagrechten in 2005 door het gebruik van de nationale reserve ter uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 20 januari 2008 en 7 augustus 2008;1° het ministerieel besluit van 7 juli 2006 betreffende de herzieningsaanvragen voor herziening van de bedrijfstoeslagrechten die aan de landbouwers voorlopig genotificeerd zijn ter uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 20 januari 2008;5° artikel 24 van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 betreffende de investeringen in de landbouwsector.
Art. 64.De Minister van Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 12 februari 2015.
De Minister-President, P. MAGNETTE De Minister van Landbouw, Natuur, Landelijke Aangelegenheden, Toerisme en Sportinfrastructuren, afgevaardigde voor de Vertegenwoordiging bij de Grote Regio, R. COLLIN