Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 21 december 2012
gepubliceerd op 31 december 2012

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft de groenestroomcertificaten, de warmtekrachtcertificaten en de garanties van oorsprong

bron
vlaamse overheid
numac
2012036304
pub.
31/12/2012
prom.
21/12/2012
ELI
eli/besluit/2012/12/21/2012036304/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2012. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft de groenestroomcertificaten, de warmtekrachtcertificaten en de garanties van oorsprong


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op het Energiedecreet van 8 mei 2009, artikel 3.1.3, tweede lid, 4.1.5, derde lid, 4.1.20, eerste lid, 7.1.1, 7.1.2, 7.1.3, 7.1.4/1, 7.1.5, 7.1.10, § 3, 7.1/1.1, 7.1/1.3, 7.5.1, 12.2.1;

Gelet op het Energiebesluit van 19 november 2010, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 8 april 2011, 20 mei 2011, 10 juni 2011, 23 september 2011, 2 maart 2012, 16 maart 2012, 30 maart 2012 en 27 april 2012;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 juni 2012;

Gelet op het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op 28 september 2012;

Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 28 september 2012;

Gelet op het advies van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt, gegeven op 1 oktober 2012;

Gelet op het advies nr. 52.361/3 van de Raad van State, gegeven op 13 december 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat het besluit de gedeeltelijke omzetting regelt van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG, op het vlak van de garanties van oorsprong;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het Energiebesluit van 19 november 2010

Artikel 1.In artikel 1.1.1, § 2 van het Energiebesluit van 19 november 2010, gewijzigd bij besluit van 20 mei 2011, 10 juni 2011, 23 september 2011 en 2 maart 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een punt 16° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « 16° /1 DABM : het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;»; 2° het punt 50° wordt opgeheven;3° er wordt een punt 65/2° ingevoegd, dat luidt als volgt : 65/2° mest en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen : 1) dierlijke mest, 2) land- en tuinbouwproducten van plantaardige of dierlijke oorsprong, met name gewassen of delen van gewassen geteeld op een land- en tuinbouwbedrijf die niet als afval beschouwd worden en dierlijke producten afkomstig van veeteelt die niet als afval beschouwd worden en 3) land- en tuinbouwafval van plantaardige of dierlijke oorsprong, inclusief natuur- en bermmaaisel, waarbij dit land- en tuinbouwafval enkel een bewerking mag ondergaan hebben met als doel het te scheiden van land- en tuinbouwproducten die bestemd zijn voor rechtstreekse consumptie of voor verdere verwerking of met als doel het te kunnen transporteren;»; 4° het punt 78° wordt vervangen door wat volgt : « 78° organisch-biologische stoffen of afvalstoffen : organische stoffen van biologische oorsprong of afvalstoffen van biologische oorsprong, meer bepaald stoffen die via natuurlijke biologische processen in een korte tijdspanne kunnen worden omgezet in elementaire chemische bouwstenen;»; 5° het punt 88° wordt vervangen door wat volgt : « 88° restafval : de fractie van huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen die bij de producent niet-selectief is ingezameld en waarop, met uitzondering van het vervoeren, de opslag en/of de overslag, geen enkele be- of verwerking is uitgevoerd;»; 6° er wordt een punt 97/1° ingevoegd, dat luidt als volgt : « 97/1° status van de garantie van oorsprong : de status, vermeld in artikel 6.2/2.5., § 1, 12°. » .

Art. 2.Aan artikel 3.1.28 van hetzelfde besluit wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het tweede lid hoeft er door de werkmaatschappij van de netbeheerder geen orgaan bevoegd voor de voorbereiding van de beslissingen over de voor het netbeheer strategische en vertrouwelijke aangelegenheden, vermeld in artikel 3.1.11, te worden opgericht wanneer zijn bestuursorgaan louter bestaat uit onafhankelijke bestuurders. De statuten van de werkmaatschappij bepalen evenwel dat van zodra niet-onafhankelijke bestuurders toetreden tot het bestuursorgaan, onmiddellijk moet worden overgegaan tot oprichting van een orgaan, als vermeld in het tweede lid. ».

Art. 3.In artikel 6.1.2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Als het aanvraagdossier niet volledig is, brengt de VREG binnen twee maanden na de ontvangst van de aanvraag de aanvrager daarvan schriftelijk op de hoogte.In die brief worden de redenen vermeld waarom de aanvraag niet volledig werd bevonden en de termijn waarin de aanvrager, op straffe van verval van de aanvraag, het aanvraagdossier kan vervolledigen. Die termijn kan op eenvoudig verzoek van de aanvrager verlengd worden tot maximaal drie jaar.

Voor een productie-installatie die nog niet in werking is, kan de aanvrager een principe-aanvraag indienen bij de VREG aan de hand van een ingevuld aanvraagformulier, waarvan het model wordt bepaald door de VREG. Als er minstens duidelijkheid bestaat over de gebruikte hernieuwbare energiebron en de productie van elektriciteit, neemt de VREG een principebeslissing met betrekking tot de toekenning van groenestroomcertificaten aan de productie-installatie in kwestie. In de principebeslissing geeft de VREG op basis van de meegedeelde gegevens een verduidelijking over de uit te voeren metingen, en over de bepaling van de maandelijks opgewekte elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, zoals bedoeld in artikel 6.1.7, tweede lid en in artikel 12.3.2, § 1, eerste lid. De aanvrager kan zich beroepen op een principebeslissing van de VREG gedurende de periode waarin de startdatum gerelateerd aan de principe-aanvraag van toepassing is, voor zover hiermee niet wordt ingegaan tegen de van toepassing zijnde wetgeving. Evenwel zal het aantal certificaten slechts bepaald worden bij definitieve goedkeuring op basis van de meest recente gegevens van de installatie. » 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De VREG beslist binnen twee maand na de ontvangst van het volledige aanvraagdossier of de elektriciteit, opgewekt door de betrokken productie-installatie, voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van groenestroomcertificaten, vermeld in artikel 7.1.1, § 2 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, artikel 6.1.3 en 6.1.4 van dit besluit, en op welke wijze de hoeveelheid toe te kennen groenestroomcertificaten zal worden berekend, overeenkomstig artikel 6.1.8 tot en met 6.1.13 van dit besluit, met inbegrip van de metingen die daarvoor nodig zijn. Hierbij wordt verwezen naar de projectcategorie die van toepassing is en waarvoor de bandingfactor door het Vlaams Energieagentschap wordt bepaald. »; 3° een paragraaf 4 wordt toegevoegd die luidt als volgt : « § 4.In afwijking van § 1 kan de VREG bepalen dat een aanvraag tot toekenning van groenestroomcertificaten voor een installatie die elektriciteit opwekt uit zonne-energie wordt ingediend bij de beheerder van het net waarop de installatie is aangesloten. De paragrafen 1, 2 en 3 en de artikelen 6.1.3 tot en met 6.1.6 zijn van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de behandeling van deze aanvraag door de netbeheerder. ».

Art. 4.In artikel 6.1.4 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Voor installaties met een elektrisch nominaal vermogen uit hernieuwbare energiebronnen van meer dan 200 kW, kunnen alleen groenestroomcertificaten toegekend worden als bij de aanvraag tot toekenning van certificaten een keuringsverslag van de productie-installatie aan de VREG wordt voorgelegd.Dat keuringsverslag dient opgesteld te zijn door een keuringsinstantie met een accreditatie volgens NBN EN ISO/IEC 17020. »; 2° in paragraaf 1 wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « Installaties met een elektrisch nominaal vermogen uit hernieuwbare energiebronnen van meer dan 1 MW, kunnen alleen groenestroomcertificaten blijven krijgen na de voorlegging van een nieuw keuringsverslag om de twee jaar.»; 3° aan paragraaf 1 wordt een vijfde lid toegevoegd dat luidt als volgt : « De VREG kan een model voor dit keuringsverslag vastleggen waarvan de vorm verschillend kan zijn naargelang de gebruikte energiebron en technologie.»; 4° een derde paragraaf wordt ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De verplichting, vermeld in § 1, is niet van toepassing voor installaties die elektriciteit opwekken uit zonne-energie. »

Art. 5.In artikel 6.1.5 van hetzelfde besluit wordt het vierde lid vervangen door wat volgt : « De certificaatgerechtigde voor een productie-installatie met een elektrisch nominaal vermogen uit hernieuwbare energiebronnen van meer dan 1 MW, legt een nieuw keuringsverslag voor als vermeld in artikel 6.1.4, bij de melding van een wijziging als vermeld in het eerste lid, 2°. »

Art. 6.In artikel 6.1.7 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : « Het aantal groenestroomcertificaten dat maandelijks door de VREG wordt toegekend aan een installatie, wordt berekend door de opgewekte elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, uitgedrukt in MWh, te vermenigvuldigen met de voor die installatie vastgestelde bandingfactoren dit vervolgens op te tellen bij het eventuele overschot van de voorgaande maand.Het resultaat wordt naar beneden afgerond tot een geheel getal. Dit geheel getal is het aantal groenestroomcertificaten dat wordt toegekend. Het overschot, in MWh, bekomen door de afronding naar beneden van het resultaat van deze berekening tot een geheel aantal MWh, wordt overgedragen naar de volgende maand. » 2° in het derde lid wordt de zin « Aan installaties die minder dan 100 000 kWh per jaar produceren, worden groenestroomcertificaten toegekend voor de elektriciteit die werd geproduceerd vanaf de datum van het verslag van het gelijkvormigheidsonderzoek of de controle van de technische installaties, vermeld in het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, op voorwaarde dat de VREG de aanvraag tot toekenning van groenestroomcertificaten aan deze installaties ontvangt binnen een jaar na de datum van het verslag.» vervangen door de zin « Aan installaties met een elektrisch nominaal vermogen uit hernieuwbare energiebronnen dat kleiner is of gelijk aan 200 kW, worden groenestroomcertificaten toegekend voor de elektriciteit die werd geproduceerd vanaf de datum van het verslag van het gelijkvormigheidsonderzoek of de controle van de technische installaties, vermeld in het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, op voorwaarde dat de VREG de aanvraag tot toekenning van groenestroomcertificaten aan deze installaties ontvangt binnen een jaar na de datum van het verslag. »; 3° een vierde lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het vorige lid, worden, voor wat betreft de installaties die elektriciteit produceren uit zonne-energie, de eerste groenestroomcertificaten toegekend op basis van de elektriciteit die is geproduceerd vanaf de meterstand vermeld in het volledige verslag van het gelijkvormigheidsonderzoek of de controle van de technische installaties, vermeld in het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, behoudens voor wat betreft de installaties die elektriciteit produceren uit zonne-energie, met een maximaal vermogen van de omvormer groter dan 10 kW, die hun eerste groenestroomcertificaten toegekend krijgen op basis van de elektriciteit die is geproduceerd vanaf de plaatsing van de productiemeter door de netbeheerder.».

Art. 7.In artikel 6.1.12 van hetzelfde besluit, wordt tussen het eerste en tweede lid, een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « De VREG brengt de elektriciteitsafname of het equivalente elektriciteitsverbruik van het transport niet in mindering van de elektriciteit geproduceerd uit dierlijk afval, voor zover de certificaatgerechtigde aantoont dat het transport betreft dat voortvloeit uit een wettelijke verplichting voor het transport van dierlijk afval. »

Art. 8.In artikel 6.1.14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van 8 april 2011 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt punt 7° vervangen door wat volgt : « 7° als het groenestroomcertificaat aanvaardbaar is, de vermelding of het groenestroomcertificaat al of niet nog kan worden ingeleverd in het kader van de certificatenverplichting »;2° in paragraaf 2 wordt punt 8° opgeheven;3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De vermelding die gebruikt wordt in het geval, vermeld in paragraaf 2, 6°, is : 1° "aanvaardbaar" : als het groenestroomcertificaat aanvaardbaar is voor de certificatenverplichting, overeenkomstig artikel 7.1.5, § 4 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 en voldoet aan de voorwaarden van artikel 6.1.16; 2° "niet aanvaardbaar" : als het groenestroomcertificaat niet aanvaardbaar is voor de certificatenverplichting, overeenkomstig artikel 7.1.5, § 4 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 of niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6.1.16 »; 4° de paragrafen 5 tot en met 7 worden opgeheven; 5° aan paragraaf 8 wordt een tweede en derde lid toegevoegd die luiden als volgt : « De eigenaar van een groenestroomcertificaat kan een groenestroomcertificaat met de vermelding, bedoeld in paragraaf 2, 7° "nog niet ingeleverd", in de centrale databank overdragen aan een andere eigenaar of inleveren om te voldoen aan de certificatenverplichting, overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 6.1.15. De VREG kan nadere regels bepalen op welke manier een overdracht of inlevering van een groenestroomcertificaat verloopt.

Een groenestroomcertificaat kan niet aangewend worden als garantie van oorsprong. »; 6° paragraaf 9 wordt vervangen door wat volgt : « § 9.Als een groenestroomcertificaat bij de afloop van de termijn, vermeld in artikel 7.1.5., § 3, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, de vermelding, bedoeld in paragraaf 2, 7° "nog niet ingeleverd" heeft, wordt deze vermelding gewijzigd in "vervallen"; 7° een paragraaf 10 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 10.In de centrale databank wordt per installatie de van toepassing zijnde minimumsteun en de looptijd van het recht op minimumsteun, evenals het beginpunt van deze looptijd, vermeld.

Voor wat betreft de installaties die elektriciteit opwekken uit zonne-energie, wordt de hoogte en de looptijd van het recht op minimumsteun, vermeld in artikel 7.1.6., § 1, vierde tot en met achtste lid, van het Energiedecreet, bepaald op basis van de datum van het volledige AREI-keuringsverslag, behoudens in de gevallen waarin een andersluidende regeling geldt.

Voor wat betreft installaties die elektriciteit opwekken uit zonne-energie start de looptijd van het recht op minimumsteun, zoals vermeld in artikel 7.1.6., § 1, achtste lid, van het Energiedecreet, op de datum van het volledige verslag van het gelijkvormigheidsonderzoek of de controle van de technische installaties, vermeld in het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, behoudens voor wat betreft de installaties die elektriciteit produceren uit zonne-energie, met een maximaal vermogen van de omvormers groter dan 10 kW, waarbij de looptijd start op de datum van de plaatsing van de productiemeter door de netbeheerder. ».

Art. 9.Artikel 6.1.15 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : « Art. 6.1.15. De VREG bepaalt de procedure voor de inlevering van groenestroomcertificaten om te voldoen aan de certificatenverplichting.

Indien de inlevering van groenestroomcertificaten gebeurt door grote verbruikers of gegroepeerde verbruikers zoals bepaald in artikel 7.1.10, § 3, 5° van het Energiedecreet van 8 mei 2009, melden zij dat ze zelf wensen in te leveren voor de inleveringsronde eindigend op 31 maart van jaar n, ofwel vóór 1 oktober van jaar n-2 aan de betrokken leverancier ofwel bij het afsluiten van een nieuw leveringscontract.

Indien de groenestroomcertificaten voor de inleveringsronde eindigend op 31 maart van jaar n echter niet ingeleverd worden zoals gemeld voor 1 oktober van jaar n-2, kan de leverancier de boete voor te weinig ingeleverde groenestroomcertificaten zoals bepaald in artikel 13.3.5, § 1, 1°, verhalen op de verbruiker. De leverancier kan aan het zelf inleveren van groenestroomcertificaten geen bijkomende voorwaarden koppelen. Tevens melden deze grote verbruikers of gegroepeerde verbruikers aan de VREG voor welke afnamepunten zij als netgebruiker geregistreerd stonden, voor welke periode zij als netgebruiker geregistreerd stonden op deze afnamepunten en wat de afnames zijn op deze afnamepunten voor de periode waarin de betrokken verbruiker geregistreerd stond als netgebruiker op het afnamepunt, evenals het aantal groenestroomcertificaten dat ze zelf wensen in te leveren.

Art. 10.In artikel 6.1.16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van 8 april 2011, wordende volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, 7° wordt het punt g) vervangen door wat volgt : « g) het organisch-biologische deel van restafval, op voorwaarde dat de verwerkingsinstallatie in kwestie door energierecuperatie een primaire energiebesparing realiseert ten opzichte van een verwerkingsinstallatie zonder energierecuperatie, en deze primaire energiebesparing minstens 35% van de energie-inhoud van de afvalstoffen verwerkt in de installatie bedraagt » 2° de paragrafen 2 en 3 worden opgeheven.

Art. 11.In hetzelfde besluit wordt onderafdeling II van titel VI, hoofdstuk I, afdeling IV, dat bestaat uit artikel 6.1.17 tot en met 6.1.22, opgeheven.

Art. 12.In artikel 6.1.24 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De VREG publiceert maandelijks de gemiddelde prijs van de verhandelde groenestroomcertificaten ».

Art. 13.In artikel 6.2.2, § 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid wordt punt 4° vervangen door wat volgt : « 4° voor een warmtekrachtinstallatie met een elektrisch of mechanisch nominaal vermogen van meer dan 200 kW : een keuringsverslag van een volgens NBN EN ISO/IEC 17020 geaccrediteerde keuringsinstantie, waarin de geaccrediteerde keuringsinstantie bevestigt dat de metingen die met behulp van de meetapparatuur, vermeld in 6.2.5, § 1, werden verricht, voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.2.5, § 1. Het keuringsverslag vermeldt ook de meterstand, de datum van indienstname en de gebruikte energiebron; »; 2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Als het aanvraagdossier niet volledig is, brengt de VREG binnen twee maanden na de ontvangst van de aanvraag de aanvrager daarvan schriftelijk op de hoogte.In die brief worden de redenen vermeld waarom de aanvraag niet volledig werd bevonden en de termijn waarin de aanvrager, op straffe van verval van de aanvraag, het aanvraagdossier kan vervolledigen. Die termijn kan op eenvoudig verzoek van de aanvrager verlengd worden tot maximaal drie jaar.

Voor een warmtekrachtinstallatie die nog niet in werking is of ingrijpend wordt gewijzigd, kan de aanvrager een principe-aanvraag indienen bij de VREG aan de hand van een ingevuld aanvraagformulier, waarvan het model wordt bepaald door de VREG. Als er minstens duidelijkheid bestaat over het brandstofverbruik, de warmteproductie en -benutting en de productie van elektriciteit of mechanische energie, neemt de VREG een principebeslissing met betrekking tot de toekenning van warmte-krachtcertificaten aan de warmtekrachtinstallatie in kwestie. In de principebeslissing geeft de VREG op basis van de meegedeelde gegevens een verduidelijking over de uit te voeren metingen, en over de bepaling van de maandelijks gerealiseerde primaire energiebesparing, zoals bedoeld in artikel 6.2.7, tweede lid en in artikel 12.3.3, eerste lid. De aanvrager kan zich beroepen op een principebeslissing van de VREG gedurende de periode waarin de startdatum gerelateerd aan de principe-aanvraag van toepassing is, voor zover hiermee niet wordt ingegaan tegen de van toepassing zijnde wetgeving. ».

Art. 14.In artikel 6.2.5, § 1 wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « De nuttige warmte wordt zo kort mogelijk bij de plaats van de nuttige aanwending ervan gemeten. Als er een noodkoeler in het circuit is opgesteld, wordt de meting uitgevoerd voorbij de noodkoeler. Als er bij warmtekrachtinstallaties met een startdatum vanaf 1 januari 2013 een buffervat in het circuit is opgesteld, wordt de meting uitgevoerd voorbij het buffervat ».

Art. 15.In artikel 6.2.7 van hetzelfde besluit worden het tweede en derde lid vervangen door wat volgt : « Het aantal warmtekrachtcertificaten dat maandelijks door de VREG wordt toegekend, wordt berekend doorde primaire energiebesparing, uitgedrukt in MWh en gerealiseerd door gebruik te maken van een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie ten opzichte van referentie-installaties, te vermenigvuldigen met de voor die installatie vastgestelde bandingfactor en dit vervolgens op te tellen bij het eventuele overschot van de voorgaande maand. Het resultaat wordt naar beneden afgerond tot een geheel getal. Dit geheel getal is het aantal warmtekrachtcertificaten dat wordt toegekend. Het overschot, in MWh, bekomen door de afronding naar beneden van het resultaat van deze berekening tot een geheel aantal MWh, wordt overgedragen naar de volgende maand.

De eerste warmtekrachtcertificaten worden toegekend op basis van de warmtekrachtbesparing die is gerealiseerd vanaf de datum van het volledige keuringsverslag. Aan warmtekrachtinstallaties met een elektrisch of mechanisch nominaal vermogen dat kleiner is of gelijk aan 200 kW, worden warmtekrachtcertificaten toegekend voor de warmtekrachtbesparing die werd gerealiseerd vanaf de datum van het verslag van het gelijkvormigheidsonderzoek of de controle van de technische installaties, vermeld in het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, op voorwaarde dat de VREG de aanvraag tot toekenning van warmtekrachtcertificaten aan deze installaties ontvangt binnen een jaar na de datum van het verslag. Als de VREG de aanvraag niet binnen die termijn ontvangt, worden de warmtekrachtcertificaten toegekend voor de elektriciteit die werd geproduceerd vanaf de datum van de aanvraag tot toekenning van warmtekrachtcertificaten. ».

Art. 16.Aan artikel 6.2.10, § 5 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid beschouwt de VREG voor sites waar al beschikbare warmte gebruikt wordt, het gedeelte van deze beschikbare warmte dat volgens metingen na de indienstneming van de nieuwe kwalitatieve warmtekrachtinstallatie verder voor de invulling van een economisch aantoonbare vraag wordt aangewend, niet als beschikbare warmte. ».

Art. 17.In artikel 6.2.11 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt punt 10° opgeheven;2° in paragraaf 2 wordt punt 14° vervangen door wat volgt : « 14° als het warmtekrachtcertificaat aanvaardbaar is, de vermelding of het warmtekrachtcertificaat al of niet nog kan worden ingeleverd in het kader van de certificatenverplichting »;3° in paragraaf 2 wordt punt 15° opgeheven; 4° in paragraaf 3 worden telkens de woorden "artikel 6.2.12, § 1 en § 2" vervangen door de woorden "artikel 6.2.12"; 5° in paragraaf 3, 1° worden de woorden "en als het niet is uitgevoerd, zoals bepaald in artikel 6.2.15" opgeheven; 6° in paragraaf 3, 2° worden de woorden "en in de gevallen, vermeld in artikel 6.2.14, § 2" opgeheven; 7° in paragraaf 4 worden de woorden "vermeld in artikel 6.2.12, § 1" vervangen door de woorden "volgens de procedure, vermeld in artikel 6.2.12"; 8° de paragrafen 5 tot en met 7 worden opgeheven; 9° aan paragraaf 8 wordt een tweede lid en derde lid toegevoegd dat luidt als volgt : « De eigenaar van een warmtekrachtcertificaat kan het warmtekrachtcertificaat met de vermelding, bedoeld in paragraaf 2, 14° "nog niet ingeleverd", in de centrale databank overdragen aan een andere eigenaar of inleveren om te voldoen aan de certificatenverplichting, overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 6.2.12. De VREG kan nadere regels bepalen op welke manier een overdracht of inlevering van een warmtekrachtcertificaat verloopt.

Een warmtekrachtcertificaat kan niet aangewend worden als garantie van oorsprong. »; 10° paragraaf 9 wordt vervangen door wat volgt : « § 9.Als een warmtekrachtcertificaat bij de afloop van de termijn, vermeld in artikel 7.1.5, § 3 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, de vermelding, bedoeld in paragraaf 2, 14° "nog niet ingeleverd" heeft, wordt deze vermelding gewijzigd in "vervallen". »

Art. 18.Artikel 6.2.12 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : « Art. 6.2.12. Om te voldoen aan de certificatenverplichting, aanvaardt de VREG alleen de warmtekrachtcertificaten die toegekend werden voor de warmtekrachtbesparing die gerealiseerd werd door gebruik te maken van een warmtekrachtinstallatie in het Vlaamse Gewest die voldoet aan de voorwaarden voor kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, vastgelegd ter uitvoering van artikel 7.1.2, § 4, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, en die voor het eerst in dienst werd genomen of ingrijpend gewijzigd werd na 1 januari 2002.

De VREG bepaalt de procedure voor de inlevering van warmtekrachtcertificaten om te voldoen aan de certificatenverplichting.

Zodra een warmtekrachtcertificaat wordt ingeleverd om te voldoen aan de certificatenverplichting, is het niet meer verhandelbaar. »

Art. 19.In hetzelfde besluit wordt onderafdeling III van titel VI, hoofdstuk II, afdeling IV, dat bestaat uit artikel 6.2.13 tot en met 6.2.17 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 20.Artikel 6.2.19 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : « Art. 6.2.19. De VREG publiceert maandelijks de gemiddelde prijs van de verhandelde warmtekrachtcertificaten.

De VREG publiceert maandelijks het aantal toegekende warmtekrachtcertificaten.

De VREG biedt op een algemeen toegankelijke manier de mogelijkheid om het aanbod van en de vraag naar warmtekrachtcertificaten bekend te maken. ».

Art. 21.In titel VI van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk II/1 ingevoegd, bestaande uit artikel 6.2/1.1 tot 6.2/1.8, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk II/1. - Berekening van de onrendabele toppen en de bandingfactoren door het Vlaams Energieagentschap. Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 6.2/1.1. Het Vlaams Energieagentschap gaat voor de toepassing van de aftopping van de bandingfactoren, vermeld in artikel 7.1.4/1, § 4, vierde en vijfde lid, van het Energiedecreet van 8 mei 2009 uit van een onrendabele top berekend met een beleidsperiode, termijn van de banklening en afschrijvingstermijn van 10 jaar. Indien de bandingfactor die op deze manier berekend is hoger ligt dan de maximaal toegelaten bandingfactor, wordt de bandingfactor, die berekend is volgens dit hoofdstuk, vermenigvuldigd met de maximaal toegelaten bandingfactor en gedeeld door de bandingfactor berekend met een beleidsperiode, termijn van de banklening en afschrijvingstermijn van 10 jaar.

De maximaal toegelaten bandingfactor bedraagt voor nieuwe projecten met startdatum in 2013 1. De maximaal toegelaten bandingfactor wordt voor nieuwe projecten met startdatum vanaf 2014 jaarlijks door de minister vastgelegd. De aldus bepaalde maximaal toegelaten bandingfactor blijft geldig gedurende de volledige periode waarbinnen de installatie certificaten ontvangt. De maximaal toegelaten bandingfactor voor nieuwe projecten vanaf 2014 wordt bepaald in het kader van het vastleggen van de bandingfactoren, zoals vermeld in artikel 6.2/1.6, op basis van het rapport van het Vlaams Energieagentschap en op basis van de verhouding tussen het aantal beschikbare certificaten en het aantal in te leveren certificaten bij de vorige inleveringsronde. Afdeling II. - Berekening van de onrendabele toppen en de

bandingfactoren voor groenestroom- en warmtekrachtkoppeling voor projecten uit representatieve projectcategorieën met startdatum vanaf 1 januari 2013 Onderafdeling I. - Berekening van de onrendabele toppen en bandingfactoren voor nieuwe groenestroomprojecten Art. 6.2/1.2 Het Vlaams Energieagentschap berekent voor nieuwe projecten met startdatum vanaf 1 januari 2013 de onrendabele toppen en bandingfactoren op basis van de meest kostenefficiënte en performante type-installaties voor de volgende representatieve projectcategorieën : 1° zonne-energie : a) Nieuwe installaties met een maximaal AC-vermogen van de omvormer(s) tot en met 10 kW;b) nieuwe installaties met een maximaal AC-vermogen van de omvormer(s) groter dan 10 kW tot en met 250 kW;c) nieuwe installaties met een maximaal AC-vermogen van de omvormer(s) groter dan250 kW tot en met 750 kW;2° nieuwe installaties met betrekking tot windenergie op land, met een maximaal vermogen per turbine tot en met 4 MWe;3° nieuwe biogasinstallaties met een maximaal vermogen tot en met 5 MWe : a) voor de vergisting van hoofdzakelijk mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen;b) voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie;c) recuperatie van stortgas;d) voor vergisting van rioolwaterzuiveringsslib; e) overige vergisters.; 4° nieuwe biogasinstallaties met een maximaal vermogen groter dan 5 MWe tot en met 20 MWe : a) voor de vergisting van hoofdzakelijk mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen;b) voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie;c) recuperatie van stortgas;d) voor vergisting van rioolwaterzuiveringsslib; e) overige vergisters.; 5° nieuwe installaties voor de verbranding van vaste biomassa met een maximaal vermogen tot en met 20 MWe;6° nieuwe installaties voor de verbranding van vloeibare biomassa met een maximaal vermogen tot en met 20 MWe;7° nieuwe installaties voor de verbranding van biomassa-afval met een maximaal vermogen tot en met 20 MWe;8° nieuwe installaties voor de verbranding van huishoudelijk of bedrijfsafval met een maximaal vermogen tot en met 20 MWe. Het Vlaams Energieagentschap gebruikt voor haar berekening de berekeningsmethodiek en de parameters, zoals bepaald in bijlage III/1.

Een aanvraag om bijkomende representatieve projectcategorieën toe te voegen, kan ingediend worden bij het Vlaams Energieagentschap. Het Vlaams Energieagentschap stelt daarvoor een aanvraagformulier ter beschikking.

Onderafdeling II. - Berekening van de onrendabele toppen en bandingfactoren voor lopende groenestroomprojecten Art. 6.2/1.3. Het Vlaams Energieagentschap herberekent voor lopende projecten met startdatum vanaf 1 januari 2013 de onrendabele toppenen bandingfactoren, vermeld in artikel 6.2/1.2.

Het Vlaams Energieagentschap gebruikt voor haar berekening de berekeningsmethodiek en de parameters, zoals bepaald in bijlage III/1.

Daarbij wordt enkel geactualiseerd in functie van de opbrengst elektriciteit voor projecten zonder brandstofkosten.

Onderafdeling III. - Berekening van de bandingfactoren voor kwalitatieve warmtekrachtkoppeling voor projecten met startdatum vanaf 1 januari 2013 Art. 6.2/1.4 Het Vlaams Energieagentschap berekent voor nieuwe projecten met startdatum vanaf 1 januari 2013 de onrendabele toppen en bandingfactoren op basis van de meest kostenefficiënte en performante type-installaties voor de volgende representatieve projectcategorieën : 1° kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5°, met een bruto nominaal vermogen tot en met 10 kWe : a.Nieuwe installaties; b. Ingrijpende wijzigingen;2° kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5°, met een bruto nominaal vermogen groter dan 10 kWe tot en met 200 kWe : a.Nieuwe installaties; b. Ingrijpende wijzigingen;3° kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5°, met een bruto nominaal vermogen groter dan 200 kWe tot en met 1 MWe : a.Nieuwe installaties; b. Ingrijpende wijzigingen;4° kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, voor zover ze niet behoren tot 5°, met een motor met een bruto nominaal vermogen groter dan 1 MWe tot en met 5 MWe : a.Nieuwe installaties; b. Ingrijpende wijzigingen;5° kwalitatieve warmtekrachtinstallaties op biogas met een maximaal bruto nominaal vermogen tot en met 5 MWe : a.Nieuwe installaties; b. Ingrijpende wijzigingen; Telkens bijkomend opgesplitst in subcategorieën voor 1) de vergisting van hoofdzakelijk mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen; 2) voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie;3) voor recuperatie van stortgas; 4) voor vergisting van rioolwaterzuiveringsslib, 5) overige vergisters. 6° kwalitatieve warmtekrachtinstallaties op biogas met een maximaal bruto nominaal vermogen groter dan 5 MWe tot en met 20 MWe : a.Nieuwe installaties; b. Ingrijpende wijzigingen; Telkens bijkomend opgesplitst in subcategorieën voor 1) de vergisting van hoofdzakelijk mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen; 2) voor GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie;3) voor recuperatie van stortgas; 4) voor vergisting van rioolwaterzuiveringsslib, 5) overige vergisters. 7° kwalitatieve warmtekrachtinstallaties met een bruto nominaal vermogen groter dan 1 tot en met 20 MWe met turbines op a) gas : 1) Nieuwe installaties;2) Ingrijpende wijzigingen b) stoom : 1) Nieuwe installaties;2) Ingrijpende wijzigingen c) beide : 1) Nieuwe installaties;2) Ingrijpende wijzigingen 8° kwalitatieve warmtekrachtinstallaties met eenbruto nominaal vermogen groter dan 20 tot en met 50 MWe met turbines op a) gas : 1) Nieuwe installaties;2) Ingrijpende wijzigingen b) stoom : 1) Nieuwe installaties;2) Ingrijpende wijzigingen c) beide : 1) Nieuwe installaties;2) Ingrijpende wijzigingen Het Vlaams Energieagentschap gebruikt voor haar berekening de berekeningsmethodiek en de parameters, zoals bepaald in bijlage III/2. Voor projecten die ook groenestroomcertificaten ontvangen, wordt eerst de onrendabele top en bandingfactor voor de toekenning van warmtekrachtcertificaten berekend zonder steun via de groenestroomcertificaten. Indien de onrendabele top niet volledig gedekt wordt door de toekenning van warmtekrachtcertificaten, wordt vervolgens de onrendabele top en bandingfactor voor de toekenning van groenestroomcertificaten berekend.

Een aanvraag om bijkomende representatieve projectcategorieën toe te voegen, kan ingediend worden bij het Vlaams Energieagentschap. Het Vlaams Energieagentschap stelt daarvoor een aanvraagformulier ter beschikking.

Onderafdeling IV. - Rapport van het Vlaams Energieagentschap Art. 6.2/1.5. § 1. Het Vlaams Energieagentschap maakt op basis van de berekeningen, vermeld in artikel 6.2/1.2, 6.2/1.3 en 6.2/1.4, een ontwerprapport op voor de vastlegging van de onrendabele toppen en de bandingfactor voor nieuwe en lopende projecten.

Onder de voorwaarden, vermeld in artikel 7.1.10, § 4 en artikel 7.1.11, § 3 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 bevat het ontwerprapport, vermeld in het eerste lid, tevens een evaluatie van het quotumpad en de productiedoelstellingen. § 2. Het Vlaams Energieagentschap zorgt er voor dat alvorens zij haar definitief rapport, aan de minister en de Vlaamse Regering mededeelt, zij hierover een stakeholdersoverleg organiseert. Het Vlaams Energieagentschap kan iedere instantie of organisatie raadplegen, waarvan zij het advies nuttig acht en zal in elk geval een brede consultatie organiseren van de betrokken sectoren. Zij zorgt er tevens voor dat het ontwerp via de website van het Vlaams Energieagentschap kan worden geconsulteerd en geeft een gemotiveerd en objectief onderbouwd antwoord op de ontvangen opmerkingen.

Bij de bekendmaking wordt duidelijk aangegeven dat de door het Vlaams Energieagentschap in het kader van het eerste lid aangeschreven instanties of organisaties binnen een door het Vlaams Energieagentschap gestelde termijn eventuele opmerkingen kunnen bezorgen aan het Vlaams Energieagentschap op de wijze, vermeld bij de bekendmaking.

Na beëindiging van de termijn, vermeld in het tweede lid, beschikt het Vlaams Energieagentschap over een termijn van een maand om haar definitief rapport mede te delen aan de Vlaamse Regering en de minister. Het Vlaams Energieagentschap maakt haar definitief rapport bekend via haar website. » Onderafdeling V. - Vastlegging van de bandingfactoren Art. 6.2/1.6. De minister valideert bij ministerieel besluit de in het rapport van het Vlaams Energieagentschap, vermeld in artikel 6.2/1.5, § 2, derde lid, vervatte bandingfactoren. Als de minister wenst af te wijken van de in het rapport opgenomen bandingfactoren, dan legt zij aan de Vlaamse Regering een gemotiveerd voorstel tot beslissing voor.

De aangepaste bandingfactoren voor nieuwe projecten worden van toepassing vanaf 1 januari volgende op de bekendmaking van de beslissing van de minister of de Vlaamse Regering in het Belgisch Staatsblad.Voor nieuwe projecten die gebruikmaken van zonne-energie worden de aangepaste bandingfactoren van toepassing 2 maanden na de bekendmaking van de beslissing van de minister of de Vlaamse Regering in het Belgisch Staatsblad. De geactualiseerde bandingfactoren voor lopende projecten met startdatum vanaf 1 januari 2013 zijn van toepassing één maand na de publicatie van het definitief rapport van het Vlaams Energieagentschap. Afdeling II. - Berekening van projectspecifieke onrendabele toppen en

bandingfactoren voor projecten uit niet-representatieve projectcategorieën met startdatum vanaf 1 januari 2013 Art. 6.2/1.7. § 1. Voor nieuwe projecten met startdatum vanaf 1 januari 2013 wordt voor de volgende categorieën door het Vlaams Energieagentschap een projectspecifieke onrendabele top en een projectspecifieke bandingfactor berekend voor groenestroomcertificaten en/of warmtekrachtcertificaten op basis van de meest kostenefficiënte en performante installaties : 1° installaties voor zonne-energie met een maximaal AC-vermogen van de omvormer(s) groter dan 750 kW;2° windenergie op land, met een vermogen per turbine groter dan 4 MWe; 3° groenestroominstallaties, voor zover ze niet tot 1° en 2° of tot de vastgelegde representatieve projectcategorieën, vermeld in artikel 6.2/1.2, behoren en een minimaal vermogen hebben van meer dan 20 MWe; 4° kwalitatieve warmtekrachtinstallaties voor zover ze een minimaal vermogen hebben van meer dan 50 MWe;5° een productie-installatie met startdatum voor 1 januari 2013 die reeds groenestroomcertificaten ontvangt en die wordt omgebouwd tot een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie met startdatum vanaf 1 januari 2013. Het Vlaams Energieagentschap gebruikt voor haar berekening de berekeningsmethodiek en de parameters, zoals bepaald in bijlage III/3.

De eigenaar van de productie-installatie of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daartoe door hem werd aangewezen dient hiertoe bij het Vlaams Energieagentschap een principe-aanvraag in.

Op eenvoudig verzoek van het Vlaams Energieagentschap stelt de eigenaar van de productie-installatie of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daartoe door hem werd aangewezen binnen een door het Vlaams Energieagentschap gestelde termijn alle noodzakelijke informatie ter beschikking van het agentschap.

Het Vlaams Energieagentschap neemt binnen de 6 weken na ontvangst van de informatie bedoeld in het vorige lid een principebeslissing over een voorlopige bandingfactor en legt de berekening van de voorlopige bandingfactor ter goedkeuring voor aan de minister. De minister valideert bij ministerieel besluit de in het voorstel van het Vlaams Energieagentschap vervatte berekening en voorlopige bandingfactor binnen de 30 dagen, en legt dit ministerieel besluit voorafgaand aan de ondertekening als mededeling voor aan de Vlaamse Regering. Als de minister wenst af te wijken van dit voorstel, dan legt zij aan de Vlaamse Regering een gemotiveerd voorstel tot beslissing voor. De beslissing van de minister of van de Vlaamse Regering wordt vervolgens betekend aan de aanvrager en aan de VREG. § 2. Projecten die na het toekennen van de voorlopige bandingfactor, vermeld in § 1, vijfde lid, niet aan de volgende voorwaarden voldoen verliezen hun recht op steun volgens deze voorlopige bandingfactor : 1° indien nodig, uiterlijk binnen een jaar na de datum van de principebeslissing een bewijs van de start van de procedure tot het bekomen van een milieueffectrapport, als vermeld in titel IV van het DABM, of een ontvankelijk verklaarde aanvraag tot het bekomen van een milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning voorleggen;2° uiterlijk binnen twee jaar na de datum van de principebeslissing voor de verdere duur van de periode van steuntoekenning beschikken over de vereiste milieuvergunningen en stedenbouwkundige vergunningen in eerste aanleg of in beroep. De steunaanvrager dient binnen een maand na het verkrijgen van de laatste vergunning een definitieve aanvraag in bij het Vlaams Energieagentschap. Op eenvoudig verzoek van het Vlaams Energieagentschap stelt de eigenaar van de productie-installatie of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daartoe door hem werd aangewezen hiervoor binnen een door het Vlaams Energieagentschap gestelde termijn alle noodzakelijke informatie ter beschikking van het agentschap.

Het Vlaams Energieagentschap actualiseert vervolgens op basis van de actuele energie- en brandstofprijzen en definitieve gegevens van de installatie binnen de 30 dagen haar berekeningen volgens de gevalideerde berekeningsmethode en legt de berekende definitieve bandingfactor ter goedkeuring voor aan de minister. De minister valideert bij ministerieel besluit de in het voorstel van het Vlaams Energieagentschap vervatte berekening en definitieve bandingfactor binnen de 30 dagen, en legt dit ministerieel besluit als mededeling voor aan de Vlaamse Regering. Als de minister wenst af te wijken van dit voorstel, dan legt zij aan de Vlaamse Regering een gemotiveerd voorstel tot beslissing voor. De beslissing van de minister of van de Vlaamse Regering wordt vervolgens betekend aan de aanvrager en aan de VREG. Als het project echter geen milieu- of stedenbouwkundige vergunningen nodig heeft kan de aanvrager onmiddellijk een definitieve aanvraag indienen om een definitieve bandingfactor te verkrijgen volgens de procedure vermeld in § 1.

De definitieve bandingfactor blijft voor een nieuw project geldig voor zover de startdatum niet later is dan één maand na de betekening van de beslissing. Op eenvoudig verzoek van de eigenaar van de productie-installatie of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daartoe door hem werd aangewezen, maakt het Vlaams Energieagentschap het aanvraagdossier, vermeld in het tweede lid, over aan de VREG, waar dit als een principe-aanvraag tot toekenning van certificaten wordt ontvangen. Wanneer de bandingfactor voor het project niet langer geldig is, dient een nieuwe principe-aanvraag, vermeld, in § 1, te worden ingediend. § 3. Het Vlaams Energieagentschap maakt twee maal per jaar een marktanalyserapport op dat voor 30 juni en 31 december aan de minister en de Vlaamse Regering wordt bezorgd en dat minstens de volgende informatie bevat : 1° de geraamde specifieke onrendabele toppen voor de projectspecifieke installaties waarvoor sinds het vorige rapport een principebeslissing, vermeld in § 1, vierde lid, werd genomen;2° de impact van het toekennen van certificaten aan de projectspecifieke installaties, waarvoor sinds het vorige rapport een principebeslissing, vermeld in § 1, vierde lid, werd genomen, op de certificatenmarkt en op de verwachte marktprijs voor een groenestroomcertificaat of warmtekrachtcertificaat;3° de impact op de meest recente prognose voor de groenestroomproductie, de primaire energiebesparing en de quotadoelstellingen die hierop zijn gebaseerd. Het marktanalyserapport, vermeld in het eerste lid, wordt door het Vlaams Energieagentschap tevens geactualiseerd naar aanleiding van de definitieve bandingfactoren, vermeld in § 2, derde lid, die sinds het vorige rapport werden vastgesteld. § 4. De minister kan nadere regels vaststellen betreffende de vorm en inhoud van de principe-aanvraag en de definitieve aanvraag. § 5. De minister kan op voorstel van het Vlaams Energieagentschap de categorieën, vermeld in § 1, eerste lid, aanvullen. § 6. Voor lopende groenestroomprojecten wordt de bandingfactor, vermeld in § 2, derde lid, geactualiseerd conform de berekeningsmethodiek en parameters, vermeld in artikel 6.2/1.2, tweede lid. Afdeling III. - Berekening van de onrendabele toppen en

bandingfactoren voor groenestroomprojecten met startdatum voor 1 januari 2013 Art. 6.2/1.8. Het Vlaams Energieagentschap berekent de onrendabele toppen en bandingfactoren voor projecten met startdatum voor 1 januari 2013 waarvoor bijkomende groenestroomcertificaten worden aangevraagd overeenkomstig artikel 7.1.1 § 1, vierde of vijfde lid van het Energiedecreet.

Het Vlaams Energieagentschap gebruikt in het kader van haar berekening de berekeningsmethodiek en de parameters, zoals bepaald in bijlage III/4.

Op eenvoudig verzoek van het Vlaams Energieagentschap stelt de eigenaar van de productie-installatie of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daartoe door hem werd aangewezen binnen een door het Vlaams Energieagentschap gestelde termijn alle noodzakelijke informatie ter beschikking van het agentschap.

Het Vlaams Energieagentschap stelt binnen de maand nadat het dossier volledig is voor deze installatie een bandingfactor vast en maakt vervolgens haar vaststelling over aan de VREG. ».

Art. 22.In Titel VI van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk II/2, dat bestaat uit artikel 6.2/2.1, ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk II/2 Rapport van de VREG betreffende de groenestroomcertificaten en warmtekrachtcertificaten Art. 6.2/2.1. De VREG zorgt er voor dat alvorens zij haar rapport, vermeld in artikel 3.1.3, eerste lid, 4°, d) en f) van het Energiedecreet van 8 mei 2009 mededeelt, zij hierover een overleg met de betrokken leveranciers organiseert. Zij geeft een gemotiveerd en objectief onderbouwd antwoord op de ontvangen opmerkingen.

Bij de bekendmaking wordt duidelijk aangegeven dat de door de VREG in het kader van het eerste lid aangeschreven leveranciers binnen een door de VREG gestelde termijn eventuele opmerkingen kunnen bezorgen aan de VREG op de wijze, vermeld bij de bekendmaking.

Na beëindiging van de termijn, vermeld in het tweede lid, beschikt de VREG over een termijn van een maand om haar definitief rapport openbaar te maken. De VREG maakt haar definitief rapport bekend via haar website. ».

Art. 23.In Titel VI van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk II/3, bestaande uit artikel 6.2/3.1 tot 6.2/3.15, ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk II/2. - Garanties van oorsprong Art. 6.2/3.1. § 1. Een aanvraag tot toekenning van garanties van oorsprong wordt ingediend door een aanvraagdossier te bezorgen aan de VREG. Het aanvraagdossier bestaat uit een correct en volledig ingevuld aanvraagformulier, waarvan het model wordt bepaald door de VREG, en de in het aanvraagformulier aangeduide documenten ter staving van de aanvraag.

In afwijking van het vorig lid moet geen aparte aanvraag worden ingediend, wanneer een aanvraag tot toekenning van groenestroomcertificaten, vermeld in artikel 6.1.2, of een aanvraag tot toekenning van warmtekrachtcertificaten, vermeld in artikel 6.2.2., werd ingediend. De aanvraag, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt geacht deel uit te maken van de aanvraag tot toekenning van groenestroomcertificaten, vermeld in artikel 6.1.2, of de aanvraag tot toekenning van warmtekrachtcertificaten, vermeld in artikel 6.2.2. § 2. De bepalingen in verband met de behandeling van de aanvraag tot toekenning van groenestroomcertificaten, vermeld in artikel 6.1.2, zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot toekenning van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen.

De bepalingen in verband met de behandeling van de aanvraag tot toekenning van warmtekrachtcertificaten, vermeld in artikel 6.2.2, zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot toekenning van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling.

Art. 6.2/3.2. § 1.De artikelen 6.1.3, eerste lid, 6.1.4 tot en met 6.1.6. zijn van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de toekenning van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen. § 2. De artikelen 6.2.3. tot en met 6.2.6. zijn van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de toekenning van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling.

Art. 6.2/32.3. § 1. Garanties van oorsprong worden toegekend voor de elektriciteit, geproduceerd in de productie-installatie waarvoor een aanvraag tot toekenning van garanties van oorsprong, vermeld in art. 6.2/3.1, werd goedgekeurd. § 2. De garanties van oorsprong worden maandelijks toegekend per schijf van 1000 kWh opgewekte elektriciteit. Het resterende aantal kWh wordt overgedragen naar de volgende maand.

Voor iedere 1000 kWh elektriciteit die is opgewekt in het Vlaamse Gewest kan een garantie van oorsprong worden aangevraagd bij de VREG. Er wordt niet meer dan 1 garantie van oorsprong uitgereikt voor eenzelfde 1000 kWh elektriciteitsproductie, ongeacht de energiebron of technologie. § 3. De opgewekte elektriciteit, vermeld in § 2, is de hoeveelheid netto-elektriciteitsproductie.

De hoeveelheid netto-elektriciteitsproductie is de geproduceerde elektriciteit, verminderd met de gemeten elektriciteitsafname of de equivalente elektriciteitsafname van de utiliteitsvoorzieningen die horen bij de productie-installatie.

Als die utiliteitsvoorzieningen andere energiebronnen dan elektriciteit gebruiken, wordt hun equivalente elektriciteitsafname berekend door de VREG als de elektriciteit die in een referentie-installatie met dezelfde hoeveelheid energie opgewekt kan worden.

Als uit de aanvraag tot toekenning van garanties van oorsprong blijkt dat die elektriciteitsafname of de equivalente elektriciteitsafname klein is in verhouding tot de geproduceerde elektriciteit, kan de VREG beslissen om de netto-elektriciteitsproductie op basis van een raming te berekenen uit de totale elektriciteitsproductie. § 4. De start van de toekenning van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen verloopt op dezelfde wijze als de start van de toekenning van groenestroomcertificaten, vermeld in artikel 6.1.7, derde lid.

De start van de toekenning van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling verloopt op dezelfde wijze als de start van de toekenning van warmtekrachtcertificaten, vermeld in artikel 6.2.7, derde lid.

Art. 6.2/3.4. De rapportering van de gegevens, vermeld in artikel 6.2/3.3, verloopt overeenkomstig artikel 6.1.9. voor wat de installaties betreft die elektriciteit opwekken uit hernieuwbare energiebronnen en artikel 6.2.9 voor wat de installaties betreft die elektriciteit opwekken uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling.

De rapportering, bedoeld in het vorig lid, wordt daarbij aangevuld met de rapportering van de hoeveelheid elektriciteit die door de productie-installatie in kwestie wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling, en op het distributienet, plaatselijk vervoernet van elektriciteit of transmissienet wordt geïnjecteerd. Deze gegevens worden gemeten en aan de VREG bezorgd door de distributienetbeheerder of door de transmissienetbeheerder van het net waarop de installatie is aangesloten.

Als het gaat om een productie-installatie met een elektrisch nominaal vermogen groter dan 10 kW, worden de gegevens, vermeld in het tweede lid, maandelijks bezorgd.

Als het gaat om een productie-installatie met een elektrisch nominaal vermogen tot en met 10 kW, worden de gegevens, vermeld in het tweede lid, minstens jaarlijks bezorgd. Als de meetinstallatie aangepast is conform artikel V.2.4.2 van het technisch Reglement Distributie Elektriciteit, wordt er geacht geen geïnjecteerde nettohoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling te zijn.

De VREG kan nadere regels vastleggen voor de manier waarop de metingen, vermeld in het tweede lid uitgevoerd moeten worden, en voor de manier waarop de gegevens aan de VREG bezorgd moeten worden.

Art. 6.2/3.5. Volgende specificaties worden minstens geregistreerd in de centrale databank bij elke garantie van oorsprong : 1° de gegevens van de eigenaar van de garantie van oorsprong;2° het registratienummer van de garantie van oorsprong;3° het productiejaar en de productiemaand;4° de productieplaats;5° het type productie-installatie 6° het nominaal vermogen;7° de datum van indienstneming van de installatie;8° de datum en het land van aanmaak van de garantie van oorsprong;9° de steun ontvangen voor de installatie;10° voor wat betreft de garanties van oorsprong, toegekend voor elektriciteit geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen : de gebruikte hernieuwbare energiebron, waarbij voor biomassa de aard van de biologisch afbreekbare fractie wordt omschreven;11° voor wat betreft de garanties van oorsprong, toegekend voor elektriciteit geproduceerd uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling : a) de technologie, vermeld in bijlage III, die bij dit besluit is gevoegd;b) de brandstof- of energiebron, en de onderste verbrandings- of energiewaarde van de brandstof- of energiebron;12° de status van de garantie van oorsprong : nog niet ingeleverd, ter plaatse gebruikt, ingeleverd, uitgevoerd of vervallen. Art. 6.2/3.6. § 1. Bij de creatie van een garantie van oorsprong is de status van de garantie van oorsprong : "nog niet ingeleverd". § 2. In afwijking van paragraaf 1, wordt bij een aantal garanties van oorsprong dat overeenstemt met de hoeveelheid elektriciteit die op de site van de productie-installatie in kwestie of op het privédistributienet, dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 4.7.1, § 2 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, waarop de productie-installatie aangesloten is, wordt verbruikt of op een directe lijn wordt geïnjecteerd, de status "ter plaatse gebruikt" aangebracht door de VREG op basis van het verschil tussen de opgewekte elektriciteit, vermeld in artikel 6.2/3.3, § 3, en de gegevens, bedoeld in artikel 6.2/3.4, tweede lid.

Art. 6.2/3.7. De eigenaar van een garantie van oorsprong heeft toegang tot de centrale databank voor wat betreft de gegevens van de garanties van oorsprong waarvan hij eigenaar is.

De eigenaar van een garantie van oorsprong met als status "nog niet ingeleverd", kan deze garanties van oorsprong in de centrale databank overdragen naar een ander lid van de certificatendatabank of inleveren, zoals vermeld in artikel 7.1/1.2 van het Energiedecreet van 8 mei 2009.

De VREG kan nadere regels bepalen op welke manier een overdracht, inlevering of in- of uitvoer van een garantie van oorsprong verloopt.

Art. 6.2/3.8 § 1. Garanties van oorsprong zijn vrij verhandelbaar. § 2. Binnen vijf werkdagen na de verkoop van een garantie van oorsprong bezorgt de verkoper de VREG de gegevens over de verhandelde garanties van oorsprong, de nieuwe eigenaar, de verkoopprijs en de datum van de verkoop. § 3. De VREG publiceert maandelijks : 1° de gemiddelde prijs van de in de centrale databank verhandelde garanties van oorsprong, op basis van de gegevens bedoeld in § 2;2° het aantal toegekende garanties van oorsprong, per technologie;3° het aantal in- en uitgevoerde garanties van oorsprong, ingedeeld in landen van bestemming of oorsprong en technologie. § 4. De VREG biedt op een algemeen toegankelijke manier de mogelijkheid om het aanbod van en de vraag naar garanties van oorsprong bekend te maken.

Art. 6.2/3.9. Als de status van een garantie van oorsprong bij de afloop van de termijn, vermeld in artikel 7.1./1.4 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, "nog niet ingeleverd" is, wordt deze gewijzigd in "vervallen".

De garantie van oorsprong kan enkel worden gebruikt ter staving van elektriciteitslevering in de periode, vermeld in artikel 7.1./1.4 van het Energiedecreet van 8 mei 2009. Als de status van een garantie van oorsprong "ingeleverd" is, voor een periode die deze termijn overschreden heeft, doch deze inlevering is nog niet gevalideerd doordat de inlevering van de betreffende garantie van oorsprong een overschot aan ingeleverde garanties van oorsprong betreft ter staving van leveringen in een vorige leveringsmaand, wordt de status van de garanties van oorsprong gewijzigd in "vervallen".

Art. 6.2/3.10. Een leverancier levert maandelijks per product, overeenkomstig artikel 7.1/1.2 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, een aantal garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en een aantal garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling in dat overeenkomt met respectievelijk de hoeveelheid elektriciteit die hij in de voorgaande maand heeft verkocht aan afnemers in het Vlaamse Gewest als elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, en de hoeveelheid elektriciteit die hij in de voorgaande maand heeft verkocht aan afnemers in het Vlaamse Gewest als elektriciteit uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling.

Enkel garanties van oorsprong met als status "nog niet ingeleverd" kunnen worden ingeleverd, zoals vermeld in het vorig lid. Bij inlevering van de garantie van oorsprong in het kader van artikel 7.1/1.2 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, wordt de status van de garantie van oorsprong gewijzigd van "nog niet ingeleverd" in "ingeleverd".

Art. 6.2/3.11 Als een garantie van oorsprong wordt uitgevoerd buiten het Vlaamse Gewest, draagt de VREG op verzoek van de eigenaar van de garantie van oorsprong in kwestie de nodige gegevens van de garantie van oorsprong over aan de bevoegde instantie in het gewest of het land waarnaar de garantie van oorsprong werd uitgevoerd.

Enkel garanties van oorsprong met als status "nog niet ingeleverd" kunnen worden uitgevoerd, zoals vermeld in het vorig lid. De status van de garantie van oorsprong wordt daarbij gewijzigd van "nog niet ingeleverd" naar "uitgevoerd".

Art. 6.2/3.12 Een garantie van oorsprong die afkomstig is uit een ander gewest of een land uit de Europese Economische Ruimte, kan in het Vlaamse Gewest worden ingevoerd indien de eigenaar ervan aan de VREG aantoont dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden : 1° de garantie van oorsprong voor elektriciteit geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen vermeldt minstens de volgende gegevens : a) de energiebron waarmee de elektriciteit is geproduceerd en de begin- en einddatum van de productie;b) de vermelding dat de garantie van oorsprong betrekking heeft op elektriciteit;c) de identiteit, de locatie, het type en de capaciteit van de installatie waar de elektriciteit is geproduceerd;d) of en in welke mate de installatie investeringssteun heeft gekregen, of en in welke mate de energie-hoeveelheid op enige andere manier steun heeft gekregen uit een nationale steunregeling, en het type steunregeling;e) de datum waarop de installatie operationeel is geworden;f) de datum en het land van afgifte en een uniek identificatienummer;2° de garantie van oorsprong voor elektriciteit geproduceerd uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling vermeldt minstens de volgende gegevens : a) de onderste verbrandings- of energiewaarde van de brandstof- of energiebron;b) de gegevens van de warmtekrachtinstallatie, waaronder de productieplaats;c) de datum van productie van de overeenstemmende hoeveelheid elektriciteit;d) een identificatie van de instantie die de garantie van oorsprong heeft uitgereikt;e) de hoeveelheid elektriciteit uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling waarop de garantie van oorsprong betrekking heeft, berekend overeenkomstig de bepalingen opgenomen in bijlage II, die bij dit besluit is gevoegd;f) de besparing op primaire energie, berekend overeenkomstig de bepalingen opgenomen in bijlage I die bij dit besluit is gevoegd;g) de toepassing van de warmte die samen met de elektriciteit is gegenereerd;3° de garantie van oorsprong is uitgereikt voor netto-elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling; 4° de garantie van oorsprong is het enige bewijs dat voor de betreffende hoeveelheid elektriciteit werd uitgereikt en dat aantoont dat een producent in een daarin aangegeven jaar een daarin aangegeven hoeveelheid elektriciteit, uitgedrukt in MWh, heeft opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en geleverd heeft als elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen of een daarin aangegeven hoeveelheid elektriciteit, uitgedrukt in MWh, heeft opgewekt in een kwalitatieve warmtekrachtcentrale en geleverd heeft als elektriciteit uit kwalitatieve warmtekracht, zoals vermeld in artikel 7.1/1.2 van het Energiedecreet van 8 mei 2009; 5° de hoeveelheid elektriciteit waarop de garantie van oorsprong betrekking heeft, is nog niet verkocht of gebruikt onder de benaming elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, elektriciteit uit kwalitatieve warmtekracht of een gelijkwaardige benaming;6° de garantie van oorsprong wordt elektronisch overgedragen vanuit het ander gewest of land naar de centrale databank van de VREG, via een systeem dat de betrouwbaarheid en de uniciteit van de garantie van oorsprong garandeert. Na de elektronische overdracht van de nodige gegevens van de garantie van oorsprong aan de VREG door de bevoegde instantie van het andere gewest of het andere land, en nadat in het andere gewest of land de garantie van oorsprong definitief onbruikbaar is gemaakt, wordt de garantie van oorsprong beschikbaar gesteld in de centrale databank met als status "nog niet ingeleverd", tenzij meer dan twaalf maanden verstreken zijn sinds het einde van de productieperiode van de desbetreffende hoeveelheid energie, in welk geval de status "vervallen" is.

De VREG bepaalt via welk formaat, welk medium en welke procedure die garanties van oorsprong kunnen worden ingevoerd uit een ander gewest of een ander land.

Art. 6.2/3.13. Levering van een hoeveelheid elektriciteit aan eindafnemers onder de benaming "elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen" of een gelijkwaardige benaming, of onder benaming "elektriciteit uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling", of een gelijkwaardige benaming, is enkel toegestaan mits inlevering bij de VREG van een overeenkomstig aantal garanties van oorsprong.

Art. 6.2/3.14. § 1. Een leverancier van elektriciteit bezorgt maandelijks aan de VREG, een lijst van de afnemers die op het net van een netbeheerder of transmissienetbeheerder aangesloten zijn en die door de leverancier worden voorzien van elektriciteit, opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en kwalitatieve warmtekrachtkoppeling, met per afnemer vermelding van het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en kwalitatieve warmtekrachtkoppeling in de totale elektriciteitslevering aan deze afnemer.

De VREG kan nadere regels vastleggen voor de wijze waarop de leverancier de gegevens, vermeld in het eerste lid, moet bezorgen. § 2. De netbeheerders en de transmissienetbeheerder melden maandelijks aan de VREG en aan de betrokken leverancier de geaggregeerde afnamegegevens van de afnemers, vermeld in paragraaf 1, opgesplitst naargelang het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en kwalitatieve warmtekrachtkoppeling in de totale elektriciteitslevering aan die afnemers.

De VREG kan nadere regels vastleggen betreffende de manier waarop deze metingen dienen te gebeuren en de meetgegevens ervan dienen te worden bezorgd aan de VREG. § 3. De VREG controleert maandelijks, op basis van de gegevens, vermeld in paragraaf 2, of een leverancier het correcte aantal garanties van oorsprong heeft ingeleverd, zoals vermeld in artikel 6.2/3.10 van het Energiebesluit.

Als de leverancier te veel garanties van oorsprong heeft ingeleverd wordt het overschot overgedragen naar de volgende maand als deze garanties van oorsprong in die maand nog niet vervallen.

Als de leverancier onvoldoende garanties van oorsprong heeft ingeleverd, brengt de VREG de betrokken leverancier daarvan op de hoogte. De leverancier kan dan alsnog binnen tien werkdagen extra garanties van oorsprong inleveren.

Art. 6.2/3.15. De VREG biedt op haar website aan afnemers van elektriciteit de mogelijkheid aan om te controleren of, en in welke mate, hun leverancier hun elektriciteit heeft geleverd die werd opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en kwalitatieve warmtekrachtkoppeling. Daarbij wordt uitgegaan van de gegevens van de controle, vermeld in artikel 6.2/3.14. ».

Art. 24.Aan artikel 6.3.2. van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "als vermeld in artikel 6.1.17" vervangen door de zinsnede "als vermeld in artikel 7.1/1.2 van het Energiedecreet van 8 mei 2009; 2° in het tweede lid wordt de zinsnede "als vermeld in artikel 6.2.13" vervangen door de zinsnede "als vermeld in artikel 7.1/1.2 van het Energiedecreet van 8 mei 2009. ».

Art. 25.In artikel 6.4.1/1, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt punt 8° vervangen door wat volgt : « 8° een premie van 550 euro per vierkante meter apertuuroppervlakte van nieuw geplaatste thermische zonnecollectoren die voor de productie van sanitair warm water worden gebruikt, met een maximum van 2750 euro per woning of wooneenheid en begrensd tot 50% van de investeringskosten vermeld op de betreffende facturen; ».

Art. 26.In artikel 6.4.1/4 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door : « § 1. Voor beschermde afnemers worden de premies evenals de maxima, vermeld in artikel 6.4.1/1 en 6.4.1/2, 2° met 50 % verhoogd, en de premies, evenals de maxima, vermeld in artikel 6.4.1/3, met 20 % verhoogd. »

Art. 27.In artikel 6.4.1/5, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt punt 8° vervangen door wat volgt : « 8° een premie van 200 euro per vierkante meter apertuuroppervlakte van nieuw geplaatste thermische zonnecollectoren die voor de productie van sanitair warm water worden gebruikt, met een maximum van 10000 euro per geplaatste installatie en begrensd tot 50% van de investeringskosten vermeld op de betreffende facturen; ».

Art. 28.In artikel 6.4.13, § 1, van hetzelfde besluit wordt een derde en vierde lid toegevoegd die luiden als volgt : Voor windenergieprojecten die een nieuwe offerte voor netaansluiting aanvragen na 19 oktober 2012 worden de kosten die ten laste gelegd worden van de netbeheerder, beperkt tot een maximum van 56.000 € /MW. Eventuele kosten boven dit plafond zijn in afwijking van het vorige lid, eveneens ten laste van de aanvrager. Het plafond wordt voor het eerst in 2014 en vervolgens om de twee jaar geëvalueerd rekening houdend met de indicatieve subdoelstellingen voor windenergie, zoals bepaald in uitvoering van het Energiedecreet, artikel 7.1.10, § 2, laatste lid.

De netbeheerder geeft de aanvrager volledig inzicht in de ligging van het meest aangewezen aansluitingspunt, de berekening van de vermelde kosten en de uitvoeringstermijn van de aansluiting. »

Art. 29.Artikel 6.4.24 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 30.Aan artikel 10.1.1 van hetzelfde besluit wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. Elke beheerder van een elektriciteitsdistributienet, de beheerder van een gesloten distributienet, de beheerder van het plaatselijk vervoernet van elektriciteit en de beheerder van het transmissienet bezorgt voor 10januari van elk jaar aan het Vlaams Energieagentschap een lijst van hernieuwbare-energie-installaties en warmtekrachtinstallaties, aangesloten op diens net en bij de vermelde beheerders aangemeld, met voor elk injectie- of afnamepunt, per 31 december van het voorgaande kalenderjaar, de volgende gegevens : 1° de naam van de injecteerder of afnemer;2° het adres van het afname- en injectiepunt en in voorkomend geval, de EAN-code per afname- en injectiepunt.»

Art. 31.In artikel 10.1.3 van hetzelfde besluit worden de woorden « 1 mei » wordt vervangen door « 1 februari de gegevens inzake de toekenning van certificaten voor de installatie, ».

Art. 32.In artikel 10.1.4 van hetzelfde besluit worden de woorden "1 mei" vervangen door "1 februari de gegevens inzake de toekenning van certificaten voor de installatie,".

Art. 33.In artikel 10.1.5 van hetzelfde besluit wordt de datum "1 mei" wordt vervangen door de datum "1 februari".

Art. 34.Aan titel XII, hoofdstuk III worden een artikel 12.3.2 tot 12.3.4 toegevoegd, die luiden als volgt : « Art. 12.3.2. § 1. In afwijking van artikel 6.1.7, tweede lid en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 7.1.1, § 1, tweede lid van het Energiedecreet van 8 mei 2009, worden voor installaties met een startdatum voor 1 januari 2013 de groenestroomcertificaten maandelijks toegekend per schijf van 1000 kWh opgewekte elektriciteit. Het resterende aantal kWh wordt overgedragen naar de volgende maand.

In afwijking van het eerste lid wordt deze periode verlengd wanneer aan de voorwaarden van artikel 7.1.1, § 1 derde lid van het Energiedecreet van 8 mei 2009 is voldaan. Het Vlaams Energieagentschap bepaalt in dat geval de periode nodig om het aantal groenestroomcertificaten te ontvangen dat overeenkomt met het aantal groenestroomcertificaten toe te kennen volgens het aantal vollasturen dat voor de betreffende projectcategorie en overeenstemmend met het initieel geïnstalleerde nominaal vermogen uit hernieuwbare energiebronnen werd gehanteerd voor de berekening van de onrendabele top. Indien het betreffende project niet behoort tot een categorie waarvoor reeds een onrendabele top werd berekend, bepaalt het Vlaams Energieagentschap het referentie aantal vollasturen op basis van het aantal werkelijke vollasturen van de installaties behorend tot die categorietijdens de voorgaande 5 kalenderjaren. § 2. Onder de voorwaarden, vermeld in artikel 7.1.1, § 1, vierde lid van het Energiedecreet van 8 mei 2009 kan een eigenaar van een productie-installatie of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daartoe door hem werd aangewezen voor het verstrijken van de termijn, vermeld in § 1, bijhet Vlaams Energieagentschap tweemaal een aanvraag indienen tot verlenging van de periode, vermeld in § 1, met maximaal vijf jaar per aanvraag. Hij bewijst daarbij voor elke bijkomende termijn dat aan alle voorwaarden, vermeld in artikel 7.1.1, § 1, vierde lid van het Energiedecreet van 8 mei 2009, is voldaan. De bijkomende investeringen komen enkel in aanmerking voor zover de uitgaven gebeurd zijn voor 1 januari 2013.

Het aantal groenestroomcertificaten dat maandelijks door de VREG wordt toegekend wordt berekend door de vermenigvuldiging van de opgewekte elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, uitgedrukt in MWh, en de conform artikel 6.2/1.7 voor die installatie vastgestelde bandingfactor, en dit vervolgens op te tellen bij het eventuele overschot van de voorgaande maand. Het resultaat wordt naar beneden afgerond tot een geheel getal. Dit geheel getal is het aantal groenestroomcertificaten dat wordt toegekend. Het overschot, in MWh, bekomen door de afronding van het resultaat van deze berekening tot een geheel aantal MWh, wordt overgedragen naar de volgende maand. § 3. De minister kan nadere regels bepalen betreffende de vorm en inhoud van de aanvraag tot verlenging van de termijn, vermeld in § 1 en § 2, door een eigenaar van een productie-installatie of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daartoe door hem werd aangewezen.

Art. 12.3.3 In afwijking van artikel 6.2.7, tweede lid en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 7.1.2, § 1, tweede lid van het Energiedecreet van 8 mei 2009, worden voor installaties of een ingrijpende wijziging met een startdatum voor 1 januari 2013 de warmtekrachtcertificaten maandelijks toegekend per schijf van 1000 kWh primaire energiebesparing, gerealiseerd door gebruik te maken van een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie ten opzichte van referentie-installaties. Het resterende aantal kWh primaire energiebesparing wordt overgedragen naar de volgende maand.

Voor de productiemaanden die meer dan vier jaar na de indienstneming of ingrijpende wijziging van de warmtekrachtinstallatie vallen, worden voor X % van de warmtekrachtbesparing in de betreffende maand certificaten toegekend die aanvaardbaar zijn voor de certificatenverplichting, en voor (100-X)% van de warmtekrachtbesparing certificaten die niet aanvaardbaar zijn voor de certificatenverplichting.

X wordt berekend volgens de volgende formule : X = 100 * (RPE - 0,2 (T-48)) / RPE, waarbij : 1° RPE : de relatieve primaire energiebesparing, uitgedrukt in procenteenheden, en berekend op basis van de meest recente gegevens die bekend zijn bij de aanvraag of die bekend zijn na een controle;2° T : de periode tussen de datum van indienstneming en de productiemaand, vermeld op het warmtekrachtcertificaat, uitgedrukt in maanden. Art. 12.3.4 De eerste bandingfactoren voor de representatieve categorieën, vermeld in artikel 6.2/1.2. en 6.2/1.4, zijn allenvoor het eerst vastgesteld op uiterlijk 1 april 2013 en treden in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. ».

In afwijking van het eerste lid wordt zolang er voor dergelijke representatieve categorieën, conform de procedure vermeld in artikel 6.2/1.5 en 6.2/1.6 nog geen eerste badingfactor is vastgelegd, de bandingfactor gelijkgesteld aan de minimumsteun die geldt op 31 december 2012, gedeeld door respectievelijk 97 voor de representatieve categorie, vermeld in 6.2/1.2 en 35 voor de representatieve categorie, vermeld in artikel 6.2/1.4. Die bandingfactor kan echter nooit meer dan 1 bedragen. ».

Hoofdstuk II. - Wijzigingen aan de bijlagen bij het Energiebesluit van 19 november 2010

Art. 35.In Bijlage I, b) van hetzelfde besluit wordt zowel in de formule als in de verklaring van de termen, de term "BPE" telkens vervangen door de term"RPE".

Art. 36.In hetzelfde besluit wordt een bijlage III/1 tot III/4 ingevoegd, die bij dit besluit zijn gevoegd als bijlage 1 tot bijlage 4.

Hoofdstuk III. - Slotbepalingen

Art. 37.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013 met uitzondering van artikel 1, 1° tot 4° en 6°, artikel 21, artikel 34 en artikel 36 die in werking treden op de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en artikel 1, 5° dat in werking treedt op 1 januari 2014.

De bepalingen van artikel 6, 3° en artikel 8, 7° worden voor het eerst toegepast op de aanvragen tot toekenning van groenestroomcertificaten, die overeenkomstig artikel 3, 3° ingediend worden bij de beheerder van het net waarop de installatie is aangesloten. » Artikel 25 en 27 zijn van toepassing op alle zonnecollectoren met eindfactuurdatum vanaf 1 januari 2013 of, indien de bestelling dateert van voor 1 januari 2013, op zonnecollectoren met eindfactuurdatum vanaf 1 maart 2013 of betaling vanaf 1 maart 2013.

Art. 38.De Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 21 december 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, Fr. VAN DEN BOSSCHE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^