gepubliceerd op 23 februari 2010
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
20 NOVEMBER 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
De Vlaamse Regering, Gelet op de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, artikel 3, § 1;
Gelet op de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder, artikel 1, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 21 december 1998;
Gelet op het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, artikel 3, § 1;
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, artikel 3, 5, § 1, en artikel 20, § 1, eerste lid, vervangen bij het decreet van 22 december 1993;
Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 10.2.4, § 5 ingevoegd bij decreet van 24 december 2004;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 18 september 2009 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning met het oog op de afstemming van de milieuvergunningsprocedure met de procedure voor de stedenbouwkundige vergunning;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 3 juni 2009;
Gelet op advies 47.274/3 van de Raad van State, gegeven op 27 oktober 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de bijlagen van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning
Artikel 1.In bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° rubriek 2.3.8 wordt vervangen door wat volgt :
2.3.8.
Installaties voor de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen, met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag, in de zin van de bijlage II A bij EG-richtlijn 75/442/EEG en in de zin van EG-richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie, namelijk : (er kan een overlapping zijn met andere deelrubrieken van rubriek 2.3)
D1 Storten op of in de bodem (bv. - op een vuilstortplaats)
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D2 Uitrijden (bv. - biodegradatie van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem)
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D3 Injectie in de diepe ondergrond (bv. - injectie van verpompbare afvalstoffen in putten, zoutkoepels of natuurlijk gevormde holten)
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D4 Opslag in waterbekkens (bv. - het lozen van vloeibaar of slibachtig afval in putten, vijvers of lagunen)
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D5 Verwijderen op speciaal ingerichte locaties (bv. - in afzonderlijke beklede, afgedekte cellen die onderling en van de omgeving afgeschermd zijn)
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D6 Lozen in wateren, behalve zeeën en oceanen;
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D7 Verwijderen in zeeën en oceanen, inclusief inbrengen in de bodem
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D8 Biologische behandeling op een niet elders in dit artikel aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de methodes, vermeld in D1 tot en met D12
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D9 Fysisch-chemische behandeling op een niet elders in dit artikel aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de methodes, vermeld in D1 tot en met D12 (bv. - verdampen, drogen, calcineren)
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D10 Verbranding op het land
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D11 Verbranding op zee
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D12 Permanente opslag (bv. - plaatsen van houders in mijnen)
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D13 Vermengen vóór een van de handelingen, vermeld in D1 tot en met D12;
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D14 Herverpakken vóór een van de handelingen, vermeld in D1 tot en met D13
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D15 Opslag in afwachting van een van de behandelingen, vermeld in D1 tot en met D14 (met uitsluiting van voorlopige opslag die voorafgaat aan inzameling op de plaats van productie)
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
D16 Installaties voor de verwijdering van afgewerkte olie (EG-richtlijn 75/439/EEG van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie)
1
N,G,O,X
B
E
J,R
B
2° in rubriek 9.4.1, d, worden de woorden « rubriek 9.3.2. » vervangen door de woorden « rubriek 9.4.1. »; 3° in rubriek 16.4 worden de woorden « Inrichtingen voor het niet-huishoudelijk vullen van verplaatsbare recipiënten, met inbegrip van de LPG-stations met : » vervangen door de woorden « Inrichtingen voor het niet-huishoudelijk vullen van verplaatsbare recipiënten en voor de bevoorrading van motorvoertuigen, met uitzondering van deze bedoeld in rubriek 16.9, met : »; 4° in rubriek 32.8.1 worden na de woorden « scholen en dergelijke » de woorden «, voor zover ze bestaan uit een vaste constructie » toegevoegd; 5° in rubriek 45.17 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1°, 2°, 3°, 4° en 5° worden de woorden « per jaar of meer » vervangen door de woorden « of meer per jaar »;2° in punt 6° wordt het woord « per » vervangen door de woorden « of meer per jaar »;3° in punt 7° worden de woorden « per dag of meer » vervangen door de woorden « of meer per dag ».
Art. 2.In bijlage 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005, in bijlage 8bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005, in bijlage 8ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 18 september 2009, in bijlage 10 van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005, in bijlage 10bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005, in bijlage 10ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 18 september 2009, wordt de ondertekeningsformule « De Burgemeester » telkens vervangen door de ondertekeningsformule. « De Burgemeester, De gemeentesecretaris, » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
Art. 3.In artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in definities dieren (hoofdstukken 5.9 en 5.28), wordt de definitie « - « honden » : inheemse en uitheemse honden die gespeend zijn) » vervangen door de definitie - « honden » : inheemse en uitheemse honden vanaf een leeftijd van 6 maanden; » 2° aan definities gassen (hoofdstuk 5.16), worden de volgende definities toegevoegd : « - « LPG-station » : publiek toegankelijke verdeelinstallatie voor de bevoorrading van motorvoertuigen met vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG); - « kwetsbare locatie » : een locatie waar veel personen verblijven of kunnen verblijven, inzonderheid scholen, ziekenhuizen, bejaardentehuizen en gelijkaardige risicogroepen; - « potentiële woning » : een woning die volgens de regelgeving inzake ruimtelijke ordening op een onbebouwd bouwperceel kan worden gebouwd. »; 3° aan definities koelinstallaties wordt de volgende definitie toegevoegd : « - « een bevoegde deskundige » : een bevoegde deskundige als vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, is een persoon die voldoet aan minstens één van de volgende voorwaarden : 1° een certificaat, vermeld in artikel 14, § 1, 1° en 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici, behaald hebben;2° een bachelor in de elektromechanica, afstudeerrichting klimatisering behaald hebben;3° een diploma van het secundair onderwijs in koel- en warmtetechnieken, industriële koeltechnieken of koeltechnische installaties behaald hebben;4° een van de volgende door de Vlaamse overheid erkende getuigschriften behaald hebben : a) een getuigschrift van technicus klimaatbeheersing - airconditioning;b) een getuigschrift van installateur airco- en warmtepompen;c) een getuigschrift van koeltechnicus;d) een modulegetuigschrift airco;5° in het volwassenenonderwijs het diploma van koeltechnieker, het certificaat van aircotechnicus of het certificaat van koeltechnicus behaald hebben;6° onderdaan zijn van een EU-lidstaat en in het bezit zijn van de kwalificatie of erkenning die in het andere gewest of in de andere EU-lidstaat verplicht wordt gesteld voor de keuring van airconditioningsystemen zoals bedoeld in artikel 9 en 10 van de richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen;7° minstens drie jaar aantoonbare ervaring hebben inzake onderhoud en afregelaspecten van airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW.».
De definitie van bevoegd deskundige voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestaties van gebouwen 4° in definities zwembaden (afdeling 5.32.9), onder de definities ontspanningsinrichtingen (hoofdstuk 5.32), worden de woorden « « baden » : a) zwem-, instructie-, stoei- en relaxatiebaden en hot whirl-pools » vervangen door de woorden « « vaste baden » : a) zwem-, instructie- en stoeibaden ».
Art. 4.In artikel 1.3.4.2, 2°, en artikel 1.3.4.3, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt het woord « Interregionale » telkens vervangen door het woord « Intergewestelijke ».
Art. 5.Aan artikel 2.2.4.4.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008, worden een paragraaf 8 en een paragraaf 9 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 8. De geluidsactieprogramma's en elke wijziging en herziening ervan worden als volgt opgesteld : 1° het ontwerp van geluidsplanning en geluidsactieprogramma's worden door de Vlaamse minister na kennisgeving aan de Vlaamse Regering bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en voor een termijn van een maand ter inzage gelegd bij het bestuur.Gedurende deze termijn kan iedereen bezwaren of opmerkingen schriftelijk ter kennis brengen van het bestuur; 2° tegelijkertijd met de bekendmaking ervan wordt het ontwerp bezorgd aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, die een met redenen omkleed advies uitbrengen binnen een vervaltermijn van een maand na ontvangst van het ontwerp. Deze adviezen zijn niet bindend; 3° de geluidsplanning en geluidsactieprogramma's worden vastgesteld door de Vlaamse Regering, rekening houdend met de gegeven adviezen en met de ingediende bezwaren of opmerkingen.Wanneer de regering het door de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen of de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen uitgebrachte advies niet volgt, hetzij geheel of gedeeltelijk, dan verantwoordt ze dit in een verslag, gevoegd bij de in punt 4 bedoelde bekendmaking; 4° de geluidsplanning en geluidsactieprogramma's worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en liggen met het oog op een degelijke informering, ter inzage bij het bestuur. § 9. Dit artikel voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai. »
Art. 6.Afdeling 4.1.11 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en 16 januari 2009, wordt vervangen door wat volgt : « Afdeling 4.1.11. - Gebruik van gevaarlijke stoffen (verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie) Art. 4.1.11.1. Overeenkomstig artikel 67 van de Verordening (EG) nr. 1907/2006 mag een stof als zodanig of in een preparaat of voorwerp waarvoor in bijlage XVII van de Verordening (EG) nr. 1907/2006 een beperking is opgenomen, niet worden vervaardigd of worden gebruikt tenzij aan de voorwaarden van die beperking wordt voldaan. Dit geldt niet voor de vervaardiging en het gebruik van een stof bij wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling. In bijlage XVII wordt bepaald wanneer de beperking niet van toepassing is op onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procedés en wordt de vrijgestelde maximum hoeveelheid gespecificeerd.
Art. 4.1.11.2. Overeenkomstig artikel 56 van de Verordening (EG) nr. 1907/2006 mag een fabrikant, importeur of downstreamgebruiker een in bijlage XIV van de Verordening (EG) nr. 1907/2006 opgenomen stof niet voor een bepaald gebruik gebruiken, tenzij voldaan is aan de bepalingen gesteld in artikel 56 van deze Verordening. »
Art. 7.In artikel 4.2.5.4.1, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen de woorden « debietsevenredige 24-uurmonsters » en de woorden « genomen op vaste plaatsen » worden de woorden « of tijdsevenredige 24-uurmonsters » ingevoegd;2° tussen de woorden « de behandelingsinstallatie » en de woorden « de registratie » wordt de zin « Bij gebruik van tijdsevenredige monsters wordt een monsternamepauze van maximaal 10 minuten gehanteerd.» ingevoegd.
Art. 8.In artikel 4.2.5.4.1, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, worden de woorden « debietsevenredige 24-uurmonsters » vervangen door de woorden « debiets- of tijdsevenredige 24-uurmonsters ».
Art. 9.Het opschrift van subafdeling 4.2.8.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Subafdeling 4.2.8.1. Lozing van huishoudelijk afvalwater in het individueel te optimaliseren buitengebied of het collectief te optimaliseren buitengebied ».
Art. 10.Artikel 4.2.8.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 4.2.8.1.1. § 1. In een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld, luiden de algemene voorwaarden voor de lozing van huishoudelijk afvalwater gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied of het collectief te optimaliseren buitengebied als volgt : 1° het te lozen afvalwater dat in zodanige hoeveelheden pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet, moet ontsmet worden;2° de pH van het geloosde water mag niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5 bedragen;3° het biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20 °C van het geloosde water mag volgende waarde niet overschrijden : 25 milligram zuurstofverbruik per liter 4° in het geloosde afvalwater mag het volgende gehalte niet overschreden worden : 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen;5° bovendien mag het geloosde afvalwater geen stoffen bevatten van bijlage 2C in concentraties die hoger zijn dan 10 keer de milieukwaliteitsnormen van toepassing voor de uiteindelijk ontvangende waterloop, noch alle andere stoffen, met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, voor de flora of fauna;6° een representatief monster van het geloosde afvalwater mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden;in geval van twijfel, kan dit vastgesteld worden door het monster over te gieten in een schei-trechter en door vervolgens na te gaan of twee fasen gescheiden kunnen worden 7° de installatie moet lekvrij zijn, structureel stabiel, duurzaam en corrosiebestendig. § 2. Voor lozingen gelegen in een individueel te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1 te zijn voldaan indien het water minstens wordt gezuiverd door middel van een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater, waarvan de capaciteit is afgestemd op het aangesloten IE. Het verwijderingspercentage van deze individuele behandelingsinstallatie bedraagt minimaal 90 % voor biochemisch zuurstofverbruik en minimaal 70 % voor zwevende stoffen. § 3. De inrichtingen gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied waarvoor een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend voor het bouwen of herbouwen van een gebouw na de vaststelling van het definitief zoneringsplan, moeten onmiddellijk aan paragraaf 1 en 2 van dit artikel voldoen.
Voor de inrichtingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen of herbouwen van een gebouw wordt verleend voor de vaststelling van het definitief zoneringsplan, gaan de voorwaarden van deze subafdeling die in strengere zin afwijken van de situatie zoals die bestond voor de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan, in voege ten laatste op 22 december 2015, tenzij anders vermeld in het uitvoeringsplan. Evenwel wordt geacht dat in dit geval met een bestaande individuele behandelingsinstallatie wordt voldaan aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1. § 4. Voor lozingen in het collectief te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, te zijn voldaan indien het afvalwater minstens gezuiverd wordt door middel van een individuele voorbehandelingsinstallatie, die conform de code van goede praktijk gebouwd en uitgebaat is. § 5. Indien het collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in het collectief geoptimaliseerde buitengebied, is de noodzaak tot afkoppeling van de bestaande individuele voorbehandelingsinstallatie in het veranderde gedeelte afhankelijk van de afwateringssituatie en/of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie. § 6. Indien het collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in het collectief geoptimaliseerde buitengebied moeten de bestaande individuele behandelingsinstallaties voor afvalwater in het veranderde gedeelte afgekoppeld worden. »
Art. 11.Het opschrift van subafdeling 4.2.8.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Subafdeling 4.2.8.2. - Lozing van huishoudelijk afvalwater in het centrale gebied of het collectief geoptimaliseerde buitengebied ».
Art. 12.In artikel 4.2.8.2.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « het centrale gebied, het collectief geoptimaliseerde buitengebied of het collectief te optimaliseren buitengebied » vervangen door de woorden « het centrale gebied of het collectief geoptimaliseerde buitengebied »;2° paragraaf 3 en 4 worden opgeheven.
Art. 13.Artikel 4.2.8.4.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, wordt opgeheven.
Art. 14.Artikel 4.3.2.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 4.3.2.1. Onverminderd de bijzondere voorwaarden die in de milieuvergunning kunnen worden opgelegd, zijn de volgende voorwaarden van toepassing op de indirecte lozing van bedrijfsafvalwater in grondwater, zoals vermeld in de subrubrieken 52.1.1, 2°, en 52.2, 2°, van de indelingslijst : 1° elke lozingsmethode waarbij het afvalwater rechtstreeks in de bodem of in een grondwaterlaag wordt geïnjecteerd, is verboden; 2° elke lozing van afvalstoffen, zoals afvalolie, verfresten, e.d., is ten strengste verboden; 3° de indirecte lozing moet gebeuren via een besterfput die aan de volgende voorwaarden voldoet : a) een maximale diepte van 10 m onder het maaiveld;b) zich bevinden op een afstand van ten minste : 1° 75 m van een oppervlaktewater;2° 75 m van elke open kunstmatige afvoerweg voor hemelwater;3° 200 m van een grondwaterwinning;4° 200 m van elke bron van drinkwater, thermaalwater of mineraalwater;c) geen overloop hebben;d) voorzien zijn van een gemakkelijk en veilig bereikbare opening die toelaat monsters te nemen van de materie die zich in de besterfput bevindt; 4° met betrekking tot de afgevoerde afvalwaters gelden voor de respectieve parameters als emissiegrenswaarden, de richtwaarden als bedoeld in artikel 2.4.1.1; deze emissiegrenswaarden zijn absolute waarden die op elk ogenblik moeten worden nageleefd; in de milieuvergunning kunnen in functie van de milieukwaliteitsnormen, vastgesteld in artikel 2.4.1.1 en 2.4.2.1, strengere emissiegrenswaarden worden vastgesteld; in de milieuvergunning kunnen daarenboven beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de maximum debieten die per uur, per dag, per maand of per jaar naar de besterfput, vermeld in punt 3°, mogen worden afgevoerd; 5° de indirecte lozing in grondwater van bedrijfsafvalwater dat stoffen van lijst II van bijlage 2B van titel I van het VLAREM bevat, is verboden als de openbare weg van openbare riolering is voorzien of als het gezuiverde afvalwater, rekening houdend met de afstandsregels, vermeld in punt 3°, b), in een gewoon oppervlaktewater of overeenkomstig artikel 4.2.1.3 in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater geloosd kan worden. »
Art. 15.Artikel 4.3.3.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 18 november 2003 en 9 mei 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 4.3.3.1. Onverminderd de bijzondere voorwaarden die in de milieuvergunning kunnen worden opgelegd, zijn de volgende voorwaarden van toepassing op de indirecte lozing van normaal huisafvalwater in grondwater, zoals vermeld in de subrubriek 52.1.1, 1°, en 52.2, 1°, van de indelingslijst : 1° elke lozingsmethode waarbij het afvalwater rechtstreeks in de bodem of in een grondwaterlaag wordt geïnjecteerd, is verboden;2° alleen de lozing van huishoudelijk afvalwater is toegestaan;het is verboden hierin afvalstoffen te lozen of te laten toekomen; 3° de indirecte lozing moet gebeuren via een besterfput die aan de volgende voorwaarden voldoet : a) een maximale diepte van 10 m onder het maaiveld;b) zich bevinden op een afstand van ten minste : 1° 50 m van een oppervlaktewater;2° 50 m van elke open kunstmatige afvoerweg voor hemelwater;3° 100 m van een grondwaterwinning;4° 100 m van elke bron van drinkwater, thermaalwater of mineraalwater;c) geen overloop hebben;d) voorzien zijn van een gemakkelijk en veilig bereikbare opening die toelaat monsters te nemen van de materie die zich in de besterfput bevindt; 4° de indirecte lozing in grondwater van huishoudelijk afvalwater is verboden als de openbare weg van openbare riolering is voorzien of als het gezuiverde afvalwater, rekening houdend met de afstandsregels, vermeld in punt 3°, b), in een gewoon oppervlaktewater of overeenkomstig artikel 4.2.1.3 in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater geloosd kan worden; 5° het huishoudelijk afvalwater moet voor het in een besterfput geloosd wordt, behandeld worden volgens de algemene voorwaarden, vermeld in afdeling 4.2.7 en afdeling 4.2.8. »
Art. 16.Aan artikel 4.5.3.1, § 5, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt het woord « dB(A) » toegevoegd.
Art. 17.In artikel 4.5.5.1, § 6, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt tussen de woorden « verminderd met 5 » en de woorden « en voor bestaande inrichtingen » het woord « dB(A) » ingevoegd.
Art. 18.Artikel 5.9.4.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2003 en 19 september 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5.9.4.3. Het is verboden varkenshouderijen te exploiteren, indien zij gelegen zijn : 1° geheel of gedeeltelijk in een waterwingebied en/of een beschermingszone type I, II of III;2° geheel of gedeeltelijk in een gebied ander dan agrarische gebieden. »
Art. 19.Artikel 5.9.4.4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 19 september 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Tussen elke stal en/of opslag van vaste dierlijke mest of mengmest van de inrichting gelegen in agrarisch gebied enerzijds en elk op het gewestplan aangegeven woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan een woongebied met een landelijk karakter en ten opzichte van elk in het bosdecreet van 13 juni 1990 aangegeven bosreservaat anderzijds, moet in functie van het aantal varkens dat in de inrichting wordt gehouden, uitgedrukt in varkenseenheden, en van het overeenkomstig artikel 5.9.4.2 voor de inrichting berekend aantal waarderingspunten, ten minste de volgende afstand bestaan :
Waarderingspunten, toegekend aan de inrichting
Minimale afstand in meter bij volgend aantal varkenseenheden
van 100 tot 500
van 501 tot 1 050
van 1 051 tot 1 575
van 1 576 tot 2 100
van 2 101 tot 2 625
meer dan 2 625
< 50
250
300
350
verbod
verbod
verbod
50 -100
200
225
250
300
350
400
101 - 150
100
150
200
250
300
350
151 - 200
50
100
150
200
250
300
> 200
50
50
100
150
200
300
voor de toepassing van voormelde bepalingen wordt : - één zeug inclusief biggen gelijkgesteld aan 2,5 varkenseenheden; - een ander varken > 10 weken gelijkgesteld aan 1 varkenseenheid. »
Art. 20.Artikel 5.9.4.6, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt opgeheven.
Art. 21.Artikel 5.9.5.3, § 6, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 22.In artikel 5.16.2.1 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Tenzij het met inachtneming van EU-verordening nr. 2037/2000 van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaagafbrekende stoffen anders is vermeld in de milieuvergunning, zijn de productie en het gebruik van de volgende stoffen verboden : 1° chloorfluorkoolstoffen;2° andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen;3° halonen;4° tetrachloorkoolstof;5° 1,1,1-trichloorethaan;6° broomfluorkoolwaterstoffen;7° broomchloormethaan.»
Art. 23.In artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006, wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Het eerste lid voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestaties van gebouwen. »
Art. 24.Het opschrift van afdeling 5.16.4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt vervangen door wat volgt : « Afdeling 5.16.4. Niet-huishoudelijk vullen van verplaatsbare recipiënten en bevoorrading van motorvoertuigen ».
Art. 25.Aan artikel 5.16.4.4.11, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor het bepalen van de veiligheidsafstandregels wordt de volgende werkwijze gevolgd : 1° voor LPG-opslagtanks met een waterinhoud tussen 10 000 en 24 500 liter wordt de veiligheidsafstand bepaald door lineaire interpolatie tussen de waarden die verkregen zijn uit de curves van de LPG-opslagtanks, met de dichtstbijgelegen waterinhouden; 2° voor LPG-opslagtanks met een waterinhoud kleiner dan 10 000 liter worden de curves voor de LPG-opslagtank met een waterinhoud van 10.000 liter gebruikt en wordt de jaaromzet LPG (in ton per jaar) als volgt gecorrigeerd : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bij het lezen van de veiligheidsafstand van de curve wordt rekening gehouden met de gecorrigeerde jaaromzet; 3° voor LPG-opslagtanks met een waterinhoud groter dan 24.500 liter en kleiner dan of gelijk aan 25 000 liter worden de curves voor de LPG-opslagtank met een waterinhoud van 24.500 liter gebruikt; 4° voor LPG-stations met een jaaromzet die kleiner is dan 50 ton/jaar, worden de waarden gebruikt die corresponderen met een jaaromzet van 50 ton/jaar.»
Art. 26.In artikel 5.19.1.4, § 6, eerste lid, van hetzelfde besluit, toegevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt er na de eerste zin een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Met betrekking tot de meetmethode en de evaluatie van de meetresultaten gelden de bepalingen van de meetstrategie voor luchtverontreinigende stoffen, vermeld in afdeling 4.4.4. »
Art. 27.In artikel 5.32.5.2 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 4 opgeheven.
Art. 28.In artikel 5.32.9.2.1, § 3, van hetzelfde besluit wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° Tenzij anders bepaald in de milieuvergunning, wordt het bad volledig omringd door een kade met een minimumbreedte van 1,5 m.»
Art. 29.In artikel 5.32.9.3.1, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 19 september 2008, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° Tenzij anders bepaald in de milieuvergunning, wordt het bad volledig omringd door een kade met een minimumbreedte van 1,5 m. »
Art. 30.In artikel 5.32.9.7.1, § 3, van hetzelfde besluit wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « Tenzij anders bepaald in de milieuvergunning, wordt het bad volledig omringd door een kade met een minimumbreedte van 1,5 m.»
Art. 31.In artikel 5.32.10.6, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord « L 10 » vervangen door het woord « LA10,2h ».
Art. 32.In artikel 5.35.1.2 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 3 opgeheven.
Art. 33.In artikel 5.45.1.4, § 1, van hetzelfde besluit wordt punt 2° opgeheven.
Art. 34.Aan artikel 5bis.15.5.4.3.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 9 mei 2008, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. Voor de lozingen van afvalwater die niet zijn opgenomen in een van de op de zoneringsplannen aangeduide zuiveringszones, gelden - tenzij anders bepaald in de milieuvergunning - de lozingsvoorwaarden die in subafdeling 5bis.15.5.4.3. zijn vastgesteld voor lozingen gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied. »
Art. 35.Artikel 5bis.15.5.4.3.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5bis.15.5.4.3.6. Lozing van huishoudelijk afvalwater in oppervlaktewater en/of in het collectief te optimaliseren buitengebied of het individueel te optimaliseren buitengebied § 1. De algemene voorwaarden voor de lozing van huishoudelijk afvalwater in de gewone oppervlaktewateren van een gemeente waarvoor het definitief gemeentelijk zoneringsplan nog niet is vastgesteld en/of in het collectief te optimaliseren buitengebied of het individueel te optimaliseren buitengebied van een gemeente waarvoor het definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, luiden als volgt : 1° het te lozen afvalwater dat in zodanige hoeveelheden pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet, moet ontsmet worden;2° de pH van het geloosde water mag niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5 bedragen;3° het biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20 °C van het geloosde water mag volgende waarde niet overschrijden : 25 milligram zuurstofverbruik per liter 4° in het geloosde afvalwater mag het volgende gehalte niet overschreden worden : 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen;5° bovendien mag het geloosde afvalwater geen stoffen bevatten van bijlage 2C in concentraties die hoger zijn dan 10 keer de milieukwaliteitsnormen van toepassing voor de uiteindelijk ontvangende waterloop, noch alle andere stoffen, met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, voor de flora of fauna;6° een representatief monster van het geloosde afvalwater mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden;in geval van twijfel, kan dit vastgesteld worden door het monster over te gieten in een schei-trechter en door vervolgens na te gaan of twee fasen gescheiden kunnen worden 7° de installatie moet lekvrij zijn, structureel stabiel, duurzaam en corrosiebestendig. § 2. Voor bestaande lozingen in de gewone oppervlaktewateren in een gemeente waarvoor het definitief gemeentelijk zoneringsplan nog niet is vastgesteld en met een vuilvracht van maximum 20 inwonerequivalenten of afkomstig van uitsluitend voor bewoning dienende gebouwen, wordt geacht aan de voorwaarden onder paragraaf 1 te zijn voldaan indien het water minstens wordt gezuiverd door middel van een septische put of een gelijkwaardige individuele voorbehandelingsinstallatie, gebouwd en uitgebaat overeenkomstig een code van goede praktijk. § 3. Voor lozingen gelegen in een individueel te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1 te zijn voldaan indien het water minstens wordt gezuiverd door middel van een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater, waarvan de capaciteit is afgestemd op het aangesloten IE. Het verwijderingspercentage van deze individuele behandelingsinstallatie bedraagt minimaal 90 % voor biochemisch zuurstofverbruik en minimaal 70 % voor zwevende stoffen. § 4. De inrichtingen gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied waarvoor een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend voor het bouwen of herbouwen van een gebouw na de vaststelling van het definitief zoneringsplan, moeten onmiddellijk aan paragraaf 1 en 3 van dit artikel voldoen.
Voor de inrichtingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen of herbouwen van een gebouw werd verleend voor de vaststelling van het definitief zoneringsplan, gaan de voorwaarden van deze subafdeling die in strengere zin afwijken van de situatie zoals die bestond voor de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan, in voege ten laatste op 22 december 2015, tenzij anders vermeld in het uitvoeringsplan. Evenwel wordt geacht dat in dit geval met een bestaande individuele behandelingsinstallatie wordt voldaan aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1. § 5. Voor lozingen in het collectief te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, te zijn voldaan indien het afvalwater minstens gezuiverd wordt door middel van een individuele voorbehandelingsinstallatie, die conform de code van goede praktijk gebouwd en uitgebaat is. § 6. Indien het collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in het collectief geoptimaliseerde buitengebied, is de noodzaak tot afkoppeling van de bestaande individuele voorbehandelingsinstallatie in het veranderde gedeelte afhankelijk van de afwateringssituatie en/of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie. § 7. Indien het collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in het collectief geoptimaliseerde buitengebied moeten de bestaande individuele behandelingsinstallaties voor afvalwater in het veranderde gedeelte afgekoppeld worden. »
Art. 36.Artikel 5bis.15.5.4.3.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 9 mei 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5bis.15.5.4.3.8. Lozing van huishoudelijk afvalwater in openbare riolering en/of in het centrale gebied of het collectief geoptimaliseerde buitengebied § 1. De lozing van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering, gelegen in zuiveringszone A of B van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk in het centrale gebied of het collectief geoptimaliseerde buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, is toegelaten onder de volgende algemene voorwaarden : 1° het geloosde afvalwater mag noch textielvezels, noch verpakkingsmateriaal in plastiek, noch vaste huishoudelijke afvalstoffen van organische of niet-organische aard bevatten;2° het geloosde afvalwater mag niet bevatten : a) minerale oliën, ontvlambare stoffen en vluchtige solventen;b) andere stoffen extraheerbaar met petroleumether, met een gehalte van hoger dan 0,5 g/l;c) andere stoffen die het rioleringswater giftig of gevaarlijk kunnen maken. § 2. In een zuiveringszone A of B van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk in het centrale gebied of een collectief geoptimaliseerd buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, wordt het huishoudelijk afvalwater bij voorkeur rechtstreeks geloosd in de openbare riolering. Indien de afwateringssituatie of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie dit vereist, kan door het gemeentebestuur opgelegd worden dat het afvalwater via een individuele voorbehandelingsinstallatie moet worden geleid alvorens te lozen in de openbare riolering. § 3. De lozing van huishoudelijk afvalwater in openbare riolering in een zuiveringszone C van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, moet beantwoorden aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5bis.15.5.4.3.6. § 4. Indien een zuiveringszone B geheel of gedeeltelijk overgaat in een zuiveringszone A, is de noodzaak tot afkoppeling van de bestaande individuele voorbehandelingsinstallatie in het veranderde gedeelte afhankelijk van de afwateringssituatie en/of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie. »
Art. 37.Aan artikel 5bis.19.8.4.5.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. Voor de lozingen van afvalwater die niet zijn opgenomen in een van de op de zoneringsplannen aangeduide zuiveringszones, gelden - tenzij anders bepaald in de milieuvergunning - de lozingsvoorwaarden die in deze subafdeling 5bis.19.8.4.5 van dit besluit zijn vastgesteld voor lozingen gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied. »
Art. 38.In artikel 5bis.19.8.4.5.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « , een collectief te optimaliseren buitengebied » geschrapt;2° in paragraaf 2 worden de woorden « een individueel te optimaliseren buitengebied » vervangen door de woorden « een collectief te optimaliseren buitengebied of een individueel te optimaliseren buitengebied ».
Art. 39.Artikel 5bis.19.8.4.5.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5bis.19.8.4.5.6. Lozing van huishoudelijk afvalwater in oppervlaktewater en/of in het collectief te optimaliseren buitengebied of het individueel te optimaliseren buitengebied § 1. De algemene voorwaarden voor de lozing van huishoudelijk afvalwater in de gewone oppervlaktewateren van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld en/of in het collectief te optimaliseren buitengebied of het individueel te optimaliseren buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, luiden als volgt : 1° het te lozen afvalwater dat in zodanige hoeveelheden pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet, moet ontsmet worden;2° de pH van het geloosde water mag niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5 bedragen;3° het biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20 °C van het geloosde water mag volgende waarde niet overschrijden : 25 milligram zuurstofverbruik per liter;4° in het geloosde afvalwater mag het volgende gehalte niet overschreden worden : 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen;5° bovendien mag het geloosde afvalwater geen stoffen bevatten van bijlage 2C in concentraties die hoger zijn dan 10 keer de milieukwaliteitsnormen van toepassing voor de uiteindelijk ontvangende waterloop, noch alle andere stoffen, met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, voor de flora of fauna;6° een representatief monster van het geloosde afvalwater mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden;in geval van twijfel, kan dit vastgesteld worden door het monster over te gieten in een schei-trechter en door vervolgens na te gaan of twee fasen gescheiden kunnen worden; 7° de installatie moet lekvrij zijn, structureel stabiel, duurzaam en corrosiebestendig. § 2. Voor bestaande lozingen in de gewone oppervlaktewateren in een gemeente waarvoor het definitief gemeentelijk zoneringsplan nog niet is vastgesteld en met een vuilvracht van maximum 20 inwonerequivalenten of afkomstig van uitsluitend voor bewoning dienende gebouwen wordt geacht aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, te zijn voldaan indien het water minstens wordt gezuiverd door middel van een septische put of een gelijkwaardige individuele voorbehandelingsinstallatie, gebouwd en uitgebaat overeenkomstig een code van goede praktijk. § 3. Voor lozingen gelegen in een individueel te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1 te zijn voldaan indien het water minstens wordt gezuiverd door middel van een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater, waarvan de capaciteit is afgestemd op het aangesloten IE. Het verwijderingspercentage van deze individuele behandelingsinstallatie bedraagt minimaal 90 % voor biochemisch zuurstofverbruik en minimaal 70 % voor zwevende stoffen. § 4. De inrichtingen gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied waarvoor een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend voor het bouwen of herbouwen van een gebouw na de vaststelling van het definitief zoneringsplan, moeten onmiddellijk aan paragraaf 1 en 3 voldoen.
Voor de inrichtingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen of herbouwen van een gebouw werd verleend voor de vaststelling van het definitief zoneringsplan, gaan de voorwaarden van deze subafdeling die in strengere zin afwijken van de situatie zoals die bestond voor de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan, in voege ten laatste op 22 december 2015, tenzij anders vermeld in het uitvoeringsplan. Evenwel wordt geacht dat in dit geval met een bestaande individuele behandelingsinstallatie wordt voldaan aan de voorwaarden onder paragraaf 1. § 5. Voor lozingen in het collectief te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, te zijn voldaan indien het afvalwater minstens gezuiverd wordt door middel van een individuele voorbehandelingsinstallatie, die conform de code van goede praktijk gebouwd en uitgebaat is. § 6. Indien het collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in het collectief geoptimaliseerde buitengebied, is de noodzaak tot afkoppeling van de bestaande individuele voorbehandelingsinstallatie in het veranderde gedeelte afhankelijk van de afwateringssituatie en/of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie. § 7. Indien het collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in het collectief geoptimaliseerde buitengebied moeten de bestaande individuele behandelingsinstallaties voor afvalwater in het veranderde gedeelte afgekoppeld worden. »
Art. 40.Artikel 5bis.19.8.4.5.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5bis.19.8.4.5.8. Lozing van huishoudelijk afvalwater in openbare riolering en/of in het centrale gebied of het collectief geoptimaliseerde buitengebied § 1. De lozing van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering, gelegen in zuiveringszone A of B van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk in het centrale gebied of het collectief geoptimaliseerde buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, is toegelaten onder volgende algemene voorwaarden : 1° het geloosde afvalwater mag noch textielvezels, noch verpakkingsmateriaal in plastiek, noch vaste huishoudelijke afvalstoffen van organische of niet organische aard bevatten.2° het geloosde afvalwater mag niet bevatten : a) minerale oliën, ontvlambare stoffen en vluchtige solventen;b) andere stoffen extraheerbaar met petroleumether, met een gehalte van hoger dan 0,5 g/l;c) andere stoffen die het rioleringswater giftig of gevaarlijk kunnen maken. § 2. In een zuiveringszone A of B van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk in het centrale gebied of een collectief geoptimaliseerde buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, wordt het huishoudelijk afvalwater bij voorkeur rechtstreeks geloosd in de openbare riolering. Indien de afwateringssituatie of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie dit vereist, kan door het gemeentebestuur opgelegd worden dat het afvalwater via een individuele voorbehandelingsinstallatie moet worden geleid alvorens te lozen in de openbare riolering. § 3. De lozing van huishoudelijk afvalwater in openbare riolering in een zuiveringszone C van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, moet beantwoorden aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5bis.19.8.4.5.6. § 4. Indien een zuiveringszone B geheel of gedeeltelijk overgaat in een zuiveringszone A, is de noodzaak tot afkoppeling van de bestaande individuele voorbehandelingsinstallatie in het veranderde gedeelte afhankelijk van de afwateringssituatie en/of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie. »
Art. 41.In artikel 6.2.2.3.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 en gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden de woorden « wordt geacht aan de voorwaarden onder § 1, 3°en 4° » vervangen door de woorden « wordt geacht aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, »;2° er wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.Als het collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in het collectief geoptimaliseerde buitengebied, moeten de bestaande individuele behandelingsinstallaties voor afvalwater in het veranderde gedeelte afgekoppeld worden. »
Art. 42.In artikel 6.2.2.4.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Voor lozingen gelegen in een individueel te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1 te zijn voldaan indien het water minstens wordt gezuiverd door middel van een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater, waarvan de capaciteit is afgestemd op het aangesloten IE. Het verwijderingspercentage van deze individuele behandelingsinstallatie bedraagt minimaal 90 % voor biochemisch zuurstofverbruik en minimaal 70 % voor zwevende stoffen. »; 2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De inrichtingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend voor het bouwen of herbouwen van een gebouw na de vaststelling van het definitief zoneringsplan, moeten onmiddellijk aan de bepalingen van deze subafdeling voldoen.
Voor de inrichtingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen of herbouwen van een gebouw werd verleend vóór de vaststelling van het definitief zoneringsplan, gaan de voorwaarden van deze subafdeling die in strengere zin afwijken van de situatie zoals die bestond voor de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan, in voege op de datum vastgesteld in het uitvoeringsplan. Evenwel wordt geacht dat in dit geval met een bestaande individuele behandelingsinstallatie wordt voldaan aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1. »
Art. 43.Aan deel 6 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt een hoofdstuk 6.9, bestaande uit artikel 6.9.0.1 tot 6.9.2.2, toegevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK 6.9. - Beheersing van bodem- en grondwaterverontreiniging Art. 6.9.0.1. Dit hoofdstuk is van toepassing op niet ingedeelde lozingen in grondwater, winning van grondwater en boringen. Afdeling 6.9.1. - Winning van grondwater en boringen
Art. 6.9.1.1. Grondwaterwinningen en boringen, met uitzondering van grondwaterwinningen voor handpompen, worden aangelegd, gewijzigd, verbouwd en geëxploiteerd volgens de regels van goed vakmanschap, die opgenomen zijn in de code van goede praktijk voor boren, exploiteren en afsluiten van boorputten voor grondwaterwinning, vermeld in bijlage 5.53.1, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 6.9.1.2. Het boorgat wordt bovenaan afgedicht om verontreiniging van de grondwaterlagen te voorkomen. Het is verboden om verschillende watervoerende lagen met elkaar in verbinding te brengen, zowel via meerdere filters in één boorgat als via de ruimte tussen de boorput en de wand van het boorgat. Het plaatsen van kleistoppen ter hoogte van de scheidende lagen of het cementeren van de ruimte tussen de ingebrachte buizen en de wand van het boorgat is verplicht. Afdeling 6.9.2. - Indirecte lozing in grondwater van huishoudelijk
afvalwater Art. 6.9.2.1. Voor de lozingen van afvalwater die niet zijn opgenomen in een van de op de zoneringsplannen aangeduide zuiveringszones, gelden de lozingsvoorwaarden die in dit besluit zijn vastgesteld voor lozingen in het individueel te optimaliseren buitengebied.
Art. 6.9.2.2. De volgende voorwaarden zijn van toepassing op de indirecte lozing van huishoudelijk afvalwater in grondwater : 1° elke lozingsmethode waarbij het afvalwater rechtstreeks in de bodem of in een grondwaterlaag wordt geïnjecteerd, is verboden;2° alleen de indirecte lozing van huishoudelijk afvalwater is toegestaan.Het is verboden hierin afvalstoffen te lozen of te laten toekomen; 3° de indirecte lozing moet gebeuren via een besterfput die aan de volgende voorwaarden voldoet : a) een maximale diepte van 10 meter onder het maaiveld;b) zich bevinden op een afstand van ten minste : 1° 50 meter van een oppervlaktewater;2° 50 meter van elke open kunstmatige afvoerweg voor hemelwater;3° 100 meter van een grondwaterwinning;4° 100 meter van elke bron van drinkwater, thermaal water of mineraalwater;c) geen overloop hebben;d) voorzien zijn van een gemakkelijk en veilig bereikbare opening die toelaat monsters te nemen van de materie die zich in de besterfput bevindt;4° de indirecte lozing in grondwater van huishoudelijk afvalwater is verboden als de openbare weg van openbare riolering is voorzien of als het gezuiverde afvalwater, rekening houdend met de afstandsregels, vermeld in punt 3°, b), in een gewoon oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater geloosd kan worden; 5° het huishoudelijk afvalwater moet voor het in een besterfput geloosd wordt, behandeld worden volgens de algemene voorwaarden, vermeld in artikel 6.2.1.3, in een gemeente waarvoor het gemeentelijke zoneringsplan nog niet definitief is vastgesteld, of volgens de algemene voorwaarden, vermeld in artikel 6.2.2.3.1 en 6.2.2.4.1, in een gemeente waarvoor het gemeentelijke zoneringsplan definitief is vastgesteld. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de bijlagen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
Art. 44.In bijlage 2.2.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, vervangen bij het besluit de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « Milieukwaliteisnormen » wordt vervangen door het woord « Milieukwaliteitsnormen »;2° het woord « richtwaarden » wordt vervangen door het woord « milieukwaliteitsnormen »;3° het woord « richtwaarde » wordt vervangen door het woord « milieukwaliteitsnorm ».
Art. 45.In artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Voor de controle op de naleving van de emissiegrenswaarden, wordt voor de volgende parameters de referentiemeetmethode met rapportagegrens, precisie en juistheid toegepast zoals hierna aangegeven :
Parameter
Rapportage- grens
Precisie
Juistheid
Referentie- meetmethode
Organoleptische parameters
Kleur
1 Delta(E*ab
20 %
WAC/II/A
Anorganische parameters
Algemene anorganische parameters
temperatuur
0,5 °C
1 °C
WAC/III/A
elektrische geleidbaarheid
10 %
10 %
WAC/III/A
zuurtegraad
0,2 pH- eenheid
0,2 pH- eenheid
WAC/III/A
vlampunt
> 40 °C
20 %
WAC/III/A
debiet
20 %
Elementen
Opm. : tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, wordt hier steeds de totaalconcentratie bedoeld.
arseen
15 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
chroom
10 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
koper
25 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
lood
25 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
nikkel
10 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
zilver
10 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
zink
25 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
cadmium
2 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
kwik
0,25 µg/l
20 %
20 %
WAC/III/B
ijzer
50 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
mangaan
20 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
seleen
5 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
barium
10 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
antimoon
20 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
tin
40 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
aluminium
100 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
kobalt
10 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
molybdeen
20 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
titanium
20 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
cerium
100 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
fosfor
150 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
boor
200 µg/l
20 %
10 %
WAC/III/B
Anionen
chloride
25 mg/l
20 %
10 %
WAC/III/C
sulfaat
25 mg/l
20 %
10 %
WAC/III/C
nitraat
0,5 mg/l (0,1 mg N/l)
20 %
10 %
WAC/III/C
nitriet
0,1 mg/l (0,03 mg N/l)
20 %
10 %
WAC/III/C
orthofosfaat
0,15 mg/l (0,05 mg P/l)
20 %
10 %
WAC/III/C
opgelost fluoride
0,2 mg/l
20 %
10 %
WAC/III/C
totaal anorganisch gebonden fluoride
0,2 mg/l
20 %
20 %
WAC/III/C
vrije cyanide
0,01 mg/l
20 %
10 %
WAC/III/C
sulfiet
0,2 mg/l
20 %
10 %
WAC/III/C
opgelost sulfide
0,2 mg/l
20 %
10 %
WAC/III/C
zuur milieu oplosbare sulfide
0,2 mg/l
20 %
20 %
WAC/III/C
chroom VI
0,01 mg/l
20 %
10 %
WAC/III/C
vrije chloor
0,1 mg/l
20 %
20 %
WAC/III/C
totaal chloor
0,1 mg/l
20 %
20 %
WAC/III/C
Groepsparameters
bezinkbare stoffen
0,1 ml/l
som 20 %
WAC/III/D
zwevende stoffen
2 mg/l
20 %
20 %
WAC/III/D
afmeting zwevende stoffen
WAC/III/D
BZV
3 mg O2/l
som 40 %
WAC/III/D
CZV
7 mg O2/l
30 %
10 %
WAC/III/D
Kjeldahl-stikstof
2 mg/l
20 %
10 %
WAC/III/D
totaal stikstof
2 mg/l
20 %
10 %
WAC/III/D
TON
20 %
10 %
WAC/III/D
totaal cyanide
0,01 mg/l
20 %
10 %
WAC/III/D
TOC
10 mg/l
20 %
10 %
WAC/III/D
Kationen
ammonium
0,25 mg/l (0,2 mg N/l)
20 %
10 %
WAC/III/E
Organische parameters
Fenolen
fenol
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2-chloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
3-chloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
4-chloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
o-cresol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
m-cresol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
p-cresol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,6-dimethylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
o-ethylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,4-dimethylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,5-dimethylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
p-ethylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
m-ethylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
3,5-dimethylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,3-dimethylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
3,4-dimethylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
nonylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
bisfenol A
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,4-dichloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,5-dichloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,3-dichloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,6-dichloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
3,5-dichloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
3,4-dichloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
4-chloor-3-methylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
4-chloor-3,5-dimethylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,3,5-trichloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,4,6-trichloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,4,5-trichloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,3,4-trichloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,3,6-trichloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
3,4,5-trichloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,3,5,6-tetrachloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,3,4,5-tetrachloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,3,4,6-tetrachloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
pentachloorfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2-isopropylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
2,3,5-trimethylfenol
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/001
Monocyclische aromatische koolwaterstoffen (MAK)
BTEXS :
benzeen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
tolueen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
xylenen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
ethylbenzeen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
styreen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
andere :
WAC/IV/A/016
isopropylbenzeen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
propylbenzeen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,3,5-trimethylbenzeen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
tert-butylbenzeen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,2,4-trimethylbenzeen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
sec-butylbenzeen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
p-isopropyltolueen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
n-butylbenzeen
1 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen
naftaleen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002 WAC/IV/A/016
acenaftyleen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
acenafteen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
fluoreen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
fenanthreen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
anthraceen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
fluoranteen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
pyreen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
benzo(a)anthraceen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
chryseen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
benzo(b)fluoranteen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
benzo(k)fluoranteen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
benzo(a)pyreen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
indeno(1,2,3-cd)pyreen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
dibenzo(a,h)anthraceen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
benzo(g,h,i)peryleen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/002
Gechloreerde aromatische amines
o-chlooraniline
m-chlooraniline
p-chlooraniline
2,3-dichlooraniline
2,4-dichlooraniline
2,5-dichlooraniline
2,6-dichlooraniline
3,5-dichlooraniline
3,4-dichlooraniline
Pesticiden
Organochloorpesticiden (OCP)
alpha-hexachloorcyclohexaan (alpha-HCH)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
ss-hexachloorcyclohexaan (ss-HCH)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
gamma-hexachloorcyclohexaan (gamma-HCH, lindaan)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
delta-hexachloorcyclohexaan (delta-HCH)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
aldrin
400 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
isodrin
400 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
dieldrin
400 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
endrin
1000 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
telodrin
400 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
hexachloorbenzeen (HCB)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
heptachloor
500 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
heptachloorepoxide
400 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
alpha-endosulfan
400 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
ss-endosulfan
400 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
endosulfansulfaat
400 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
trans-chloordaan
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
cis-chloordaan
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
o,p'-DDD
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
o,p'-DDT
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
o,p'-DDE
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
p,p'-DDD
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
p,p'-DDT
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
p,p'-DDE
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
2,3,5,6-tetrachloornitrobenzeen (tecnazene)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
pentachloornitrobenzeen (quintozene)
400 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
methoxychlor
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/028
Organofosforpesticiden (OPP)
azinfos-ethyl
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
azinfos-methyl
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
bromophos
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
bromophos-ethyl
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
chlorfenvinphos
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
chlorpyrifos
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
chlorpyrifos-methyl
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
diazinon
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
dichloorvos
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
dimethoaat
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
ethoprofos
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
fenitrothion
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
fenthion
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
fonofos
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
malathion
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
methidathion
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
mevinfos
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
parathion-ethyl
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
parathion-methyl
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
pirimiphos-methyl
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
terbufos
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/028
Stikstofpesticiden
triazinetype herbiciden
atrazine
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/027 WAC/IV/A/028
cyanazine
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/027 WAC/IV/A/028
desethylatrazine
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/027 WAC/IV/A/028
desisopropylatrazine
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/027
hexazinone
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/027 WAC/IV/A/028
prometryn
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/027 WAC/IV/A/028
propazine
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/027 WAC/IV/A/028
sebutylazine
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/027 WAC/IV/A/028
simazine
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/027 WAC/IV/A/028
terbutryn
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/027 WAC/IV/A/028
terbutylazine
50 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/010 WAC/IV/A/027 WAC/IV/A/028
uronen (fenylurea) en anilides
alachlor
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
chloortoluron
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
diuron
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
isoproturon
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
linuron
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
metabenzthiazuron
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
metabromuron
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
metazachlor
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
metolachlor
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
metoxuron
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
monolinuron
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
Andere stikstofpesticiden
chloridazon (pyrazon)
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
trifluralin
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/028
Zure herbiciden
(2,4,5-trichloorfenoxy) azijnzuur (2,4,5-T)
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
(2,4-dichloorfenoxy) azijnzuur (2,4-D)
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
2,4-DB4-(2,4-dichloorfenoxy) butaanzuur (2,4-DB)
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
bentazon
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
dichlorprop
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
fenoprop (2,4-TP)
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
fluroxypyr
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
MCPA
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
MCPB
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
mecoprop (MCPP)
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/027
Polychloorbifenylen (PCB)
PCB 28
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
PCB 52
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
PCB 101
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
PCB 118
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
PCB 138
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
PCB 153
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
PCB 180
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
Polychloorterfenylen (PCT)
Vluchtige organische halogeenverbindingen
dichloordifluormethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
chloormethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
vinylchloride
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
broommethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
chloorethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
trichloorfluormethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,1-dichlooretheen
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
dichloormethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,2-dichlooretheen,trans
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,1-dichloorethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
2,2-dichloorpropaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,2-dichlooretheen,cis
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
broomchloormethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
chloroform
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,1,1-trichloorethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,1-dichloorpropeen
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
koolstoftetrachloride
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,2-dichloorethaan (EDC)
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
trichloorethyleen (TRI)
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,2-dichloorpropaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
dibroommethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
broomdichloormethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,3-dichloorpropeen, cis
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,3-dichloorpropeen, trans
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,1,2-trichloorethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
tetrachlooretheen (PER)
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,3-dichloorpropaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
dibroomchloormethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,2-dibroomethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
chloorbenzeen
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,1,1,2-tetrachloorethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
bromoform
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,1,2,2-tetrachloorethaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
broombenzeen
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,2,3-trichloorpropaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
2-chloortolueen
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
4-chloortolueen
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,3-dichloorbenzeen
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,4-dichloorbenzeen
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,2-dichloorbenzeen
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
1,2-dibroom-3-chloorpropaan
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/016
Matig vluchtige organische halogeenverbindingen
hexachloorethaan
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
1,3,5-trichloorbenzeen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
1,2,4-trichloorbenzeen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/016
1,2,3-trichloorbenzeen
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/016
hexachloorbutadieen (HCBD)
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015 WAC/IV/A/016
1,2,3,5-tetrachloorbenzeen
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
1,2,4,5-tetrachloorbenzeen
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
1,2,3,4-tetrachloorbenzeen
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
2-chloornaftaleen
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
1-chloornaftaleen
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
pentachloorbenzeen
200 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/015
Anionische oppervlakteactieve stoffen
alkylbenzeensulfonaten (LAS en ABS) : C10-C14
40 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/020
alkylsulfaten (AS) : C10-C18
20 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/020
alkylethersulfaten (AES) : C10-C15, nEO met n = 1-4
60 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/020
alpha-olefinesulfonaten (AOS) : C12-C18
80 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/020
Niet-ionogene oppervlakteactieve stoffen
alcoholethoxylaten (AE)
20 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/021
alkylfenolethoxylaten (APE)
20 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/021
vetzuuresterethoxylaten (FAE)
20 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/021
Kationische oppervlakteactieve stoffen (indiv.)
10 µg/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/022
Organofluorverbindingen
nonafluorpentaanzuur (PFPA)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
undecafluorhexaanzuur (PFHxA)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
tridecafluorheptaanzuur (FHpA)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
pentadecafluoroctaanzuur (PFOA)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
heptadecafluornonaanzuur (PFNA)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
nonadecafluordecaanzuur (PFDA)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
perfluorundecaanzuur (PFUnA)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
perfluordodecaanzuur (PFDoA)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
nonafluorbutaansulfonzuur (PFBS)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
tridecafluorhexaansulfon-zuur (PFHxS)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
heptadecafluoroctaansulfon-zuur (PFOS)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
perfluordecaansulfonzuur (PFDS)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
perfluoroctaansulfonamide (PFOSA)
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/025
Gebromeerde brandvertragers
BDE-28
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/030
BDE-47
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/030
BDE-99
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/030
BDE-100
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/030
BDE-153
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/030
BDE-154
20 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/030
BDE-209
1000 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/030
HBCD
100 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/030
DBDPE
1000 ng/l
25 %
25 %
WAC/IV/A/030
Petroleumetherextraheerbare stoffen
10 mg/l
25 %
25 %
WAC/IV/B/005
Extraheerbare organische halogeenverbindingen (EOX)
5 g Cl/l
25 %
25 %
WAC/IV/B/010
Adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX)
20 g/l
25 %
25 %
WAC/IV/B/011
Purgeerbare organische halogeenverbindingen (POX)
10 g/l
25 %
25 %
WAC/IV/B/012
Minerale olie met gaschromatografie
100 g/l
25 %
25 %
WAC/IV/B/025
Perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen
0,4 mg/l
25 %
25 %
WAC/IV/B/026
Biologische parameters
Ecotoxiciteit
Acute toxiciteit voor watervlooien
toxische eenheid < 1
-
-
WAC/V/B/001
Acute toxiciteit voor vissen
toxische eenheid < 1
-
-
WAC/V/B/002
Groei-inhibitietest voor eencellige algen
toxische eenheid < 1
-
-
WAC/V/B/003
Inhibitie van de bioluminescentie in Vibrio fisheri
toxische eenheid < 1
-
-
WAC/V/B/004
Art. 46.Aan artikel 1, § 2, van bijlage 4.2.5.4 van hetzelfde besluit wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Bij ontstentenis van de milieukwaliteitsnorm voor een bepaalde parameter wordt getoetst aan de rapportagegrens voor deze parameter. »
Art. 47.Bijlage 5.7 van hetzelfde besluit wordt opgeheven;
Art. 48.In bijlage 5.9 van hetzelfde besluit worden de zinnen « Het beton moet drager zijn van het merk van overeenkomstigheid van BENOR. » en « Zij dragen het BENOR-merk. » en de zinsnede « en dragen het BENOR-merk » opgeheven.
Art. 49.In bijlage 5.16.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in « standaardcriteria » onder « minimale veiligheidsregels » wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° het LPG-station heeft maximaal één vaste LPG-opslagtank met een waterinhoud van 7 500 liter tot en met 25 000 liter;»; 2° Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3° onder « minimale veiligheidsregels » wordt het onderdeel « berekening veiligheidsafstanden » opgeheven. HOOFDSTUK IV. - Wijziging het besluit van de Vlaamse Regering van 18 september 2009 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning met het oog op de afstemming van de milieuvergunningsprocedure met de procedure voor de stedenbouwkundige vergunning
Art. 50.In artikel 21,1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 september 2009 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning met het oog op de afstemming van de milieuvergunningsprocedure met de procedure voor de stedenbouwkundige vergunning, worden de woorden « artikel 2 tot en met 7 » vervangen door de woorden « artikel 3 tot en met 7 ». HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 51.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 20 november 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE