Etaamb.openjustice.be
Wet van 20 januari 2021
gepubliceerd op 23 februari 2021

Wet tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2021040475
pub.
23/02/2021
prom.
20/01/2021
ELI
eli/wet/2021/01/20/2021040475/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

20 JANUARI 2021. - Wet tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2.Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor en van de richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de Spoorcodex

Art. 3.Artikel 1 van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Artikel 1.Deze Spoorcodex regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, met uitzondering van titel 7/1 die een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de grondwet regelt.

Deze Spoorcodex voorziet in de gedeeltelijke omzetting van: 1° de richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap, zoals gewijzigd door de richtlijn 2016/882 van de Commissie van 1 juni 2016 tot wijziging van richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de taalvereisten;2° de richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte;3° de richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie; 4° de richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor.".

Art. 4.In artikel 2, paragraaf 2 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 15 juni 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder 1° worden de woorden "en enkel op deze infrastructuren gebruikte voertuigen die uitsluitend door hun eigenaar voor eigen goederenvervoer worden gebruikt" vervangen door de woorden ", met inbegrip van zijsporen, die door de eigenaar of een exploitant worden gebruikt voor zijn vrachtvervoeractiviteiten of het vervoer van personen voor niet-commerciële doeleinden, en voertuigen die uitsluitend worden gebruikt op deze infrastructuur"; 2° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt: "2° netwerken die functioneel gescheiden zijn van de rest van het spoorwegsysteem van de Unie en die alleen bedoeld zijn voor de exploitatie van lokale, stads- of voorstadsreizigersdiensten alsmede ondernemingen die uitsluitend op deze netwerken opereren;"; 3° in de bepaling onder 4° worden de woorden "en infrastructuur die uitsluitend door die voertuigen wordt gebruikt" ingevoegd tussen de woorden "spoorgebonden modi" en de woorden ", voor zover".

Art. 5.In artikel 3 van dezelfde Codex, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 juni 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder 2° worden de woorden "soortgelijk ongeval dat duidelijk consequenties heeft voor" vervangen door de woorden "ander ongeval dat dezelfde gevolgen heeft en duidelijke consequenties heeft voor"; 2° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt: "5° "Bureau": het Spoorwegbureau van de Europese Unie opgericht bij de Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016;"; 3° de bepaling onder 9° wordt aangevuld met de woorden "of elk orgaan dat door verschillende lidstaten met deze taken belast is om te zorgen voor een uniforme veiligheidsregeling";4° de bepaling onder 10° wordt opgeheven; 5° de bepaling onder 13° wordt vervangen als volgt: "13° "Specifiek geval": elk deel van het spoorwegsysteem waarvoor om geografische of topografische redenen of omwille van het stadsmilieu en de compatibiliteit met het bestaande systeem, bijzondere tijdelijke of permanente bepalingen in de TSI's moeten worden opgenomen, in het bijzonder lijnen en netwerken die niet verbonden zijn met het netwerk in de rest van de Unie, het profiel, de spoorwijdte of de spoorafstand, alsmede voertuigen die bestemd zijn voor strikt lokaal, regionaal of historisch gebruik en voertuigen met een plaats van vertrek of bestemming in derde landen;"; 6° de bepaling onder 16° wordt vervangen als volgt: "16° "Uniek Veiligheidscertificaat": het document dat als doel heeft aan te tonen dat de betrokken spoorwegonderneming haar veiligheidsbeheersysteem tot stand heeft gebracht en dat zij in staat is in alle veiligheid te opereren in het beoogde exploitatiegebied;"; 7° in de bepaling onder 19° worden de woorden "van materieel" vervangen door de woorden "van voorzieningen";8° in de bepaling onder 21° worden de woorden "de persoon of entiteit die eigenaar is van het voertuig of het recht heeft het te gebruiken" vervangen door de woorden "de natuurlijke of rechtspersoon die eigenaar is van het voertuig of het recht heeft het te gebruiken";9° in de bepaling onder 25° worden de woorden "Deze entiteit kan ofwel een spoorwegonderneming, een infrastructuurbeheerder of een houder zijn, ofwel een concessionaris die belast is met de uitvoering van een project" opgeheven;10° in de bepaling onder 28° worden de woorden "van de Unie" ingevoegd tussen het woord "spoorwegsysteem" en de woorden ", de subsystemen"; 11° de bepaling onder 31° wordt vervangen als volgt: "31° "Incident": een ander voorval dan een ongeval of een ernstig ongeval, dat de veiligheid van de spoorwegexploitatie aantast;"; 12° de bepaling onder 34° wordt vervangen als volgt: "34° "Interoperabiliteit": de geschiktheid van een spoorwegsysteem voor een veilig en ononderbroken treinverkeer dat de vereiste prestaties levert;"; 13° de bepaling onder 37° wordt vervangen als volgt: "37° "Gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (GVM)": de methoden waarin is beschreven hoe de veiligheidsniveaus, het bereiken van de veiligheidsdoelen en de conformiteit met andere veiligheidsvereisten moeten worden beoordeeld;"; 14° in de bepaling onder 40° worden de woorden "of een voertuig in zijn nominale werkingstoestand wordt gebracht" vervangen door de woorden "in bedrijf wordt genomen";15° de bepaling onder 41° wordt vervangen als volgt: "41° "Geharmoniseerde norm": een Europese norm als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder c), van de Verordening (EU) nr.1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad;"; 16° de bepaling onder 42° wordt vervangen als volgt: "42° "Gemeenschappelijke veiligheidsdoelen"(GVD): de minimumveiligheidsniveaus die moeten worden gehaald door het systeem als geheel en, waar dat uitvoerbaar is, door de verschillende onderdelen van het spoorwegsysteem van de Unie (zoals het conventionele spoorwegsysteem, het hogesnelheidsspoorwegsysteem, lange spoorwegtunnels of lijnen die uitsluitend voor goederenvervoer worden gebruikt);"; 17° de bepaling onder 45° wordt opgeheven;18° de bepaling onder 46° wordt opgeheven;19° de bepaling onder 49° wordt vervangen als volgt: "49° "Treinpersoneel": het personeel samengesteld uit enerzijds treinbestuurders en anderzijds begeleiders van reizigerstreinen.Dit personeel omvat niet het personeel van Securail;"; 20° de bepaling onder 51° wordt vervangen als volgt: "51° "Project in vergevorderd stadium": elk project waarvan de planning of de aanleg zodanig is gevorderd dat een wijziging van de technische specificaties de levensvatbaarheid van het project zoals gepland in het gedrang kan brengen;"; 21° de bepaling onder 52° wordt vervangen als volgt: "52° "Verbetering": werkzaamheden waarbij een subsysteem of een deel daarvan aanzienlijk wordt gewijzigd, die een aanpassing vergen van het technisch dossier dat de "EG"-keuringsverklaring vergezelt, indien dit technisch dossier er is, en die een verbetering van de algemene prestaties van het subsysteem tot gevolg hebben;"; 22° de bepaling onder 54° wordt opgeheven;23° de bepaling onder 55° wordt opgeheven; 24° de bepaling onder 56° wordt vervangen als volgt: "56° "Nationale voorschriften": alle bindende voorschriften die door de Koning zijn aangenomen overeenkomstig artikel 68, paragraaf 2, 1°, die vereisten inzake veiligheid op het spoor of technische vereisten bevatten, andere dan de door uniale of internationale voorschriften vastgestelde, die op het niveau van het Belgische spoornet van toepassing zijn op infrastructuurgebruikers;"; 25° in de bepaling onder 57° worden de woorden "deel van een subsysteem" vervangen door de woorden "een deel daarvan";26° de bepaling onder 59° wordt vervangen als volgt: "59° "Net";"Netwerk": a) inzake interoperabiliteit en veiligheid van de spoorwegen: de lijnen, stations, terminals en alle soorten vaste uitrusting die nodig zijn voor het veilig en continu functioneren van het spoorwegsysteem van de Unie; b) inzake het beheer en de openstelling van de markt: de gehele spoorweginfrastructuur die beheerd wordt door een infrastructuurbeheerder;"; 27° de bepaling onder 65° wordt vervangen als volgt: "65° "subsystemen": de structurele en functionele delen van het spoorwegsysteem van de Unie, als bepaald in bijlage 15;"; 28° de bepaling onder 66° wordt vervangen als volgt: "66° "Europese specificatie": een specificatie die in één van onderstaande categorieën valt: - een gemeenschappelijke technische specificatie als gedefinieerd in bijlage VIII bij de richtlijn 2014/25/EU, - een Europese technische goedkeuring als bedoeld in artikel 60 van de richtlijn 2014/25/EU, of, - een Europese norm als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder b), van de Verordening (EU) nr.1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad;"; 29° in de bepaling onder 67° worden de woorden "spoorwegsysteem" vervangen door de woorden "spoorwegsysteem van de Unie"; 30° de bepaling onder 69° wordt vervangen als volgt: "69° "Veiligheidsbeheersysteem": de organisatie, de regelingen en procedures die door een infrastructuurbeheerder of spoorwegonderneming zijn vastgesteld om hun activiteiten veilig te laten verlopen;"; 31° de bepaling onder 70° wordt vervangen als volgt: "70° "Spoorwegsysteem": het geheel van infrastructuur van het bestaande spoorwegnetwerk, bestaande uit enerzijds de lijnen en vaste installaties en anderzijds de voertuigen, ongeacht categorie of herkomst, die op deze infrastructuur rijden;"; 32° de bepaling onder 71° wordt vervangen als volgt: "71° "Spoorwegsysteem van de Unie": de in bijlage 14 genoemde elementen;"; 33° in de bepaling onder 72° worden de woorden "een enkele verklaring van "EG"-typeonderzoek zoals omschreven in module B van de bijlage II van het Besluit nr.768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad" vervangen door de woorden "een type- of ontwerpkeuringscertificaat als beschreven in de toepasselijke keuringsmodule"; 34° in de bepaling onder 73° worden de woorden "eigen wielen" vervangen door de woorden "wielen" en worden de woorden "of onderdelen van dergelijke subsystemen" opgeheven;35° de bepaling onder 78° wordt opgeheven;36° in de bepaling onder 82° worden de woorden "nationale veiligheidsvoorschriften" vervangen door de woorden "nationale voorschriften";37° in de bepaling onder 83° worden de woorden "richtlijn 2004/49/EG" vervangen door de woorden "richtlijn 2016/798/EU";38° in de bepaling onder 84° worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in a) worden de woorden "en hun hulpondernemingen" opgeheven;2° in b) worden de woorden "en zijn hulpondernemingen" opgeheven;39° artikel 3 wordt aangevuld door de bepalingen onder 85° tot 115°, luidende: "85° "Conformiteitsbeoordelingsinstantie": een instantie die is aangemeld of aangewezen als verantwoordelijke voor conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, zoals ijken, testen, certificeren en inspecteren;een conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt na aanmelding door een lidstaat ingedeeld als een "aangemelde instantie"; een conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt na aanwijzing door een lidstaat ingedeeld als een "aangewezen instantie"; 86° "Fabrikant": een natuurlijke of rechtspersoon die een product in de vorm van een interoperabiliteitsonderdeel of subsysteem of voertuig maakt of laat ontwerpen of laat maken, en dat onder zijn naam of merk verhandelt;87° "Afzender": onderneming die goederen verzendt, hetzij voor eigen rekening, hetzij voor een derde partij;88° "Lader": onderneming die verpakte goederen, kleine containers of transporttanks in of op een wagon plaatst of in een container laadt, of die een container, bulkcontainer, gascontainer met verscheidene elementen, tankcontainer of transporttank op een wagon plaatst;89° "Losser": onderneming die een container, bulkcontainer, gascontainer met verscheidene elementen, tankcontainer of transporttank van een wagon afhaalt, of een onderneming die verpakte goederen, kleine containers of transporttanks van een wagon of uit een container lost, dan wel een onderneming die goederen lost uit een tank (reservoirwagen, afneembare tank, transporttank of tankcontainer), of uit een batterijwagon of gascontainer met verscheidene elementen, uit een wagon, grote of kleine container voor bulkvervoer of bulkcontainer;90° "Bulkvuller": onderneming die goederen laadt in een tank (waaronder een reservoirwagen, wagen met afneembare tanks, transporttank of tankcontainer), een wagon, een grote of kleine container voor bulkvervoer, of in een batterijwagon of gascontainer met verscheidene elementen;91° "Bulklosser": onderneming die goederen verwijdert uit een tank (waaronder een reservoirwagen, wagen met afneembare tanks, transporttank of tankcontainer), een wagon, een grote of kleine container voor bulkvervoer, of uit een batterijwagon of gascontainer met verscheidene elementen;92° "Vervoerder": onderneming, andere dan een spoorwegonderneming, die het vervoer verzorgt, overeenkomstig een vervoersovereenkomst;93° "Soort vervoer": soort in die zin dat uitsluitend passagiersvervoer, inclusief of exclusief hogesnelheidsdiensten, goederenvervoer, inclusief of exclusief diensten met betrekking tot gevaarlijke goederen, en rangeerdiensten worden bedoeld;94° "Omvang van het vervoer": het volume aan passagiers en/of goederen en de geraamde omvang van een spoorwegonderneming in termen van het aantal werknemers in de spoorwegsector (zijnde een micro-, kleine, middelgrote of grote onderneming);95° "Exploitatiegebied": één of meer netwerken binnen één of meer lidstaten waar een spoorwegonderneming voornemens is haar diensten te verrichten;96° "Mobiel subsysteem": het subsysteem rollend materieel en het subsysteem boorduitrusting voor besturing en seingeving;97° "Product": een product dat met een fabricageproces wordt verkregen, met inbegrip van interoperabiliteitsonderdelen en subsystemen;98° "Aanvrager": a) voor de toepassing van de artikelen 13, 80, 81, 88 en 95, van titel 6, hoofdstuk 4, afdeling 2, van artikel 159, van titel 6, hoofdstuk 4/1, van artikel 199 en van titel 6, hoofdstuk 6, een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die een vergunning aanvraagt en die een spoorwegonderneming, een infrastructuurbeheerder of andere personen of juridische entiteiten kan zijn, zoals de fabrikant, een eigenaar of een houder;b) voor de toepassing van titel 6, hoofdstuk 4, afdeling 3, onderafdeling 1, een aanbestedende dienst, een fabrikant of een gemachtigde daarvan;c) voor de toepassing van titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 1 en van bijlage 29, in het geval van projecten inzake ERTMS-baanuitrusting een natuurlijke persoon of rechtspersoon die aan het Bureau goedkeuring vraagt voor de beoogde technische oplossingen voor de projecten in verband met ERTMS-baanuitrusting;99° "Exploitatietoestand": de normale bedrijfsmodus en de te verwachten gevallen van gestoord bedrijf (waaronder slijtage) binnen de in het technisch dossier en het onderhoudsdossier vermelde gebruiksvoorwaarden;100° "Gebruiksgebied van een voertuig": een of meer netwerken binnen een lidstaat of groep van lidstaten waarop een voertuig is bedoeld om te worden gebruikt;101° "In de handel brengen": de eerste keer dat een interoperabiliteitsonderdeel, subsysteem, of voertuig dat klaar is om in zijn exploitatietoestand te functioneren op de markt van de Unie wordt aangeboden;102° "Gemachtigde": een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door een fabrikant of een aanbestedende dienst is gemachtigd om namens die fabrikant of dienst specifieke taken te vervullen;103° "Accreditatie": accreditatie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van de Verordening (EG) nr.765/2008; 104° "Nationale accreditatie-instantie": nationale accreditatie-instantie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 11, van de Verordening (EG) nr.765/2008; 105° "Conformiteitsbeoordeling": het proces waarin wordt aangetoond of voldaan is aan de vastgestelde eisen voor een product, proces, dienst, subsysteem, persoon of instantie;106° "Persoon met een handicap" en "persoon met beperkte mobiliteit": elke persoon met een permanente of tijdelijke fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking die hem, in wisselwerking met uiteenlopende obstakels, kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met andere passagiers gebruik te maken van vervoersdiensten, of van wie de mobiliteit bij het gebruiken van vervoersdiensten is beperkt door zijn leeftijd;107° "Geadresseerde": een natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig de vervoersovereenkomst de goederen ontvangt;indien het vervoer zonder vervoersovereenkomst plaatsvindt, wordt de natuurlijke of rechtspersoon die de goederen bij aankomst in ontvangst neemt, geacht de geadresseerde te zijn; 108° "Verordening 2016/796/EU": Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr.881/2004; 109° "Richtlijn 2012/34/EU": richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte;110° "Veiligheidspersoneel": het personeel dat, zelfs occasioneel, één of meerdere veiligheidskritieke taken verricht;111° "Richtlijn 2016/797/EU": richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie;112° "Richtlijn 2016/798/EU": richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor;113° "RID": Reglement betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, als vastgesteld bij richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land;114° "Verordening (EG) nr.765/2008": Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93; 115° "Verordening (EU) 2016/679": Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG.".

Art. 6.In artikel 4/2/1, paragraaf 2, tweede lid van dezelfde Codex, ingevoegd bij de wet van 11 januari 2019, worden de woorden "artikel 94" vervangen door de woorden "artikel 67/1, paragraaf 3".

Art. 7.In artikel 8 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 15 juni 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° worden de woorden "van de veiligheidsmaatregelen" en de woorden "van de veiligheidsvoorschriften" vervangen door de woorden "van de nationale voorschriften" en worden in de Franstalige tekst de woorden "des règles de sécurité" telkens vervangen door de woorden "des règles nationales";2° worden de woorden "gebruiker van de spoorweginfrastructuur" vervangen door het woord "infrastructuurgebruiker".

Art. 8.In artikel 23, tweede lid, van dezelfde Codex, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, worden de woorden "veiligheidsvoorschriften" vervangen door de woorden "nationale voorschriften".

Art. 9.In artikel 62 van dezelfde Codex, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 januari 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 3, vierde lid, worden de woorden "de mogelijke aanpassingen die kunnen aan deze dienst dienen worden aangebracht" vervangen door de woorden "de mogelijke aanpassingen die aan deze dienst kunnen worden aangebracht"; 2° paragraaf 3 wordt aangevuld met een bepaling onder 12°, luidende: "12° het controleert de eerlijke en niet-discriminerende toegang tot opleidingsdiensten, tegen een redelijke en niet-discriminerende prijs die kostengerelateerd is en een winstmarge kan hebben, overeenkomstig de artikelen 124/2 en 143.".

Art. 10.In artikel 63 van dezelfde Codex, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 januari 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt: " § 3.In uitvoering van zijn opdrachten inzake controle en administratief beroep, neemt het toezichthoudend orgaan elke maatregel die nodig is, met inbegrip van bewarende maatregelen en bestuurlijke boetes, om een einde te stellen aan de inbreuken op de netverklaring, de toewijzing van de capaciteit, de heffingen voor het gebruik van infrastructuur en de bepalingen inzake toegang, en onder meer inzake toegang tot dienstvoorzieningen overeenkomstig artikel 9 en de eerlijke en niet-discriminerende toegang tot opleidingsdiensten, tegen een redelijke en niet-discriminerende prijs die kostengerelateerd is en een winstmarge kan hebben, overeenkomstig de artikelen 124/2 en 143."; 2° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt: " § 4.Het toezichthoudend orgaan heeft de bevoegdheid om audits uit te voeren of externe audits te laten uitvoeren bij de infrastructuurbeheerder, exploitanten van dienstvoorzieningen en, zo nodig, spoorwegondernemingen om de naleving van de in artikel 4 voorgeschreven boekhoudkundige scheiding, de naleving van de bepalingen met betrekking tot de financiële transparantie uitgewerkt in artikel 4/2/1, paragraaf 3 en de naleving van de bepalingen met betrekking tot de eerlijke en niet-discriminerende toegang tot opleidingsdiensten, tegen een redelijke en niet-discriminerende prijs die kostengerelateerd is en een winstmarge kan hebben, te controleren.

In dit verband kan het toezichthoudend orgaan om alle relevante informatie verzoeken. Het toezichthoudend orgaan heeft in het bijzonder de bevoegdheid om de infrastructuurbeheerder, exploitanten van dienstvoorzieningen en alle ondernemingen of andere entiteiten die verschillende typen spoorvervoer of infrastructuurbeheer uitvoeren of integreren als bedoeld in artikel 4, paragraaf 1, en in artikel 9, te verzoeken om alle in bijlage 26 genoemde boekhoudkundige informatie of een gedeelte daarvan te verstrekken, in voldoende mate gedetailleerd, overeenkomstig hetgeen als noodzakelijk en evenredig wordt geacht.

Onverminderd de bevoegdheden van de autoriteiten die bevoegd zijn voor gevallen van staatssteun, mag het toezichthoudend orgaan aan de hand van de boekhouding ook conclusies trekken inzake gevallen van staatssteun, en deelt zij die gevallen mee aan deze autoriteiten.".

Art. 11.In titel 4 van dezelfde Codex, wordt voor hoofdstuk 1, een hoofdstuk 0 ingevoegd, luidende: "Hoofdstuk 0. - Rol van de actoren van het spoorwegsysteem van de Unie bij de ontwikkeling en verbetering van de veiligheid op het spoor".

Art. 12.In titel 4, hoofdstuk 0 van dezelfde Codex, ingevoegd door artikel 11, wordt een artikel 67/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 67/1.§ 1. Ter ontwikkeling en verbetering van de veiligheid op het spoor doen de bevoegde nationale instanties, binnen de grenzen van hun respectievelijke bevoegdheden, het volgende: 1° zij zien erop toe dat de veiligheid op het spoor over de gehele linie wordt gehandhaafd en, waar dat redelijkerwijs mogelijk is, voortdurend wordt verbeterd, met inachtneming van de ontwikkeling van het recht van de Unie en internationale voorschriften en van de vooruitgang op technisch en wetenschappelijk gebied.Daarbij wordt voorrang gegeven aan het voorkomen van ongevallen; 2° zij zien erop toe dat de toepasselijke wetgeving op een open en niet-discriminerende wijze wordt gehandhaafd, waarbij de ontwikkeling van één Europees spoorwegvervoerssysteem wordt bevorderd;3° zij zorgen ervoor dat bij de maatregelen inzake de ontwikkeling en verbetering van de veiligheid op het spoor rekening wordt gehouden met de noodzaak van een systeemgerichte benadering;4° zij zien erop toe dat de verantwoordelijkheid voor een veilige exploitatie van het spoorwegsysteem van de Unie en de risicobeheersing wordt gelegd bij de infrastructuurbeheerder en spoorwegondernemingen, elk voor het eigen deel van het systeem, en verplichten hen om: a) in voorkomend geval in onderlinge samenwerking de nodige maatregelen te treffen op het gebied van risicobeheersing vervat in de GVM;b) nationale en Unievoorschriften toe te passen;c) veiligheidsbeheersystemen te creëren overeenkomstig deze Spoorcodex;5° zij zien erop toe dat, onverminderd de burgerlijke aansprakelijkheid volgens de wettelijke voorschriften, de infrastructuurbeheerder en elke spoorwegonderneming verantwoordelijk wordt gesteld voor zijn deel van het systeem en zijn veilige werking, met inbegrip van de levering van materiaal en het uitbesteden van diensten ten opzichte van gebruikers, afnemers, de betrokken werknemers en andere actoren als bedoeld in paragraaf 4. § 2. De Koning wijst de entiteit aan die belast is met de ontwikkeling en de bekendmaking van een jaarlijks veiligheidsplan met de voorgenomen maatregelen voor het realiseren van de GVD's.

Dit plan houdt rekening met de wijzigingen van de nationale regels bedoeld in artikel 69, paragraaf 6, tweede lid. § 3. Onverminderd de burgerlijke aansprakelijkheid volgens de wettelijke voorschriften, wordt elke spoorweginfrastructuurbeheerder en spoorwegonderneming verantwoordelijk gesteld voor zijn deel van het systeem en zijn veilige werking, met inbegrip van de levering van materiaal en de contractualisering van diensten ten opzichte van gebruikers, afnemers, de betrokken werknemers en derden.

Meer in het bijzonder doet de infrastructuurbeheerder en elke spoorwegonderneming het volgende: 1° hij past de Unieregels en de nationale voorschriften toe;2° hij stelt een veiligheidsbeheersysteem op overeenkomstig deze Spoorcodex;3° hij treft in voorkomend geval in onderlinge samenwerking en in samenwerking met andere actoren, de nodige maatregelen op het gebied van risicobeheersing vervat in de GVM;4° hij houdt in zijn veiligheidsbeheersysteem rekening met de risico's die uit de activiteiten van andere actoren en derden voortvloeien;5° hij verplicht de andere in paragraaf 4 bedoelde actoren met een potentieel effect op de veilige exploitatie van het spoorwegsysteem in voorkomend geval om risicobeheersingsmaatregelen te treffen;6° hij ziet erop toe dat zijn contractanten de risicobeheersingsmaatregelen toepassen die zijn vastgelegd op basis van de GVM's, door elke spoorwegonderneming en de infrastructuurbeheerder in hun veiligheidsbeheersysteem en dat dit wordt vastgelegd in contractuele regelingen waarin op verzoek van het Bureau of van de veiligheidsinstantie inzage wordt gegeven. § 4. Met onderhoud belaste entiteiten en alle andere actoren die een potentiële invloed op de veilige exploitatie van het spoorwegsysteem van de Unie hebben, waaronder fabrikanten, leveranciers van onderhoudsdiensten, houders, dienstverleners, aanbestedende diensten, vervoerders, afzenders, geadresseerden, laders, lossers, bulkvullers en bulklossers, doen, onverminderd de verantwoordelijkheden van spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders als bedoeld in paragraaf 3, het volgende: 1° zij treffende nodige risicobeheersingsmaatregelen overeenkomstig paragraaf 3, 4°, in voorkomend geval in samenwerking met andere actoren;2° zij zorgen ervoor dat de door hen geleverde subsystemen, toebehoren en materialen, alsmede de door hen verrichte diensten aan de vastgelegde eisen en gebruiksvoorwaarden voldoen, zodat zij door de betrokken spoorwegonderneming en/of infrastructuurbeheerder veilig kunnen worden geëxploiteerd. § 5. Spoorwegondernemingen, de infrastructuurbeheerder en de actoren als bedoeld in paragraaf 4, die constateren of ervan op de hoogte worden gesteld dat defecten, constructieafwijkingen of storingen van technische apparatuur, met inbegrip van structurele subsystemen, een veiligheidsrisico vormen, doen, onverminderd artikel 179/13 en binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden, het volgende: 1° zij nemen alle nodige corrigerende maatregelen om het geconstateerde veiligheidsrisico tegen te gaan;2° zij brengen de relevante betrokken partijen op de hoogte van dat risico om hen in staat te stellen de nodige verdere corrigerende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de veiligheidsprestaties van het spoorwegsysteem van de Unie systematisch gehandhaafd blijven. § 6. Bij de uitwisseling van voertuigen tussen spoorwegondernemingen wisselen alle betrokken actoren alle informatie uit die relevant is voor een veilige exploitatie, over, onder meer maar niet uitsluitend, de status en geschiedenis van het betrokken voertuig, elementen van het onderhoudsdossier ten behoeve van de traceerbaarheid, de traceerbaarheid van laadverrichtingen en vrachtbrieven.".

Art. 13.In titel 4 van dezelfde Codex wordt het opschrift van hoofdstuk 1 vervangen als volgt: "Hoofdstuk 1. - Nationale voorschriften".

Art. 14.In artikel 68 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 juni 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §§ 1 en 2 worden de woorden "nationale veiligheidsvoorschriften" telkens vervangen door de woorden "nationale voorschriften";2° in § 3, vierde lid worden de woorden "toelating" en "toelatingsaanvraag" respectievelijk vervangen door de woorden "een vergunning" en "vergunningsaanvraag".

Art. 15.Artikel 69 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 juni 2020, wordt vervangen als volgt: "

Art. 69.§ 1. De Koning kan enkel in de volgende gevallen nieuwe nationale voorschriften vaststellen: 1° indien voorschriften betreffende bestaande veiligheidsmethoden niet onder een GVM vallen;2° indien exploitatievoorschriften van het spoorwegnetwerk nog niet binnen het bestek van de TSI's vallen;3° indien dringend preventieve maatregelen nodig zijn, in het bijzonder na een ongeval of incident;4° indien reeds aangemelde voorschriften herziening behoeven;5° indien voorschriften betreffende eisen waaraan personeelsleden met veiligheidskritieke taken moeten voldoen, met inbegrip van eisen betreffende selectiecriteria, lichamelijke en psychologische geschiktheid en beroepsopleiding, niet reeds binnen het bestek vallen van een TSI of titel 5, hoofdstuk 1 van deze Spoorcodex;6° indien een TSI niet volledig aan de essentiële eisen beantwoordt of bepaalde aspecten in verband met de essentiële eisen niet of niet volledig bestrijken, met inbegrip van de open punten als vermeld in haar bijlagen;7° indien er op grond van artikel 159 een verzoek is ingediend tot niet-toepassing van één of meer TSI's of delen daarvan;8° indien het in specifieke gevallen nodig is technische regels toe te passen die niet in de desbetreffende TSI zijn opgenomen;9° indien nationale voorschriften ertoe dienen om bestaande systemen te specifiëren, alleen voor het beoordelen van de technische compatibiliteit van het voertuig met het netwerk;10° indien netwerken en voertuigen niet onder TSI's vallen. Wanneer de Koning overeenkomstig het eerste lid een nieuw nationaal voorschrift aanneemt, doet hij dit met naleving van de voorwaarden voorzien in de paragrafen 3 en volgende.

De Koning wijst de entiteit aan die belast is met het uitvoeren van deze voorwaarden. § 2. In geval van wijziging van een nationaal voorschrift op grond waarvan een voertuigtypegoedkeuring is verleend, bepaalt dit voorschrift of de verleende voertuigtypegoedkeuring geldig blijft of dat deze moet worden vernieuwd. § 3. Tijdens de ontwikkeling van het nationaal regelgevend kader raadpleegt de door de Koning aangewezen entiteit alle actoren en belanghebbende partijen, met inbegrip van de veiligheidsinstantie, de infrastructuurbeheerder, spoorwegondernemingen, fabrikanten en onderhoudsbedrijven, gebruikers en vertegenwoordigers van het personeel. § 4. De door de Koning aangewezen entiteit legt de volledige tekst van het ontwerp van een nieuw nationaal voorschrift via het geëigende IT-systeem overeenkomstig artikel 27 van de Verordening 2016/796/EU ter overweging voor aan het Bureau en de Europese Commissie, tijdig en binnen de in artikel 25, paragraaf 1, van de Verordening 2016/796/EU bedoelde termijnen, vóór de verwachte invoering van het voorgestelde nieuwe voorschrift in het nationaal rechtssysteem, en motiveert zij de invoering van dat voorschrift door, in voorkomend geval, aan te tonen dat dat voorschrift noodzakelijk is om te voldoen aan een essentiële eis die niet reeds onder de betrokken TSI valt. De door de Koning aangewezen entiteit zorgt ervoor dat de ontwerptekst voldoende is uitgewerkt om het Bureau in staat te stellen zijn onderzoek overeenkomstig artikel 25, paragraaf 2, van de Verordening 2016/796 EU uit te voeren. § 5. In het geval van dringende preventieve maatregelen kan de Koning een nieuw voorschrift meteen vaststellen en toepassen.

Dat voorschrift wordt aangemeld in overeenstemming met artikel 27, paragraaf 2, van de Verordening 2016/796/EU en overeenkomstig artikel 26, paragrafen 1, 2 en 5, van de Verordening 2016/796/EU aan de beoordeling van het Bureau onderworpen. § 6. De Koning herziet de nationale voorschriften of heft deze op indien deze redondant of tegenstrijdig worden na bekendmaking of herziening van het Unierecht, met inbegrip onder andere van de TSI's, de GVD en de GVM. In het bijzonder brengt de Koning de nodige wijzigingen aan in de nationale voorschriften om ten minste de GVD's en herzieningen daarvan te verwezenlijken binnen de daarvoor gestelde termijnen. § 7. De door de Koning aangewezen entiteit deelt aan het Bureau en de Europese Commissie mee welke nationale voorschriften zijn aangenomen.

Overeenkomstig artikel 27 van de Verordening 2016/796/EU gebruikt zij de geëigende IT-systemen.

De door de Koning aangewezen entiteit zorgt ervoor dat de bestaande nationale voorschriften, met inbegrip van de voorschriften betreffende de interfaces tussen de voertuigen en het netwerk, eenvoudig en voor het publiek toegankelijk zijn en gesteld zijn in een terminologie die voor alle belanghebbende partijen begrijpelijk is.

Iedere persoon kan de door de Koning aangewezen entiteit verzoeken om aanvullende informatie over de nationale voorschriften te verstrekken.

Deze laatste beantwoordt dit verzoek. § 8. De door de Koning aangewezen entiteit meldt de voorschriften en beperkingen van strikt plaatselijke aard niet aan.

In dat geval neemt de infrastructuurbeheerder de betrokken voorschriften en beperkingen op in de netverklaring. § 9. De op grond van dit artikel aangemelde nationale voorschriften zijn niet onderworpen aan de aanmeldingsprocedure van de richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij.".

Art. 16.In artikel 70, paragraaf 1, van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 juni 2020, worden de woorden "de veiligheidsvoorschriften" vervangen door de woorden "de nationale voorschriften".

Art. 17.Artikel 74 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 juni 2020, wordt vervangen als volgt: "

Art. 74.De taken van de veiligheidsinstantie zijn de volgende: 1° de vergunning voor de indienststelling van de subsystemen baanuitrusting voor besturing en seingeving, energie en infrastructuur van het spoorwegsysteem van de Unie en de controle of deze subsystemen worden geëxploiteerd en onderhouden overeenkomstig de essentiële eisen die erop betrekking hebben;2° de controle van de overeenstemming van de interoperabiliteitsonderdelen met de essentiële eisen;3° de afgifte, vernieuwing, wijziging en intrekking van vergunningen om voertuigen in de handel te brengen overeenkomstig artikel 179/9;4° de ondersteuning aan het Bureau bij de afgifte, vernieuwing, wijziging en intrekking van vergunningen om voertuigen in de handel te brengen overeenkomstig artikel 21, paragraaf 5, van de richtlijn 2016/797/EU en voor het verlenen van voertuigtypegoedkeuringen overeenkomstig artikel 24 van de richtlijn 2016/797/EU;5° de afgifte, vernieuwing, wijziging of intrekking van de veiligheidsvergunningen verleend overeenkomstig hoofdstuk 4, van titel 4, met inbegrip van de controle van de voorwaarden en eisen die daarin zijn vervat en de overeenstemming van de activiteiten van de infrastructuurbeheerder met de eisen die voor het bekomen van vergunning worden gesteld;6° de afgifte, vernieuwing, wijziging of intrekking van de unieke veiligheidscertificaten verleend overeenkomstig artikel 100 met inbegrip van de controle van de voorwaarden en eisen die daarin zijn vervat en de overeenstemming van de activiteiten van de spoorwegondernemingen met de eisen die voor het bekomen het certificaat worden gesteld;7° de ondersteuning aan het Bureau bij de afgifte, vernieuwing, wijziging en intrekking van unieke veiligheidscertificaten verleend overeenkomstig artikel 10, paragraaf 5, van de richtlijn 2016/798/EU;8° de aflevering van een eensluidend advies aangaande de technische specificaties voor gebruik van het netwerk en de operationele procedures aangaande de exploitatieveiligheid van de spoorweginfrastructuur zoals bedoeld in artikel 68, paragraaf 3;9° de bijwerking en aanpassing van het nationaal voertuigregister, ervoor zorgend dat de voertuigen correct ingeschreven zijn in het nationaal voertuigregister en dat de daarin vervatte informatie juist is en bijgewerkt wordt overeenkomstig artikel 105;10° onverminderd artikel 219, de controle van de naleving van de vereisten inzake opleiding bepaald in de TSI's, of, in voorkomend geval, in de door de Koning overeenkomstig artikel 68, paragraaf 2, 1°, vastgestelde nationale voorschriften;11° de taken betreffende de certificering van de treinbestuurders bedoeld in titel 5, hoofdstuk 1, met inbegrip van de afgifte, vernieuwing, wijziging en intrekking van de vergunningen van treinbestuurders;12° de controle van de doeltreffendheid van het remsysteem van rollend spoormaterieel als bedoeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 15 september 1976 houdende reglement op de politie van personenvervoer per tram, premetro, metro, autobus en autocar;13° het opleggen van bestuurlijke boetes;14° de controle, de bevordering, de handhaving en medewerking aan de ontwikkeling van het regelgevend kader inzake veiligheid;15° de handhaving van de bepalingen betreffende de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten in de spoorwegsector verrichten;16° het toezicht op de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder overeenkomstig artikel 74/1; 17° in voorkomend geval, de ondersteuning van het Bureau bij zijn controleopdracht inzake de evolutie van de spoorwegveiligheid op het niveau van de Unie.".

Art. 18.In titel 4, hoofdstuk 2, afdeling 2 van dezelfde Codex, wordt een artikel 74/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 74/1.§ 1. De veiligheidsinstantie ziet er op toe dat voortdurend wordt voldaan aan de wettelijke verplichting voor spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder tot het hanteren van een veiligheidsbeheersysteem als bedoeld in de artikelen 89 tot 92.

Daartoe past de veiligheidsinstantie de beginselen toe van de relevante GVM voor het uitoefenen van toezicht en ziet zij erop toe dat in het kader van de toezichtactiviteiten met name de toepassing door spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerder wordt gecontroleerd van: 1° het veiligheidsbeheersysteem om na te gaan of het doeltreffend is;2° afzonderlijke of deelelementen van het veiligheidsbeheersysteem, met inbegrip van operationele activiteiten, de verrichting van onderhoud, de levering van materiaal en het gebruik van contractanten, om na te gaan of zij doeltreffend zijn;en 3° relevante GVM's.De met dit punt verband houdende toezichtsactiviteiten gelden in voorkomend geval tevens voor met onderhoud belaste entiteiten. § 2. De spoorwegondernemingen informeren de betrokken veiligheidsinstantie(s) ten minste twee maanden voor de start van een nieuwe spoorwegvervoersactiviteit, zodat deze haar toezichtsactiviteiten kan plannen.

De spoorwegondernemingen verstrekken tevens een opsplitsing van de personeelscategorieën en de voertuigtypen. § 3. Onverminderd paragraaf 2, stelt de houder van een uniek veiligheidscertificaat de betrokken veiligheidsinstantie(s) onverwijld in kennis van elke belangrijke wijziging in de in paragraaf 2 bedoelde informatie, met inbegrip van het inzetten van nieuwe categorieën personeel of van nieuwe soorten rollend materieel. § 4. De controle op de naleving van de geldende voorschriften inzake werk-, rij- en rusttijden voor treinbestuurders gebeurt door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, behoudens het geval voorzien in artikel 74, 15°.

In het kader van de opdrachten bedoeld in het eerste lid, werkt de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg samen met de veiligheidsinstantie opdat zij haar taak van toezichthouder op de veiligheid op het spoor kan uitoefenen. § 5. In het kader van de samenwerking met de veiligheidsinstantie overeenkomstig paragraaf 4, tweede lid, waakt de federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg erover aan deze laatste enkel de noodzakelijke persoonsgegevens mee te delen teneinde een voldoende dekking van het toezicht te verzekeren en kruiscontroles van informatie mogelijk te maken op basis van door beide partijen uitgevoerde inspecties en audits. § 6. Indien de veiligheidsinstantie constateert dat een houder van een uniek veiligheidscertificaat niet langer aan de certificeringsvoorwaarden voldoet, vraagt zij het Bureau beperkingen te stellen aan het verleende certificaat of het in te trekken overeenkomstig artikel 10, paragraaf 5, van de richtlijn 2016/798/EU. Wanneer het Bureau en de veiligheidsinstantie het met elkaar oneens zijn, is de in artikel 10, paragraaf 7, van de richtlijn 2016/798/EU, vermelde arbitrageprocedure van toepassing. Indien het resultaat van zo'n arbitrageprocedure is dat het uniek veiligheidscertificaat niet wordt beperkt of ingetrokken, worden de tijdelijke veiligheidsmaatregelen van paragraaf 7 opgeschort.

Indien de veiligheidsinstantie zelf, overeenkomstig artikel 100, het uniek veiligheidscertificaat heeft afgegeven, kan zij aan het certificaat beperkingen stellen of het intrekken en stelt zij het Bureau daarvan in kennis.

De houder van een uniek veiligheidscertificaat dat door de veiligheidsinstantie is beperkt of ingetrokken, heeft het recht beroep in te stellen overeenkomstig artikel 104. § 7. Indien de veiligheidsinstantie tijdens het toezicht een ernstig veiligheidsrisico ontdekt, kan die instantie op ieder moment tijdelijke veiligheidsmaatregelen toepassen, inclusief het onmiddellijk beperken of opschorten van de betrokken activiteiten.

Indien het uniek veiligheidscertificaat door het Bureau is afgegeven, brengt de veiligheidsinstantie het Bureau daar onmiddellijk van op de hoogte en staaft zij haar beslissing met bewijs overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 17, paragraaf 6, tweede en derde lid, van de richtlijn 2016/798/EU. In een dergelijk geval mogen de tijdelijke veiligheidsmaatregelen van toepassing blijven tot de rechterlijke toetsing afgelopen is, onverminderd paragraaf 6.

Indien de looptijd van de tijdelijke maatregel langer is dan drie maanden, verzoekt de veiligheidsinstantie het Bureau het uniek veiligheidscertificaat te beperken of in te trekken, waarbij de procedure beschreven in paragraaf 6 van toepassing is. § 8. De veiligheidsinstantie houdt toezicht op de subsystemen baanuitrusting voor besturing en seingeving, energie en infrastructuur en verzekert dat zij aan de essentiële eisen voldoen.

In geval van grensoverschrijdende infrastructuren zal zij haar toezichtsactiviteiten uitoefenen in samenwerking met andere betrokken veiligheidsinstanties.

Indien de veiligheidsinstantie vaststelt dat een infrastructuurbeheerder niet meer voldoet aan de voorwaarden voor een veiligheidsvergunning, stelt zij beperkingen aan die vergunning of trekt zij deze in. § 9. In het kader van het toezicht op de doeltreffendheid van de veiligheidsbeheersystemen van de infrastructuurbeheerder en spoorwegondernemingen mogen de veiligheidsinstanties rekening houden met de veiligheidsprestaties van actoren als bedoeld in artikel 67/1, paragraaf 4 en, waar passend, de opleidingscentra bedoeld in titel 5, hoofdstuk 1, afdeling 6, voor zover hun activiteiten gevolgen hebben voor de veiligheid op het spoor.

Deze paragraaf geldt onverminderd de verantwoordelijkheid van de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder bedoeld in artikel 67/1, paragraaf 3. § 10. De veiligheidsinstantie werkt samen met de veiligheidsinstanties van andere lidstaten waar de spoorwegonderneming die in België actief is zijn activiteiten uitoefent bij het coördineren van hun toezichtsactiviteiten met betrekking tot de spoorwegonderneming teneinde erop toe te zien dat alle essentiële informatie over de spoorwegonderneming in kwestie wordt gedeeld, in het bijzonder wat betreft bekende risico's en haar veiligheidsprestaties.

De veiligheidsinstantie deelt ook informatie met de andere relevante veiligheidsinstanties en met het Bureau wanneer zij constateert dat de spoorwegonderneming niet de nodige risicobeheersingsmaatregelen treft.

Deze samenwerking heeft als doel te verzekeren dat het toezicht voldoende reikwijdte heeft en dat dubbele inspecties en audits worden vermeden.

De veiligheidsinstanties kunnen een gemeenschappelijk toezichtsplan ontwikkelen om erop toe te zien dat er periodiek audits en andere inspecties worden verricht, rekening houdend met de soort en de omvang van de vervoersactiviteiten in elk van de betrokken lidstaten. § 11. De veiligheidsinstantie kan berichten verzenden om de infrastructuurbeheerder en spoorwegondernemingen te waarschuwen indien zij hun in paragraaf 1 bedoelde verplichtingen niet nakomen. § 12. De veiligheidsinstantie gebruikt de informatie die door het Bureau is verzameld bij het beoordelen van het dossier als bedoeld in artikel 10, paragraaf 5, punt a), van de richtlijn 2016/798/EU, om toezicht op de spoorwegonderneming uit te oefenen na afgifte van het uniek veiligheidscertificaat.

De veiligheidsinstantie gebruikt de informatie die tijdens de veiligheidsvergunningsprocedure overeenkomstig de artikelen 95 tot 98/1 is verzameld, om toezicht op de infrastructuurbeheerder uit te oefenen. § 13. Voor het vernieuwen van unieke veiligheidscertificaten gebruikt de veiligheidsinstantie, in geval van een uniek veiligheidscertificaat dat is afgegeven overeenkomstig artikel 100, de informatie die tijdens de toezichtsactiviteiten is verzameld.

Voor het vernieuwen van veiligheidsvergunningen gebruikt de veiligheidsinstantie eveneens de informatie die zij tijdens haar toezichtsactiviteiten heeft verzameld. § 14. De veiligheidsinstantie overlegt met het Bureau om de nodige maatregelen te treffen om de in de paragrafen 11, 12 en 13 bedoelde volledige informatie-uitwisseling te coördineren en te garanderen.".

Art. 19.In titel 4, hoofdstuk 2, afdeling 2 van dezelfde Codex, wordt een artikel 74/2 ingevoegd, luidende: "

Art. 74/2.§ 1. De veiligheidsinstantie is verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Verordening (EU) 2016/679, voor de gegevens die zij verwerkt in het kader van haar toezichtopdracht overeenkomstig artikel 74/1.

De persoonsgegevens bedoeld in het eerste lid zijn de naam, de functie, de taalrol, het e-mailadres van het bedrijf en het of de telefoonnummer(s) van het bedrijf van de personen die zijn aangeduid als contactpunt van het bedrijf en de personen die de veiligheidsinstantie controleert, auditeert of interviewt in het kader van haar controleopdrachten bedoeld in artikel 74/1.

Zij waakt erover de gegevens bedoeld in het tweede lid te bewaren in een speciaal en beveiligd bestand en enkel de leden van de veiligheidsinstantie zijn gemachtigd om toegang ertoe te hebben.

De veiligheidsinstantie hanteert een strikt gebruiks- en toegangsbeleid en neemt technische en organisatorische maatregelen voor de bescherming van de persoonsgegevens bedoeld in het tweede lid.

De verwerking van persoonsgegevens in het kader van de opdrachten van de veiligheidsinstantie bedoeld in artikel 74/1 beoogt de goede uitvoering te verzekeren van deze opdrachten.

In het kader van de samenwerking met andere veiligheidsinstanties alsook met het Bureau overeenkomstig artikel 74/1, § 10, waakt de veiligheidsinstantie erover aan hen enkel de noodzakelijke persoonsgegevens mee te delen teneinde een voldoende dekking van het toezicht te verzekeren en de herhaling van inspecties en audits te vermijden. § 2. De personen wier persoonsgegevens opgenomen zijn in het bestand bedoeld in paragraaf 1, derde lid, hebben recht op toegang tot en rectificatie van de gegevens die op hen betrekking hebben.

In geval van een verzoek om rectificatie stelt de veiligheidsinstantie elke bestemmeling aan wie de persoonsgegevens zijn meegedeeld, in kennis van elke uitgevoerde rectificatie van persoonsgegevens, tenzij een dergelijke kennisgeving onmogelijk is of onevenredige inspanningen vereist.

De veiligheidsinstantie verstrekt de betrokken persoon informatie over de bestemmelingen als deze hierom verzoekt.

De persoonsgegevens verwerkt overeenkomstig paragraaf 1, kunnen gedurende vijf jaar worden bewaard te rekenen vanaf de dag waarop de veiligheidsinstantie toegang heeft gehad tot deze gegevens en ze heeft opgenomen in het bestand bedoeld in het eerste lid. Na die termijn worden ze vernietigd of anoniem gemaakt.

In het kader van de huidige verwerking van persoonsgegevens hebben personen niet het recht om gegevens te wissen, het recht op beperking van de verwerking, het recht op overdraagbaarheid van gegevens, het recht om bezwaar te maken en het recht op geautomatiseerde individuele besluitvorming. Deze rechten zijn inderdaad onverenigbaar met de doeleinden die met de huidige verwerking van persoonsgegevens worden nagestreefd, namelijk de opslag en analyse van gegevens met betrekking tot de veiligheid op het spoor en de manier waarop de betrokken actoren de verplichtingen van het wettelijk kader inzake veiligheid toepassen. Deze doelstellingen hebben inderdaad betrekking op een belangrijke toezichthoudende taak die erop gericht is een belangrijke doelstelling van algemeen openbaar belang te waarborgen, namelijk de veiligheid op het Belgische spoorwegnet.

Art. 20.In artikel 75 van dezelfde Codex worden de woorden "die nodig zijn om haar taken te vervullen" opgeheven.

Art. 21.Artikel 77 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 77.De veiligheidsinstantie verricht haar taken op een open, niet-discriminerende en transparante wijze, waarbij de ontwikkeling van één Europees spoorwegvervoerssysteem wordt bevorderd.

Zij geeft in het bijzonder alle partijen de gelegenheid te worden gehoord.

Onverminderd de artikelen 213 en 217, mag de veiligheidsinstantie alle inspecties, audits en onderzoeken verrichten die nodig zijn om haar taken te vervullen en krijgt zij toegang tot alle relevante documenten en tot de terreinen, installaties en uitrusting van de infrastructuurbeheerder en spoorwegondernemingen en, waar nodig, van ongeacht welke actor, bedoeld in artikel 67/1.

Zij antwoordt snel op de verzoeken en vragen om inlichtingen en neemt al haar besluiten binnen de vier maanden nadat alle gevraagde inlichtingen werden verstrekt. De Koning kan in bijzondere gevallen deze termijn inkorten.

De in artikel 74 bedoelde taken mogen niet worden overgedragen aan een infrastructuurbeheerder, een spoorwegonderneming of een aanbestedende dienst en ook niet door hen worden uitgevoerd in het kader van een contract.

Zij kan voor de uitvoering van de in artikel 74, 1° tot 10°, 14° en 15° bedoelde taken te allen tijde de technische bijstand vorderen van de infrastructuurbeheerder, de spoorwegondernemingen of andere door de veiligheidsinstantie gekozen gekwalificeerde instanties. Indien het voor de uitvoering van de in artikel 74, 1°, 2°, 5°, 6° en 14° bedoelde taken noodzakelijk blijkt, gelasten de leden van de veiligheidsinstantie of de door haar gemandateerde personen de infrastructuurbeheerder met het nemen van geschikte maatregelen om de veiligheid van het spoorwegverkeer te garanderen in functie van de te realiseren werkzaamheden.Deze maatregelen kunnen het verbod inhouden van spoorwegverkeer naar één of meerdere sporen.

De veiligheidsinstantie en de infrastructuurbeheerder sluiten een protocol met betrekking tot de maatregelen bedoeld in het zevende lid.

De veiligheidsinstantie wisselt met de veiligheidsinstanties van andere lidstaten, met name binnen het door het Bureau opgerichte netwerk, actief meningen en ervaringen uit om de besluitvormingscriteria in de hele Unie te harmoniseren.

De veiligheidsinstantie organiseert minstens één keer per jaar een veiligheidsoverleg dat alle, bij spoorveiligheid, betrokken en belanghebbende partijen samenbrengt, en onder andere, de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerders, de fabrikanten en het onderzoeksorgaan.".

Art. 22.Artikel 78 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 78.Elk jaar publiceert de veiligheidsinstantie een verslag over haar activiteiten in het voorafgaande jaar; zij zendt het uiterlijk op 30 september toe aan het Bureau. Het verslag bevat informatie over: 1° de ontwikkeling van de veiligheid op het spoor, met inbegrip van een overzicht op lidstaatniveau van de gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren, overeenkomstig de bijlage 4;2° belangrijke wijzigingen in de wet- en regelgeving betreffende de veiligheid op het spoor;3° de ontwikkeling van de veiligheidscertificering en de veiligheidsvergunning;4° resultaten van en ervaringen met het toezicht op de infrastructuurbeheerder en spoorwegondernemingen, waaronder het aantal inspecties en audits en de uitkomsten ervan;5° de overeenkomstig artikel 109 toegestane afwijkingen, en; 6° de door de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder verworven ervaringen met betrekking tot de toepassing van de relevante GVM's.".

Art. 23.Artikel 79 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 79.§ 1. Deze afdeling bepaalt de retributies die verschuldigd zijn als vergoeding voor de prestaties die door de veiligheidsinstantie in toepassing van deze Codex uitgevoerd worden om zijn werkingskosten te dekken.

Deze retributies worden gestort in het fonds betreffende de werking van de veiligheidsinstantie van de spoorwegen opgericht bij artikel 5 van de programmawet van 23 december 2009. § 2. Elk jaar op 1 januari, worden de retributies bedoeld in de artikelen 80, 81 en 85 aangepast aan de gezondheidsindex volgens de volgende formule: het basisbedrag zoals vastgesteld in deze artikelen, vermenigvuldigd met de nieuwe index en gedeeld door de oorspronkelijke index.

Voor de retributies bedoeld in de artikelen 81 en 85: 1° is de nieuwe index gelijk aan de gezondheidsindex van de maand november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bedragen worden aangepast overeenkomstig het eerste lid;2° is de oorspronkelijke index de gezondheidsindex van november 2009. Voor de retributies bedoeld in artikel 80: 1° is de nieuwe index gelijk aan de gezondheidsindex van de maand november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bedragen worden aangepast overeenkomstig het eerste lid;2° is de oorspronkelijke index de gezondheidsindex van november 2019. Het verkregen resultaat wordt afgerond: 1° naar de hogere euro indien het deel in decimalen groter of gelijk is aan vijftig cent;2° naar de lagere euro indien het deel in decimalen kleiner is dan vijftig cent. Het vierde lid is niet van toepassing op de retributie bedoeld in artikel 85.

Het geïndexeerde bedrag dat wordt toegepast is het geldende bedrag op de dag waarop de termijnen die door of overeenkomstig deze Codex voor de uitvoering van de gevraagde prestatie werden vastgelegd, beginnen te lopen. § 3. De retributies worden betaald aan de veiligheidsinstantie ten laatste dertig dagen volgend op de datum van verzending van de factuur en volgens de instructies die in deze factuur zijn opgenomen. § 4. Er is geen terugbetaling van de retributie indien de situatie die ertoe aanleiding gaf verdwijnt of verandert, ongeacht of ze te wijten is aan de retributieplichtige of aan de veiligheidsinstantie.

In afwijking van het eerste lid, betaalt de veiligheidsinstantie de retributie bedoeld in artikel 81 terug, wanneer de aanvrager zijn aanvraag intrekt vooraleer de veiligheidsinstantie met het onderzoek is gestart.".

Art. 24.Artikel 80 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 80.§ 1. Betalen een retributie voor het onderzoek van het dossier door de veiligheidsinstantie: 1° de aanvrager van een vergunning voor de indienststelling bedoeld in artikel 74, paragraaf 1, 1° ;2° de aanvrager van een vergunning om voertuigen in de handel te brengen van voertuigen bedoeld in artikel 74, paragraaf 1, 3° ;3° de aanvrager van een veiligheidsvergunning bedoeld in artikel 74, paragraaf 1, 5° ;4° de aanvrager van een uniek veiligheidscertificaat bedoeld in artikel 74, paragraaf 1, 6° ;5° de personen of instellingen die een aanvraag tot erkenning betreffende de opleiding en examens voor treinbestuurders indienen in toepassing van titel 5, hoofdstuk 1, afdeling 6;6° de personen of instellingen die een aanvraag tot erkenning om te worden belast met het medisch onderzoek en het bedrijfspsychologisch onderzoek in toepassing van artikel 127, vierde en vijfde lid;7° de aanvrager van een controle van de doeltreffendheid van het remsysteem van rollend materieel bedoeld in artikel 74, paragraaf 1, 12° ;8° de aanvrager van een controle bedoeld in artikel 107, tweede lid. De veiligheidsinstantie kan in volgende gevallen eveneens retributies innen voor rekening van het Bureau overeenkomstig de modaliteiten die zijn vastgesteld in uitvoering van artikel 76 van de Verordening 2016/796/EU: 1° voor de ondersteuning bedoeld in artikel 74, paragraaf 1, 4° en 7° ;2° wanneer het Bureau beroep doet op experten van de veiligheidsinstantie in uitvoering van artikel 74, paragraaf 1, 4° en 7°. § 2. De retributie bedoeld in paragraaf 1 wordt vastgesteld op 125 euro per begonnen uur.

De retributie voor de aanvragen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 3° tot 6°, zijn van toepassing op de oorspronkelijke aanvraag, op de aanvraag tot aanpassing en op de aanvraag tot vernieuwing.

Wanneer de aanvrager zijn aanvraag intrekt vooraleer de veiligheidsinstantie zijn beslissing heeft genomen, blijven de reeds gepresteerde uren niettemin verschuldigd. § 3. De veiligheidsinstantie maakt, op verzoek van de aanvrager, een niet-bindende schatting over van het bedrag van de retributie verbonden aan de aanvraag of aan de aanvragen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, en verstrekt informatie over de datum van de verzending van facturen.

Tijdens de behandeling van een aanvraag controleert de veiligheidsinstantie zijn kosten. Wanneer de aanvrager wenst te weten of de kost het geschatte bedrag met meer dan 15 % dreigt te overschrijden, informeert de veiligheidsinstantie hem hierover.

Wanneer de behandeling van een aanvraag langer dan één jaar duurt, kan de aanvrager een nieuwe schatting vragen.

Wanneer de mededeling van schattingen en van eventuele wijzigingen ervan wordt gevraagd, kan de termijn bedoeld in artikel 77, vierde lid, gedurende maximum tien werkdagen worden geschorst. § 4. In geval van niet-betaling van de retributie bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° en 2°, kan de veiligheidsinstantie de vergunning intrekken na ingebrekestelling.

In geval van niet-betaling van de retributie bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 3° tot 6°, kan de veiligheidsinstantie de geldigheid van de veiligheidsvergunning, van het veiligheidscertificaat of van de betrokken erkenning schorsen.".

Art. 25.In dezelfde Codex, wordt artikel 81 vervangen bij de wet van 23 november 2017, waarvan de huidige tekst paragraaf 1 zal vormen, aangevuld met een paragraaf 2, luidende: " § 2. De aanvrager betaalt de retributie bedoeld in paragraaf 1 bij de indiening van zijn aanvraag.".

Art. 26.Artikel 82 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt opgeheven.

Art. 27.Artikel 83 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt opgeheven.

Art. 28.Artikel 84 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt opgeheven.

Art. 29.Artikel 86 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt opgeheven.

Art. 30.Artikel 87 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt opgeheven.

Art. 31.Artikel 88 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt opgeheven.

Art. 32.Artikel 88/1 van dezelfde Codex, ingevoegd bij de wet van 23 november 2017, wordt opgeheven.

Art. 33.Artikel 88/2 van dezelfde Codex, ingevoegd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 88/2.§ 1. De houder van een veiligheidsvergunning en de houders van een uniek veiligheidscertificaat die gebruik maken van het netwerk betalen een jaarlijkse retributie, naar rato van een kwart van het jaarlijkse bedrag per kwartaal.

De Koning bepaalt het bedrag van de retributie bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. § 2. De retributie wordt verdeeld over de houder van een veiligheidsvergunning en de houders van een uniek veiligheidscertificaat als volgt: 1° dertig procent van het totale bedrag ten laste van de houder van een veiligheidsvergunning;2° zeventig procent van het totale bedrag ten laste van de houders van een uniek veiligheidscertificaat. Het aandeel bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt verdeeld over de houders in verhouding tot het aantal treinkilometers dat zij gepresteerd hebben tijdens het kwartaal dat afgesloten werd drie maanden voor het kwartaal waarop de retributie betrekking heeft.

Onmiddellijk na de afsluiting van elk kwartaal, worden de trein-kilometers, gepresteerd door elke houder van een uniek veiligheidscertificaat, aan de veiligheidsinstantie meegedeeld door de houder van de veiligheidsvergunning. § 3. In geval van niet-betaling kan de veiligheidsinstantie de geldigheid van de veiligheidsvergunning of het uniek veiligheidscertificaat dat zij heeft afgegeven, opschorten.".

Art. 34.Artikel 89 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 juni 2020, wordt vervangen als volgt: "

Art. 89.§ 1. De infrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen zetten hun veiligheidsbeheersysteem op met naleving van de relevante bepalingen van het regelgevend kader inzake veiligheid, en onder andere de gemeenschappelijke veiligheidsdoelen, de in de TSI vastgelegde veiligheidseisen en de relevante elementen van de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden. § 2. Het veiligheidsbeheersysteem is in al haar onderdelen gedocumenteerd en beschrijft in het bijzonder hoe de verantwoordelijkheden binnen hun respectievelijke organisatie zijn verdeeld. § 3. Het veiligheidsbeheersysteem geeft aan: 1° hoe controle door het management op verschillende niveaus wordt gewaarborgd;2° hoe het personeel en de vertegenwoordigers ervan op alle niveaus bij het beheer worden betrokken;3° hoe het veiligheidsbeheersysteem voortdurend wordt verbeterd. Er moet openlijk worden gestreefd naar het consequent toepassen van kennis over en methoden in verband met menselijke factoren.

Via het veiligheidsbeheersysteem bevorderen de infrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen een cultuur van wederzijds vertrouwen en leren, waarin het personeel wordt aangemoedigd om bij te dragen tot het ontwikkelen van de veiligheid, met waarborging van de vertrouwelijkheid.".

Art. 35.Artikel 90 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 juni 2020, wordt vervangen als volgt: "

Art. 90.Het veiligheidsbeheersysteem voldoet aan de relevante bepalingen van het regelgevend kader inzake veiligheid, en onder andere aan de in de TSI vastgelegde veiligheidseisen, omvat de elementen beschreven in de bijlage 5 en is aangepast aan het soort vervoer, de omvang van het vervoer, het exploitatiegebied en andere condities van de verrichte activiteit.

Het zorgt voor de beheersing van alle risico's die door de activiteit van de infrastructuurbeheerder of spoorwegonderneming ontstaan, met inbegrip van het onderhoud, onverminderd de artikelen 105 tot 108, en de materiaalvoorziening en het gebruik van contractanten.

Onverminderd de bestaande nationale en internationale aansprakelijkheidsregels, houdt het veiligheidsbeheersysteem, waar mogelijk en redelijk, ook rekening met de risico's die worden veroorzaakt door de activiteiten van andere actoren als bedoeld in artikel 67/1, paragrafen 3 en 4.".

Art. 36.Artikel 91 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 91.Het veiligheidsbeheersysteem van elke infrastructuurbeheerder houdt rekening met de effecten van de activiteiten van verschillende spoorwegondernemingen op het netwerk om alle spoorwegondernemingen in de gelegenheid te stellen overeenkomstig de TSI's en de nationale voorschriften en de in hun uniek veiligheidscertificaat genoemde voorwaarden te werken.

Het wordt bovendien ontwikkeld om de noodprocedures van de infrastructuurbeheerder af te stemmen op alle spoorwegondernemingen die op zijn infrastructuur opereren, op de nooddiensten, om zo een snel optreden van hulpdiensten te waarborgen, en op alle andere partijen die bij een noodsituatie betrokken zouden kunnen zijn.

De infrastructuurbeheerder werkt samen met de beheerders van grensoverschrijdende infrastructuur om de coördinatie en paraatheid van de bevoegde nooddiensten aan weerszijden van de grens te faciliteren.".

Art. 37.In artikel 92 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt paragraaf 1 vervangen als volgt: "

Art. 92.§ 1. De infrastructuurbeheerder en alle spoorwegondernemingen dienen elk jaar voor 31 mei bij de veiligheidsinstantie een veiligheidsverslag over het voorafgaande kalenderjaar in. Het veiligheidsverslag bevat: 1° informatie over de wijze waarop de infrastructuurbeheerder of de spoorwegonderneming zijn eigen veiligheidsdoelen verwezenlijkt en de resultaten van de veiligheidsplannen;2° een verslag van de ontwikkeling van nationale veiligheidsindicatoren en van de gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren beschreven in de bijlage 4, voor zover deze voor de rapporterende organisatie van belang is;3° de resultaten van de interne veiligheidscontroles;4° opmerkingen over gebreken en tekortkomingen in de spoorwegactiviteiten en het infrastructuurbeheer die voor de veiligheidsinstantie van belang kunnen zijn, met inbegrip van een samenvatting van de informatie die is verstrekt door de relevante actoren als bedoeld in artikel 67/1, paragraaf 5, 2°, en 5° een verslag over de toepassing van de relevante GVM. De Koning bepaalt de regels die van toepassing zijn op het veiligheidsverslag en kan voor dit veiligheidsverslag bijkomende inhoudelijke elementen voorschrijven.

De veiligheidsinstantie publiceert een model van veiligheidsverslag op haar internetsite.".

Art. 38.In artikel 93 van dezelfde Codex, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 april 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 4, wordt de eerste zin vervangen als volgt: "De infrastructuurbeheerder en/of, in voorkomend geval, de spoorwegonderneming maken zo vlug mogelijk en, in de mate van het mogelijke, uiterlijk binnen de 10 maanden na de datum waarop het voorval zich heeft voorgedaan, aan het onderzoeksorgaan hun volledig verslag van het onderzoek aangaande de voorvallen beschreven in bijlage 7 over waarvoor het onderzoeksorgaan een onderzoek heeft geopend."; 2° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt: " § 5.Na een ernstig ongeval begeleidt de spoorwegonderneming de slachtoffers ervan om ze bij te staan in klachtenprocedures krachtens het Unierecht, met name Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer, onverminderd de verplichtingen van andere partijen.

Deze bijstand wordt gegeven via communicatiekanalen met de familie van slachtoffers en omvat psychologische bijstand aan slachtoffers van ongevallen en aan hun verwanten.".

Art. 39.Artikel 94 van dezelfde Codex wordt opgeheven.

Art. 40.Artikel 94/1 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 juni 2020, wordt vervangen als volgt: "

Art. 94/1.De spoorwegonderneming of de infrastructuurbeheerder die een beroep doet op een contractant in het kader van de uitvoering van een veiligheidskritieke taak, zonder deze op te nemen in haar uniek veiligheidscertificaat of in zijn veiligheidsvergunning, brengt de veiligheidsinstantie en het toezichthoudend orgaan hiervan op de hoogte.

De spoorwegonderneming of de infrastructuurbeheerder meldt eveneens aan de veiligheidsinstantie: 1° de naam of de sociale benaming van de contractant;2° de desbetreffende veiligheidskritieke ta(a)k(en) en de plaats waar deze word(t)(en) uitgeoefend. In geval van wijziging van de informatie bedoeld in het tweede lid, brengt de spoorwegonderneming of de infrastructuurbeheerder de veiligheidsinstantie daar onmiddellijk van op de hoogte.

De contractant bedoeld in het eerste lid beschikt over een veiligheidsbeheersysteem in overeenstemming met de artikelen 89 tot en met 91.".

Art. 41.In titel 4, hoofdstuk 3 van dezelfde Codex wordt een artikel 94/2 ingevoegd, luidende: "

Art. 94/2.§ 1. De spoorwegonderneming of de infrastructuurbeheerder die beroep doet op een contractant in het kader van de uitoefening van een veiligheidskritieke taak onder de dekking van haar uniek veiligheidscertificaat of zijn veiligheidsvergunning, brengt de veiligheidsinstantie en het toezichthoudend orgaan daarvan op de hoogte.

Behalve de naam of de sociale benaming van de contractant, meldt de spoorwegonderneming of de infrastructuurbeheerder eveneens aan de veiligheidsinstantie: 1° de datum van aanvang van de activiteit in onderaanneming;2° de veiligheidskritieke taken die worden uitgeoefend door de contractant;3° de afbakening van de spoorweginfrastructuur die is gedekt door de activiteit in onderaanneming;4° in voorkomend geval, de lijst met lokale protocollen die gekend moeten zijn door de contractant. In geval van wijziging van de informatie bedoeld in het tweede lid brengt de spoorwegonderneming of de infrastructuurbeheerder de veiligheidsinstantie onmiddellijk op de hoogte. § 2. Het beroep doen op een contractant als bedoeld in paragraaf 1, ontslaat de spoorwegonderneming of de infrastructuurbeheer niet van haar of zijn aansprakelijkheid en haar of zijn verplichtingen inzake veiligheid en de overdracht van capaciteit, overeenkomstig artikel 29.

Het beroep doen op een contractant als bedoeld in paragraaf 1 mag niet ingaan tegen de mededingingsregels of een verstoring van de markten voor spoorwegdiensten vormen overeenkomstig artikel 62, paragraaf 3. § 3. De bewijslast inzake de beheersing van de risico's rust in elk geval op de spoorwegonderneming of de infrastructuurbeheerder die beroep doet op een contractant als bedoeld in paragraaf 1. § 4. De spoorwegonderneming of de infrastructuurbeheerder die beroep doet op een contractant als bedoeld in paragraaf 1, neemt de certificering van het veiligheidspersoneel van die contractant, met inbegrip van de aflevering van het aanvullend bevoegdheidsbewijs bedoeld in titel 5, hoofdstuk 1, afdeling 3, op in zijn veiligheidsbeheersysteem.".

Art. 42.Artikel 95 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 95.§ 1. Om de spoorweginfrastructuur te kunnen beheren en exploiteren, moet de infrastructuurbeheerder beschikken over een veiligheidsvergunning, afgeleverd door de veiligheidsinstantie. § 2. De veiligheidsvergunning bevat: 1° de bevestiging dat het veiligheidsbeheersysteem van de infrastructuurbeheerder, dat is vastgesteld in titel 4, hoofdstuk 3, is goedgekeurd; 2° de bevestiging van de aanvaarding van de procedures en regelingen genomen door de infrastructuurbeheerder om te voldoen aan de specifieke vereisten die nodig zijn om de veiligheid van de spoorweginfrastructuur te garanderen op het vlak van het ontwerp, het onderhoud en de exploitatie, met inbegrip van, in voorkomend geval, het onderhoud en de exploitatie van het controlesysteem van besturing en seingeving.".

Art. 43.Artikel 96 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 juni 2020, wordt vervangen als volgt: "

Art. 96.De veiligheidsvergunning is vijf jaar geldig en kan op verzoek van de infrastructuurbeheerder worden vernieuwd.

De infrastructuurbeheerder herbekijkt de veiligheidsvergunning geheel of gedeeltelijk wanneer de infrastructuur, het subsysteem seingeving of energie of de beginselen van de exploitatie en het onderhoud ervan, ingrijpend veranderen.

De infrastructuurbeheerder stelt de veiligheidsinstantie onverwijld van die wijzigingen in kennis.

De veiligheidsinstantie kan verlangen dat de veiligheidsvergunning wordt herzien wanneer de pertinente bepalingen van het regelgevend kader voor veiligheid ingrijpend zijn gewijzigd.

Wanneer een vergunde infrastructuurbeheerder niet langer aan de voorwaarden voor het bekomen van de veiligheidsvergunning voldoet, kan de veiligheidsinstantie de vergunning intrekken.".

Art. 44.In artikel 97 van dezelfde Codex, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "binnen de maand" worden vervangen door de woorden "onverwijld en in elk geval binnen twee weken";2° de woorden "de wijziging" worden vervangen door de woorden "de herziening".

Art. 45.In artikel 98 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt het woord "bijgewerkt" vervangen door het woord "herzien".

Art. 46.In titel 4, hoofdstuk 4 van dezelfde Codex, wordt een artikel 98/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 98/1.In geval van grensoverschrijdende infrastructuur werkt de veiligheidsinstantie samen met de veiligheidsinstantie van de betrokken lidstaat met het oog op de afgifte van veiligheidsvergunningen.".

Art. 47.In titel 4, hoofdstuk 4 van dezelfde Codex, wordt het opschrift van de afdeling 2 vervangen als volgt: "Afdeling 2. - Uniek veiligheidscertificaat van spoorwegondernemingen".

Art. 48.Artikel 99 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 99.Om toegang te krijgen tot de spoorweginfrastructuur moet een spoorwegonderneming beschikken over een uniek veiligheidscertificaat dat is afgegeven door het Bureau overeenkomstig artikel 10, paragrafen 5, 6 en 7 van de richtlijn 2016/798/EU of door de veiligheidsinstantie overeenkomstig deze afdeling.".

Art. 49.Artikel 100 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 100.§ 1. Wanneer het exploitatiegebied van een spoorwegonderneming beperkt is tot het Belgisch grondgebied, kan zij een aanvraag voor een uniek veiligheidscertificaat indienen bij de veiligheidsinstantie, die na toepassing van de procedure bedoeld in het derde lid, beslist of ze al dan niet een uniek veiligheidscertificaat aan haar afgeeft.

De veiligheidsinstantie is verantwoordelijk voor elk uniek veiligheidscertificaat dat zij afgeeft.

Voor de afgifte, de vernieuwing en de aanpassing van unieke veiligheidscertificaten in toepassing van deze paragraaf, past de veiligheidsinstantie de praktische regelingen voor de certificeringsprocedure toe overeenkomstig de Uitvoeringsverordening (EU) 2018/763 tot vaststelling van praktische regelingen voor de afgifte van unieke veiligheidscertificaten aan spoorwegondernemingen overeenkomstig richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 653/2007 van de Commissie.

De Koning legt in een besluit dat is overlegd in Ministerraad de modaliteiten voor verlenging, schorsing en intrekking van het uniek veiligheidscertificaat vast. § 2. In het kader van de afgifte van unieke veiligheidscertificaten in toepassing van paragraaf 1 of van beoordelingen bedoeld in artikel 10, § 5, b) van de richtlijn 2016/798/EU, is de veiligheidsinstantie gemachtigd om bezoeken en inspecties ter plaatse bij de spoorwegonderneming, alsook audits te verrichten, en kan zij relevante aanvullende informatie vragen.

Wanneer zij handelt in het kader van de beoordelingen bedoeld in artikel 10, § 5, b) van de richtlijn 2016/798/EU, coördineert zij samen met het Bureau de organisatie van dergelijke bezoeken, audits en inspecties. § 3. Onverminderd artikel 74/1, § 6, trekt de veiligheidsinstantie het uniek veiligheidscertificaat afgegeven overeenkomstig paragraaf 1 in wanneer zijn titularis: - niet langer voldoet aan de voorwaarden vereist overeenkomstig de Uitvoeringsverordening (EU) 2018/763 van de Commissie van 9 april 2018 tot vaststelling van praktische regelingen voor de afgifte van unieke veiligheidscertificaten aan spoorwegondernemingen overeenkomstig richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 653/2007 van de Commissie; of - er, binnen het jaar dat volgt op de aflevering, niet het voorziene gebruik van maakt.

De intrekking van een uniek veiligheidscertificaat kan geheel zijn of beperkt tot één of meerdere typen activiteiten of tot één of meerdere van de bediende lijnen. § 4. De veiligheidsinstantie brengt de betrokken infrastructuurbeheerder op de hoogte van elke beslissing tot onmiddellijke opschorting of beperking genomen overeenkomstig artikel 74/1, § 7, of tot gehele of gedeeltelijke intrekking van het uniek veiligheidscertificaat genomen overeenkomstig het eerste lid en artikel 74/1, § 6, derde lid.".

Art. 50.Artikel 101 van dezelfde Codex wordt opgeheven.

Art. 51.Artikel 102 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 juni 2020, wordt opgeheven.

Art. 52.Artikel 103 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 103.§ 1. Zonder dat het exploitatiegebied wordt uitgebreid, kan het uniek veiligheidscertificaat, afgegeven door de veiligheidsinstantie overeenkomstig artikel 100, ook gelden voor spoorwegondernemingen die reizen naar de stations van aangrenzende lidstaten met soortgelijke netwerkkenmerken en soortgelijke exploitatievoorschriften, wanneer deze stations dicht bij de grens liggen en na raadpleging van de veiligheidsinstanties van die lidstaten overeenkomstig de Uitvoeringsverordening (EU) 2018/763 van de Commissie van 9 april 2018 tot vaststelling van praktische regelingen voor de afgifte van unieke veiligheidscertificaten aan spoorwegondernemingen overeenkomstig richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 653/2007 van de Commissie.

Deze raadpleging kan geschieden in het kader van een grensoverschrijdend akkoord tussen lidstaten of veiligheidsinstanties.

De Koning kan de uitvoeringsregels vaststellen die betrekking hebben op aanvragen van een uniek veiligheidscertificaat bedoeld in het eerste lid. § 2. Zonder dat het exploitatiegebied wordt uitgebreid, kan het uniek veiligheidscertificaat, afgegeven door de veiligheidsinstantie van een naburige lidstaat ook gelden voor spoorwegondernemingen die reizen naar de stations gelegen op Belgisch grondgebied met soortgelijke netwerkkenmerken en soortgelijke exploitatievoorschriften, wanneer deze stations dicht bij de grens liggen en na raadpleging van de veiligheidsinstantie, overeenkomstig de Uitvoeringsverordening (EU) 2018/763 van de Commissie van 9 april 2018 tot vaststelling van praktische regelingen voor de afgifte van unieke veiligheidscertificaten aan spoorwegondernemingen overeenkomstig richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 653/2007 van de Commissie.

Deze raadpleging kan geschieden in het kader van een grensoverschrijdend akkoord tussen lidstaten of veiligheidsinstanties.".

Art. 53.Artikel 104 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 104.§ 1 De aanvrager kan binnen een maand na ontvangst van de negatieve beslissing van de veiligheidsinstantie waarbij de afgifte van een uniek veiligheidscertificaat geweigerd wordt aan de veiligheidsinstantie vragen om deze beslissing te herzien.

De veiligheidsinstantie heeft vanaf de ontvangst van het verzoek om herziening twee maanden de tijd om haar beslissing te bevestigen of te herroepen. § 2. Als de negatieve beslissing van de veiligheidsinstantie wordt bevestigd, mag de aanvrager de zaak aanhangig maken bij het Marktenhof.".

Art. 54.In titel 4, hoofdstuk 4, afdeling 2 van dezelfde Codex, wordt een artikel 104/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 104/1.Het uniek veiligheidscertificaat vermeldt het soort en de omvang van het vervoer per spoor en het exploitatiegebied waarop het betrekking heeft.

Het uniek veiligheidscertificaat mag ook betrekking hebben op zijsporen waarvan de spoorwegonderneming eigenaar is, mits die tot haar veiligheidsbeheersysteem behoren.".

Art. 55.In titel 4, hoofdstuk 4, afdeling 2 van dezelfde Codex, wordt een artikel 104/2 ingevoegd, luidende: "

Art. 104/2.§ 1. Het uniek veiligheidscertificaat afgegeven door de veiligheidsinstantie, wordt op verzoek van de spoorwegonderneming en ten minste om de vijf jaar vernieuwd.

Het wordt geheel of gedeeltelijk bijgewerkt wanneer het soort vervoer of de omvang van het vervoer ingrijpend verandert. § 2. De veiligheidsinstantie kan verlangen dat de door haar afgegeven unieke veiligheidscertificaten worden herzien wanneer de pertinente bepalingen van het regelgevend kader inzake veiligheid ingrijpend zijn veranderd. § 3. De veiligheidsinstantie informeert het Bureau onverwijld en in elk geval binnen een termijn van twee weken over de unieke veiligheidscertificaten die zij afgeeft.

De veiligheidsinstantie informeert onverwijld het Bureau over de vernieuwing, de wijziging of de intrekking van een uniek veiligheidscertificaat.

Zij vermeldt de naam en het adres van de spoorwegonderneming, de afgiftedatum, het soort vervoer, de omvang van het vervoer, de geldigheidsduur en het exploitatiegebied van het uniek veiligheidscertificaat.".

Art. 56.Artikel 105 van dezelfde Codex, wordt vervangen als volgt: "

Art. 105.De houder wijst aan elk voertuig, voordat het op het net wordt gebruikt, een met het onderhoud belaste entiteit toe.

Die entiteit wordt in het NVR ingeschreven tot en met 16 juni 2024.

Onder meer een spoorwegonderneming, een infrastructuurbeheerder of een houder kunnen een met het onderhoud belaste entiteit zijn.".

Art. 57.In artikel 106 van dezelfde Codex, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "los van" vervangen door het woord "onverminderd" en de woorden "artikel 94" worden vervangen door de woorden "artikel 67/1, paragraaf 3";2° het tweede lid wordt vervangen als volgt: "Met dat doel zet de met het onderhoud belaste entiteit voor die voertuigen een onderhoudssysteem op en doet zij het volgende door middel van dat systeem: 1° zij ziet erop toe dat de voertuigen worden onderhouden in overeenstemming met het onderhoudsdossier van ieder voertuig en de geldende voorschriften, met inbegrip van onderhoudsvoorschriften en de desbetreffende TSI-bepalingen;2° zij geeft, voor zover nodig in samenwerking met andere actoren, uitvoering aan de nodige in de GVM's opgenomen risicobeheersings- en beoordelingsmethoden;3° zij ziet erop toe dat hun contractanten risicobeheersingsmaatregelen treffen door toepassing van de GVM's, en dat dit wordt vastgelegd in contractuele regelingen die op verzoek van het Bureau of van de veiligheidsinstantie worden meegedeeld;en 4° waarborgt de traceerbaarheid van de onderhoudsactiviteiten."; 3° het derde lid wordt opgeheven.

Art. 58.In titel 4, hoofdstuk 5 van dezelfde Codex, wordt een artikel 106/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 106/1.§ 1. Het onderhoudssysteem omvat de volgende functies: 1° een functie beheer om toezicht te houden op de onderhoudsfuncties bedoeld in de punten 2° tot 4° en deze te coördineren om alsook om de veilige staat van het voertuig binnen het spoorwegsysteem te garanderen;2° een functie ontwikkeling van onderhoud die zorgt voor het beheer van de onderhoudsdocumenten, met inbegrip van het configuratiebeheer, op basis van operationele en ontwerpgegevens en van de prestaties en lering uit de praktijk;3° een functie onderhoudsbeheer van de vloot om ervoor te zorgen dat voertuigen voor onderhoud uit exploitatie worden genomen en na onderhoud opnieuw in exploitatie terugkeren;4° een functie onderhoudsuitvoering om ervoor te zorgen dat het technisch onderhoud van een voertuig of delen daarvan wordt uitgevoerd, met inbegrip van de documentatie inzake vrijgave voor exploitatie. § 2. De met het onderhoud belaste entiteit vervult zelf de beheersfunctie maar kan de onderhoudsfuncties, bedoeld in paragraaf 1, punten 2° tot 4°, of delen daarvan uitbesteden aan andere contractanten zoals onderhoudsbedrijven. § 3. De met het onderhoud belaste entiteit ziet erop toe dat de functies, bedoeld in paragraaf 1, punten 1° tot 4°, beantwoorden aan de eisen en beoordelingscriteria van de bijlage 27. § 4. Onderhoudsbedrijven passen de relevante delen van bijlage 27 toe, zoals bepaald in de uitvoeringshandelingen aangenomen door de Europese Commissie, die overeenstemmen met de functies en activiteiten die moeten worden gecertificeerd.".

Art. 59.Artikel 107 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 107.Elke met het onderhoud belaste entiteit (ECM) moet gecertificeerd zijn en krijgt een ECM-certificaat van een accreditatie-instantie overeenkomstig de procedure voorzien in de Verordening (EG) nr. 765/2008 overeenkomstig de hieronder opgesomde voorwaarden: 1° de accreditatie- en de erkenningsprocedure van het certificeringsproces zijn gebaseerd op criteria inzake onafhankelijkheid, competentie en onpartijdigheid;2° het certificeringsysteem staaft dat een met het onderhoud belaste entiteit het onderhoudssysteem heeft opgezet dat de veilige staat van een voertuig waarvan zij het onderhoud heeft, garandeert;3° ECM-certificering op basis van een beoordeling van het vermogen van de met het onderhoud belaste entiteit om te voldoen aan de desbetreffende eisen en beoordelingscriteria van bijlage 27 en deze consequent toe te passen.Daarbij wordt voorzien in een toezichtsysteem om te waarborgen dat deze eisen en beoordelingscriteria ook na de toekenning van het ECM-certificaat te allen tijde worden nageleefd; 4° de certificering van onderhoudsbedrijven is gebaseerd op de naleving van de relevante delen van de bijlage 27 toegepast op de overeenkomstige functies en activiteiten die moeten worden gecertificeerd. In afwijking van het eerste lid, wanneer de met het onderhoud belaste entiteit een spoorwegonderneming of een infrastructuurbeheerder is, kan de naleving van de in de eerste alinea vastgestelde voorwaarden door de veiligheidsinstantie worden gecontroleerd volgens de procedures bedoeld in de artikelen 95 tot 98/1 met betrekking tot de veiligheidsvergunning en de artikelen 99 tot 104/2 met betrekking tot het uniek veiligheidscertificaat, en kan de naleving van deze voorschriften worden bevestigd op de volgens die procedures afgegeven certificaten.".

Art. 60.Artikel 108 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 108.De overeenkomstig artikel 107 afgegeven certificaten zijn in de hele Unie geldig.".

Art. 61.Artikel 109 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 109.De Koning kan in de volgende gevallen bepalen dat de verplichting om de met het onderhoud belaste entiteit aan te wijzen gebeurt aan de hand van andere maatregelen dan met het onderhoudssysteem bepaald in de artikelen 105 tot 108: 1° voertuigen die in een derde land geregistreerd zijn en die worden onderhouden overeenkomstig de recht van dat land;2° voertuigen die gebruikt worden op netwerken of spoorweglijnen waarvan de spoorbreedte verschilt van die van het hoofdspoorwegnetwerk binnen de Unie en waarvoor aan de in artikel 106, genoemde voorschriften wordt voldaan door middel van internationale overeenkomsten met derde landen;3° voertuigen gebruikt in het kader van bijzonder transport of militair materieel waarvoor de veiligheidsinstantie vóór de ingebruikname een ad-hoc vergunning moet verlenen.In dit geval worden voor perioden van maximaal vijf jaar afwijkingen toegestaan; 4° goederenwagons en reizigersrijtuigen waarvan het gebruik wordt gedeeld met derde landen met een andere spoorbreedte dan die van het hoofdspoorwegnetwerk binnen de Unie. Deze andere maatregelen worden toegepast door middel van door de veiligheidsinstantie of door het Bureau te verlenen afwijkingen: 1° bij de registratie van voertuigen krachtens artikel 210 voor wat de aanwijzing van de met het onderhoud belaste entiteit betreft;2° bij de afgifte van unieke veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen aan spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders krachtens artikel 95 tot 104/2 voor wat de aanwijzing of certificering van de met het onderhoud belaste entiteit betreft. De afwijkingen bedoeld in het tweede lid worden kenbaar gemaakt en gerechtvaardigd in het in jaarlijkse veiligheidsverslag bedoeld in artikel 78. Indien blijkt dat er op het spoorwegsysteem in de Unie ongepaste veiligheidsrisico's worden genomen, brengt het Bureau de Europese Commissie hiervan onmiddellijk op de hoogte. De Europese Commissie neemt dan contact op met de betrokken partijen en verzoekt de betrokken lidstaat eventueel om zijn beslissing tot afwijking te herroepen.".

Art. 62.Artikel 110 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 110.§ 1. De Koning wijst, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het onderzoeksorgaan aan.

Het onderzoeksorgaan bestaat uit ten minste één onderzoeker die bekwaam is om de functie van hoofdonderzoeker te vervullen bij een ongeval, een ernstig ongeval of een incident.

Dit orgaan is, wat betreft zijn organisatie, juridische structuur en besluitvorming onafhankelijk van infrastructuurbeheerders, spoorwegondernemingen, heffingsinstanties, toewijzende instanties en conformiteitsbeoordelingsinstanties, en van elke andere partij waarvan de belangen in strijd kunnen zijn met de taken die aan het onderzoeksorgaan zijn toevertrouwd.

Voorts is het functioneel onafhankelijk van de veiligheidsinstantie, van elk orgaan bevoegd voor de regulering van het spoorwegvervoer, van het Bureau of van elke andere instantie waarvan de belangen in strijd zouden kunnen zijn met de onderzoeksopdracht. § 2. Het onderzoeksorgaan verricht zijn taken onafhankelijk van de entiteiten bedoeld in paragraaf 1. De onderzoekers wordt een status toegekend die hun onafhankelijkheid voldoende waarborgt.

De leden van het onderzoeksorgaan zijn onderworpen aan het beroepsgeheim wat betreft de verkregen informatie bij de uitoefening van hun opdrachten bedoeld in afdeling 2; elke schending van het beroepsgeheim wordt bestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de samenstelling van het onderzoeksorgaan en de uitvoeringsregels van de aan het onderzoeksorgaan toevertrouwde opdrachten.".

Art. 63.In artikel 111 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1, 1°, wordt aangevuld met de zin "Dit onderzoek beoogt veiligheid op het spoor, zo mogelijk, te verbeteren en ongevallen te voorkomen;"; 2° in paragraaf 1, 2°, worden de woorden "het hogesnelheids- of conventionele spoorwegsysteem" vervangen door de woorden "het spoorwegsysteem van de Unie";3° paragraaf 1, 4°, wordt aangevuld met de volgende zin: "Deze gegevensbank bevat het geheel van elementen voorzien door de Koning overeenkomstig artikel 68, § 2, 2°.".

Art. 64.In artikel 112 van dezelfde Codex, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden de woorden "in artikel 214, eerste lid, 30° en in artikel 215" vervangen door de woorden "in artikel 216/3, paragraaf 1, 14° en in artikel 216/4";2° in paragraaf 6, tweede lid worden de woorden "artikelen 214 en 215" vervangen door de woorden "artikelen 216/3 en 216/4";3° in paragraaf 8 worden in de bepaling onder 2°, de woorden "de feiten hebben eerder al geleid tot" vervangen door de woorden "de feiten eerder al hebben geleid tot".

Art. 65.Artikel 112/1 van dezelfde Codex, ingevoegd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 112/1.§ 1. De houder van een veiligheidsvergunning en de houders van een uniek veiligheidscertificaat die gebruik maken van het netwerk zijn met het oog op de dekking van de kosten van het onderzoeksorgaan voor het onderzoek van ongevallen en van het algemeen veiligheidsniveau, een jaarlijkse retributie verschuldigd. § 2. De Koning bepaalt het bedrag bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Per kwartaal is één vierde van het jaarbedrag verschuldigd. § 3. De retributie wordt omgeslagen over de houder van een veiligheidsvergunning en de houders van een uniek veiligheidscertificaat.

Het aandeel van de houder van een veiligheidsvergunning is dertig procent van het totale bedrag.

Het aandeel van de houders van een uniek veiligheidscertificaat is zeventig procent van het totale bedrag.

Het aandeel van de houders van een uniek veiligheidscertificaat bedoeld in paragraaf 1 wordt verdeeld over de houders in verhouding tot het aantal trein-kilometers dat zij gepresteerd hebben tijdens het kwartaal dat afgesloten werd drie maanden voor het kwartaal waarop de retributie betrekking heeft. Onmiddellijk na afsluiting van elk kwartaal worden de trein-kilometers, gepresteerd door elke houder van een uniek veiligheidscertificaat bedoeld in paragraaf 1, door de houder van de veiligheidsvergunning aan het onderzoeksorgaan meegedeeld dat deze informatie daarna doorstuurt naar de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer. § 4. De houder van de veiligheidsvergunning en de houders van een uniek veiligheidscertificaat afgegeven overeenkomstig paragraaf 1 betalen de retributie aan het onderzoeksorgaan bij het begin van het kwartaal, ten laatste dertig dagen volgend op de datum van de factuur en volgens de instructies die in die factuur zijn opgenomen. § 5. In geval van niet-betaling geeft het onderzoeksorgaan hiervan kennis aan de veiligheidsinstantie, die de geldigheid van de veiligheidsvergunning of het uniek veiligheidscertificaat kan opschorten.".

Art. 66.Artikel 113 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 113.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de politiediensten en de gerechtelijke overheden en, in voorkomend geval, in samenwerking met de gerechtelijke instanties, krijgt het onderzoeksorgaan zo snel mogelijk toegang tot informatie en bewijsmateriaal dat relevant is voor het onderzoek, meer in het bijzonder krijgt zij: 1° rechtstreekse toegang tot de locatie waar het ongeval of incident heeft plaatsgevonden, tot het betrokken rollend materieel, tot de betreffende infrastructuur en verkeersregelings- en seingevingsinstallaties;2° het recht om onmiddellijk bewijsmateriaal te laten inventariseren en wrakstukken, infrastructuurinstallaties of -onderdelen onder toezicht te laten verwijderen, met het oog op onderzoek of analyse;3° onbeperkte toegang tot boordrecorders en apparatuur voor het opnemen van verbale boodschappen, en tot de registratie van de werking van het seingevings- en verkeersregelingssysteem waarvan zij de inhoud mogen gebruiken;4° toegang tot de resultaten van het onderzoek van de lichamen van de slachtoffers;5° toegang tot de resultaten van de onderzoeken onder het treinpersoneel en ander spoorwegpersoneel dat bij het ongeval of incident betrokken is;6° de mogelijkheid het spoorwegpersoneel dat bij het ongeval of incident betrokken is en andere getuigen te ondervragen en het recht om een kopie te verkrijgen van de verklaringen die deze personen bij andere instanties hebben afgelegd;7° toegang tot alle terzake dienende informatie of documenten die in het bezit zijn van de infrastructuurbeheerder, de betrokken spoorwegondernemingen, de met het onderhoud belaste entiteiten en de veiligheidsinstantie. Het Bureau werkt met het onderzoeksorgaan samen wanneer het onderzoek voertuigen betreft die van het Bureau een vergunning hebben gekregen of spoorwegondernemingen die door het Bureau zijn gecertificeerd. Het verstrekt zo snel mogelijk alle gevraagde informatie of gegevens aan het onderzoeksorgaan en geeft op verzoek toelichting. § 2. Het onderzoeksorgaan, als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens waar zij toegang tot heeft overeenkomstig paragraaf 1, waakt erover de gegevens die zij verwerkt in het kader van de uitvoering van haar taken bedoeld in de artikelen 111 en 112, te bewaren in een speciaal en beveiligd bestand.

De hoofdonderzoeker, de adjunct-onderzoeker, de onderzoekers alsook hun eventueel afhangend administratief personeel zijn gemachtigd om toegang te hebben tot het bestand bedoeld in het eerste lid.

Het onderzoeksorgaan hanteert een strikt gebruiks- en toegangsbeleid en neemt technische en organisatorische maatregelen voor de bescherming van de persoonsgegevens.

De verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de taken bedoeld in de artikelen 111 en 112 beoogt de goede uitvoering te verzekeren van de gezegde taken.

Personen wier persoonsgegevens opgenomen zijn in het bestand, bedoeld in het eerste lid, hebben recht op toegang tot en rectificatie van de gegevens die op hen betrekking hebben.

In geval van een verzoek om rectificatie stelt het onderzoeksorgaan elke bestemmeling aan wie de persoonsgegevens zijn meegedeeld, in kennis van elke uitgevoerde rectificatie van persoonsgegevens, tenzij een dergelijke kennisgeving onmogelijk is of onevenredige inspanningen vereist. Het onderzoeksorgaan verstrekt de betrokken persoon informatie over deze bestemmelingen als deze hierom verzoekt. § 3. De persoonsgegevens verwerkt in het kader van de uitvoering van de taken bedoeld in de artikelen 111 en 112, worden gedurende vijftig jaar bewaard te rekenen vanaf de dag waarop het onderzoeksorgaan toegang heeft gehad tot deze gegevens en ze heeft opgenomen in het bestand bedoeld in paragraaf 2, eerste lid. Na die termijn worden ze vernietigd of anoniem gemaakt. § 4. In het kader van de huidige verwerking van persoonsgegevens hebben personen niet het recht om gegevens te wissen, het recht op beperking van de verwerking, het recht op overdraagbaarheid van gegevens, het recht om bezwaar te maken en het recht op geautomatiseerde individuele besluitvorming. Deze rechten zijn inderdaad onverenigbaar met de doeleinden die met de huidige verwerking van persoonsgegevens worden nagestreefd, namelijk de opslag en analyse van gegevens met betrekking tot de veiligheid op het spoor en de manier waarop de betrokken actoren de verplichtingen van het wettelijk kader inzake veiligheid toepassen. Deze doelstellingen hebben inderdaad betrekking op een belangrijke toezichthoudende taak die erop gericht is een belangrijke doelstelling van algemeen openbaar belang te waarborgen, namelijk de veiligheid op het Belgische spoorwegnet.".

Art. 67.In dezelfde Codex, wordt artikel 114, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, aangevuld met een tweede lid, luidende: " § 2. Het onderzoeksorgaan neemt deel aan het programma voor collegiale toetsing, opgesteld overeenkomstig artikel 22, paragraaf 7, derde lid van de richtlijn (EU) 2016/798.

Het onderzoeksorgaan werkt mee aan de bekendmaking van: 1° het gemeenschappelijk programma voor collegiale toetsing en de evaluatiecriteria;en 2° een jaarverslag over het programma, waarin geconstateerde sterke punten en suggesties voor verbetering duidelijk worden aangegeven.De verslagen van de collegiale toetsing worden aan alle onderzoeksorganen en aan het Bureau bezorgd. Deze verslagen worden op vrijwillige basis gepubliceerd.".

Art. 68.Artikel 115 van dezelfde Codex, wordt vervangen als volgt: "

Art. 115.Een ongeval of incident als bedoeld in artikel 111 wordt onderzocht door het onderzoeksorgaan wanneer het heeft plaatsgevonden op Belgisch grondgebied. Wanneer een ongeval of een incident vlakbij een grensinstallatie van België heeft plaatsgevonden of als niet kan worden vastgesteld in welke lidstaat van de Europese Unie het ongeval of incident heeft plaatsgevonden en dat dit in België zou kunnen zijn, overlegt het onderzoeksorgaan samen met zijn tegenhangers om het orgaan te bepalen dat het onderzoek gaat verrichten of nemen zij gezamenlijk deze taak op zich. Als het Belgische onderzoeksorgaan aangeduid wordt, laat het de andere betrokken organen aan het onderzoek deelnemen en geeft het hen toegang tot alle resultaten van dit onderzoek.".

Art. 69.In artikel 116 van dezelfde Codex, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt: "Het onderzoek wordt op een dusdanige wijze gevoerd dat alle partijen kunnen worden gehoord en, in voorkomend geval, door de resultaten samen te leggen met de andere onderzoeksorganen.De infrastructuurbeheerder, de betrokken spoorwegondernemingen, de veiligheidsinstantie, het Bureau, de slachtoffers en hun naaste familie, de eigenaars van beschadigde goederen, de fabrikanten, de hulpdiensten en de vertegenwoordigers van het personeel betrokken bij het ernstig ongeval, ongeval of incident, en de gebruikers worden geregeld op de hoogte gebracht van het onderzoek en de voortgang ervan, en krijgen de mogelijkheid om relevante technische informatie te leveren om de kwaliteit van het onderzoeksrapport te verbeteren.

Het onderzoeksorgaan neemt tevens de redelijke behoeften van de slachtoffers en hun familieleden in aanmerking en houdt hen op de hoogte van de voortgang van het onderzoek. Er mogen evenwel geen elementen van het eventuele lopende opsporings- en/of gerechtelijk onderzoek worden vrijgegeven zonder toestemming van de gerechtelijke overheden."; 2° in het tweede lid worden de woorden "een inbreuk" vervangen door de woorden "een misdrijf".

Art. 70.In titel 4, hoofdstuk 6, afdeling 4, wordt een artikel 116/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 116/1.§ 1. In het kader, enerzijds, van het delen van resultaten met andere onderzoeksorganen en, anderzijds, het meedelen van informatie aan belanghebbende partijen overeenkomstig artikel 116, zorgt het onderzoeksorgaan ervoor dat de persoonsgegevens waartoe zij overeenkomstig artikel 113 toegang heeft gehad, anoniem worden gemaakt. § 2. In het kader van de samenwerking met andere onderzoeksorganen overeenkomstig artikel 115, ziet het onderzoeksorgaan erop toe dat de bepalingen van die Verordening worden nageleefd indien deze betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens in de zin van Verordening (EU) nr. 2016/679.

Daartoe zorgt het onderzoeksorgaan, als verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens waarover zij beschikt in het kader van de uitoefening van haar taken bedoeld in de artikelen 111 en 112 er overeenkomstig artikel 113, paragraaf 2, voor dat zij in het kader van de samenwerking bedoeld in het eerste lid aan de andere onderzoeksorganen enkel de persoonsgegevens meedeelt die noodzakelijk zijn voor het onderzoek.

Het onderzoeksorgaan neemt deze gegevens op in een speciaal en beveiligd bestand waartoe alleen de hoofdonderzoeker, de adjunct-onderzoeker, de onderzoekers, hun eventueel afhangend administratief personeel en het personeel van de andere onderzoeksorganen waarmee zij samenwerkt, toegang mogen hebben.

Het onderzoeksorgaan hanteert een strikt gebruiks- en toegangsbeleid en neemt technische en organisatorische maatregelen voor de bescherming van de persoonsgegevens.

Personen wier persoonsgegevens opgenomen zijn in het bestand, bedoeld in het derde lid, hebben recht op toegang tot en rectificatie van de gegevens die op hen betrekking hebben.

In geval van een verzoek om rectificatie stelt het onderzoeksorgaan elke bestemmeling aan wie de persoonsgegevens zijn meegedeeld, in kennis van elke uitgevoerde rectificatie van persoonsgegevens, tenzij een dergelijke kennisgeving onmogelijk is of onevenredige inspanningen vereist. Het onderzoeksorgaan verstrekt de betrokken persoon informatie over deze bestemmelingen als deze hierom verzoekt.

De persoonsgegevens meegedeeld aan andere onderzoekorganen overeenkomstig het tweede lid en opgenomen in een speciaal en beveiligd bestand overeenkomstig het vierde lid, zijn slechts toegankelijk voor de andere onderzoeksorganen voor de duur die noodzakelijk is voor het onderzoek en tot uiterlijk vijf jaar nadat het ongeval of incident zich heeft voorgedaan. Na die termijn worden ze vernietigd of anoniem gemaakt.

In het kader van de huidige verwerking van persoonsgegevens hebben personen niet het recht om gegevens te wissen, het recht op beperking van de verwerking, het recht op overdraagbaarheid van gegevens, het recht om bezwaar te maken en het recht op geautomatiseerde individuele besluitvorming. Deze rechten zijn inderdaad onverenigbaar met de doeleinden die met de huidige verwerking van persoonsgegevens worden nagestreefd, namelijk de opslag en analyse van gegevens met betrekking tot de veiligheid op het spoor en de manier waarop de betrokken actoren de verplichtingen van het wettelijk kader inzake veiligheid toepassen. Deze doelstellingen hebben inderdaad betrekking op een belangrijke toezichthoudende taak die erop gericht is een belangrijke doelstelling van algemeen openbaar belang te waarborgen, namelijk de veiligheid op het Belgische spoorwegnet.".

Art. 71.In artikel 120, tweede lid, van dezelfde Codex, wordt tussen de eerste en de tweede zin de volgende zin ingevoegd: "Als het eindverslag niet binnen twaalf maanden openbaar wordt gemaakt, publiceert het onderzoeksorgaan minstens één keer per jaar, op de verjaardag van het ongeval, een tussentijdse verklaring waarin nader wordt ingegaan op de voortgang van het onderzoek en alle veiligheidskwesties die aan het licht zijn gekomen.".

Art. 72.In artikel 121 van dezelfde Codex worden de woorden "maakt het onderzoeksorgaan een jaarverslag op" vervangen door de woorden "maakt het onderzoeksorgaan een jaarverslag bekend".

Art. 73.Artikel 122 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 122.§ 1. De door het onderzoeksorgaan opgestelde veiligheidsaanbevelingen worden gericht aan de veiligheidsinstantie en, indien de aard van de aanbeveling dit noodzaakt, aan het Bureau, aan andere organen of Belgische instanties of aan andere lidstaten. De aanbevelingen houden in geen geval een vermoeden van fout of aansprakelijkheid in. § 2. De veiligheidsinstantie en de andere instanties of organen nemen binnen de grenzen van hun bevoegdheden, de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de door het onderzoeksorgaan opgestelde veiligheidsaanbevelingen in aanmerking worden genomen en, in voorkomend geval, door acties worden gevolgd. § 3. De veiligheidsinstantie, de andere instanties of organen tot welke aanbevelingen zijn gericht, laten het onderzoeksorgaan periodiek en ten minste eenmaal per jaar, tegen uiterlijk 30 juni weten welke maatregelen zij naar aanleiding van de aanbevelingen hebben genomen of gepland.".

Art. 74.In titel 5 van dezelfde Codex wordt een hoofdstuk 0 ingevoegd, luidende: "Hoofdstuk 0. - Toegang tot opleidingsdiensten".

Art. 75.In titel 5, hoofdstuk 0, van dezelfde Codex, ingevoegd bij artikel 74, wordt een artikel 124/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 124/1.§ 1. Bij de aanwerving van veiligheidspersoneel, kunnen de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder rekening houden met eventueel eerdere bij andere spoorwegondernemingen of bij een andere infrastructuurbeheerder gevolgde opleidingen, verworven kwalificaties en ervaring.

Daartoe hebben deze personeelsleden recht op toegang tot, het verkrijgen van kopieën van, en het doorgeven van alle bewijsstukken met betrekking tot hun opleiding, kwalificaties en ervaring. § 2. De spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder zijn verantwoordelijk voor het opleidings- en kwalificatieniveau van hun personeel dat veiligheidskritieke taken verricht.".

Art. 76.In titel 5, hoofdstuk 0, van dezelfde Codex, ingevoegd bij artikel 74, wordt een artikel 124/2 ingevoegd, luidende: "

Art. 124/2.§ 1. De spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerder verlenen aan hun veiligheidspersoneel een eerlijke en niet-discriminerende toegang tot opleidingsdiensten wanneer dergelijke opleidingen nodig zijn voor de exploitatie van diensten op het netwerk.

Als opleidingsdiensten slechts aangeboden worden door één spoorwegonderneming of door de infrastructuurbeheerder dan waakt deze erover dat deze diensten ter beschikking worden gesteld van andere spoorwegondernemingen of van de infrastructuurbeheerder tegen een redelijke, niet-discriminerende prijs, die kostengerelateerd is en een winstmarge kan hebben. § 2. Onder voorbehoud van artikel 144, eerste lid, omvatten de opleidingsdiensten opleiding betreffende de nodige trajectkennis, de exploitatievoorschriften en -procedures, het seingevings- en besturingssysteem, alsmede de noodprocedures die voor de geëxploiteerde trajecten gelden. § 3. De instellingen belast met het verstrekken van opleidingen verlenen aan het personeel van spoorwegondernemingen en van de infrastructuurbeheerder, op diens verzoek, een certificaat dat de deelname aan een opleiding attesteert.".

Art. 77.In artikel 132, paragraaf 4, van dezelfde Codex, wordt het tweede lid vervangen als volgt: "Wanneer de veiligheidsinstantie optreedt overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, leeft zij alle bepalingen van de Verordening (EU) 2016/679 en van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens na, behalve indien deze Spoorcodex hiervan afwijkt.".

Art. 78.Artikel 133 van dezelfde Codex wordt opgeheven.

Art. 79.In artikel 140, paragraaf 4, van dezelfde Codex, wordt het tweede lid vervangen als volgt: "Wanneer de infrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen optreden overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, leven zij alle bepalingen van de Verordening (EU) 2016/679 en van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens na, behalve indien deze Spoorcodex hiervan afwijkt.".

Art. 80.In artikel 142 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "artikel 74, 9° " vervangen door de woorden "artikel 74, 10° en 11° ";2° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "titel 5" vervangen door de woorden "titel 5, hoofdstuk 1".

Art. 81.In artikel 143 van dezelfde Codex worden het tweede en het derde lid vervangen als volgt: "Onverminderd artikel 124/2, paragraaf 1, tweede lid, verplicht de erkenning de opleiders of opleidingscentra ertoe op billijke en niet-discriminerende wijze toegang te verlenen tot de opleidingsdiensten telkens deze opleiding noodzakelijk is om te voldoen aan de verkrijgingsvoorwaarden van het uniek veiligheidscertificaat of, desgevallend, van de veiligheidsvergunning.

Onverminderd artikel 124/2, paragraaf 1, tweede lid, verplicht de erkenning de opleiders of opleidingscentra ertoe kwalitatieve opleidingsdiensten ter beschikking te stellen van de spoorwegondernemingen en van de infrastructuurbeheerder tegen een redelijke, niet-discriminerende prijs, die kostengerelateerd is en een winstmarge kan hebben.".

Art. 82.Artikel 144 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 144.De opleiding van treinbestuurders omvat een deel dat betrekking heeft op de vergunning van treinbestuurder, dat handelt over de algemene vakkennis, en een deel dat betrekking heeft op het bevoegdheidsbewijs, dat handelt over de specifieke vakkennis.

Overeenkomstig artikel 124/2, paragraaf 1, hebben de kandidaat-treinbestuurders op billijke en niet-discriminerende wijze toegang tot de opleiding die nodig is om te voldoen aan de verwervingsvoorwaarden van de vergunning en het bevoegdheidsbewijs.".

Art. 83.Artikel 152 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 152.Alvorens gebruik te maken van één of meerdere van de machtigingen waarin deze titel voorziet, vraagt de Koning het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.

In afwijking van artikel 26, paragraaf 1, tweede lid, van de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit, brengt de Gegevensbeschermingsautoriteit haar advies uit binnen dertig dagen nadat alle daartoe noodzakelijke gegevens aan haar zijn meegedeeld.".

Art. 84.In artikel 154, eerste lid, van dezelfde Codex worden de woorden "beschreven in de bijlage 15" ingevoegd tussen het woord "subsysteem" en het woord "maakt".

Art. 85.Artikel 155 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 155.Vaste subsystemen voldoen aan de op het moment van de aanvraag voor een vergunning tot indienststelling geldende TSI's en nationale voorschriften.

Voertuigen voldoen aan de TSI's en nationale voorschriften die gelden op het moment van de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen.

De gebruikers van vaste subsystemen en voertuigen handhaven voortdurend hun conformiteit, bedoeld in het eerste en tweede lid, tijdens het gebruik.

Elke TSI duidt de bepalingen aan die van toepassing zijn op bestaande subsystemen en voertuigen, met name bij het verbeteren en vernieuwen ervan en in zulke gevallen op de aanpassingswerken ervan waarvoor een aanvraag voor een nieuwe vergunning nodig is.".

Art. 86.Artikel 156 van dezelfde Codex wordt opgeheven.

Art. 87.Artikel 157 van dezelfde Codex wordt opgeheven.

Art. 88.Artikel 158 van dezelfde Codex wordt opgeheven.

Art. 89.In titel 6, hoofdstuk 2 van dezelfde Codex wordt het opschrift van de afdeling 3 vervangen als volgt: "Afdeling 3. - Niet-toepassing van een TSI".

Art. 90.Artikel 159 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 159.§ 1. De veiligheidsinstantie kan in de volgende gevallen de aanvrager toestaan om één of meer TSI's niet toe te passen: 1° voor een project voor een nieuw subsysteem of een deel ervan, de vernieuwing of de verbetering van een bestaand subsysteem of een deel ervan, of elk element van het spoorwegsysteem, dat zich op de datum waarop de betrokken TSI's van toepassing worden, in een vergevorderde ontwikkelingsfase bevindt of waarvoor op dat moment een uitvoeringsovereenkomst loopt;2° voor elk project tot vernieuwing, uitbreiding of verbetering van een bestaand subsysteem of een deel ervan, wanneer de toepassing van de betrokken TSI's de economische levensvatbaarheid van het project en/of de verenigbaarheid van het spoorwegsysteem van de betrokken lidstaat in gevaar brengt, bijvoorbeeld wat betreft het profiel, de spoorwijdte, de spoorafstand, of de elektrische spanning;3° wanneer het bij een snelle herstelling van het netwerk na een ongeluk of een natuurramp economisch of technisch niet mogelijk is de overeenkomstige TSI's geheel of gedeeltelijk toe te passen;en dit enkel totdat het netwerk hersteld is; 4° voor voertuigen met een plaats van vertrek of bestemming in een derde land met een andere spoorwijdte dan die van het hoofdspoorwegnetwerk binnen de Unie. § 2. Onverminderd artikel 225/4, paragraaf 1, tweede lid, dient de aanvrager bij de veiligheidsinstantie een verzoek tot afwijking in overeenkomstig de uitvoeringshandeling bedoeld in artikel 7, paragraaf 5, van de richtlijn 2016/797/EU en met opgave van de redenen voor het verzoek tot afwijking. § 3. In het in paragraaf 1, 1°, bedoelde geval stelt de veiligheidsinstantie de Europese Commissie binnen één jaar na de inwerkingtreding van elke TSI in kennis van een lijst van projecten die volgens haar in een vergevorderd stadium zijn. § 4. In de gevallen bedoeld in paragraaf 1, onder de punten 1° en 3°, stelt de veiligheidsinstantie de Europese Commissie in kennis van haar beslissing om één of meer TSI's of delen ervan niet toe te passen. § 5. In de in paragraaf 1, 1°, 2° en 4° bedoelde gevallen dient de veiligheidsinstantie bij de Europese Commissie een verzoek in om de TSI of delen ervan niet toe te passen, vergezeld van een dossier waarin het verzoek wordt onderbouwd, met vermelding van de alternatieve regelingen die zij in plaats van de TSI's van plan is toe te passen. § 6. In afwachting van de beslissing van de Europese Commissie, genomen overeenkomstig artikel 7, paragraaf 4, van de richtlijn 2016/797/EU, mag de veiligheidsinstantie de alternatieve regelingen, bedoeld in paragraaf 5 meteen toepassen.

Als de Europese Commissie binnen een termijn van vier maanden vanaf de indiening van het verzoek met het volledige dossier als bijlage, geen beslissing neemt, dan beschouwt de veiligheidsinstantie het verzoek als zijnde aanvaard.".

Art. 91.In titel 6, hoofdstuk 3 van dezelfde Codex wordt het opschrift van de afdeling 1 vervangen als volgt: "Afdeling 1. - Het in de handel brengen".

Art. 92.In artikel 160 van dezelfde Codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste en in het tweede lid, worden de woorden "op de markt" vervangen door de woorden "in de handel"; 2° in het eerste lid wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt: "1° de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van de Unie mogelijk maken door te voldoen aan de essentiële eisen;"; 3° in het eerste lid wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt: "2° binnen hun gebruiksgebied en overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt en naar behoren geïnstalleerd en onderhouden worden.".

Art. 93.In artikel 161 van dezelfde Codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "om het op de markt brengen van interoperabiliteitsonderdelen met het oog op het gebruik daarvan in het spoorwegsysteem, te verbieden, te beperken of te belemmeren op grond van de wet wanneer deze onderdelen aan de bepalingen van deze Spoorcodex voldoen" worden vervangen door de woorden "om het in de handel brengen van interoperabiliteitsonderdelen met het oog op het gebruik daarvan in het spoorwegsysteem van de Unie, te verbieden, te beperken of te belemmeren op grond van de wet wanneer deze onderdelen aan de bepalingen van deze Spoorcodex voldoen"; 2° een tweede lid wordt toegevoegd, luidende: "In het bijzonder verlangt de veiligheidsinstantie geen verificaties die al zijn verricht in het kader van de procedure voor de "EG"-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, bepaald in de artikelen 163 en 164.".

Art. 94.Artikel 162 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 162.§ 1. Een interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de essentiële eisen indien het voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de desbetreffende TSI of aan de Europese specificaties die zijn ontwikkeld om aan die voorwaarden te voldoen.

De "EG"-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik vermeldt dat de interoperabiliteitsonderdelen werden onderworpen aan de procedures van de desbetreffende TSI voor het beoordelen van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik. § 2. Indien de TSI dat vereist, gaat de "EG"-verklaring vergezeld van: 1° een door (een) aangemelde instantie(s) afgegeven certificaat van de intrinsieke conformiteit van een op zichzelf beschouwd interoperabiliteitsonderdeel aan de hand van de technische specificaties waaraan het moet voldoen;2° een door (een) aangemelde instantie(s) afgegeven certificaat van de geschiktheid voor gebruik van een binnen zijn spoorwegomgeving beschouwd interoperabiliteitsonderdeel, met name wanneer het gaat over functionele vereisten. § 3. De "EG"-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik wordt gedateerd en ondertekend door de fabrikant of diens gemachtigde.

De "EG"-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel is conform aan de Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie van 12 februari 2019 inzake de modellen voor "EG"-verklaringen en certificaten voor interoperabiliteitsonderdelen en -subsystemen, het model voor de verklaring van conformiteit met een vergund voertuigtype en de "EG"-keuringsprocedures voor subsystemen overeenkomstig richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 201/2011 van de Commissie. § 4. In afwijking van de paragrafen 1 en 2 mogen reserveonderdelen voor subsystemen die al in dienst zijn gesteld op het moment van de inwerkingtreding van de TSI in deze subsystemen worden aangebracht, zonder dat zij aan de procedure voor de beoordeling van de conformiteit en de geschiktheid voor gebruik worden onderworpen.".

Art. 95.In artikel 163 van dezelfde Codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste en in het tweede lid worden de woorden "in de Europese Unie gevestigde" telkens geschrapt;2° in het derde lid worden de woorden "regelgevingen van toepassing zijn die andere Europese richtlijnen betreffende andere aspecten omzetten" vervangen door de woorden "andere rechtshandelingen van de Unie betreffende andere aspecten van toepassing zijn";3° in het derde lid worden de woorden "andere regelgevingen" vervangen door de woorden "andere rechtshandelingen".

Art. 96.In artikel 164, eerste lid, van dezelfde Codex worden de woorden "op de markt brengt" vervangen door de woorden "in de handel brengt".

Art. 97.In artikel 165 van dezelfde Codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "de fabrikant of dienst in de Europese Unie gevestigde gemachtigde" vervangen door de woorden "de fabrikant of diens gemachtigde";2° in het tweede lid worden de woorden "op de markt brengen" vervangen door de woorden "in de handel brengen".

Art. 98.In artikel 166 van dezelfde Codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden ", het terug te roepen" ingevoegd tussen de woorden "het gebruik ervan te verbieden" en de woorden "of het uit de handel te nemen";2° in het eerste lid worden de woorden "op de markt werd gebracht" vervangen door de woorden "in de handel is gebracht";3° in het tweede lid worden de woorden ", het Bureau en de andere lidstaten" ingevoegd tussen de woorden "Europese Commissie" en "onmiddellijk in kennis van de genomen maatregelen".

Art. 99.In titel 6, hoofdstuk 3, afdeling 4, onderafdeling 2 van dezelfde Codex wordt een artikel 166/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 166/1.Wanneer de beslissing bedoeld in artikel 166 er is gekomen omdat er een lacune is in de Europese specificaties, stelt de veiligheidsinstantie aan het Bureau of de Europese Commissie één of meer van onderstaande maatregelen voor: 1° gehele of gedeeltelijke verwijdering van deze specificaties uit de publicaties waarin zij zijn opgenomen;2° als de specificatie in kwestie een geharmoniseerde norm is, beperking of intrekking van deze norm overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) nr.1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad; 3° herziening van de TSI door de Europese Commissie indien blijkt dat deze tekortkomingen vertoont.".

Art. 100.In artikel 167, eerste lid, van dezelfde Codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden ", beperkt zij het toepassingsgebied van dat onderdeel, neemt het uit de handel en verbiedt het gebruik ervan, of neemt gepaste maatregelen" worden vervangen door de woorden "aan de essentiële eisen, stelt zij de aanmeldende instantie in kennis die de gepaste maatregelen neemt";2° het woord "degene" wordt vervangen door de woorden "de entiteit".

Art. 101.Artikel 168 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt opgeheven.

Art. 102.In artikel 169 van dezelfde Codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "van artikel 168" vervangen door de woorden "van hoofdstuk 4/1 van titel 6";2° in het eerste lid worden de woorden "spoorwegsysteem" vervangen door de woorden "spoorwegsysteem van de Unie";3° in het tweede lid, in de bepaling onder 1°, worden de woorden "en waarvan de bestanddelen in bijlage 18 worden vermeld" opgeheven;4° in het tweede lid, in de bepaling onder 2°, worden de woorden "19 juli 2008" vervangen door de woorden "16 juni 2016".

Art. 103.Artikel 170 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 170.De veiligheidsinstantie beschouwt als conform met de essentiële eisen de van het spoorwegsysteem van de Unie deel uitmakende subsystemen van structurele aard waarvoor naargelang van het geval, geldt dat de "EG"-keuringsverklaring is opgesteld op basis van de TSI's overeenkomstig artikel 172, paragraaf 1 of de "EG"-keuringsverklaring opgesteld overeenkomstig artikel 172, paragraaf 8, op basis van nationale voorschriften of beide.".

Art. 104.Artikel 171 van dezelfde Codex wordt opgeheven.

Art. 105.Artikel 172 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 172.§ 1. Voor de opstelling van de "EG"-keuringsverklaring die nodig is voor het in de handel brengen en het in dienst stellen als bedoeld in hoofdstuk 4/1, verzoekt de aanvrager de daartoe door hem gekozen conformiteitsbeoordelingsinstantie(s) om de in de bijlage 19 beschreven "EG"-keuringsprocedure toe te passen. § 2. De aanvrager stelt de "EG"-keuringsverklaring voor een subsysteem op overeenkomstig de Uitvoeringsverordening (EU) 2019/250 van de Commissie van 12 februari 2019 inzake de modellen voor "EG"-verklaringen en certificaten voor interoperabiliteitsonderdelen en -subsystemen, het model voor de verklaring van conformiteit met een vergund voertuigtype en de "EG"-keuringsprocedures voor subsystemen overeenkomstig richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 201/2011 van de Commissie.

Hij verklaart op eigen verantwoordelijkheid dat het betrokken subsysteem aan de toepasselijke keuringsprocedures is onderworpen en voldoet aan de eisen van de toepasselijke Uniewetgeving en aan de eventueel relevante nationale voorschriften.

De aanvrager dateert en ondertekent de "EG"-keuringsverklaring en de begeleidende documenten. § 3. De taak van de met de "EG"-keuring van een subsysteem belaste aangemelde instantie begint in het ontwerpstadium en bestrijkt de gehele constructieperiode tot het stadium van de goedkeuring voordat het subsysteem in de handel wordt gebracht of in dienst wordt gesteld.

Tot die taak behoort ook de keuring van de interfaces van het betrokken subsysteem met het systeem waarvan het deel uitmaakt door zich te baseren op de informatie die beschikbaar is in de desbetreffende TSI en in de registers voorzien in de artikelen 210, paragraaf 4, 2°, en 211. § 4. De aanvrager is verantwoordelijk voor de samenstelling van het technische dossier waarvan de "EG"-keuringsverklaring vergezeld moet gaan.

Dat technisch dossier moet alle noodzakelijke documenten betreffende de eigenschappen van het subsysteem bevatten, alsmede in voorkomend geval alle stukken waaruit de conformiteit van de interoperabiliteitsonderdelen blijkt.

Ook moet het alle gegevens inzake de gebruiksvoorwaarden en -beperkingen, alsmede inzake de voorschriften voor onderhoud, permanent of periodiek toezicht en afstelling bevatten. § 5. In geval van een vernieuwing of verbetering van een subsysteem die leidt tot een wijziging van het technisch dossier en die van invloed is op de geldigheid van de reeds uitgevoerde keuringsprocedures, beoordeelt de aanvrager of er een nieuwe "EG"-keuringsverklaring nodig is. § 6. De aangemelde instantie kan tussentijdse keuringsverklaringen afgeven voor bepaalde stadia van de keuringsprocedure of bepaalde delen van het subsysteem. § 7. Als het volgens de betrokken TSI's toegestaan is, mag de aangemelde instantie keuringscertificaten afgeven die betrekking hebben op een of meer subsystemen of bepaalde onderdelen van die subsystemen. § 8. De aangewezen instanties, verantwoordelijk voor de keuringsprocedure met betrekking tot nationale voorschriften, zijn verantwoordelijk voor de betrokken taken.

Onverminderd artikel 202 mag een aangemelde instantie aangeduid worden als aangewezen instantie, in welk geval het gehele proces kan worden uitgevoerd door één enkele conformiteitsbeoordelingsinstantie.".

Art. 106.In dezelfde Codex, in titel 6, in hoofdstuk 4, in afdeling 3, wordt onderafdeling 2 dat het artikel 173 bevat, opgeheven.

Art. 107.In dezelfde Codex, in titel 6, in hoofdstuk 4, in afdeling 3, wordt onderafdeling 3 dat het artikel 174 bevat, opgeheven.

Art. 108.In dezelfde Codex, in titel 6, in hoofdstuk 4, in afdeling 3, wordt onderafdeling 4 dat het artikel 175 bevat, opgeheven.

Art. 109.Artikel 176, tweede lid, van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "De veiligheidsinstantie stelt de Europese Commissie onmiddellijk op de hoogte van de gevraagde aanvullende keuringen, met opgave van de redenen, en preciseert of het niet volledig naleven van de bepalingen van deze Codex voortvloeit uit: 1° de niet-naleving van de essentiële eisen of van een TSI, of de onjuiste toepassing van een TSI; 2° de ontoereikendheid van een TSI.".

Art. 110.In titel 6, hoofdstuk 4, afdeling 4 van dezelfde Codex wordt een artikel 176/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 176/1.Interoperabiliteitsonderdelen en subsystemen die conform zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht conform te zijn met de essentiële eisen die door die normen of delen daarvan worden bestreken.".

Art. 111.In dezelfde Codex, titel 6, hoofdstuk 4, wordt de afdeling 5, dat het artikel 178 bevat, opgeheven.

Art. 112.In titel 6 van dezelfde Codex, wordt een hoofdstuk 4/1 ingevoegd, luidende: "Hoofdstuk 4/1. - In de handel brengen en in dienst stellen".

Art. 113.In titel 6, hoofdstuk 4/1, ingevoegd bij artikel 112, wordt een afdeling 1 ingevoegd, luidende: "Afdeling 1. - Vergunningen tot indienstelling van vaste installaties".

Art. 114.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 1, ingevoegd bij artikel 113, wordt een artikel 179/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/1.§ 1. De nieuwe subsystemen "baanuitrusting voor besturing en seingeving", "energie" en "infrastructuur" mogen slechts in dienst worden gesteld indien zij overeenkomstig de essentiële eisen zijn ontworpen, geconstrueerd en geïnstalleerd en als overeenkomstig de paragrafen 3 en 5 de betreffende vergunning is afgegeven. § 2. De veiligheidsinstantie verleent een vergunning voor indienststelling van de subsystemen "energie", "infrastructuur" en "baanuitrusting voor besturing en seingeving" die op het Belgisch grondgebied aanwezig zijn of worden geëxploiteerd. § 3. De veiligheidsinstantie verstrekt gedetailleerde informatie over de manier waarop de vergunningen worden verkregen en werkt samen met het Bureau voor het verspreiden van deze informatie.

Zij stelt op haar internetsite kosteloos een handleiding ter beschikking van de aanvragers met een beschrijving en toelichting van de voorwaarden om een vergunning te krijgen en een opsomming van de vereiste documenten. § 4. Vóór de uitvoeringsfase van het ontwerp en de aanvraag voor een vergunning voor het in dienst stellen bedoeld in paragraaf 5, dient de aanvrager een voorafgaand dossier in bij de veiligheidsinstantie.

De inhoud van dit dossier is vastgelegd in bijlage 30.

De veiligheidsinstantie brengt advies uit over het technisch ontwerp en het toepasselijke referentiekader binnen de vier maanden na de indiening van het voorafgaand dossier.

Bij het uitblijven van een advies binnen de voorgeschreven termijn, mag de aanvrager zijn ontwerp voortzetten.

Het uitblijven van een advies houdt geen enkel vermoeden van gunstig advies in.

In geval van een negatief advies past de aanvrager zijn ontwerp aan en dient hij een nieuw voorafgaand dossier in overeenkomstig het eerste lid. § 5. Na het verkrijgen van een gunstig advies of in geval van het uitblijven van een advies van de veiligheidsinstantie overeenkomstig paragraaf 4, dient de aanvrager bij de veiligheidsinstantie een aanvraag in voor een vergunning voor het in dienst stellen van vaste installaties, vergezeld van een dossier met documenten die het volgende staven: 1° de keuringsverklaringen, bedoeld in artikel 172;2° de technische compatibiliteit van deze subsystemen met het systeem waarin ze worden geïntegreerd, aangetoond op basis van de toepasselijke TSI's, nationale voorschriften en registers;3° de veilige integratie van deze subsystemen, vastgesteld op basis van de toepasselijke TSI's, nationale voorschriften, en de GVM's;4° in het geval van subsystemen "baanuitrusting voor besturing en seingeving" waarbij uitrusting voor European Train Control System (ETCS) en/of Global System for Mobile Communications Railway (GSM-R) zijn/is betrokken, de positieve beslissing van het Bureau overeenkomstig artikel 19 van de richtlijn 2016/797/EU, en in geval van een wijziging in het ontwerpbestek of in de beschrijving van de beoogde technische oplossingen die na de positieve beslissing zijn aangevoerd, de naleving van het resultaat van de in artikel 30, paragraaf 2, van de Verordening 2016/796/EU. De aanvrager verzendt de volledige aanvraag per aangetekende zending met ontvangstbewijs of overhandigt het tegen ontvangstbewijs, en verzendt het in elektronische versie.

Indien de elektronische versie niet compatibel is met het leessysteem van de veiligheidsinstantie, dan informeert deze laatste de aanvrager, die vervolgens gratis de software ter beschikking stelt. § 6. Binnen een maand na ontvangst van de aanvraag deelt de veiligheidsinstantie de aanvrager mee dat het dossier compleet is of dat er aanvullende informatie nodig is, in welk geval het daarvoor een redelijke termijn bepaalt.

De veiligheidsinstantie controleert of het dossier compleet, ter zake doend en samenhangend is, en, in het geval van ERTMS-baanuitrusting, of het strookt met de positieve beslissing van het Bureau overeenkomstig artikel 19 van de richtlijn 2016/797/EU en, in voorkomend geval, met de resultaten van de in artikel 30, paragraaf 2, van de Verordening 2016/796/EU bedoelde procedure.

Na deze controle geeft de veiligheidsinstantie binnen de termijn bedoeld in artikel 77, vierde lid, de vergunning voor de indienststelling van vaste installaties af, of deelt zij de aanvrager mee dat zij een afwijzende beslissing heeft genomen. § 7. De aanvrager bewaart een exemplaar van het volledige dossier van de aanvraag tot indienststelling evenals van de afgegeven vergunning tijdens de gehele levensduur van het subsysteem. § 8. In geval van vernieuwing of verbetering van bestaande subsystemen, in voorkomend geval voorafgaandelijk aan een voorafgaand dossier bedoeld in paragraaf 4, dient de aanvrager bij de veiligheidsinstantie een conceptdossier in waarin het project beschreven wordt.

De inhoud van dit dossier is vastgelegd in bijlage 31.

Binnen een maand na ontvangst van het dossier deelt de veiligheidsinstantie de aanvrager mee dat het dossier compleet is of dat er aanvullende informatie nodig is, in welk geval zij daarvoor een redelijke termijn bepaalt.

De veiligheidsinstantie onderzoekt het dossier, in nauwe samenwerking met het Bureau in het geval van projecten in verband met ERTMS-baanuitrusting, en beslist op basis van onderstaande criteria of er een nieuwe vergunning voor indienststelling vereist is: 1° Kan het algehele veiligheidsniveau van de betrokken subsystemen door de geplande werkzaamheden ongunstig worden beïnvloed? 2° Is een dergelijke vergunning vereist in de desbetreffende TSI's? 3° Is een dergelijke vergunning vereist op grond van het opgestelde nationale implementatieplan? 4° Zijn er wijzigingen aangebracht in de waarden van de parameters op basis waarvan de vergunning reeds is afgegeven? In het kader van projecten in verband met ERTMS-baanuitrusting passen de veiligheidsinstantie en de aanvrager bijlage 29 toe. § 9. Indien de veiligheidsinstantie in een fase van de procedure meent dat voor de procedure aanvullende informatie of documenten nodig zijn, brengt zij de aanvrager daarvan op de hoogte, die deze stukken overmaakt.

De termijn bedoeld in artikel 77, vierde lid, wordt opgeschort vanaf de datum van de kennisgeving tot aan de datum van ontvangst van de gevraagde stukken. § 10. De aanvrager kan binnen een maand na ontvangst van de afwijzende beslissing aan de veiligheidsinstantie vragen om haar beslissing te herzien.

Dat verzoek wordt gemotiveerd. De veiligheidsinstantie heeft vanaf de ontvangst van het verzoek om herziening twee maanden de tijd om haar beslissing te bevestigen of te herroepen. § 11. Onverminderd de voorgaande paragrafen, kan de Koning de procedure voor de indienststelling van vaste installaties "besturing en seingeving" bepalen.".

Art. 115.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 1, ingevoegd bij artikel 113, wordt een artikel 179/2 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/2.Overeenkomstig bijlage 29 kan de veiligheidsinstantie een advies over het verzoek om goedkeuring bedoeld in artikel 19, paragraaf 3 van de richtlijn 2016/797/EU afleveren via het éénloketsysteem bedoeld in artikel 12 van de Verordening 2016/796/EU in elke fase van de procedure, met inbegrip van de fase van het oorspronkelijk engagement betreffende de technische aspecten en de planning.".

Art. 116.In titel 6, hoofdstuk 4/1, ingevoegd bij artikel 112, wordt een afdeling 2 ingevoegd, luidende: "Afdeling 2. - In de handel brengen van mobiele subsystemen".

Art. 117.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 2, ingevoegd bij artikel 116, wordt een artikel 179/3 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/3.§ 1. De aanvrager brengt een mobiel subsysteem in de handel op voorwaarde dat het zodanig ontworpen, geconstrueerd en geïnstalleerd is dat het beantwoordt aan de essentiële eisen. § 2. De aanvrager dient er in het bijzonder voor te zorgen dat de "EG"-keuringsverklaring zoals bedoeld in artikel 172 afgeleverd is.".

Art. 118.In titel 6, hoofdstuk 4/1, ingevoegd bij artikel 112, wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidende: "Afdeling 3. - Voertuigen".

Art. 119.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/4 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/4.De aanvrager brengt een voertuig pas in de handel nadat het Bureau overeenkomstig artikel 21, paragrafen 5, 6 en 7 van de richtlijn 2016/797/EU, of de veiligheidsinstantie overeenkomstig artikel 179/9, een vergunning heeft afgegeven om dat voertuig in de handel te brengen.".

Art. 120.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/5 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/5.Teneinde een vergunning om een voertuig in de handel te brengen of een voertuigtypegoedkeuring te bekomen, houdt de aanvrager zich aan de procedure en modaliteiten die zijn aangenomen in de Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie van 4 april 2018 tot vaststelling van de praktische regelingen voor het proces voor de afgifte van typegoedkeuringen en vergunningen voor spoorvoertuigen overeenkomstig richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad.

Onverminderd voormelde Verordening omvat het dossier dat de aanvraag voor een vergunning om een voertuig of een typevoertuig in de handel te brengen vergezelt, ook de bewijsstukken van het in de handel brengen van mobiele subsystemen waaruit het voertuig overeenkomstig artikel 179/3 is samengesteld op grond van de "EG"-keuringsverklaring.".

Art. 121.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/6 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/6.Wanneer er tests nodig zijn om materiaal te verkrijgen ter staving van de technische compatibiliteit bedoeld in artikel 21, paragraaf 3, b) en d) van de richtlijn 2016/797/EU, doet de infrastructuurbeheerder, in overleg met de aanvrager, al het mogelijke om eventuele tests binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van de volledige aanvraag van de aanvrager te laten plaatsvinden, onverminderd artikel 8.

Indien nodig treft de veiligheidsinstantie maatregelen om te waarborgen dat de tests plaatsvinden.".

Art. 122.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/7 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/7.Het Bureau of de veiligheidsinstantie mogen, als onderdeel van de beoordelingen op grond van artikel 21, paragraaf 5, eerste lid van de richtlijn 2016/797/EU en in geval van gerede twijfel, vragen om tests op het netwerk.".

Art. 123.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/8 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/8.§ 1. Wanneer het Bureau het niet eens is met een negatieve beoordeling door de veiligheidsinstantie naar aanleiding van een onderzoek uitgevoerd overeenkomstig artikel 21, paragraaf 5, b) van de richtlijn 2016/797/EU, werkt de veiligheidsinstantie samen met het Bureau om te komen tot een wederzijds aanvaardbare beoordeling.

Indien het Bureau en de veiligheidsinstantie het in onderling overleg nodig achten, wordt de aanvrager bij dit proces betrokken. § 2. Wanneer binnen één maand vanaf het ogenblik waarop het Bureau de veiligheidsinstantie op de hoogte heeft gebracht dat het niet akkoord is met de afwijzende beslissing, geen wederzijds aanvaardbare beoordeling wordt gevonden, kan de veiligheidsinstantie de vraag voorleggen aan de kamer van beroep opgericht op grond van artikel 55 van de Verordening 2016/796/EU.".

Art. 124.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/9 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/9.§ 1. Wanneer het gebruiksgebied is beperkt tot een of meer netwerken op Belgisch grondgebied, kan de veiligheidsinstantie op verzoek van de aanvrager de vergunning om een voertuig in de handel te brengen afgeven.

Voor de afgifte van dergelijke vergunningen beoordeelt de veiligheidsinstantie de aanvraag overeenkomstig de Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie van 4 april 2018 tot vaststelling van de praktische regelingen voor het proces voor de afgifte van typegoedkeuringen en vergunningen voor spoorvoertuigen overeenkomstig richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad.

De vergunning geldt ook zonder uitbreiding van het gebruiksgebied voor voertuigen die reizen naar stations in aangrenzende lidstaten met soortgelijke netwerkkenmerken, wanneer deze stations dicht bij de grens liggen en na raadpleging van de bevoegde veiligheidsinstanties overeenkomstig de Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie van 4 april 2018 tot vaststelling van de praktische regelingen voor het proces voor de afgifte van typegoedkeuringen en vergunningen voor spoorvoertuigen overeenkomstig richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad.

Deze raadpleging kan per geval geschieden of worden vastgesteld in een grensoverschrijdend akkoord tussen de veiligheidsinstanties.

De Koning kan nadere uitvoeringsregels vaststellen die betrekking hebben op aanvragen voor het in de handel brengen van een voertuig als bedoeld in het derde lid. § 2. Overeenkomstig de Uitvoeringsverordening (EU) 2018/545 van de Commissie van 4 april 2018 tot vaststelling van de praktische regelingen voor het proces voor de afgifte van typegoedkeuringen en vergunningen voor spoorvoertuigen overeenkomstig richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad, geldt de vergunning afgeleverd door een veiligheidsinstantie van een aangrenzende lidstaat ook zonder uitbreiding van het gebruiksgebied voor voertuigen die reizen naar stations gelegen op het Belgisch grondgebied met soortgelijke netwerkkenmerken en exploitatievoorschriften, wanneer deze stations dicht bij de grens liggen en na raadpleging van de veiligheidsinstantie.

Deze raadpleging kan per geval geschieden of worden vastgelegd in een grensoverschrijdende overeenkomst tussen de veiligheidsinstanties. § 3. Wanneer het gebruiksgebied beperkt is tot het Belgisch grondgebied en in geval van niet-toepassing van een TSI of meerdere TSI's of delen ervan, bedoeld in artikel 159, geeft de veiligheidsinstantie de vergunning voor het voertuig pas af nadat de in dat artikel bepaalde procedure is toegepast. § 4. De veiligheidsinstantie is verantwoordelijkheid voor de vergunningen die zij afgeeft.".

Art. 125.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/10 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/10.Voor het vernieuwen of verbeteren van bestaande voertuigen waarvoor reeds een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven, is een nieuwe vergunning voor het in de handel brengen ervan vereist als: 1° er wijzigingen worden aangebracht in de waarden van de parameters, bedoeld in artikel 21, paragraaf 10, b), van de richtlijn 2016/797/EU waardoor deze waarden zich niet langer binnen de grenzen van in de TSI's bepaalde aanvaardbare parameters bevinden;2° het algemene veiligheidsniveau van het betrokken voertuig door de geplande werkzaamheden kan worden aangetast;of 3° dat door de desbetreffende TSI's wordt vereist.".

Art. 126.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/11 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/11.Als de aanvrager een vergunning heeft ontvangen overeenkomstig artikel 179/9 en het gebruiksgebied op Belgisch grondgebied wenst uit te breiden, vult hij het dossier aan met de bijkomende pertinente documenten bedoeld in artikel 21, paragraaf 3 van de richtlijn 2016/797/EU betreffende het bijkomende gebruiksgebied.

Hij dient het dossier in bij de veiligheidsinstantie, die na het volgen van de procedure in artikel 179/9 een geactualiseerde vergunning voor het uitgebreide gebruiksgebied afgeeft.".

Art. 127.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/12 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/12.§ 1. Voordat een infrastructuurgebruiker een voertuig gebruikt in het gebruiksgebied dat in de vergunning voor het in de handel brengen is vermeld, controleert hij of: 1° voor het voertuig een vergunning voor het in de handel brengen, is afgegeven overeenkomstig de artikelen 179/4 tot 179/11 en of het voorwerp uitmaakt van een geldige registratie;2° het voertuig compatibel is met het traject op basis van het infrastructuurregister, de desbetreffende TSI's of iedere andere relevante informatie die de infrastructuurbeheerder gratis en binnen een redelijke termijn moet verstrekken als een dergelijk register niet bestaat of niet volledig is;en 3° het voertuig correct is geïntegreerd in de samenstelling van de trein waarin het bedoeld is te functioneren, rekening houdend met het veiligheidsbeheersysteem bedoeld in de artikelen 89, 90, 91 en 92 en de TSI inzake exploitatie en verkeersleiding. § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1 mag de spoorwegonderneming tests uitvoeren in samenwerking met de infrastructuurbeheerder, onverminderd artikel 8.

De infrastructuurbeheerder doet, in overleg met de betrokken spoorwegonderneming, al het mogelijke om eventuele tests binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek van de aanvrager te laten plaatsvinden.".

Art. 128.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/13 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/13.§ 1. Wanneer een infrastructuurgebruiker bij de exploitatie vaststelt dat een voertuig dat hij gebruikt niet aan een van de geldende essentiële eisen voldoet, neemt hij de noodzakelijke corrigerende maatregelen om het voertuig met de eisen in overeenstemming te brengen.

Voorts stelt hij het Bureau en de betrokken veiligheidsinstanties in kennis van de genomen maatregelen. § 2. Indien de infrastructuurgebruiker over aanwijzingen beschikt waaruit blijkt dat niet aan de eisen werd voldaan op het moment waarop: 1° de toelating voor het in dienst stellen is afgegeven overeenkomstig hoofdstuk 5, van titel 6, zoals dat in werking was voor de inwerkingtreding van de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de Spoorcodex;of 2° de vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven, stelt hij het Bureau en alle andere betrokken veiligheidsinstanties daarvan in kennis.".

Art. 129.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/14 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/14.Wanneer de veiligheidsinstantie verneemt dat een voertuig of voertuigtype waarvoor: 1° een toelating voor het in dienst stellen is afgegeven overeenkomstig hoofdstuk 5, van titel 6, zoals dat in werking was voor de inwerkingtreding van de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de Spoorcodex;of 2° een vergunning voor het in de handel brengen is verleend, zij het door het Bureau, zij het door haar zelf, overeenkomstig de artikelen 179/4 tot 179/11 of 179/20, wanneer het gebruikt wordt op de bedoelde wijze, niet voldoet aan één van de geldende essentiële eisen, stelt zij de infrastructuurgebruiker die het voertuig of het voertuigtype gebruikt daarvan in kennis en verzoekt hem de noodzakelijke corrigerende maatregelen te nemen om het voertuig of de voertuigen met de eisen in overeenstemming te brengen binnen een door haar bepaalde termijn. De veiligheidsinstantie stelt het Bureau en de andere betrokken veiligheidsinstanties in kennis wanneer zij over informatie beschikt waaruit blijkt dat deze laatsten betrokken zijn, met name omdat zij een verzoek behandelen voor het in de handel brengen van eenzelfde voertuigtype.".

Art. 130.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/15 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/15.§ 1. Wanneer in de gevallen bedoeld in de artikelen 179/13 en 179/14, de infrastructuurgebruiker er zich binnen de gegeven termijn niet van verzekert dat de genomen corrigerende maatregelen conform zijn met de geldende essentiële eisen leidt en de non-conformiteit een ernstig veiligheidsrisico vormt, kan de veiligheidsinstantie tijdelijke veiligheidsmaatregelen toepassen in het kader van haar toezichttaken overeenkomstig artikel 74/1, paragraaf 7.

Er kunnen tijdelijke veiligheidsmaatregelen in de vorm van schorsing van de voertuigtypegoedkeuring worden toegepast door de veiligheidsinstantie of het Bureau tegelijkertijd. § 2. In de gevallen bedoeld in paragraaf 1 en onverminderd artikel 26, paragraaf 4 van de richtlijn 2016/797/EU, kan de veiligheidsinstantie die de vergunning heeft afgegeven, na toetsing van de effectiviteit van de maatregelen die zijn genomen om het ernstige veiligheidsrisico weg te nemen, beslissen de vergunning of de typegoedkeuring in te trekken of aan te passen indien er bewijs wordt geleverd dat ten tijde van de afgifte van de vergunning niet was voldaan aan een essentiële eis.

Zij brengt haar beslissing ter kennis van de houder van: 1° de toelating voor het in dienst stellen die is afgegeven overeenkomstig hoofdstuk 5, van titel 6, zoals dat in werking was voor de inwerkingtreding van de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de Spoorcodex;of 2° de vergunning voor het in de handel brengen of de vergunning voor een voertuigtypegoedkeuring. De houder kan binnen een maand na ontvangst van de beslissing van de veiligheidsinstantie vragen om de beslissing te herzien.

In dat geval wordt de beslissing tot intrekking opgeschort.

De veiligheidsinstantie heeft vanaf de datum van ontvangst van het verzoek om herziening een maand de tijd om haar beslissing te bevestigen of te herroepen. § 3. In voorkomend geval, wanneer het Bureau en de veiligheidsinstantie het met elkaar oneens zijn over de noodzaak de vergunning te beperken of in te trekken, wordt de arbitrageprocedure bedoeld in artikel 179/8, paragraaf 2 gevolgd.

Indien het resultaat van die procedure is dat de voertuigvergunning niet wordt beperkt of ingetrokken, worden de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde tijdelijke veiligheidsmaatregelen opgeschort.".

Art. 131.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/16 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/16.Wanneer de veiligheidsinstantie beslist tot intrekking van: 1° een toelating voor het in dienst stellen die is afgegeven overeenkomstig hoofdstuk 5, van titel 6, zoals dat in werking was voor de inwerkingtreding van de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de Spoorcodex;of 2° een vergunning voor het in de handel brengen die zij heeft verleend, brengt zij het Bureau daarvan onmiddellijk op de hoogte met opgave van de redenen voor haar beslissing.".

Art. 132.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/17 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/17.§ 1. De beslissing van de veiligheidsinstantie om de vergunning in te trekken, wordt verwerkt in het voertuigregister, overeenkomstig artikel 210, of in het geval van een voertuigtypegoedkeuring, in het Europees register van goedgekeurde typen voertuigen, overeenkomstig artikel 179/20, paragraaf 6. § 2. De veiligheidsinstantie licht de infrastructuurgebruikers die voertuigen gebruiken van hetzelfde type als het voertuig of voertuigtype die ingetrokken is, in.

Deze infrastructuurgebruikers controleren eerst of het probleem van niet voldoen aan de eisen zich ook bij hen voordoet. In voorkomend geval is de procedure van de artikelen 179/14 en volgende van toepassing.".

Art. 133.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/18 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/18.§ 1. Wanneer een toelating voor het in dienst stellen die is afgegeven overeenkomstig hoofdstuk 5, van titel 6, zoals dat in werking was voor de inwerkingtreding van de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de Spoorcodex, wordt ingetrokken, wordt het voertuig in kwestie niet langer gebruikt. § 2. Wanneer een vergunning voor het in de handel brengen wordt ingetrokken, wordt het voertuig in kwestie niet langer gebruikt en wordt het gebruiksgebied ervan niet uitgebreid. § 3. Wanneer een voertuigtypegoedkeuring wordt ingetrokken, worden de op basis van die typegoedkeuring gebouwde voertuigen niet meer in de handel gebracht of worden zij, indien ze reeds in de handel waren gebracht, uit de handel genomen. § 4. Er kan om een nieuwe vergunning worden verzocht volgens de procedure voorzien in: 1° de artikelen 179/4 tot 179/11 voor afzonderlijke voertuigen;of 2° artikel 179/20, paragrafen 1, 2, 4, eerste en tweede lid, en paragrafen 5 en 6 voor een voertuigtype.".

Art. 134.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 3, ingevoegd bij artikel 118, wordt een artikel 179/19 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/19.Indien in de gevallen bedoeld in de artikelen 179/13 en 179/14 het niet voldoen aan de essentiële eisen beperkt blijft tot een deel van het gebruiksgebied van het betrokken voertuig en die situatie reeds bestond ten tijde van de afgifte van de vergunning of de typegoedkeuring voor het in de handel brengen, wordt die vergunning of typegoedkeuring gewijzigd ten einde de betrokken delen van het gebruiksgebied uit te sluiten.".

Art. 135.In titel 6, hoofdstuk 4/1, ingevoegd bij artikel 112, wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidende: "Afdeling 4. - Voertuigtypegoedkeuringen".

Art. 136.In titel 6, hoofdstuk 4/1, afdeling 4, ingevoegd bij artikel 135, wordt een artikel 179/20 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/20.§ 1. De veiligheidsinstantie kan overeenkomstig de procedure van de artikelen 179/4 tot 179/20 voertuigtypegoedkeuringen verlenen.

De aanvraag voor een voertuigtypegoedkeuring en de informatie over alle aanvragen, de fasen van de relevante procedures en de uitkomst ervan, en, in voorkomend geval, de verzoeken en beslissingen van de kamer van beroep worden ingediend via het in artikel 12 van de Verordening 2016/796/EU bedoelde éénloketsysteem. § 2. Als de veiligheidsinstantie een vergunning om een voertuig in de handel te brengen afgeeft, geeft zij tegelijkertijd op verzoek van de aanvrager de typegoedkeuring van het voertuig af, die betrekking heeft op hetzelfde gebruiksgebied van het voertuig. § 3. Een voertuig dat of een reeks voertuigen die in overeenstemming is/zijn met een goedgekeurd voertuigtype, krijgt/ krijgen zonder verdere controles een voertuigvergunning overeenkomstig de artikelen 179/4 tot 179/20 op basis van een door de aanvrager overgelegde verklaring van conformiteit met dit voertuigtype. § 4. Indien de typegoedkeuring moet worden hernieuwd, beperkt de veiligheidsinstantie haar controles tot de gewijzigde voorschriften.

De hernieuwing van de typegoedkeuring van een voertuig doet geen afbreuk aan vergunningen om voertuigen in de handel te brengen die reeds zijn verleend op basis van de eerdere vergunning voor het in de handel brengen van dat voertuigtype. § 5. De verklaring van conformiteit met het type wordt opgesteld volgens: 1° de keuringsprocedures van de desbetreffende TSI's, of 2° indien er geen TSI's van toepassing zijn, de conformiteitsbeoordelingsprocedures als omschreven in de modules B + D, B + F en H1 van Besluit nr.768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG. § 6. De veiligheidsinstantie registreert de typegoedkeuring van voertuigen in het Europees register van goedgekeurde voertuigtypen als bedoeld in artikel 48 van de richtlijn 2016/797/EU.".

Art. 137.In titel 6 van dezelfde Codex, worden hoofdstuk 5 en de artikelen dat het bevat, opgeheven.

Art. 138.In titel 6 van dezelfde Codex, worden de woorden "Hoofdstuk 6. - Aangemelde en aangewezen instanties" vervangen door de woorden "Hoofdstuk 6.- Conformiteitsbeoordelingsinstanties".

Art. 139.In titel 6, hoofdstuk 6, van dezelfde Codex wordt een afdeling 0, ingevoegd, luidende: "Afdeling 0. - Aanmeldende instantie".

Art. 140.In titel 6, hoofdstuk 6, afdeling 0, ingevoegd bij artikel 139 van dezelfde Codex, wordt een artikel 200/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 200/1.§ 1. De Koning wijst de aanmeldende instantie aan die verantwoordelijk is voor het instellen en uitvoeren van de nodige procedures voor de beoordeling, de aanmelding en de aanwijzing van en het toezicht op conformiteitsbeoordelingsinstanties, met inbegrip van de naleving van artikel 204/1. § 2. De aanmeldende instantie: 1° zorgt voor de notificatie aan de Europese Commissie en andere lidstaten van instanties die bevoegd zijn om conformiteitsbeoordelingstaken van derden uit hoofde van artikel 163, tweede lid, en artikel 172, paragraaf 1, te verrichten;2° stelt de Europese Commissie en de andere lidstaten in kennis van de aangewezen instanties bedoeld in artikel 172, paragraaf 8. § 3. De Koning kan beslissen dat de beoordeling en het toezicht als bedoeld in paragraaf 1 worden uitgevoerd door een nationale accreditatie-instantie in de zin van en overeenkomstig de Verordening (EG) nr. 765/2008. § 4. De aanmeldende instantie neemt de verantwoordelijkheid op zich voor de taken die deze instantie verricht. § 5. De aanmeldende instantie stelt de Europese Commissie in kennis van de procedures voor de beoordeling en aanmelding van en het toezicht op conformiteitsbeoordelingsinstanties, en van alle wijzigingen daarvan.".

Art. 141.In titel 6, hoofdstuk 6, afdeling 0, ingevoegd bij artikel 139 van dezelfde Codex, wordt een artikel 200/2 ingevoegd, luidende: "

Art. 200/2.De aanmeldende instantie: 1° is zodanig opgericht dat zich geen belangenconflicten met conformiteitsbeoordelingsinstanties voordoen;2° is zodanig georganiseerd en functioneert zodanig dat de objectiviteit en onpartijdigheid van haar activiteiten gewaarborgd zijn;3° is zodanig georganiseerd dat elke beslissing in verband met de aanmelding van een conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt genomen door bekwame personen die de beoordeling niet zelf hebben verricht;4° verricht geen activiteiten die worden uitgevoerd door conformiteitsbeoordelingsinstanties en verleent geen adviesdiensten op commerciële basis of in concurrentie en biedt evenmin aan dergelijke activiteiten te verrichten of dergelijke adviezen te verlenen;5° waarborgt dat de verkregen informatie vertrouwelijk wordt behandeld; 6° beschikt over een voldoende aantal bekwame personeelsleden om haar taken naar behoren uit te voeren.".

Art. 142.In titel 6, hoofdstuk 6, afdeling 0, ingevoegd bij artikel 139 van dezelfde Codex, wordt een artikel 200/3 ingevoegd, luidende: "

Art. 200/3.§ 1. Wanneer de aanmelding wordt beperkt, geschorst of ingetrokken of wanneer de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt, stelt de aangemelde instantie zijn dossier ter beschikking van de aanmeldende instantie en van de bevoegde markttoezichtsautoriteiten wanneer zij hierom verzoeken. § 2. De aanmeldende instantie verstrekt de Europese Commissie op verzoek alle informatie over de grondslag van de aanmelding of het op peil houden van de bekwaamheid van de betrokken instantie.".

Art. 143.In titel 6, hoofdstuk 6, afdeling 0, ingevoegd bij artikel 139 van de dezelfde Codex, wordt een artikel 200/4 ingevoegd, luidende: "

Art. 200/4.De aanmeldende instantie verzekert de aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties die voldoen aan de eisen van de artikelen 202, 203 en de bijlage 21 bij de Europese Commissie en de andere lidstaten door middel van het door de Europese Commissie ontwikkelde en beheerde elektronische aanmeldingssysteem.

De aanmelding omvat de volledige informatie over de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsmodule(s), het product of de producten en het accreditatiecertificaat.

De aanmeldende instantie stelt de Europese Commissie en de andere lidstaten in kennis van alle relevante latere wijzigingen die van belang zijn voor de aanmelding.".

Art. 144.Artikel 201 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 201.De instantie die aangemeld wordt, mag de activiteiten van een aangemelde instantie alleen verrichten als de Europese Commissie of de andere lidstaten binnen twee weken na haar aanmelding geen bezwaren hebben ingediend.".

Art. 145.Artikel 202 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 202.§ 1. Om erkend te worden met het oog op hun aanmelding, dienen conformiteitsbeoordelingsinstanties gevestigd in België een verzoek tot erkenning in bij de aanmeldende instantie.

Dit verzoek: 1° wordt vergezeld van: a) een beschrijving van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsmodule(s) en het product of de producten waarvoor de instantie verklaart bekwaam te zijn;b) een accreditatiecertificaat, geldig op het ogenblik van de indiening van het verzoek en op ieder ogenblik volgend op deze indiening, dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie overeenkomstig de bepalingen van de Verordening (EG) nr.765/2008, dat attesteert dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de geharmoniseerde normen vermeld in artikel 2(10) van voormelde Verordening en aan de bijkomende vereisten vermeld in de artikelen 202 tot 204; 2° attesteert dat zij voldoen aan de vereisten opgenomen in de bijlage 21. § 2. De Koning bepaalt de nadere regels voor het indienen van een erkenningsdossier, de procedure voor de toekenning van de erkenning en de regels inzake controle, schorsing en intrekking van de erkenning.".

Art. 146.Artikel 203 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 203.§ 1. Conformiteitsbeoordelingsinstanties nemen deel aan relevante normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties die is opgericht uit hoofde van de desbetreffende wetgeving van de Unie en zorgen ervoor dat hun beoordelingspersoneel op de hoogte is van deze activiteiten en hanteren de door die groep genomen administratieve beslissingen en geproduceerde documenten als algemene richtsnoeren. § 2. Conformiteitsbeoordelingsinstanties die zijn aangemeld voor de subsystemen "baan- en/of boorduitrusting voor besturing" en "seingeving", nemen deel aan of zorgen ervoor dat hun beoordelingspersoneel op de hoogte is van de activiteiten van de in artikel 29 van de Verordening 2016/796/EU bedoelde ERTMS-groep. Zij volgen de op basis van de werkzaamheden van de groep opgestelde richtsnoeren. Wanneer zij van oordeel zijn dat het niet raadzaam of onmogelijk is om deze richtsnoeren toe te passen, leggen zij hun bevindingen met het oog op de permanente verbetering van die richtsnoeren ter bespreking voor aan de ERTMS-groep.".

Art. 147.Artikel 204 van dezelfde Codex, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 204.Wanneer conformiteitsbeoordelingsinstanties aantonen dat zij voldoen aan de criteria van de toepasselijke geharmoniseerde normen of delen ervan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden zij geacht aan de eisen van de artikelen 202, 203 en de bijlage 21 te voldoen, op voorwaarde dat de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen deze eisen dekken.".

Art. 148.In titel 6, hoofdstuk 6, afdeling 1 van dezelfde Codex wordt een artikel 204/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 204/1.Wanneer de aangemelde instantie specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling uitbesteedt of door een dochteronderneming laat uitvoeren, waarborgt zij dat de onderaannemer of dochteronderneming voortdurend aan de eisen van de artikelen 201, paragraaf 1, eerste lid, 202, 203 en de bijlage 21 voldoet.

De aangemelde instantie brengt de aanmeldende instantie hiervan op de hoogte.

Aangemelde instanties nemen de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de taken die worden verricht door onderaannemers of dochterondernemingen, ongeacht waar deze gevestigd zijn.

Activiteiten van aangemelde instanties mogen uitsluitend met instemming van de klant worden uitbesteed of door een dochteronderneming worden uitgevoerd.

Aangemelde instanties houden alle relevante documenten over de beoordeling van de kwalificaties van de onderaannemer of de dochteronderneming en over de door de onderaannemer of dochteronderneming uit hoofde van de betrokken TSI uitgevoerde werkzaamheden ter beschikking van de aanmeldende instantie.".

Art. 149.In titel 6, hoofdstuk 6, afdeling 1 van dezelfde Codex wordt een artikel 204/2 ingevoegd, luidende: "

Art. 204/2.§ 1. Aangemelde instanties voeren conformiteitsbeoordelingen uit: 1° volgens de conformiteitsbeoordelingsprocedures van de betrokken TSI;2° op evenredige wijze waarbij voorkomen wordt de marktdeelnemers onnodig te belasten;3° waarbij zij rekening houden met de omvang van ondernemingen, de sector waarin zij actief zijn, hun structuur, de mate van complexiteit van de producttechnologie in kwestie en het massa- of seriële karakter van het productieproces;4° waarbij zij handelen met het oogmerk te beoordelen of het product in overeenstemming is met de vereisten van de relevante TSI's. § 2. Wanneer een aangemelde instantie vaststelt dat een fabrikant niet heeft voldaan aan de eisen in de betrokken TSI of aan de overeenkomstige geharmoniseerde normen of technische specificaties, verlangt zij van die fabrikant dat hij passende corrigerende maatregelen neemt en verleent zij geen conformiteitscertificaat. § 3. Wanneer een aangemelde instantie bij het toezicht op de conformiteit, na de verlening van een certificaat overeenkomstig het Besluit 2010/713/EU van de Commissie van 9 november 2010 inzake de modules voor de procedure voor de beoordeling van de conformiteit, de geschiktheid voor gebruik en de "EG"-keuring die moeten worden toegepast in het kader van de overeenkomstig richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde technische specificaties inzake interoperabiliteit, vaststelt dat een product niet meer in overeenstemming is met de toepasselijke TSI of de geharmoniseerde normen of technische specificaties, verplicht zij de fabrikant passende corrigerende maatregelen te nemen en gaat zij, indien nodig, over tot schorsing of intrekking van het certificaat. § 4. Wanneer geen corrigerende maatregelen werden genomen of de genomen maatregelen niet het vereiste effect hebben, wordt het certificaat door de aangemelde instantie, naargelang het geval, beperkt, geschorst of ingetrokken.".

Art. 150.In titel 6, hoofdstuk 6, afdeling 1 van dezelfde Codex wordt een artikel 204/3 ingevoegd, luidende: "

Art. 204/3.§ 1. Aangemelde instanties brengen de aanmeldende instantie op de hoogte van: 1° elke weigering, opschorting of intrekking van een certificaat;2° alle omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van en de voorwaarden voor hun aanmelding;3° alle informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van markttoezichtsautoriteiten ontvangen;4° op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbestede activiteiten. De aangemelde instanties brengen ook de bevoegde veiligheidsinstanties op de hoogte gebracht van elke weigering, beperking, schorsing of intrekking van het certificaat bedoeld in 1°. § 2. Aangemelde instanties verstrekken de andere uit hoofde van de richtlijn 2016/797/EU aangemelde instanties die vergelijkbare conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde producten verrichten, relevante informatie met betrekking tot vragen over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten en, op verzoek, ook over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten. § 3. Aangemelde instanties verstrekken het Bureau de "EG"-certificaten betreffende de keuring van subsystemen, de conformiteit van interoperabiliteitsonderdelen en de geschiktheid voor gebruik van interoperabiliteitsonderdelen. § 4. De aangemelde instanties nemen rechtstreeks of via aangestelde vertegenwoordigers deel aan de werkzaamheden van de sectorale groep zoals bedoeld in artikel 44 van de richtlijn 2016/797/EU.".

Art. 151.Artikel 205 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 205.§ 1. Om aangewezen te kunnen worden als instantie die belast is met de uitvoering van de keuringsprocedure van conformiteit met betrekking tot nationale voorschriften, moeten de conformiteitsbeoordelingsinstanties: 1° de verplichtingen bedoeld in de artikelen 203, 204, 204/1 en in bijlage 21 naleven, behalve voor wat betreft documenten die op grond van artikel 204/1, vierde lid, ter beschikking moeten worden gehouden van de aanmeldende instantie, waarin de aangewezen instantie documenten moet toevoegen over het werk dat wordt verricht door dochterondernemingen of onderaannemers overeenkomstig de toepasselijke nationale voorschriften;2° beschikken over een geldig accreditatiecertificaat, zowel op het ogenblik van de indiening van het verzoek als tijdens de duur van hun aanwijzing, afgeleverd door een nationale accreditatie-instantie overeenkomstig de bepalingen van de Verordening (EG) nr.765/2008, dat attesteert dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de vereisten bedoeld in punt 1°. § 2. De Koning bepaalt de nadere regels voor het indienen van de aanvraag tot aanwijzing, de procedure van de toekenning en de regels inzake controle, schorsing en intrekking van de aanwijzing.".

Art. 152.In titel 6, hoofdstuk 6, afdeling 2 van dezelfde Codex, wordt een artikel 205/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 205/1.De operationele vereisten voorzien in artikel 204/2 zijn van toepassing op de aangewezen instanties op grond van artikel 172, paragraaf 8, behalve wanneer deze vereisten verwijzen naar nationale voorschriften en niet naar TSI's.".

Art. 153.In titel 6, hoofdstuk 6, afdeling 2 van dezelfde Codex, wordt een artikel 205/2 ingevoegd, luidende: "

Art. 205/2.De informatieverplichting voorzien in artikel 204/3, paragraaf 1, is van toepassing op aangewezen instanties, die de aanmeldende instantie in dit verband informeert.".

Art. 154.In titel 6, hoofdstuk 6 van dezelfde Codex, wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidende: "Afdeling 3. - Geaccrediteerde interne instanties".

Art. 155.In titel 6, hoofdstuk 6, afdeling 2 van dezelfde Codex, ingevoegd bij artikel 154, wordt een artikel 205/3 ingevoegd, luidende: "

Art. 205/3.§ 1. De aanvrager mag voor de uitvoering van conformiteitsbeoordelingsactiviteiten met het oog op de toepassing van de in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad uiteengezette modules A1, A2, C1 of C2 en de in bijlage I bij Besluit 2010/713/EU van 9 november 2010 inzake de modules voor de procedure voor de beoordeling van de conformiteit, de geschiktheid voor gebruik en de "EG"-keuring die moeten worden toegepast in het kader van de overeenkomstig richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde technische specificaties inzake interoperabiliteit gedefinieerde modules CA1 en CA2 een beroep doen op een geaccrediteerde interne instantie.

Deze instantie vormt een afzonderlijk en te onderscheiden deel van de aanvrager en is niet betrokken bij het ontwerp, de productie, de levering, de installatie, het gebruik of het onderhoud van de producten die zij moet beoordelen. § 2. Geaccrediteerde interne instanties dienen te voldoen aan de volgende eisen: 1° zij zijn geaccrediteerd overeenkomstig de Verordening (EG) nr. 765/2008; 2° samen met hun personeel zijn zij, binnen de onderneming waar zij deel van uitmaken, organisatorisch te onderscheiden en beschikken zij over rapportagemethoden die hun onpartijdigheid waarborgen;zij tonen dit ten overstaan van de bevoegde nationale accreditatie-instantie aan; 3° de instantie noch haar personeel mag verantwoordelijk zijn voor het ontwerp, de vervaardiging, de levering, de installatie, het gebruik of het onderhoud van de door hen beoordeelde producten en zij oefenen geen activiteiten uit die hun onafhankelijke oordeel of hun integriteit met betrekking tot hun beoordelingsactiviteiten in het gedrang kunnen brengen;4° de instantie verleent haar diensten uitsluitend aan de onderneming waar zij deel van uitmaakt. § 3. Geaccrediteerde interne instanties worden niet bij de lidstaten of de Commissie aangemeld, maar op verzoek van de aanmeldende instantie wordt door de onderneming waar zij deel van uitmaken of door de nationale accreditatie-instantie informatie over hun accreditatie aan de aanmeldende instantie verstrekt.".

Art. 156.Artikel 207 van dezelfde Codex wordt opgeheven.

Art. 157.Artikel 208 van dezelfde Codex, wordt opgeheven.

Art. 158.Artikel 209 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 209.De veiligheidsinstantie kent aan elk voertuig dat overeenkomstig artikel 210, paragraaf 5 wordt geregistreerd een Europees voertuignummer (EVN) toe. Het toegekende EVN wordt op elk voertuig vermeld.

De specificaties van het EVN worden vermeld in de uitvoeringshandelingen aangenomen door de Europese Commissie, overeenkomstig de desbetreffende TSI. Aan elk voertuig wordt slechts eenmaal een EVN toegekend, tenzij anders wordt bepaald in de uitvoeringshandelingen aangenomen door de Europese Commissie, overeenkomstig de desbetreffende TSI. In afwijking van het eerste lid kunnen voertuigen die worden geëxploiteerd of bestemd zijn om te worden geëxploiteerd vanuit of naar derde landen waarvan de spoorwijdte verschillend is van die van het hoofdspoorwegnetwerk in de Unie, in België aanvaard worden mits die voertuigen duidelijk geïdentificeerd zijn aan de hand van een verschillend codesysteem.".

Art. 159.Artikel 210 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 210.§ 1. Er wordt een nationaal voertuigregister van in België toegelaten voertuigen opgesteld tot en met 16 juni 2024. § 2. Het register wordt bijgewerkt door de veiligheidsinstantie. Ze neemt in het register, met betrekking tot de gegevens die het Belgische net betreffen, de aanpassingen over die door een andere lidstaat van de Europese Unie werden aangebracht.

Zolang de nationale voertuigregisters van de lidstaten niet met elkaar zijn verbonden, werkt de veiligheidsinstantie het register bij door met betrekking tot de hem betreffende gegevens de aanpassingen over te nemen die een andere lidstaat in zijn eigen register heeft aangebracht. § 3. Het register is toegankelijk voor de veiligheidsinstanties en de onderzoeksorganen die zijn aangewezen in het kader van de artikelen 16 en 22 van de richtlijn 2016/798/EU. De toezichthoudende instanties die zijn aangewezen in het kader van artikel 55 van de richtlijn 2012/34/EU, het Bureau, de spoorwegondernemingen, de infrastructuurbeheerders, alsmede personen of organisaties die voertuigen registreren of in het register zijn opgenomen, die een rechtmatig belang laten gelden hebben eveneens toegang tot het register. § 4. Het register is in overeenstemming met de gemeenschappelijke specificaties vastgesteld in het kader van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1614 van de Commissie van 25 oktober 2018 tot vaststelling van specificaties voor de voertuigregisters die zijn vermeld in artikel 47 van richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging en intrekking van Beschikking 2007/756/EG van de Commissie.

Dit register bevat ten minste de volgende elementen: 1° het EVN;2° referenties van de "EG"-keuringsverklaring en van de instantie die deze verklaring heeft afgegeven;3° referenties van het Europees register van goedgekeurde voertuigtypen als bedoeld in artikel 179/20, paragraaf 6;4° de gegevens van de eigenaar en de houder van het voertuig;5° beperkingen ten aanzien van de exploitatiewijze van het voertuig;6° de referenties van de met het onderhoud belaste entiteit. De veiligheidsinstantie is verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Verordening 2016/679, voor de gegevens die zijn opgenomen in het register. Deze gegevens zijn voor de houder, de eigenaar en de met het onderhoud van het voertuig belaste entiteit, de volgende: de naam van de contactpersoon, een bedrijfsadres, een telefoonnummer en een e-mail adres.

De veiligheidsinstantie waakt erover dat het register beveiligd is voor wat betreft de verwerking van deze gegevens waarbij enkel de leden van de veiligheidsinstantie alsook de entiteiten bedoeld in paragraaf 3 gemachtigd zijn er toegang tot te hebben.

De veiligheidsinstantie hanteert een strikt gebruiks- en toegangsbeleid en neemt technische en organisatorische maatregelen voor de bescherming van de persoonsgegevens.

De verwerking van persoonsgegevens in het kader van het register beoogt de goede uitvoering te verzekeren van de opdrachten van de veiligheidsinstanties en van de onderzoeksorganen bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, of om het wettelijke doel van de entiteiten bedoeld in paragraaf 3, tweede lid, te dienen en dit, met het oog op de traceerbaarheid en veiligheid van voertuigen.

Personen wier persoonsgegevens opgenomen zijn in het register hebben recht op toegang tot en rectificatie van de gegevens die op hen betrekking hebben.

In geval van een verzoek om rectificatie stelt de veiligheidsinstantie elke bestemmeling aan wie de persoonsgegevens zijn meegedeeld, in kennis van elke uitgevoerde rectificatie van persoonsgegevens, tenzij een dergelijke kennisgeving onmogelijk is of onevenredige inspanningen vereist.

De veiligheidsinstantie verstrekt de betrokken persoon informatie over deze bestemmelingen als deze hierom verzoekt.

De persoonsgegevens verwerkt overeenkomstig deze paragraaf, worden bewaard totdat het voertuig waarvoor de gegevens zijn meegedeeld, wordt vernietigd of de inschrijving ervan definitief wordt opgeheven.

Na die termijn worden de persoonsgegevens opgenomen in het register vernietigd of anoniem gemaakt.

In het kader van de huidige verwerking van persoonsgegevens hebben personen niet het recht om gegevens te wissen, het recht op beperking van de verwerking, het recht op overdraagbaarheid van gegevens, het recht om bezwaar te maken en het recht op geautomatiseerde individuele besluitvorming. Deze rechten zijn inderdaad onverenigbaar met de doeleinden die met de huidige verwerking van persoonsgegevens worden nagestreefd, namelijk de opslag en analyse van gegevens met betrekking tot de veiligheid op het spoor en de manier waarop de betrokken actoren de verplichtingen van het wettelijk kader inzake veiligheid toepassen. Deze doelstellingen hebben inderdaad betrekking op een belangrijke toezichthoudende taak die erop gericht is een belangrijke doelstelling van algemeen openbaar belang te waarborgen, namelijk de veiligheid op het Belgische spoorwegnet. § 5. Voordat een voertuig voor het eerst wordt gebruikt en nadat de vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig artikel 179/4 is verleend, en wanneer het gebruiksgebied beperkt is tot het Belgisch grondgebied, vraagt de houder om het voertuig te registreren in het register bedoeld in paragraaf 1.

Wanneer het gebruiksgebied het Belgisch grondgebied en het grondgebied van andere lidstaten bestrijkt, vraagt de houder om het voertuig te registreren ofwel in het register bedoeld in paragraaf 1 ofwel in het register van één van de andere betrokken lidstaten. § 6. De houder informeert onmiddellijk de veiligheidsinstantie, door middel van de formulieren die ter beschikking gesteld worden op haar internetsite van elke eventuele wijziging met betrekking tot de gegevens die in het nationaal voertuigregister zijn ingevoerd, de vernietiging van een voertuig of zijn vraag tot definitieve verwijdering van de registratie van een voertuig uit het register.

Wanneer de veiligheidsinstantie verneemt of geïnformeerd wordt dat de houder de vereisten bedoeld in het eerste lid niet naleeft, of als zij vaststelt dat een gegeven onvolledig is of ontbreekt, dan schort zij de registratie op.

Zij stelt de registratiehouder hiervan in kennis en nodigt deze uit de situatie te regulariseren.

Bij gebrek aan regularisatie binnen de zes maanden na de datum van kennisgeving schrapt de veiligheidsinstantie de registratie definitief.

Een voertuig waarvan de registratie is opgeschort of afgeschaft, mag niet worden ingezet op het spoorwegnet.

Om opnieuw te mogen rijden moet een voertuig, waarvan de registratie geschrapt werd, het onderwerp uitmaken van een nieuwe aanvraag tot vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig titel 6 hoofdstuk 4/1. § 7. In het geval van voertuigen waarvoor voor het eerst in een derde land een vergunning is afgegeven en die daarna in een lidstaat zijn gebruikt, zorgt die lidstaat ervoor dat de gegevens van het voertuig, waaronder in ieder geval de gegevens over de houder van het betrokken voertuig, de met het onderhoud belaste entiteit en de beperkingen voor het gebruik van het voertuig via een voertuigregister kunnen worden opgevraagd of anderszins onverwijld ter beschikking worden gesteld in een gemakkelijk leesbaar formaat, met inachtneming van dezelfde niet-discriminerende beginselen als die welke van toepassing zijn op soortgelijke gegevens uit een voertuigregister.".

Art. 160.Artikel 211 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 211.De infrastructuurbeheerder publiceert een infrastructuurregister en werkt dit bij in overeenstemming met de Uitvoeringsverordening (EU) 2019/777 van de Commissie van 16 mei 2019 inzake de gemeenschappelijke specificaties voor het register van de spoorweginfrastructuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU. De veiligheidsinstantie controleert dat het register gepubliceerd en bijgehouden wordt.".

Art. 161.Artikel 212 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 212.Het infrastructuurregister vermeldt voor elk betrokken subsysteem of deel daarvan, zoals beschreven in de desbetreffende TSI, de waarden van de netwerkparameters die, in combinatie met de waarden van de parameters opgenomen in de voertuigvergunning voor het in de handel brengen, gebruikt worden voor de controle van de technische compatibiliteit tussen het voertuig en het netwerk.

Het infrastructuurregister kan voorwaarden voor het gebruik van vaste installaties en andere beperkingen bevatten.".

Art. 162.In artikel 216/2 van dezelfde Codex, ingevoegd bij de wet van 23 november 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, 1° worden de woorden "de veiligheidsvoorschriften" vervangen door de woorden "de nationale voorschriften";2° in paragraaf 1, 3° worden de woorden "77, vierde lid" vervangen door de woorden "77, zesde lid";3° in paragraaf 1, 6° worden de woorden "96, eerste lid" vervangen door de woorden "96";4° in paragraaf 1, 7° worden de woorden "102, tweede lid" vervangen door de woorden "104/2, paragraaf 2";5° in paragraaf 1, 11° worden de woorden "210, § 5" vervangen door de woorden "210, paragraaf 6";6° in paragraaf 1 wordt een bepaling onder 12° ingevoegd, luidende: "12° het niet naleven van de verplichtingen bedoeld in artikel 94/2";7° in paragraaf 1, 1°, 2°, 6°, 8° en 9°, worden de woorden "de spoorweginfrastructuurbeheerder" telkens vervangen door de woorden "de infrastructuurbeheerder".

Art. 163.In artikel 216/3 van dezelfde Codex, ingevoegd bij de wet van 23 november 2017 en gewijzigd bij de wet van 23 juni 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 7° opgeheven.2° paragraaf 1, 16° van dezelfde Codex worden de woorden "artikel 180" vervangen door de woorden "artikel 179/4".

Art. 164.In titel 7 van dezelfde Codex, wordt het opschrift van hoofdstuk 4 vervangen als volgt: "Hoofdstuk 4. - Controle door de veiligheidsinstantie betreffende de certificering bedoeld in titel 5, hoofdstuk 1".

Art. 165.In artikel 221/3 van dezelfde Codex wordt het eerste lid, ingevoegd bij de wet van 30 augustus 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, vervangen als volgt: "Tegen de beslissingen van de veiligheidsinstantie die werden genomen in toepassing van deze Spoorcodex, kan een beroep worden ingediend bij het Marktenhof zetelend zoals in kort geding, door elke persoon die een belang aantoont.".

Art. 166.Artikel 221/4 van dezelfde Codex, ingevoegd bij de wet van 30 augustus 2013 en gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 221/4.Op straffe van onontvankelijkheid, die door het Hof van rechtswege kan worden uitgesproken, wordt het in het artikel 221/3 bedoelde beroep ingesteld binnen een termijn van een maand vanaf de kennisgeving van de beslissing of, voor de belanghebbende personen aan wie de beslissing niet diende te worden betekend, binnen een termijn van een maand vanaf het zich voordoen van het feit dat hun belang om tussen te komen aantoont.

In afwijking van het eerste lid, wordt het beroep tegen de beslissing tot intrekking bedoeld in artikel 179/15, paragraaf 2, ingesteld binnen een termijn van twee maanden.

Het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing wat de procedure betreft, behalve indien de bepalingen van deze Spoorcodex ervan afwijken.

Het beroep heeft geen schorsende werking, maar het Hof kan, ambtshalve of volgend op een behoorlijk gemotiveerd verzoek van een of andere partij in de inleidende dagvaarding, de schorsing van de bestreden beslissing bevelen.

Het Hof doet uitspraak over het verzoek tot schorsing, uiterlijk binnen de tien dagen die volgen op de inleiding van de zaak, behoudens uitzonderlijke, door het Hof gemotiveerde, omstandigheden die verband houden met de eerbiediging van de rechten van verdediging.

Uiterlijk op de dag van het neerleggen van haar eerste conclusies, deelt de veiligheidsinstantie aan de eisers en aan het Hof een kopie mee van het administratief dossier.

In afwijking van het vierde lid, heeft het beroep tegen een beslissing bedoeld in artikel 74, paragraaf 1, 13°, en in artikel 111, paragraaf 1, 5°, een schorsende werking.".

Art. 167.In artikel 221/5 van dezelfde Codex, ingevoegd bij de wet van 30 augustus 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, worden de woorden "de indienststelling" vervangen door de woorden "het in de handel brengen".

Art. 168.Artikel 224 van dezelfde Codex wordt opgeheven.

Art. 169.Artikel 225 van dezelfde Codex wordt vervangen als volgt: "

Art. 225.§ 1. De veiligheidscertificaten die zijn afgeleverd overeenkomstig de Spoorcodex voor de inwerkingtreding van de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de Spoorcodex zijn geldig tot aan hun vervaldatum.

De bepalingen van titel 3, hoofdstuk 6, afdeling 4, van titel 4, hoofdstuk 2, afdeling 4, hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4, afdeling 2, hoofdstuk 6, afdeling 2/1, van titel 7, hoofdstukken 2 en 3, en de bijlage 5 van deze Codex, zoals deze van kracht waren vóór de inwerkingtreding van de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de Spoorcodex, blijven van toepassing op veiligheidscertificaten als bedoeld in het eerste lid, en dit, tot aan hun vervaldatum. § 2. De veiligheidsvergunningen die zijn afgeleverd overeenkomstig de Spoorcodex vóór de inwerkingtreding van de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de Spoorcodex zijn geldig tot aan hun vervaldatum.

De bepalingen van titel 3, hoofdstuk 6, afdeling 4, van titel 4, hoofdstuk 2, afdeling 4, hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4, afdeling 1, hoofdstuk 6, afdeling 2/1, van titel 7, hoofdstukken 2 en 3, en de bijlage 5 van deze Codex, zoals deze van kracht waren vóór de inwerkingtreding van de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de Spoorcodex, blijven van toepassing op veiligheidsvergunningen als bedoeld in het eerste lid, en dit, tot aan hun vervaldatum.".

Art. 170.Artikel 225/2 van dezelfde Codex, ingevoegd bij de wet van 23 juni 2020, wordt vervangen als volgt: "

Art. 225/2.De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de toepassingsdatum: 1° van de artikelen 68 en 70, § 3 zoals gewijzigd bij de wet van 23 juni 2020 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex en de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex;2° van de artikelen 69, 74, § 1, 8°, 94/1 en 94/2 zoals gewijzigd bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex;3° van artikel 216/3, § 1, 1° en 2° zoals gewijzigd bij de wet 23 juni 2020 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex. De infrastructuurgebruikers, de infrastructuurbeheerder, de aangewezen instanties, de Veiligheidsinstantie, en de entiteit door de Koning aangewezen overeenkomstig artikel 69, § 1, derde lid, voldoen aan de bepalingen bedoeld in het eerste lid op de datum vastgesteld door de Koning overeenkomstig het eerste lid.

Met het oog op de toepassing van het tweede lid, blijven de artikelen 68, 69, 70, § 3, 74, § 1, punt 5°, 94/1 en 216/3, § 1, 1° en 2°, zoals zij van kracht waren vóór de inwerkingtreding van de wet van 23 juni 2020 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex, van toepassing tot en met de dag voorafgaand aan de datum vastgesteld overeenkomstig het eerste lid.".

Art. 171.In titel 8, hoofdstuk 2 van dezelfde Codex, wordt een artikel 225/3 ingevoegd, luidende: "

Art. 225/3.§ 1. Toelatingen voor de indienststelling van voertuigen die zijn afgegeven op grond van de Spoorcodex voor de inwerkingtreding van de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de Spoorcodex, met inbegrip van toelatingen die in het kader van internationale overeenkomsten, met name het RIC (Regolamento Internazionale Carrozze) en het RIV (Regolamento Internazionale Veicoli), zijn verleend, blijven geldig overeenkomstig de voorwaarden waaronder de toelatingen zijn verleend. § 2. Voertuigen waarvoor een toelating voor indienststelling werd verleend overeenkomstig paragraaf 1 krijgen een nieuwe voertuigvergunning voor het in de handel brengen met het oog op de exploitatie op een of meer netwerken waarvoor hun toelating nog niet geldt.

Op het in de handel brengen op deze bijkomende netwerken zijn de artikelen 179/4 tot 179/11 van toepassing.".

Art. 172.In titel 8, hoofdstuk 2 van dezelfde Codex, wordt een artikel 225/4 ingevoegd, luidende: "

Art. 225/4.§ 1. Bijlage 6 is van toepassing tot en met de datum waarop de in artikel 24, tweede lid, van de richtlijn 2016/798/EU bedoelde uitvoeringshandelingen in werking treden.

Bijlage 22 is van toepassing tot en met de datum waarop de in artikel 7, paragraaf 5 van de richtlijn 2016/797/EU bedoelde uitvoeringshandeling in werking treedt.".

Art. 173.In titel 8, hoofdstuk 2 van dezelfde Codex, wordt een artikel 225/5 ingevoegd, luidende: "

Art. 225/5.§ 1. De mogelijkheden voorzien in de contracten die ondertekend zijn vóór 15 juni 2016, betreffende ERTMS-baanuitrusting zijn tot en met 16 juni 2031 niet onderworpen aan de voorafgaande vergunning van het Bureau als bedoeld in artikel 19 van de richtlijn 2016/797/EU, zelfs als zij worden uitgevoerd na 15 juni 2016. § 2. Vooraleer de indienststelling van ERTMS-baanuitrusting toe te laten die niet onderworpen werd aan de voorafgaande vergunning van het Bureau als bedoeld in artikel 19 van de richtlijn 2016/797/EU, werkt de veiligheidsinstantie samen met het Bureau om te verzekeren dat de technische oplossingen volledig interoperabel zijn, overeenkomstig artikel 30, paragraaf 3 en artikel 31, paragraaf 2, van de Verordening 2016/796/EU.".

Art. 174.In dezelfde Codex, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "veiligheidscertificaat" en "veiligheidscertificaten" worden telkens respectievelijk vervangen door de woorden "uniek veiligheidscertificaat" en "unieke veiligheidscertificaten";2° worden de woorden "toezichthoudende orgaan" telkens vervangen door de woorden "toezichthoudend orgaan";3° de woorden "de spoorweginfrastructuurbeheerder" worden telkens vervangen door de woorden "de infrastructuurbeheerder".

Art. 175.In bijlage 2 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 15 juni 2016, in punt 4 worden de woorden "richtlijn 2004/49/EG" vervangen door de woorden "richtlijn 2016/798/EU".

Art. 176.Bijlage 4 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen door de bijlage 1 gevoegd bij deze wet.

Art. 177.Bijlage 5 van dezelfde Codex wordt vervangen door de bijlage 2 gevoegd bij deze wet.

Art. 178.Bijlage 14 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen door de bijlage 3 gevoegd bij deze wet.

Art. 179.Bijlage 15 van dezelfde Codex wordt vervangen door de bijlage 4 gevoegd bij deze wet.

Art. 180.Bijlage 16 van dezelfde Codex, gewijzigd bij de wet van 15 juni 2015, wordt vervangen door de bijlage 5 gevoegd bij deze wet.

Art. 181.Bijlage 17 van dezelfde Codex wordt opgeheven.

Art. 182.Bijlage 18 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 20 oktober 2015, wordt opgeheven.

Art. 183.Bijlage 19 van dezelfde Codex, vervangen bij de wet van 20 oktober 2015, wordt vervangen door de bijlage 6 gevoegd bij deze wet.

Art. 184.Bijlage 20 van dezelfde Codex wordt opgeheven.

Art. 185.Bijlage 21 van dezelfde Codex wordt vervangen door de bijlage 7 gevoegd bij deze wet.

Art. 186.Bijlage 27 van dezelfde Codex, ingevoegd bij de wet van 23 november 2017, wordt vervangen door de bijlage 8 gevoegd bij deze wet.

Art. 187.In dezelfde Codex wordt een bijlage 29 gevoegd die gevoegd is als bijlage 9 bij deze wet.

Art. 188.In dezelfde Codex wordt een bijlage 30 gevoegd die gevoegd is als bijlage 10 bij deze wet.

Art. 189.In dezelfde Codex wordt een bijlage 31 gevoegd die gevoegd is als bijlage 11 bij deze wet. HOOFDSTUK 3. - Inwerkingtreding

Art. 190.Deze wet heeft uitwerking op de omzettingsdatum van de richtlijnen (EU) 2016/797 en 2016/798 vastgesteld respectievelijk in de artikelen 57 (2bis) en 33 (2bis) van de genoemde richtlijnen.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 20 januari 2021.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET De Minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven, Telecommunicatie en Post, P. DE SUTTER Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota (1) Zitting 2020-2021 Kamer van volksvertegenwoordigers. Stukken. - Wetsontwerp, 55-1642, Nr. 1 - Verslag, 55-1642, Nr. 2 - Artikelen aangenomen door de Commissie in eerste lezing, 55-1642, Nr. 3 - Verslag, 55-1642, Nr. 4 - Tekst aangenomen door de Commissie in tweede lezing, 55-1642, Nr. 5 - Tekst aangenomen in plenaire vergadering, 55-1642, Nr. 6.

Bijlage 1 bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex Bijlage 4 bij de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex BIJLAGE 4 - GEMEENSCHAPPELIJKE VEILIGHEIDSINDICATOREN Deze bijlage stelt de gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren (GVI's) vast die dienen opgenomen te zijn in het verslag dat de veiligheidsinstantie publiceert en meedeelt aan het Bureau overeenkomstig artikel 78.

Als er na de indiening van het verslag nieuwe feiten of fouten aan het licht komen, worden de indicatoren voor een bepaald jaar bij de eerste passende gelegenheid en uiterlijk in het volgende jaarverslag door de nationale veiligheidsinstantie gewijzigd of verbeterd.

In het aanhangsel staan gemeenschappelijke definities voor GVI's en methoden voor de berekening van de economische gevolgen van ongevallen. 1. Indicatoren met betrekking tot ongevallen 1.1. Het totale en relatieve (ten opzichte van het aantal afgelegde treinkilometers) aantal ongevallen en uitsplitsing naar de volgende soorten ongevallen: - botsing tussen een trein en een spoorvoertuig; - botsing van een trein met een obstakel binnen het vrijeruimteprofiel; - ontsporing van een trein; - ongeval op een overweg, inclusief ongeval met voetgangers op een overweg, en verdere uitsplitsing naar de vijf soorten overwegen gedefinieerd in punt 6.2; - ongeval met personen waarbij rollend materieel in rijdende toestand betrokken is, met uitzondering van zelfmoorden en zelfmoordpogingen; - brand in rollend materieel; - andere.

Ieder significant ongeval wordt gemeld onder het type van het primaire ongeval, ook al zijn de gevolgen van het secundaire ongeval ernstiger (bijvoorbeeld brand na een ontsporing). 1.2. Het totale en relatieve (ten opzichte van het aantal afgelegde treinkilometers) aantal personen dat per soort ongeval zwaargewond is geraakt of is omgekomen, met onderverdeling in de volgende categorieën: - reiziger (ook in verhouding tot het totale aantal reizigerskilometers en reizigerstreinkilometers); - werknemer of contractant; - gebruiker van overwegen; - indringer; - andere persoon op een perron; - andere persoon niet op een perron. 2. Indicatoren met betrekking tot gevaarlijke goederen Het totale en relatieve (ten opzichte van het aantal afgelegde treinkilometers) aantal ongevallen in verband met het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, met onderverdeling in de volgende categorieën: - ongeval waarbij ten minste één spoorvoertuig is betrokken dat gevaarlijke goederen vervoert, zoals gedefinieerd in het aanhangsel; - aantal dergelijke ongevallen waarbij gevaarlijke goederen vrijkomen. 3. Indicatoren met betrekking tot zelfmoorden Het totale en relatieve (ten opzichte van het aantal afgelegde treinkilometers) aantal zelfmoorden en zelfmoordpogingen.4. Indicatoren met betrekking tot voorlopers van ongevallen Het totale en relatieve (ten opzichte van het aantal afgelegde treinkilometers) aantal voorlopers van ongevallen en uitsplitsing naar de volgende soorten voorlopers: - gebroken rails; - knik of andere afwijking in het spoor; - foutieve seingeving; - ongeoorloofd voorbijrijden van een stoptonend sein waarbij een gevaarpunt wordt overschreden; - ongeoorloofd voorbijrijden van een stoptonend sein waarbij een gevaarpunt niet wordt overschreden; - gebroken wiel van operationeel rollend materieel; - gebroken as van operationeel rollend materieel.

Alle voorlopers moeten worden gemeld, ongeacht of ze wel of niet een ongeval tot gevolg hadden. (Een voorloper die een significant ongeval tot gevolg had, wordt ook gemeld onder de indicatoren met betrekking tot voorlopers van ongevallen; een voorloper die geen significant ongeval tot gevolg had, wordt alleen gemeld onder de indicatoren met betrekking tot voorlopers van ongevallen). 5. Indicatoren voor de berekening van de economische gevolgen van ongevallen Het/de totale in euro en relatieve (ten opzichte van het aantal afgelegde treinkilometers): - aantal doden en ernstig gewonden, vermenigvuldigd met de waarde van het voorkomen van een dodelijk ongeval of ongeval met ernstig gewonden (Value of Preventing a Casualty, VPC); - kosten van milieuschade; - kosten van materiële schade aan rollend materieel of infrastructuur; - kosten van vertragingen als gevolg van ongevallen.

De veiligheidsinstantie vermeldt de economische gevolgen van significante ongevallen in het jaarverslag bedoeld in artikel 78.

De VPC is de waarde die de samenleving toekent aan het voorkomen van een dodelijk ongeval of ongeval met ernstig gewonden en vormt als zodanig geen referentie voor schadevergoeding tussen bij ongevallen betrokken partijen. 6. Indicatoren met betrekking tot de technische veiligheid van de infrastructuur en de invoering daarvan 6.1. Het percentage sporen met treinbeveiligingssystemen (Train Protection Systems, TPS's) in werking en het percentage treinkilometers waarbij TPS aan boord wordt gebruikt, voor zover deze systemen zorgen voor: - waarschuwing; - waarschuwing en automatische stop; - waarschuwing, automatische stop en plaatsgerelateerde controle op de snelheid; - waarschuwing, automatische stop en continue controle op de snelheid. 6.2. Het aantal overwegen (totaal, per kilometer lijn en per kilometer spoor) uitgesplitst naar de volgende vijf soorten overwegen: a) overweg met passieve signalisatie;b) overweg met actieve signalisatie: i) manueel, ii) automatisch, met waarschuwing voor weggebruikers, iii) automatisch, met bescherming voor weggebruikers, iv) bescherming zijde spoor. Aanhangsel Gemeenschappelijke definities voor GVI's en methoden voor de berekening van de economische gevolgen van ongevallen 1. Indicatoren met betrekking tot ongevallen 1.1. "Significant ongeval": elk ongeval met ten minste één bewegend spoorvoertuig waarbij ten minste één persoon om het leven is gekomen of zwaargewond is geraakt, of dat schade van betekenis aan het materieel, de sporen, andere installaties of het milieu dan wel een ernstige ontregeling van het verkeer heeft veroorzaakt, met uitzondering van ongevallen in werkplaatsen, magazijnen en opslagruimtes. 1.2. "Schade van betekenis aan het materieel, de sporen, andere installaties of het milieu": schade voor een bedrag van 150 000 EUR of meer. 1.3. "Ernstige ontregeling van het verkeer": de treindiensten op een hoofdspoorlijn worden gedurende zes uur of langer onderbroken. 1.4. "Trein": één of meer spoorvoertuigen getrokken door één of meer locomotieven of motorrijtuigen, of één motorrijtuig alleen, die/dat onder een bepaald nummer of een specifieke benaming van een vast beginpunt naar een vast eindpunt rijdt/rijden, met inbegrip van een losse locomotief, m.a.w. een locomotief die alleen rijdt. 1.5. "Botsing tussen een trein en een spoorvoertuig": een frontale botsing, een kopstaartbotsing of een zijdelingse botsing tussen een deel van een trein en een deel van een andere trein of een ander spoorvoertuig of rangerend rollend materieel. 1.6. "Botsing van een trein met een obstakel binnen het profiel van vrije ruimte": een botsing tussen een deel van een trein met vaste of tijdelijk aanwezige objecten op of in de nabijheid van het spoor (behalve door voertuigen of gebruikers op overwegen verloren voorwerpen), met inbegrip van aanrijdingen met bovenleidingen. 1.7. "Ontsporing van een trein": alle gevallen waarbij ten minste één wiel van een trein uit de rails loopt. 1.8. "Ongeval op overwegen": elk ongeval op een overweg waarbij ten minste één spoorvoertuig en één of meer overstekende voertuigen, andere overstekende gebruikers, zoals voetgangers, of andere tijdelijk op of nabij het spoor aanwezige voorwerpen, ingeval zij door een overstekend voertuig of een overstekende gebruiker verloren zijn, betrokken zijn. 1.9. "Ongevallen met personen waarbij rollend materieel in rijdende toestand betrokken is": ongevallen van één of meer personen die door een spoorvoertuig of een aan het spoorvoertuig vastzittend of daarvan losgeraakt voorwerp worden geraakt; dit omvat personen die van spoorvoertuigen vallen en personen die vallen of door losse voorwerpen worden geraakt wanneer zij aan boord van spoorvoertuigen reizen. 1.10. "Brand in rollend materieel": een brand of explosie die zich tijdens de rit tussen het station van vertrek en de eindbestemming voordoet in spoorvoertuigen (met inbegrip van de lading), ook wanneer de voertuigen stilstaan in het station van vertrek, op de eindbestemming of aan tussenliggende haltes, alsmede tijdens rangeeractiviteiten. 1.11. "Overige (ongevallen)": elk ander ongeval dan een botsing van een trein met een spoorvoertuig, een botsing van een trein met een obstakel binnen het profiel van vrije ruimte, een ontsporing van een trein, een ongeval op een overweg, een persoonlijk ongeval met rollend materieel in rijdende toestand of een brand in rollend materieel. 1.12. "Reiziger": elke persoon, met uitzondering van het treinpersoneel, die een reis per spoor maakt, met inbegrip van een reiziger die aan of van boord van een bewegende trein tracht te gaan, uitsluitend voor ongevallenstatistieken. 1.13. "Werknemer of contractant": elke persoon van wie het werk verband houdt met een spoorweg en die aan het werk is ten tijde van het ongeval, inclusief het personeel van contractanten, zelfstandige contractanten, treinpersoneel en personen die met rollend materieel en infrastructuurinstallaties werken. 1.14. "Gebruiker van een overweg": elke persoon die te voet of met een vervoermiddel gebruik maakt van een overweg om de sporen over te steken. 1.15. "Indringer": elke persoon die zich op spoorwegterreinen bevindt terwijl dat verboden is, met uitzondering van gebruikers van overwegen. 1.16. "Andere persoon op een perron": elke zich op een spoorwegperron bevindend persoon die niet onder de definitie van "reiziger", "werknemer of contractant", "gebruiker van een overweg", "andere persoon niet op een perron" of "indringer" valt. 1.17. "Andere persoon niet op een perron": elke zich niet op een spoorwegperron bevindend persoon die niet onder de definitie van "reiziger", "werknemer of contractant", "gebruiker van een overweg", "andere persoon op een perron" of "indringer" valt. 1.18. "Dood (dodelijk slachtoffer)": elke persoon die bij een ongeval om het leven is gekomen of binnen 30 dagen daarna aan de gevolgen ervan overlijdt, met uitzondering van personen die zelfmoord hebben gepleegd. 1.19. "Zwaargewond (zwaargewonde persoon)": elke persoon die bij een ongeval gewond is geraakt en langer dan vierentwintig uur in het ziekenhuis werd opgenomen ten gevolge van het ongeval, met uitzondering van personen die een poging tot zelfmoord hebben ondernomen. 2. Indicatoren met betrekking tot gevaarlijke goederen 2.1. "Ongeval bij het vervoer van gevaarlijke goederen": elk ongeval of incident dat moet worden gemeld overeenkomstig punt 1.8.5 van de RID /ADR-voorschriften. 2.2. "Gevaarlijke goederen": stoffen en artikelen waarvan het vervoer bij het RID is verboden, of alleen onder daarin vermelde voorwaarden is toegestaan. 3. Indicatoren met betrekking tot zelfmoorden 3.1. "Zelfmoord": daad van opzettelijke zelfverwonding met de dood tot gevolg, zoals door de bevoegde nationale instantie geregistreerd en gekwalificeerd. 3.2. "Poging tot zelfmoord": daad van opzettelijke zelfverwonding met ernstig letsel tot gevolg. 4. Indicatoren met betrekking tot voorlopers van ongevallen 4.1. "Gebroken rail": een rail die in twee of meer stukken is gebroken of waarvan een stuk metaal is afgebroken, waardoor een gat van meer dan 50 mm lengte en meer dan 10 mm diepte in het loopvlak van het spoor is ontstaan. 4.2. "Knik of andere afwijking in het spoor": elke storing die verband houdt met de continuïteit en de geometrie van het spoor, waardoor het spoor buiten bedrijf moet worden gesteld of de toegestane snelheid onmiddellijk moet worden beperkt. 4.3. "Foutieve seingeving": technische storingen van het seinsysteem (van de infrastructuur of van het rollend materieel), die tot gevolg hebben dat de seininformatie minder restrictief is dan vereist. 4.4. "Ongeoorloofd voorbijrijden van een stoptonend sein waarbij een gevaarpunt wordt overschreden": iedere keer dat een deel van een trein verder rijdt dan toegestaan en het gevaarpunt overschrijdt. 4.5. "Ongeoorloofd voorbijrijden van een stoptonend sein waarbij een gevaarpunt niet wordt overschreden": iedere keer dat een deel van een trein verder rijdt dan toegestaan maar het gevaarpunt niet overschrijdt.

Onder "verder rijden dan toegestaan", zoals vermeld in de bovenstaande punten 4.4 en 4.5, wordt verstaan dat de trein verder rijdt dan: - een naast het spoor gelegen sein of seinpaal met gekleurde lichten op een gevaarpunt, of een STOP-teken in gevallen waarin geen automatisch beveiligingssysteem voor treinen (TPS) operationeel is; - het einde van een veiligheidsgerelateerd toegestaan eindpunt van een TPS; - een in de voorschriften vastgesteld punt dat mondeling of schriftelijk is meegedeeld; - stopborden (behalve spoorbuffers) of mobiele seinen.

Gevallen waarin voertuigen zonder aangekoppelde tractie-eenheid of onbeheerde treinen voorbij een stoptonend sein rijden, worden niet meegeteld. Gevallen waarbij het sein om welke reden dan ook niet tijdig op onveilig is gezet om de machinist in staat te stellen de trein voor het sein te stoppen, worden niet meegeteld.

De veiligheidsinstantie mag afzonderlijk verslag uitbrengen over de bovenvermelde vier aanwijzingen van niet-toegestane verplaatsing en moet ten minste een geaggregeerde indicator meedelen met gegevens over aanwijzingen voor de vier gevallen samen. 4.6. "Gebroken wiel van rollend materieel in dienst": een breuk die gevolgen heeft voor het wiel en een risico op een ongeval (ontsporing of botsing) doet ontstaan. 4.7. "Gebroken as van rollend materieel in dienst": een breuk die gevolgen heeft voor de as en een risico op een ongeval (ontsporing of botsing) doet ontstaan. 5. Gemeenschappelijke methoden voor de berekening van de economische gevolgen van ongevallen 5.1. De waarde van het voorkomen van een dodelijk ongeval of ongeval met ernstig gewonden (VPC) bestaat uit: 1) de waarde van de veiligheid op zich: waarden ten aanzien van de bereidheid te betalen (Willingness to Pay, WTP), gebaseerd op "uitgedrukte voorkeur"-onderzoeken die zijn uitgevoerd in België waarvoor zij worden toegepast;2) directe en indirecte economische kosten: kosten die worden geraamd in België en die bestaan uit: - medische kosten en kosten voor revalidatie, - proceskosten, kosten voor politie, particuliere ongevalsonderzoeken, nooddiensten en administratieve kosten van de verzekering, - productieverlies: waarde voor de samenleving van de goederen en diensten die door de persoon hadden kunnen worden geproduceerd als het ongeval niet had plaatsgevonden. Bij de berekening van de kosten die slachtoffers veroorzaken, worden doden en ernstig gewonden afzonderlijk beoordeeld (verschillende VPC voor doden en ernstig gewonden). 5.2. Gemeenschappelijke beginselen om de waarde van de veiligheid op zich en directe en/of indirecte economische kosten te ramen: Voor de waarde van de veiligheid op zich wordt de beoordeling van de vraag of de beschikbare ramingen al dan niet passend zijn, op de volgende overwegingen gebaseerd: - de ramingen moeten samenhangen met een systeem voor de raming van de vermindering van het mortaliteitsrisico in de transportsector en een WTP-benadering, naargelang van de "uitgedrukte voorkeur"-methoden; - de steekproef van respondenten die voor de waarden wordt gebruikt, moet representatief zijn voor de betrokken populatie. De steekproef moet met name de verdeling naar leeftijd, inkomen en andere relevante sociaaleconomische en/of demografische kenmerken van de populatie weerspiegelen; - methode voor het verkrijgen van de WTP-waarden: de enquête moet zo zijn opgesteld dat de vragen duidelijk en zinvol zijn voor de respondenten.

Directe en indirecte economische kosten worden geraamd op basis van de werkelijke door de samenleving gedragen kosten. 5.3. Definities 5.3.1. "Kosten van milieuschade": de kosten die door de spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders moeten worden gedragen, geraamd op basis van hun ervaring, om het beschadigde gebied te herstellen in de staat van vóór het spoorwegongeval. 5.3.2. "Kosten van materiële schade aan rollend materieel of infrastructuur": de kosten van nieuw rollend materieel of nieuwe infrastructuur, met dezelfde functies en technische parameters als het materieel of de infrastructuur die onherstelbaar zijn beschadigd en de kosten voor het herstel van het rollend materieel of de infrastructuur die kunnen worden hersteld in de staat van vóór het ongeval, geraamd door spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders op basis van hun ervaring, waaronder ook de kosten in verband met de huur van rollend materieel als gevolg van de niet-beschikbaarheid van beschadigde voertuigen. 5.3.3. "Kosten van vertragingen als gevolg van ongevallen": de geldwaarde van vertragingen die gebruikers van spoorvervoer (reizigers en vrachtklanten) ondervinden als gevolg van ongevallen, berekend volgens het onderstaande model: VT = geldwaarde van reistijdbesparingen Waarde van tijd voor een treinreiziger (een uur) VTP = [VT van voor het werk reizende reizigers] * [gemiddeld percentage voor het werk reizende reizigers per jaar] + [VT van niet voor het werk reizende reizigers] * [gemiddeld percentage niet voor het werk reizende reizigers] VTP wordt gemeten in EUR per reiziger per uur.

Een "voor het werk reizende reiziger" is een reiziger die reist in verband met zijn beroepsactiviteiten, met uitzondering van woon-werkverkeer.

Waarde van tijd voor een goederentrein (een uur) VTF = [VT van goederentreinen] * [(ton-km)/(trein-km)] VTF wordt gemeten in EUR per ton goederen per uur.

Gemiddeld aantal tonnen goederen die in één jaar per trein worden vervoerd = (ton-km)/(trein-km) CM = kosten van 1 minuut vertraging van een trein Reizigerstrein CMP = K1*(VTP/60) * [(reizigers-km)/(trein-km)] Gemiddeld aantal reizigers dat in één jaar per trein wordt vervoerd = (reizigers-km)/(trein-km) Goederentrein CMF = K2 * (VTF/60) De factoren K1 en K2 liggen tussen de waarde van tijd en de waarde van vertraging, zoals geraamd door middel van de "uitgedrukte voorkeur"-onderzoeken, om rekening te houden met het feit dat de als gevolg van vertragingen verloren tijd als aanzienlijk negatiever wordt ervaren dan normale reistijd.

Kosten van vertragingen als gevolg van een ongeval = CMP * (minuten vertraging van reizigerstreinen) + CMF * (minuten vertraging van goederentreinen) Reikwijdte van het model De kosten van vertragingen moeten voor significante ongevallen worden berekend op de volgende wijze: - werkelijke vertragingen op de spoorlijnen waar de ongevallen hebben plaatsgevonden, gemeten op het eindstation; - werkelijke vertragingen of, indien dat niet mogelijk is, geraamde vertragingen op de andere getroffen lijnen. 6. Indicatoren met betrekking tot de technische veiligheid van de infrastructuur en de invoering daarvan 6.1. "Beveiligingssysteem voor treinen" (Train Protection System, TPS): een systeem dat ertoe bijdraagt dat seinen en snelheidsbeperkingen worden nageleefd. 6.2. "Boordsystemen": systemen die de treinbestuurder helpen om de seingeving langs het spoor en in de cabine na te leven en dus zorgen voor bescherming aan gevaarpunten en handhaving van snelheidsbeperkingen. Boord-TPS's worden als volgt beschreven: a) waarschuwing, automatische waarschuwing aan de bestuurder;b) waarschuwing en automatische stop, automatische waarschuwing aan de bestuurder en automatische stop bij het voorbijrijden van een stoptonend sein;c) waarschuwing en automatische stop en plaatsgerelateerde controle op de snelheid, waarbij bescherming wordt geboden aan gevaarpunten;onder "plaatsgerelateerde controle op de snelheid" wordt verstaan dat op bepaalde plaatsen (snelheidsvallen), bij het naderen van een sein, controle wordt gehouden op de snelheid; d) waarschuwing en automatische stop en continue controle op de snelheid, waarbij bescherming wordt geboden aan gevaarpunten en continu controle wordt gehouden op de naleving van de snelheidsbeperkingen op de lijn;onder "continue controle op de snelheid" wordt verstaan dat de toegestane maximumsnelheid op alle delen van de lijn permanent wordt aangegeven en gehandhaafd.

Type d) wordt beschouwd als een automatisch beveiligingssysteem voor treinen (Automatic Train Protection, ATP). 6.3."Overweg": gelijkvloerse kruising tussen een weg of doorgang en een spoorweg, erkend door de infrastructuurbeheerder en toegankelijk voor openbare of particuliere gebruikers. Doorgangen tussen perrons in een station vallen hier niet onder, evenmin als doorgangen over sporen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik door werknemers. 6.4. "Weg": met het oog op het opstellen van statistieken over spoorwegongevallen, openbare of particuliere weg, straat of snelweg, met inbegrip van aangrenzende voet- en fietspaden. 6.5. "Doorgang": elke route, behalve wegen, voor de doorgang van personen, dieren, voertuigen of machines. 6.6. "Overweg met passieve signalisatie": een overweg zonder enige vorm van waarschuwings- of beschermingssysteem dat wordt geactiveerd wanneer het onveilig is voor de gebruiker om de overweg over te steken. 6.7. "Overweg met actieve signalisatie": een overweg waar de overstekende gebruikers worden beschermd tegen of gewaarschuwd voor de naderende trein door de activering van inrichtingen wanneer het voor de gebruiker onveilig is de overweg over te steken. - Bescherming door middel van fysieke inrichtingen: - halve of dubbele slagbomen; - hekken. - Waarschuwing bij het gebruik van vaste apparatuur bij overwegen: - zichtbare apparatuur: lichten; - auditieve apparatuur: bellen, hoorns, claxons enz.

Overwegen met actieve signalisatieoverweg worden als volgt ingedeeld: a) manueel: een overweg waar de bescherming of waarschuwing voor de weggebruikers manueel wordt geactiveerd door een spoorwegwerknemer;b) automatisch, met waarschuwing voor de weggebruikers: een overweg waar een waarschuwing voor de weggebruikers wordt geactiveerd door de naderende trein;c) automatisch, met bescherming voor de weggebruikers: een overweg waar een vorm van bescherming voor de weggebruikers wordt geactiveerd door de naderende trein.Dit omvat ook overwegen met zowel beschermings- als waarschuwingssystemen voor de weggebruikers; d) bescherming zijde spoor: een overweg waar een sein of ander treinbeschermingssysteem een trein de toelating geeft door te rijden zodra de overweg volledig is afgeschermd voor de gebruikers en niet meer wordt overschreden. 7. Definities van de meeteenheden 7.1. "Trein-kilometer": meeteenheid die de verplaatsing van een trein over een afstand van één kilometer weergeeft. Deze afstand is de werkelijk gereden afstand, indien beschikbaar; zo niet wordt de standaardnetwerkafstand tussen begin- en eindpunt gebruikt. Alleen de afstand op het grondgebied van het rapporterende land wordt in aanmerking genomen. 7.2. "Reizigers-kilometer": meeteenheid voor het vervoer van een reiziger per spoor over een afstand van één kilometer. Alleen de afstand op het grondgebied van het rapporterende land wordt in aanmerking genomen. 7.3."Kilometer lijn": de lengte, gemeten in kilometers, van het spoorwegnetwerk van lidstaten, waarvan het toepassingsgebied in artikel 2 van richtlijn 2016/797/EU is vastgesteld. Voor meersporige spoorlijnen wordt alleen de afstand tussen begin- en eindpunt geteld. 7.4."Kilometer spoor": de lengte, gemeten in kilometers, van het spoorwegnetwerk van lidstaten, waarvan het toepassingsgebied in artikel 2 van richtlijn 2016/797/EU is vastgesteld. Elk spoor van een meersporige spoorlijn wordt geteld.

Gezien om gevoegd te worden bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET De Minister die het gezag uitoefent over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en die het gezag uitoefent over de hoofdonderzoeker en de adjunct-onderzoeker van het Onderzoeksorgaan voor Ongevallen en Incidenten op het Spoor, P. DE SUTTER

Bijlage 2 bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex Bijlage 5 bij de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex BIJLAGE 5 - VEILIGHEIDSBEHEERSYSTEEM Onverminderd de gedelegeerde Verordening (EU) 2018/762 van de Commissie van 8 maart 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke veiligheidsmethoden inzake de eisen voor veiligheidsbeheersystemen overeenkomstig richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1158/2010 en (EU) nr. 1169/2010, omvat het veiligheidsbeheersysteem de volgende basiselementen: 1° een veiligheidsbeleid dat door het hoofd van de organisatie is goedgekeurd en waarmee het personeel bekend is;2° kwalitatieve en kwantitatieve doelen van de organisatie voor de handhaving en vergroting van de veiligheid, en plannen en procedures om die doelen te verwezenlijken;3° procedures om te voldoen aan bestaande, nieuwe en gewijzigde technische en operationele normen en andere bindende voorwaarden zoals vastgelegd in TSI's, in de nationale voorschriften bedoeld in artikel 68, § 1, 1° , en in andere relevante voorschriften zoals deze bedoeld in artikel 68, § 1, 2° of in besluiten van de veiligheidsinstantie;4° procedures om ervoor te zorgen dat gedurende de gehele levenscyclus van installaties en tijdens alle activiteiten de normen en andere bindende voorwaarden worden geëerbiedigd;5° procedures en methoden om risico's vast te stellen, risico-evaluaties uit te voeren en risicobeheersmaatregelen te implementeren wanneer er voor de infrastructuur of de interface mens/machine/organisatie nieuwe risico's ontstaan door een verandering in de exploitatieomstandigheden of de introductie van nieuw materiaal;6° programma's voor de opleiding van personeel en systemen om ervoor te zorgen dat het personeel ter zake kundig blijft en de taken dienovereenkomstig worden uitgevoerd, met inbegrip van regelingen inzake lichamelijke en psychologische geschiktheid;7° regelingen voor een voldoende informatievoorziening binnen de organisatie en, waar nodig, voor een voldoende uitwisseling van informatie tussen organisaties van het spoorwegsysteem;8° procedures voor de wijze waarop, alsmede de vorm waarin informatie over veiligheid wordt gedocumenteerd, en de procedure voor de configuratiecontrole van vitale informatie op veiligheidsgebied;9° procedures om ervoor te zorgen dat ongevallen, incidenten, bijna-ongelukken en andere gevaarlijke voorvallen worden gemeld, onderzocht en geanalyseerd en dat de nodige preventieve maatregelen worden getroffen;10° plannen voor actie, alarmering en voorlichting in noodgevallen, die samen met de bevoegde overheidsinstanties worden vastgesteld, en 11° voorzieningen voor periodieke interne controles van het veiligheidsbeheersysteem. Infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen nemen eventueel andere elementen op die noodzakelijk zijn om veiligheidsrisico's te dekken, in overeenstemming met de beoordeling van de risico's die uit hun eigen activiteiten voortvloeien.

Gezien om gevoegd te worden bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET De Minister die het gezag uitoefent over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en die het gezag uitoefent over de hoofdonderzoeker en de adjunct-onderzoeker van het Onderzoeksorgaan voor Ongevallen en Incidenten op het Spoor, P. DE SUTTER

Bijlage 3 bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex Bijlage 14 bij de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex BIJLAGE 14 - ONDERDELEN VAN HET SPOORWEGSYSTEEM VAN DE UNIE 1. Netwerk Voor de toepassing van de Spoorcodex omvat het netwerk van de Unie de volgende onderdelen: a) speciaal aangelegde hogesnelheidslijnen die zijn uitgerust voor snelheden van doorgaans 250 km/u of meer;b) lijnen die speciaal zijn aangepast en uitgerust voor snelheden van ongeveer 200 km/u;c) lijnen die speciaal zijn aangepast voor hoge snelheden en die een specifiek karakter hebben omdat de snelheid per geval moet worden afgestemd op topografische belemmeringen, het reliëf of de bebouwing. Onder deze categorie vallen de verbindingslijnen tussen hogesnelheids- en conventionele netwerken, de lijnen door stations, verbindingslijnen die toegang geven tot terminals, remises, enz. die op conventionele snelheid worden gebruikt door "hogesnelheid" rollend materieel; d) conventionele lijnen voor personenvervoer;e) conventionele lijnen voor gemengd vervoer (personen en goederen);f) conventionele lijnen voor het goederenvervoer;g) knooppunten voor het personenvervoer;h) knooppunten voor het goederenvervoer, met inbegrip van intermodale terminals;i) verbindingslijnen tussen bovengenoemde onderdelen. Dit netwerk omvat verkeersleidings-, plaatsbepalings- en navigatiesystemen, technische installaties voor gegevensverwerking en telecommunicatie ten behoeve van het langeafstandsreizigersvervoer en het goederenvervoer over dit netwerk om een veilige en soepele exploitatie van het netwerk en een efficiënte verkeersleiding te waarborgen. 2. Voertuigen Voor de toepassing van de Spoorcodex omvat het begrip Unievoertuigen alle voertuigen die geschikt zijn om te rijden op het gehele spoorwegnetwerk van de Unie of op een gedeelte daarvan: a) locomotieven en rollend materieel bestemd voor vervoer van reizigers met inbegrip van al dan niet elektrische treinstellen, al dan niet elektrische motortreinstellen voor het vervoer van reizigers, en rijtuigen voor het vervoer van reizigers;b) goederenwagons, met inbegrip van voertuigen met een lage bodem voor het hele netwerk en voertuigen voor het vervoer van vrachtwagens;c) bijzondere voertuigen, zoals spoormachines. De lijst van voertuigen omvat de voertuigen die speciaal ontworpen zijn om te rijden op de diverse types hogesnelheidslijnen beschreven in punt 1.

Gezien om gevoegd te worden bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET De Minister die het gezag uitoefent over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en die het gezag uitoefent over de hoofdonderzoeker en de adjunct-onderzoeker van het Onderzoeksorgaan voor Ongevallen en Incidenten op het Spoor, P. DE SUTTER

Bijlage 4 bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex Bijlage 15 bij de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex BIJLAGE 15 - SUBSYSTEMEN 1. Lijst van subsystemen Voor de toepassing van de Spoorcodex wordt het spoorwegsysteem van de Unie onderverdeeld in subsystemen die overeenkomen met: a) gebieden van structurele aard: - infrastructuur, - energie, - baanuitrusting voor besturing en seingeving, - boorduitrusting voor besturing en seingeving, - rollend materieel;b) gebieden van functionele aard: - exploitatie en verkeersleiding, - onderhoud, - telecommunicatietoepassingen voor personen- en goederenvervoer.2. Beschrijving van de subsystemen Voor elk subsysteem of onderdeel van een subsysteem stelt het Bureau bij de opstelling van de betrokken ontwerp- TSI de lijst op van de interoperabiliteitsonderdelen en -aspecten.Onder voorbehoud van de vaststelling van deze aspecten en interoperabiliteitsonderdelen of van de volgorde waarin de subsystemen aan TSI's worden onderworpen, omvatten de subsystemen: 2.1. Infrastructuur Spoorbaan, wissels, overwegen, kunstwerken (bruggen, tunnels enz.), spoorgebonden stationselementen (waaronder ingangen, perrons, toegangszones, diensten, toiletten en informatiesystemen, alsmede de toegankelijkheid daarvan voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit), veiligheids- en beschermingsinstallaties. 2.2. Energie Het elektrificatiesysteem, met inbegrip van de bovenleiding, de baancomponent van het systeem voor het meten van het verbruik van en de voorziening met elektriciteit. 2.3. Baanuitrusting voor besturing en seingeving Alle uitrusting op en langs de spoorbaan die nodig is om de veiligheid te waarborgen en voor de besturing en controle van de bewegingen van de op het netwerk toegelaten treinen. 2.4. Boorduitrusting voor besturing en seingeving Alle boorduitrusting die nodig is om de veiligheid te waarborgen en voor de besturing en controle van de bewegingen van de op het netwerk toegelaten treinen. 2.5. Exploitatie en verkeersleiding De procedures en bijbehorende uitrusting die zorgen voor een coherente exploitatie van de verschillende structurele subsystemen, zowel bij normaal functioneren als bij gestoord bedrijf, met name inzake de samenstelling en besturing van de trein, verkeersplanning en verkeersleiding.

Het geheel van vereiste beroepskwalificaties voor alle types spoorvervoerdiensten. 2.6. Telematicatoepassingen Overeenkomstig bijlage 14 omvat dit subsysteem twee delen: a) de toepassingen voor personenvervoer, met inbegrip van de informatiesystemen voor reizigers vóór en tijdens de reis, reserveringssystemen, betalingssystemen, het bagagebeheer, het beheer van aansluitingen tussen treinen en andere vervoerswijzen;b) toepassingen voor goederenvervoer, met inbegrip van de informatiesystemen (continu volgen van goederen en treinen), rangeer- en samenstellingssystemen, reserverings-, betalings- en factureringssystemen, het beheer van aansluitingen met andere vervoerswijzen, het opstellen van begeleidende elektronische documenten. 2.7. Rollend materieel De structuur, het besturingssysteem van de gehele uitrusting van de trein, de stroomafnemers, de tractie-eenheden en transformatoren, boordapparatuur voor het meten van het verbruik van en voor de voorziening met elektriciteit, het remsysteem, koppeling, loopwerk (draaistellen, assen, enz.) en ophanging, deuren, mens/machine-interface (bestuurder, treinpersoneel, reizigers, toegangsvoorzieningen voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit), passieve en actieve beveiliging, voorzieningen voor de gezondheid van reizigers en treinpersoneel. 2.8. Onderhoud De procedures, de betrokken uitrusting, de logistieke onderhoudsinstallaties en de reserves waarmee corrigerende en preventieve onderhoudswerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd om de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van de Unie en de vereiste prestaties te garanderen.

Gezien om gevoegd te worden bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET De Minister die het gezag uitoefent over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en die het gezag uitoefent over de hoofdonderzoeker en de adjunct-onderzoeker van het Onderzoeksorgaan voor Ongevallen en Incidenten op het Spoor, P. DE SUTTER

Bijlage 5 bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex Bijlage 16 bij de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex BIJLAGE 16 - ESSENTIELE EISEN 1. Algemene vereisten 1.1. Veiligheid 1.1.1. Het ontwerp, de bouw of de fabricage, het onderhoud van en het toezicht op voor de veiligheid kritieke inrichtingen en meer in het bijzonder de bij het treinverkeer betrokken onderdelen moeten de veiligheid waarborgen op het niveau dat beantwoordt aan de voor het netwerk gestelde doelstellingen, ook in de nader omschreven situaties van gestoord bedrijf. 1.1.2. De parameters die van invloed zijn op het raakpunt wiel/spoorstaaf, moeten voldoen aan de criteria inzake stabiliteitseisen die noodzakelijk zijn om veilig verkeer bij de toegestane maximumsnelheid te waarborgen. De parameters dienen te garanderen dat het mogelijk is om met de toegestane maximumsnelheid binnen de gegeven remafstand te stoppen. 1.1.3. De gebruikte onderdelen dienen tijdens hun levensduur bestand te zijn tegen alle tijdens hun bedrijfsduur gespecificeerde normale of uitzonderlijke belastingen. De gevolgen van onverwachte storingen op de veiligheid moeten met behulp van geschikte middelen worden beperkt. 1.1.4. De vaste installaties en het rollend materieel moeten zodanig zijn ontworpen en de gebruikte materialen moeten zodanig zijn gekozen dat bij brand het ontstaan, de verspreiding en de gevolgen van vuur en rook zo veel mogelijk worden beperkt. 1.1.5. Inrichtingen die zijn bestemd om door de gebruikers te worden bediend, moeten zodanig zijn ontworpen dat het veilig gebruik van de inrichtingen of de gezondheid en de veiligheid van de gebruikers niet in gevaar wordt gebracht wanneer de inrichtingen worden gebruikt op een wijze die wel voorzienbaar is maar niet in overeenstemming is met de aangegeven methode. 1.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid Het toezicht op en het onderhoud van de vaste of mobiele elementen die bij het treinverkeer zijn betrokken, moeten zodanig worden georganiseerd, uitgevoerd en gekwantificeerd dat zij in te voorziene omstandigheden blijven functioneren. 1.3. Gezondheid 1.3.1. Materialen die, bij het beoogde gebruik, de gezondheid van de personen die daartoe toegang hebben, in gevaar kunnen brengen, mogen in de treinen en de spoorweginfrastructuur niet worden toegepast. 1.3.2. Deze materialen moeten zodanig worden gekozen, aangewend en gebruikt dat de emissie van schadelijke en gevaarlijke rook of gassen, met name bij brand, wordt beperkt. 1.4. Milieubescherming 1.4.1. Bij het ontwerpen van het spoorwegsysteem moeten de gevolgen voor het milieu van de aanleg en exploitatie van dat systeem worden beoordeeld en in aanmerking worden genomen overeenkomstig de geldende Unieregels. 1.4.2. De in de treinen en de infrastructuur gebruikte materialen moeten de emissie van rook of voor het milieu gevaarlijke en schadelijke gassen, met name bij brand, voorkomen. 1.4.3. Het rollend materieel en de energievoorzieningssystemen moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij uit elektromagnetisch oogpunt compatibel zijn met de installaties, voorzieningen en openbare of particuliere netwerken waarmee zij kunnen interfereren. 1.4.4. Het ontwerp en gebruik van het spoorwegsysteem mag geen aanleiding geven tot een ontoelaatbaar niveau van geluidsemissies: - in de nabijheid van de spoorweginfrastructuur, als omschreven in artikel 3, punt 3, van richtlijn 2012/34/EU, en - in de bestuurderscabine. 1.4.5. De exploitatie van het spoorwegnetwerk mag geen trillingsniveau in de bodem veroorzaken dat ontoelaatbaar is met het oog op de activiteiten en het milieu in de nabijheid van de infrastructuur en in normale staat van onderhoud. 1.5. Technische compatibiliteit De technische eigenschappen van de infrastructuur en de vaste installaties moeten onderling en met die van de treinen die op het spoorwegnetwerk rijden compatibel zijn. Dat houdt ook in dat het subsysteem van het voertuig veilig in de infrastructuur moet kunnen worden geïntegreerd.

Wanneer het op bepaalde gedeelten van het netwerk moeilijk is om deze technische eigenschappen in acht te nemen, mogen tijdelijke oplossingen, waardoor de compatibiliteit in de toekomst wordt gewaarborgd, ten uitvoer worden gelegd. 1.6. Toegankelijkheid 1.6.1. De subsystemen "infrastructuur" en "rollend materieel" moeten toegankelijk zijn voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit zodat zij dezelfde toegang hebben als anderen, doordat obstakels zijn voorkomen of verwijderd en door andere passende maatregelen. Dat geldt ook voor het ontwerp, de bouw, de vernieuwing en verbetering, het onderhoud en de exploitatie van de relevante delen van de subsystemen waartoe het publiek toegang heeft. 1.6.2. De subsystemen "exploitatie" en "telematicatoepassingen voor reizigers" moeten de functionaliteit bieden die nodig is om te bewerkstelligen dat personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit dezelfde toegang hebben als anderen, door middel van het voorkomen of verwijderen van obstakels en andere passende maatregelen. 2. Bijzondere eisen voor elk subsysteem 2.1. Infrastructuur 2.1.1. Veiligheid Er moeten passende maatregelen worden getroffen om de toegang tot of ongewenste binnendringing in de installaties te voorkomen.

Er moeten maatregelen worden getroffen om de gevaren voor personen te beperken, met name bij de doorkomst van treinen in stations.

Infrastructuur die voor het publiek toegankelijk is, moet zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat de gevaren voor de veiligheid van personen beperkt zijn (stabiliteit, brand, toegang, ontruiming, perron enz.).

Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in zeer lange tunnels en op viaducten. 2.1.2. Toegankelijkheid Infrastructuursubsystemen waartoe het publiek toegang heeft, moeten toegankelijk zijn voor personen met een handicap en voor personen met beperkte mobiliteit, overeenkomstig punt 1.6. 2.2. Energie 2.2.1. Veiligheid Het functioneren van de energievoorzieningsinstallaties mag de veiligheid van treinen of personen (gebruikers, spoorwegpersoneel, aanwonenden en derden) niet in gevaar brengen. 2.2.2. Milieubescherming Het functioneren van de elektrische of thermische energievoorzieningsinstallaties mag geen verstoring van het milieu teweegbrengen die de aangegeven grenzen overschrijdt. 2.2.3. Technische compatibiliteit De elektrische of thermische energievoorzieningssystemen die worden gebruikt, moeten: - de treinen in staat stellen de voorgeschreven prestaties te leveren; - bij elektrische energievoorziening compatibel zijn met de op de treinen gemonteerde stroomafname-inrichtingen. 2.3. Besturing en seingeving 2.3.1. Veiligheid De besturings- en seingevingsinstallaties en -handelingen die voor het spoorwegsysteem worden gebruikt, moeten treinverkeer mogelijk maken op het veiligheidsniveau dat beantwoordt aan de doelstellingen voor het netwerk. De besturings- en seingevingsinstallaties moeten te allen tijde zo functioneren dat treinen die bij gestoord bedrijf mogen rijden, volkomen veilig kunnen circuleren. 2.3.2. Technische compatibiliteit Nieuwe infrastructuur en nieuw rollend materieel die zijn ontwikkeld of gebouwd na de invoering van compatibele besturings- en seinsystemen, moeten aan de toepassing van deze systemen worden aangepast.

Besturings- en seingevingsinstallaties in de stuurcabine van een trein moeten een normale exploitatie in de opgegeven omstandigheden in het spoorwegsysteem mogelijk maken. 2.4. Rollend materieel 2.4.1. Veiligheid De constructie van het rollend materieel en van de verbindingen tussen de voertuigen moet zodanig zijn ontworpen dat de ruimten voor de reizigers en de bestuurder bij een botsing of ontsporing beschermd zijn.

De elektrische uitrusting mag het veilig functioneren van de besturings- en seingevingsinstallaties niet in gevaar brengen.

De remtechnieken en de uitgeoefende krachten moeten compatibel zijn met het ontwerp van de sporen, de kunstwerken en de seinsystemen.

Er moeten maatregelen worden getroffen met betrekking tot de toegang tot onder spanning staande onderdelen, teneinde de veiligheid van personen niet in gevaar te brengen.

Er moeten inrichtingen zijn aangebracht die, ingeval van gevaar, het mogelijk maken voor de reizigers om de bestuurder te verwittigen en voor het treinpersoneel om in contact te treden met hen.

De veiligheid van de passagiers die de trein in- en uitstappen, moet worden gewaarborgd. De toegangsdeuren moeten voorzien zijn van een systeem voor het openen en sluiten dat de veiligheid van de reizigers waarborgt.

Er moeten nooduitgangen zijn en deze moeten zijn aangegeven.

Passende maatregelen moeten worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in zeer lange tunnels.

Een noodverlichtingssysteem van voldoende sterkte en met voldoende eigen voeding is verplicht aan boord van de treinen.

De treinen moeten zijn voorzien van een geluidsinstallatie waarmee het treinpersoneel berichten kan doorgeven aan de passagiers.

De passagiers moeten zowel in de stations als in de treinen op een begrijpelijke manier uitvoerige informatie over de op hen toepasselijke voorschriften krijgen. 2.4.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid Het ontwerp van de vitale rij-, tractie-, rem- en besturingsuitrusting moet het mogelijk maken dat de trein in een nader omschreven situatie van gestoord bedrijf de reis voortzet zonder nadelige gevolgen voor de uitrusting die nog functioneert. 2.4.3. Technische compatibiliteit De elektrische uitrusting moet compatibel zijn met het functioneren van de besturings- en seingevingsinstallaties.

In het geval van elektrische tractie moeten de eigenschappen van de stroomafname-inrichtingen het treinverkeer met de verschillende energievoorzieningssystemen van het spoorwegsysteem mogelijk maken.

Het rollend materieel heeft de eigenschappen om te kunnen rijden op alle geplande lijnen, rekening houdend met bestaande klimatologische omstandigheden. 2.4.4. Bedieningsorganen Treinen moeten worden uitgerust met een registratieapparaat. De met dit apparaat verkregen gegevens en de verwerking ervan moeten worden geharmoniseerd. 2.4.5. Toegankelijkheid Subsystemen van rollend materieel waartoe het publiek toegang heeft, moeten toegankelijk zijn voor personen met een handicap en voor personen met beperkte mobiliteit, overeenkomstig punt 1.6. 2.5. Onderhoud 2.5.1. Gezondheid en veiligheid De technische installaties en de methoden die in de werkplaatsen worden toegepast, moeten een veilig gebruik van het betrokken subsysteem garanderen en mogen geen gevaar vormen voor de gezondheid en de veiligheid. 2.5.2. Milieubescherming De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen het toegestane niveau van schadelijke gevolgen voor het omgevingsmilieu niet overschrijden. 2.5.3. Technische compatibiliteit De onderhoudsinstallaties voor het rollend materieel moeten het mogelijk maken op al het materieel de veiligheids-, hygiëne- en comfortbehandelingen te verrichten waarvoor zij zijn ontworpen. 2.6. Exploitatie en verkeersleiding 2.6.1. Veiligheid Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netwerken en de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en het personeel van de onderhoudscentra moeten een veilige exploitatie waarborgen, rekening houdend met de verschillende eisen van grensoverschrijdende en binnenlandse diensten.

De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en het personeel van de onderhoudscentra en het kwaliteitsborgingssysteem dat in de controle- en onderhoudscentra van de betrokken exploitanten is opgezet, moeten een hoog veiligheidsniveau waarborgen. 2.6.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en het personeel van de onderhoudscentra en het kwaliteitsborgingssysteem dat door de betrokken exploitanten in de controle- en onderhoudscentra is opgezet, moeten een hoog niveau van betrouwbaarheid en beschikbaarheid van het systeem waarborgen. 2.6.3. Technische compatibiliteit Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netwerken, alsmede de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en de verkeersleiding moeten de doeltreffendheid van de exploitatie op het spoorwegsysteem waarborgen, rekening houdend met de verschillende eisen van grensoverschrijdende en binnenlandse diensten. 2.6.4. Toegankelijkheid Er moeten passende stappen worden ondernomen om te bewerkstelligen dat de exploitatievoorschriften voorzien in toegankelijkheid voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit. 2.7. Telematicatoepassingen voor goederenvervoer en voor personenvervoer 2.7.1. Technische compatibiliteit De essentiële eisen op het gebied van telematicatoepassingen die een minimumdienstverleningskwaliteit voor de reizigers en de klanten in de goederenvervoersector moeten garanderen, hebben meer bepaald betrekking op de technische compatibiliteit.

Wat deze toepassingen betreft, moet ervoor worden gezorgd dat: - de databanken, de programma's en de communicatieprotocollen voor gegevensoverdracht zodanig worden ontwikkeld dat de mogelijkheden voor gegevensuitwisseling tussen verschillende toepassingen en tussen verschillende exploitanten maximaal zijn, met uitzondering van vertrouwelijke commerciële gegevens; - de gebruikers gemakkelijk toegang hebben tot de informatie. 2.7.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid De wijze van gebruik, het beheer, het bijhouden en het onderhoud van deze databanken, programma's en communicatieprotocollen voor gegevensoverdracht moeten de doelmatigheid van deze systemen en de kwaliteit van de dienstverlening waarborgen. 2.7.3. Gezondheid De interfaces tussen deze systemen en de gebruikers moeten voldoen aan minimumvoorschriften op het gebied van ergonomie en bescherming van de gezondheid. 2.7.4. Veiligheid Voor de opslag en doorgifte van gegevens die verband houden met de veiligheid, zijn adequate integriteits- en betrouwbaarheidsniveaus vereist. 2.7.5. Toegankelijkheid Er moeten passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de subsystemen telematicatoepassingen voor personenvervoer voorzien in de nodige functies om de toegankelijkheid voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te waarborgen.

Gezien om gevoegd te worden bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET De Minister die het gezag uitoefent over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en die het gezag uitoefent over de hoofdonderzoeker en de adjunct-onderzoeker van het Onderzoeksorgaan voor Ongevallen en Incidenten op het Spoor, P. DE SUTTER

Bijlage 6 bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex Bijlage 19 bij de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex BIJLAGE 19 - EG-KEURINGSPROCEDURE VOOR SUBSYSTEMEN 1. ALGEMENE BEGINSELEN De EG-keuring is een procedure die door de aanvrager in de zin van artikel 172 wordt uitgevoerd om aan te tonen dat een subsysteem voldoet aan de eisen van het toepasselijke Unierecht en eventuele nationale voorschriften die relevant zijn voor een subsysteem, en dat toestemming mag worden verleend om het subsysteem in dienst te stellen. 2. DOOR EEN AANGEMELDE INSTANTIE AFGEGEVEN KEURINGSCERTIFICAAT 2.1. Inleiding In het kader van de Spoorcodex wordt onder keuring aan de hand van TSI's verstaan: de procedure waarbij een aangemelde instantie controleert en certificeert dat het subsysteem voldoet aan de toepasselijke technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI).

Dit doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de aanvrager om te voldoen aan de andere toepasselijke rechtshandelingen van de Unie, en aan iedere keuring die de beoordelingsinstanties moeten uitvoeren uit hoofde van de andere voorschriften. 2.2. Tussentijdse keuringsverklaring (TKV) 2.2.1. Beginselen Op verzoek van de aanvrager kunnen de keuringen plaatsvinden voor delen van een subsysteem of worden beperkt tot bepaalde stadia van de keuringsprocedure. In deze gevallen kunnen de resultaten van de keuring worden gedocumenteerd in een "tussentijdse keuringsverklaring" (TKV) die wordt afgegeven door de aangemelde instantie die is gekozen door de aanvrager.

In de TKV wordt vermeld met welke TSI's de overeenstemming is beoordeeld. 2.2.2. Onderdelen van het subsysteem De aanvrager kan een TKV aanvragen voor om het even welk onderdeel waarin hij het subsysteem besluit op te delen. Elk onderdeel wordt gecontroleerd in elk van de in punt 2.2.3 beschreven stadia. 2.2.3. Stadia van de keuringsprocedure Het subsysteem, of bepaalde onderdelen daarvan, wordt gecontroleerd in elk van de volgende stadia: a) algemeen ontwerp;b) productie: constructie van het subsysteem, met name de uitvoering van civieltechnische werken, de fabricage, de montage van onderdelen en de afregeling van het geheel;c) testen van het afgewerkte subsysteem. De aanvrager kan een TKV aanvragen voor het ontwerpstadium (met inbegrip van typetests) en voor het productiestadium voor het volledige subsysteem of voor om het even welk onderdeel waarin hij heeft besloten het subsysteem op te delen (zie punt 2.2.2). 2.3. Keuringscertificaat 2.3.1. De voor de keuring verantwoordelijke aangemelde instanties beoordelen het ontwerp, de productie en het testen van het afgewerkte subsysteem en stellen een keuringscertificaat op ten behoeve van de aanvrager, die op zijn beurt een EG-keuringsverklaring opstelt. In het keuringscertificaat wordt vermeld met welke TSI's de overeenstemming van het subsysteem is beoordeeld.

Wanneer het subsysteem niet is beoordeeld op zijn overeenstemming met alle toepasselijke TSI's (bijvoorbeeld wegens een afwijking, gedeeltelijke toepassing van de TSI's in geval van een verbetering of vernieuwing, een overgangsperiode in een TSI of specifiek geval), wordt in het keuringscertificaat exact vermeld met welke TSI's of onderdelen daarvan de aangemelde instantie de conformiteit niet heeft beoordeeld tijdens de keuringsprocedure. 2.3.2. Een voor de keuring van het subsysteem verantwoordelijke aangemelde instantie houdt rekening met reeds afgegeven TKV en dient voorafgaand aan de afgifte van haar keuringscertificaat: a) na te gaan of de TKV de toepasselijke eisen van de TSI('s) volledig dekken;b) alle aspecten te controleren die niet door de TKV worden gedekt, en c) het testen van het afgewerkte subsysteem als geheel te controleren. 2.3.3. In geval van een wijziging van een subsysteem waarvoor al een keuringscertificaat is afgegeven, voert de aangemelde instantie alleen die onderzoeken en tests uit die relevant en noodzakelijk zijn, d.w.z. de beoordeling heeft alleen betrekking op de delen van het subsysteem die zijn gewijzigd en op de interfaces tussen deze delen en de ongewijzigde delen van het subsysteem. 2.3.4. Elke aangemelde instantie die betrokken is bij de keuring van een subsysteem stelt overeenkomstig artikel 172, paragraaf 4, een dossier op dat betrekking heeft op het toepassingsgebied van haar activiteiten. 2.4. Technisch dossier bij de EG-keuringsverklaring Het technisch dossier bij de EG-keuringsverklaring wordt opgesteld door de aanvrager en dient het volgende te bevatten: a) de technische kenmerken van het ontwerp, met inbegrip van de voor het betrokken subsysteem relevante algemene en detailplannen zoals die worden uitgevoerd, elektrische en hydraulische schema's, schema's van de besturingscircuits, een voor de uitgevoerde conformiteitsbeoordeling voldoende gedetailleerde beschrijving van de geautomatiseerde systemen, handleidingen voor bediening en onderhoud enz.; b) een lijst van de in het subsysteem verwerkte interoperabiliteitsonderdelen als bedoeld in artikel 4, lid 3, onder d) van richtlijn 2016/797/EU;c) de in artikel 172, paragraaf 4, bedoelde dossiers, samengesteld door elke aangemelde instantie die betrokken is bij de keuring van het subsysteem, die het volgende bevatten: - kopieën van de EG-keuringsverklaringen en in voorkomend geval de voor de interoperabiliteitsonderdelen als bedoeld in artikel 4, lid 3, onder d) van richtlijn 2016/797/EU, opgestelde EG-verklaringen van geschiktheid voor gebruik, waar nodig, vergezeld van de desbetreffende berekeningen en een kopie van de verslagen van de tests en onderzoeken die op grond van de gemeenschappelijke technische specificaties door de aangemelde instanties zijn uitgevoerd; - de beschikbare TKV die het keuringscertificaat vergezellen, met inbegrip van het resultaat van de door de aangemelde instantie uitgevoerde keuring met betrekking tot de geldigheid van de TKV; - het keuringscertificaat, vergezeld van de desbetreffende berekeningen en ondertekend door de met de keuring belaste aangemelde instantie, waarin wordt bevestigd dat het subsysteem in overeenstemming is met de vereisten van de toepasselijke TSI('s) en met vermelding van een eventueel tijdens de uitvoering van de werkzaamheden gemaakt voorbehoud dat niet is ingetrokken; het keuringscertificaat dient tevens vergezeld te gaan van de inspectie- en auditrapporten die de aangemelde instantie in het kader van haar opdracht heeft opgesteld overeenkomstig de punten 2.5.2 en 2.5.3; d) de overeenkomstig andere rechtshandelingen van de Unie afgegeven keuringscertificaten;e) wanneer op grond van artikel 179/1, paragraaf 5, 3°, en artikel 21, lid 3, punt c) van de richtlijn 2016/797/EU, een beoordeling vereist is van de veilige integratie, moet het relevante technisch dossier het (de) beoordelingsverslag(en) bevatten betreffende de in artikel 6, lid 1, c), van richtlijn 2016/798/EU bedoelde gemeenschappelijke GVM's inzake risicobeoordeling. 2.5. Toezicht door aangemelde instanties 2.5.1. De aangemelde instantie die met het toezicht op de fabricage belast is, moet permanent toegang hebben tot bouwplaatsen, constructiewerkplaatsen, opslagplaatsen, eventuele locaties voor prefabricage, beproevingsinstallaties en meer in het algemeen alle plaatsen die zij noodzakelijk acht voor de vervulling van haar taak.

De aanvrager bezorgt de aangemelde instantie alle documenten die daarbij van nut kunnen zijn en met name de uitvoeringsplannen en de technische documentatie betreffende het subsysteem. 2.5.2. De aangemelde instantie die belast is met het toezicht op de uitvoering, voert periodiek audits uit om na te gaan of de bepalingen van de toepasselijke TSI('s) worden nageleefd. Bij die gelegenheid stelt zij een auditrapport op ten behoeve van de met de uitvoering belaste bedrijven. Haar aanwezigheid kan in bepaalde stadia van de werkzaamheden vereist zijn. 2.5.3. Daarnaast kan de aangemelde instantie onaangekondigde bezoeken brengen aan de bouwplaats of de constructiewerkplaatsen. Tijdens die bezoeken kan de aangemelde instantie volledige of gedeeltelijke audits uitvoeren. Zij stelt een inspectierapport op ten behoeve van de met de uitvoering belaste bedrijven en, desgevallend, een auditrapport. 2.5.4. De aangemelde instantie moet in staat zijn toezicht te houden op een subsysteem waarin een interoperabiliteitsonderdeel is gemonteerd teneinde, wanneer de desbetreffende TSI dit voorschrijft, te beoordelen of het subsysteem geschikt is voor gebruik in de spoorwegsector. 2.6. Indiening Een afschrift van het technisch dossier bij de EG-keuringsverklaring dient door de aanvrager bewaard te worden gedurende de volledige levenscyclus van een subsysteem. Het dossier wordt aan iedere lidstaat of aan het Bureau op verzoek toegezonden.

De documentatie voor een aanvraag van een vergunning tot indienststelling wordt ingediend bij de instantie waarbij de vergunning wordt gevraagd. De nationale veiligheidsinstantie of het Bureau kan vragen dat een deel (delen) van de documenten die samen met de vergunning zijn ingediend, worden vertaald in haar/zijn eigen taal. 2.7. Publicatie Iedere aangemelde instantie publiceert periodiek relevante informatie over: a) de ingediende aanvragen voor keuringen en TKV;b) de aanvragen voor de beoordeling van de conformiteit en geschiktheid voor gebruik van interoperabiliteitsonderdelen;c) de afgegeven of geweigerde TKV;d) de afgegeven of geweigerde keuringscertificaten en EG-certificaten van geschiktheid voor gebruik;e) de afgegeven of geweigerde keuringscertificaten. 2.8. Taal Het dossier en de briefwisseling met betrekking tot de EG-keuringsprocedure moeten worden opgesteld in een officiële Unietaal van de lidstaat waar de aanvrager is gevestigd of een door de aanvrager aanvaarde officiële Unietaal. 3. DOOR EEN AANGEWEZEN INSTANTIE AFGEGEVEN KEURINGSCERTIFICAAT 3.1. Inleiding Wanneer nationale voorschriften van toepassing zijn, omvat de keuring een procedure waarbij de overeenkomstig artikel 172, paragraaf 8, aangewezen instantie (de aangewezen instantie) controleert of en certificeert dat het subsysteem voldoet aan de overeenkomstig artikel 14 van richtlijn 2016/797EU aangemelde nationale voorschriften voor elke lidstaat die voornemens is toe te staan dat het subsysteem in dienst wordt gesteld. 3.2. Keuringscertificaat De aangewezen instantie stelt het keuringscertificaat op ten behoeve van de aanvrager. In dat certificaat wordt exact beschreven aan welke nationale voorschriften de aangewezen instantie de conformiteit van het subsysteem in het kader van de keuringsprocedure heeft getoetst.

Wanneer nationale voorschriften van toepassing zijn voor subsystemen die deel uitmaken van een voertuig, deelt de aangewezen instantie het certificaat op in twee delen: één deel met de referenties van de nationale voorschriften die strikt verband houden met de technische compatibiliteit tussen het voertuig en het betrokken netwerk, en een ander deel met alle overige nationale voorschriften. 3.3. Dossier Het dossier dat is opgesteld door de aangewezen instantie en dat het keuringscertificaat vergezelt, moet, ingeval van nationale voorschriften, worden opgenomen in het in punt 2.4 bedoelde technisch dossier bij de EG-keuringsverklaring en bevat alle technische gegevens die relevant zijn om te beoordelen of het subsysteem aan die nationale voorschriften voldoet. 3.4. Taal Het dossier en de briefwisseling met betrekking tot de EG-keuringsprocedure moeten worden opgesteld in een officiële Unietaal van de lidstaat waar de aanvrager is gevestigd of een door de aanvrager aanvaarde officiële Unietaal. 4. KEURING VAN DELEN VAN SUBSYSTEMEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 172, PARAGRAAF 7 Indien een keuringscertificaat wordt afgegeven voor bepaalde delen van een subsysteem, is deze bijlage van overeenkomstige toepassing op die delen van dat subsysteem. Gezien om gevoegd te worden bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET De Minister die het gezag uitoefent over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en die het gezag uitoefent over de hoofdonderzoeker en de adjunct-onderzoeker van het Onderzoeksorgaan voor Ongevallen en Incidenten op het Spoor, P. DE SUTTER

Bijlage 7 bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex Bijlage 21 bij de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex BIJLAGE 21 - CONFORMITEITSBEOORDELINGSINSTANTIES 1. Conformiteitsbeoordelingsinstanties zijn opgericht krachtens het nationale recht van een lidstaat van de Europese Unie waar zij gevestigd zijn en bezitten rechtspersoonlijkheid.2. Conformiteitsbeoordelingsinstantie zijn in staat alle conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten die hen in de betrokken TSI of door deze Codex zijn toegewezen en waarvoor zij verzoeken te worden aangemeld of aangewezen, ongeacht of deze taken door de conformiteitsbeoordelingsinstanties zelf of namens hen en onder hun verantwoordelijkheid worden verricht overeenkomstig artikel 204/1.3. De conformiteitsbeoordelingsinstanties beschikken te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elke soort of elke categorie producten waarvoor zij verzoeken te worden aangemeld of aangewezen, onverminderd artikel 204/1, over: a) het nodige personeel met technische kennis en voldoende relevante ervaring om de conformiteitsbeoordelingstaken overeenkomstig punt 8 te verrichten;b) relevante beschrijvingen van de procedures voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling, waarbij de transparantie en de mogelijkheid tot reproductie van deze procedures worden gewaarborgd. Zij voeren een passend beleid en hanteren passende procedures om een onderscheid te maken tussen taken die zij als aangemelde of aangewezen conformiteitsbeoordelingsinstantie verrichten en andere activiteiten; c) passende procedures voor de uitoefening van hun activiteiten die naar behoren rekening houden met de omvang van ondernemingen, de sector waarin zij actief zijn, hun structuur, de relatieve complexiteit van de producttechnologie in kwestie en het massa- of seriële karakter van het productieproces.4. Zij beschikken over de middelen die nodig zijn om de technische en administratieve taken in verband met de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten op passende wijze uit te voeren en hebben toegang tot alle vereiste apparatuur en faciliteiten.5. Conformiteitsbeoordelingsinstanties sluiten een aansprakelijkheidsverzekering af.6. Conformiteitsbeoordelingsinstanties beschikken over de regelingen die ervoor zorgen dat haar personeel gebonden is aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennis neemt bij de uitoefening van zijn taken, behalve ten opzichte van de aanmeldende instantie.7. Conformiteitsbeoordelingsinstanties beschikken over procedures die de eigendomsrechten beschermen.8. Het voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingen verantwoordelijke personeel dient te beschikken over: a) een gedegen technische en beroepsopleiding die alle relevante conformiteitsbeoordelingsactiviteiten omvat waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie is aangemeld of aangewezen;b) een toereikende kennis van de eisen inzake de beoordelingen die het verricht en voldoende bevoegdheden om deze beoordelingen uit te voeren;c) voldoende kennis over en inzicht in de essentiële eisen, de toepasselijke geharmoniseerde normen en de toepasselijke bepalingen van het Unierecht of van deze Codex;d) de bekwaamheid om certificaten, dossiers en rapporten op te stellen die aantonen dat de beoordelingen zijn verricht.9. De verloning van de hoogste leidinggevenden en het beoordelingspersoneel van conformiteitsbeoordelingsinstanties hangt niet af van het aantal uitgevoerde beoordelingen of van de resultaten daarvan.10. Conformiteitsbeoordelingsinstanties zijn derde partijen die onafhankelijk zijn van de organisatie of de fabrikant waarvan zij het product beoordelen. Een instantie die lid is van een organisatie van ondernemers of van een vakorganisatie die ondernemingen vertegenwoordigt die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging, de levering, de montage, het gebruik of het onderhoud van de door haar beoordeelde producten, kan als een dergelijke instantie worden beschouwd op voorwaarde dat haar onafhankelijkheid en de afwezigheid van belangenconflicten aangetoond worden. 11. De onpartijdigheid van de conformiteitsbeoordelingsinstanties, hun hoogste leidinggevenden en het beoordelingspersoneel moet worden gewaarborgd.12. Conformiteitsbeoordelingsinstanties, hun hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, mogen niet de ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder zijn van de door hen beoordeelde producten, noch de gemachtigde van één van deze partijen.Dit vormt echter geen beletsel voor het gebruik van beoordeelde producten die nodig zijn voor de activiteiten van de conformiteitsbeoordelingsinstanties of voor het gebruik van de producten voor persoonlijke doeleinden. 13. Conformiteitsbeoordelingsinstanties, hun hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, mogen niet rechtstreeks of als vertegenwoordiger van de betrokken partijen zijn betrokken bij het ontwerpen, vervaardigen of bouwen, verhandelen, installeren, gebruiken of onderhouden van deze producten.Zij oefenen geen activiteiten uit die hun onafhankelijk oordeel of hun integriteit met betrekking tot conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij zijn aangemeld of aangewezen, in het gedrang kunnen brengen. Dit verbod geldt in het bijzonder voor adviesdiensten. 14. Conformiteitsbeoordelingsinstanties zorgen ervoor dat de activiteiten van hun dochterondernemingen of onderaannemers geen afbreuk doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit of onpartijdigheid van hun conformiteitsbeoordelingen.15. Conformiteitsbeoordelingsinstanties en hun personeel voeren de conformiteitsbeoordelingen uit met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied en zij zijn vrij van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de resultaten van hun conformiteitsbeoordelingen kunnen beïnvloeden, met name met betrekking tot personen of groepen van personen die belang hebben bij de resultaten van deze activiteiten. Gezien om gevoegd te worden bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET De Minister die het gezag uitoefent over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en die het gezag uitoefent over de hoofdonderzoeker en de adjunct-onderzoeker van het Onderzoeksorgaan voor Ongevallen en Incidenten op het Spoor, P. DE SUTTER

Bijlage 8 bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex Bijlage 27 bij de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex BIJLAGE 27 - EISEN EN BEOORDELINGSCRITERIA VOOR ORGANISATIES DIE EEN CERTIFICAAT VAN EEN MET ONDERHOUD BELASTE ENTITEIT (ENTITY IN CHARGE OF MAINTENANCE - ECM) OF EEN CERTIFICAAT VOOR DOOR EEN MET ONDERHOUD BELASTE ENTITEIT UITBESTEDE ONDERHOUDSFUNCTIES AANVRAGEN Wat het organisatiebeheer betreft, moeten alle essentiële onderdelen worden gedocumenteerd en wordt in het bijzonder beschreven hoe de verantwoordelijkheden binnen de organisatie en ten aanzien van subcontractanten zijn verdeeld. Daarbij wordt aangegeven hoe het beheer op verschillende niveaus wordt gecontroleerd, hoe het personeel en de vertegenwoordigers ervan op alle niveaus bij het beheer worden betrokken en hoe de voortdurende verbetering ervan wordt gewaarborgd.

De volgende basisvereisten worden toegepast op de vier taken van een met onderhoud belaste entiteit (ECM) waarin door de organisatie zelf of door contractanten moet worden voorzien: 1) Leiding - verbintenis inzake de ontwikkeling en invoering van het onderhoudssysteem van de organisatie en inzake de voortdurende verbetering van de doeltreffendheid daarvan;2) Risicobeoordeling - een gestructureerde aanpak voor het beoordelen van de risico's bij het onderhoud van voertuigen, met inbegrip van risico's die rechtstreeks voortvloeien uit operationele processen en de activiteiten van andere organisaties of personen, en het bepalen van passende risicobeheersingsmaatregelen;3) Monitoring - een gestructureerde aanpak om te waarborgen dat risicobeheersingsmaatregelen bestaan, correct functioneren en de doelstellingen van de organisatie realiseren;4) Voortdurende verbetering - een gestructureerde aanpak om de informatie uit regelmatige monitoring, audits en andere relevante bronnen te analyseren en lering te trekken uit de resultaten daarvan om preventieve en corrigerende maatregelen te nemen teneinde het veiligheidsniveau in stand te houden of te verbeteren;5) Structuur en verantwoordelijkheden - een gestructureerde aanpak om de verantwoordelijkheden van individuele personen en teams voor de veilige verwezenlijking van de veiligheidsdoelstellingen van de organisatie af te bakenen;6) Bekwaamheidsbeheer - een gestructureerde aanpak om ervoor te zorgen dat werknemers over de nodige bekwaamheden beschikken om de doelstellingen van de organisatie in alle omstandigheden op een veilige, doelmatige en efficiënte manier te realiseren;7) Informatie - een gestructureerde aanpak om te waarborgen dat belangrijke informatie beschikbaar is voor alle personen binnen de organisatie die oordelen vellen en besluiten nemen, en dat de informatie volledig en adequaat is;8) Documentatie - een gestructureerde aanpak om de traceerbaarheid van alle relevante informatie te waarborgen;9) Uitbesteding van activiteiten - een gestructureerde aanpak om ervoor te zorgen dat uitbestede activiteiten correct worden beheerd met het oog op de realisatie van de doelstellingen van de organisatie en dat alle bevoegdheden en behoeften worden gedekt;10) Onderhoudsactiviteiten - een gestructureerde aanpak om ervoor te zorgen dat: a) alle onderhoudsactiviteiten die een invloed hebben op de veiligheid en voor de veiligheid kritieke componenten worden geïdentificeerd en op de juiste wijze worden beheerd, en dat alle nodige wijzigingen in de onderhoudsactiviteiten die een invloed hebben op de veiligheid worden geïdentificeerd, op gepaste wijze worden beheerd op basis van de opgedane ervaring en de toepassing van de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden voor risicobeoordeling volgens artikel 6, lid 1, onder a), van richtlijn 2016/798/EU, en naar behoren worden gedocumenteerd, b) aan de essentiële eisen inzake interoperabiliteit wordt voldaan, c) onderhoudsvoorzieningen, -uitrusting en instrumenten die specifiek ontwikkeld en nodig zijn voor de uitvoering van het onderhoud, toegepast en gecontroleerd worden;d) de oorspronkelijke documentatie met betrekking tot het voertuig wordt geanalyseerd met het oog op het opstellen van het eerste onderhoudsdossier, en dat dit dossier correct wordt toegepast bij de opstelling van onderhoudsopdrachten, e) componenten (waaronder reserve-onderdelen) en materiaal worden gebruikt overeenkomstig de specificaties in de onderhoudsopdrachten en de documentatie van leveranciers;ze worden opgeslagen, gehanteerd en vervoerd op passende wijze overeenkomstig de in de onderhoudsopdrachten en de documentatie van leveranciers opgenomen specificaties, en voldoen aan de geldende nationale en internationale voorschriften, alsmede aan de eisen van relevante onderhoudsopdrachten, f) passende en geschikte voorzieningen, uitrusting en instrumenten worden bepaald, geïdentificeerd, geleverd, bijgehouden en bewaard om de onderhoudswerkzaamheden te kunnen uitvoeren overeenkomstig de onderhoudsopdrachten en andere toepasselijke specificaties, teneinde het veilig verloop van de onderhoudswerkzaamheden, de ergonomie en de bescherming van de gezondheid te waarborgen, g) de organisatie beschikt over procedures om te waarborgen dat haar meetapparatuur en alle voorzieningen, uitrusting en instrumenten correct worden gebruikt, geijkt, bewaard en onderhouden overeenkomstig gedocumenteerde processen;11) Controleactiviteiten - een gestructureerde aanpak om ervoor te zorgen dat: a) voertuigen uit exploitatie worden genomen voor gepland, voorwaardelijk of correctief onderhoud te gepasten tijde, of wanneer defecten of andere behoeften zijn vastgesteld;b) de nodige maatregelen inzake kwaliteitscontrole worden getroffen;c) onderhoudstaken worden uitgevoerd overeenkomstig de onderhoudsopdrachten en om een voertuig geschikt te verklaren om opnieuw in exploitatie te worden genomen, met vermelding van eventuele gebruiksbeperkingen;d) mogelijke gevallen van niet-naleving bij de toepassing van het beheersysteem die tot ongevallen, incidenten, bijna-ongevallen en andere gevaarlijke voorvallen kunnen leiden, worden gemeld, onderzocht en geanalyseerd, en dat de nodige preventieve maatregelen worden getroffen in overeenstemming met de in artikel 6, lid 1, onder c), van richtlijn 2016/798/EU, bedoelde gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor de controle;e) periodieke interne controle en toezicht plaatsvinden in overeenstemming met de in artikel 6, lid 1, onder c), van richtlijn 2016/798/EU, bedoelde gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor de controle. Gezien om gevoegd te worden bij de wet van 20 janauri 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET De Minister die het gezag uitoefent over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en die het gezag uitoefent over de hoofdonderzoeker en de adjunct-onderzoeker van het Onderzoeksorgaan voor Ongevallen en Incidenten op het Spoor, P. DE SUTTER

Bijlage 9 bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex Bijlage 29 bij de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex BIJLAGE 29 - VEREISTEN EN PROCEDURE INZAKE ERTMS-BAANPROJECTEN In het kader van het ERTMS-baanproject, houden de veiligheidsinstantie en de aanvrager zich aan de hierna vastgestelde vereisten en procedure: Deel A: Algemene bepalingen 1. De aanvrager neemt contact op met het Bureau zodra hij voornemens is een aanbesteding uit te schrijven voor ERTMS-baanuitrusting die door het Bureau moet worden goedgekeurd;2. De aanvrager dient voldoende gedetailleerde technische documenten in zodat het Bureau kan nagaan of de technische oplossingen die de aanvrager wenst toe te passen volledig interoperabel zijn;3. Het Bureau en de veiligheidsinstantie werken samen en wisselen informatie uit om op eventuele technische problemen te anticiperen en deze aan te pakken en vergemakkelijken derhalve de taak van de veiligheidsinstantie voor de afgifte van een vergunning voor het in dienst stellen van het subsysteem.De veiligheidsinstantie kan in elk stadium van de procedure, m.i.v. het voorafgaand overleg, advies uitbrengen via het éénloketsysteem als bedoeld in artikel 12 van de Verordening (EU) 2016/796 (hierna "het loket") over de technische aspecten en het tijdsschema; 4. De tijdens de goedkeuringsprocedure verstrekte informatie wordt ter beschikking gesteld van de veiligheidsinstantie;5. De aanvrager en het Bureau volgen de goedkeuringsprocedure, die bestaat uit de volgende drie stappen: a) voorafgaand overleg;b) indiening en controle van de volledigheid van het dossier;c) beoordeling en beslissing; 6. De aanvrager dient via het loket, in een zo vroeg mogelijk stadium, het volgende aanvraagdossier in dat voor de goedkeuring vereist is, m.i.v. de beschrijving van de voorgestelde technische oplossing en de bewijsstukken die aantonen dat die oplossing in overeenstemming is met de toepasselijke TSI besturing en seingeving, als genoemd in artikel 19 van de richtlijn (EU) 2016/797: a) het ontwerpbestek of de beschrijving van de voorgestelde technische oplossing met: - een beschrijving van het project, met vermelding van de lijn, groep van lijnen of het netwerk waarop het project of de combinatie van projecten wordt uitgevoerd: geografische ligging, aantal kilometer enkel- en dubbelspoor, ERTMS-niveau, -baseline en -versie, interoperabiliteitsonderdelen en stations; - bewijsstukken waaruit blijkt dat in de aanbesteding en/of het contract wordt verwezen naar de toepasselijke TSI besturing en seingeving, met vermelding van de baseline en versie; - een projectplan met opgave van de te leveren resultaten, stappen en te respecteren termijnen; - de lijst van de in te voeren ERTMS-functies; - de ontwerpvoorschriften en operationele testscenario's als bedoeld in artikel 5 van de Verordening (EU) 2016/919 en punt 6.1.2.3 van de bijlage bij die verordening; - de teststrategie en -plannen; b) bewijsstukken van de voorwaarden voor de technische en operationele compatibiliteit van het subsysteem met de voertuigen die men op het betrokken netwerk wil laten rijden;c) bewijsstukken waaruit blijkt dat de voorgestelde technische oplossing in overeenstemming is met de toepasselijke TSI besturing en seingeving, en alle andere relevante documenten, zoals adviezen van nationale veiligheidsinstanties, keuringsverklaringen of conformiteitscertificaten: - indien beschikbaar, een vorige vergunning van een veiligheidsinstantie voor ERTMS-baanuitrusting die relevant is voor de door de aan vrager voorgestelde technische oplossingen; - indien beschikbaar, zowel het EG-certificaat van conformiteit als de EG-verklaring van conformiteit van de interoperabiliteitsonderdelen, m.i.v. het model van het Bureau voor de certificering en afwijkingen als gedefinieerd in de richtsnoeren van het Bureau; - indien beschikbaar, keuringscertificaten van het subsysteem en, in voorkomend geval, tussentijdse keuringsverklaringen van het ontwerp en de EG-keuringsverklaring van het subsysteem, m.i.v. het model voor de certificering en afwijkingen als gedefinieerd in de relevante richtsnoeren van het Bureau; - voor elk knelpunt in het knelpuntenregister bewijsstukken van de manier waarop de risico's voor de interoperabiliteit zijn aangepakt; - de nationale voorschriften in verband met ERTMS die op het project van toepassing zijn; - indien de aanvrager een afwijking geniet voor de toepassing van één of meer TSI's of delen daarvan, een document van de veiligheidsinstantie waarin die afwijking wordt toegestaan, overeenkomstig artikel 159 van de Spoorcodex; 7. Alle knelpunten in het knelpuntregister worden ingedeeld in één van de volgende categorieën: a) op te lossen;b) opgelost;c) oplossing aanvaard onder voorwaarden;d) gesloten, maar oplossing verworpen;8. Het Bureau stelt, via het loket, een lijst voor van knelpunten die in het register zijn aangemerkt als "op te lossen";9. De aanvrager legt overeenkomstig het afgesproken tijdsschema als bedoeld in punt 17, onder b), en vóór de beslissingsfase, de nodige bewijsstukken over om aan te tonen dat alle in het register genoemde knelpunten zijn opgelost;10. Het Bureau verandert de status van de knelpunten in het register op basis van de door de aanvrager ingediende bewijsstukken in "opgelost", "oplossing aanvaard onder voorwaarden" of "gesloten, maar oplossing verworpen";11. De aanvrager en de veiligheidsinstantie moeten kunnen voorstellen om aanvullende knelpunten toe te voegen aan het knelpuntenregister;12. Teneinde de procedure te versnellen en overbodige administratie te voorkomen, verstrekt het Bureau de aanvrager richtsnoeren over de manier waarop moet worden aangetoond dat de knelpunten zijn opgelost;13. Het Bureau publiceert een geanonimiseerde lijst van knelpunten als instrument om ervaringen uit te wisselen de geharmoniseerde implementatie van ERTMS-baanprojecten te faciliteren; Deel B: Fase 1 - Voorafgaand overleg 14. Alvorens de aanvrager een formele aanvraag indient, vindt een voorafgaand overleg met het Bureau plaats met het oog op een vlot verloop van de goedkeuringsprocedure;15. Het voorafgaand overleg vangt aan vóórdat de aanbesteding voor ERTMS-baanuitrusting wordt gepubliceerd en wanneer de aanvrager het Bureau in kennis stelt van zijn voornemen om een verzoek om goedkeuring in te dienen; 16. Het voorafgaand overleg blijft beperkt tot een beperkt aantal overlegmomenten tijdens welke de aanvrager het geplande project en de voorgestelde technische oplossingen voorstelt, m.i.v. de in punt 6 genoemde documenten, indien beschikbaar; 17. Het voorafgaand overleg wordt afgesloten met de ondertekening van een overeenkomst tussen het Bureau en de aanvrager, waarin de volgende elementen worden vermeld: a) de reikwijdte van de aanvraag; b) het tijdschema, m.i.v. de data voor: i) de indiening van de verschillende in punt 6 genoemde documenten; ii) de bijwerkingen van het knelpuntenregister; iii) de beslissingstermijn; c) het knelpuntenregister;18. De veiligheidsinstantie neemt deel aan het voorafgaand overleg en brengt advies uit over de voorgestelde afspraken als bedoeld in punt 17;19. De aanvrager gebruikt het loket om de in punt 6 genoemde documenten in te dienen; Deel C: Fase 2 - Indiening en verificatie of het dossier volledig is 20. Wanneer de aanvrager bij het loket een aanvraag tot goedkeuring indient, volgt, na de fase van het voorafgaand overleg, de fase van de indiening en verificatie van de volledigheid van een dossier;21. De aanvrager dient alle in punt 6 genoemde documenten in.Indien bepaalde documenten in het verleden reeds via het éénloketsysteem werden ingediend, kan de aanvrager naar die documenten verwijzen en verklaren dat die stukken zonder wijzigingen of aanvullingen van toepassing blijven op het project. In geval van eventuele wijzigingen van of aanvullingen op die documenten, dient de aanvrager een geactualiseerde versie in; 22. Het Bureau controleert of het ingediende dossier volledig is, of het bestand dat via het loket is geüpload alle in punt 6 genoemde documenten bevat en of geen enkel van de in het knelpuntenregister genoemde knelpunten aangemerkt staat als "op te lossen";23. Het Bureau beoordeelt de relevantie en samenhang van het dossier in het licht van de in punt 6 genoemde documenten en de tijdens het voorafgaand overleg gemaakte afspraken als bedoeld in punt 17;24. Indien de verstrekte informatie niet volledig is, stelt het Bureau de aanvrager daar binnen één maand na de formele ontvangst van het dossier van in kennis via het loket, gestaafd door bewijsstukken en met een overzicht van de relevante documenten die nog moeten worden ingediend tegen de termijn die tijdens het voorafgaand overleg werd vastgelegd in het tijdschema;25. Wanneer het Bureau oordeelt dat het dossier volledig, relevant en samenhangend is, stelt het de aanvrager daar via het loket van in kennis; Deel D: Fase 3 - Beoordeling en beslissing 26. De beoordelings- en beslissingsfase volgt op de indiening en de verificatie van de volledigheid van het dossier;27. Over het deel van de technische oplossingen die in het verleden nog niet door het Bureau werden goedgekeurd, neemt het Bureau een positieve of negatieve beslissing binnen twee maanden na de aanvang van de beoordelings- en beslissingsfase;28. Het Bureau houdt rekening met de adviezen van de veiligheidsinstantie over de aanvraag tot goedkeuring;29. Het Bureau neemt een positieve beslissing indien fase 2 met succes is afgerond en alle knelpunten in het knelpuntenregister zijn aangemerkt als "opgelost";30. Het Bureau neemt een negatieve beslissing indien één of meer in het knelpuntenregister genoemde punten zijn aangemerkt als "gesloten, maar oplossing verworpen" of indien de beoordeling van fase 2 is afgerond, maar het dossier niet volledig, relevant en/of samenhangend wordt bevonden;31. Het Bureau neemt een voorwaardelijke positieve beslissing in de volgende gevallen: a) één of meer van de in het knelpuntenregister genoemde punten zijn aangemerkt als "oplossing aanvaard onder voorwaarden";en b) er zijn geen knelpunten aangemerkt als "gesloten, maar oplossing verworpen";32. Het Bureau licht toe welke voorwaarden de aanvrager in een latere fase moet vervullen en door de veiligheidsinstantie moeten worden bekeken, aangevuld met een overzicht van de uiteindelijke punten die in verband met het knelpunt zijn geregistreerd;33. Indien de aanvrager niet kan voldoen aan een in een positieve beslissing van het Bureau geformuleerde voorwaarde, beveelt de veiligheidsinstantie de aanvrager aan om: a) een nieuwe aanvraag tot goedkeuring in te dienen bij het Bureau.In dit geval duidt de aanvrager aan welke documenten uit een eerdere aanvraag tot goedkeuring bij het Bureau nog steeds geldig zijn en beoordeelt deze laatste die documenten niet opnieuw; b) artikel 30, lid 2, van Verordening (EU) 2016/796 toe te passen.In dit geval stelt het Bureau voor het knelpuntenregister in het centraal loket bij te werken; 34. Wanneer het Bureau een negatieve beslissing neemt, heeft de aanvrager het recht om het ontwerp van het project te herzien, een nieuwe aanvraag in te dienen en aan te geven welke delen van het project niet zijn gewijzigd en welke documenten en bewijsstukken geldig blijven;35. Wanneer de aanvrager bij het Bureau een met redenen omkleed verzoek tot herziening van zijn beslissing indient overeenkomstig artikel 19, lid 5, van de richtlijn (EU) 2016/797, dient hij dit verzoek in via het loket en rechtvaardigt hij in dat verzoek nauwkeurig welke aspecten het Bureau naar zijn oordeel niet correct heeft beoordeeld.Het Bureau bevestigt of herroept zijn beslissing in het licht van de in die rechtvaardiging genoemde elementen. De bevindingen van de herziening moeten binnen twee maanden vanaf de datum van het verzoek via het éénloketsysteem aan de aanvrager worden meegedeeld; 36. Indien het Bureau zijn aanvankelijke negatieve beslissing bevestigt, deelt het de aanvrager mee welke motivering aan die beslissing ten grondslag ligt;37. Wanneer het Bureau zijn aanvankelijke negatieve beslissing bevestigt, heeft de aanvrager het recht beroep aan te tekenen bij de op grond van artikel 55 van Verordening (EU) 2016/796 opgerichte kamer van beroep; Gezien om gevoegd te worden bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET De Minister die het gezag uitoefent over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en die het gezag uitoefent over de hoofdonderzoeker en de adjunct-onderzoeker van het Onderzoeksorgaan voor Ongevallen en Incidenten op het Spoor, P. DE SUTTER

Bijlage 10 bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex Bijlage 30 bij de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex BIJLAGE 30 - INHOUD VAN HET VOORAFGAAND DOSSIER BIJ DE AANVRAAG TOT INDIENSTSTELLING VAN VASTE INSTALLATIES § 1. Het voorafgaand dossier bedoeld in artikel 179/1, § 4, bevat: 1° de beschrijving van het project;2° de toepasselijke technische voorschriften: TSI of nationale voorschriften;3° in voorkomend geval, de aanvraag tot afwijking bedoeld in artikel 159 van de Spoorcodex vergezeld van het dossier ter rechtvaardiging van de aanvraag met de vermelding van de alternatieve nationale voorschriften of technische normen die vervuld moeten worden om aan de essentiële eisen te voldoen;4° in voorkomend geval, de aanvragen tot afwijking van de wettelijke regels die voorzien in de mogelijkheid tot afwijking;5° de planning van het project;6° de naam en de functie van de persoon verantwoordelijk voor het technische luik van het subsysteem belast met het ondertekenen van de corresponderende keuringsverklaring;7° de gegevens met betrekking tot de aangemelde of aangewezen instanties of met betrekking tot de beoordelingsinstanties bedoeld in de Verordening GVM. § 2. In geval van een aanvraag voor toelating in het kader van een vernieuwing of verbetering, bevat het voorafgaand dossier eveneens: 1° het conceptdossier;2° het advies van de veiligheidsinstantie over het conceptdossier;3° de eventuele beslissingen van de veiligheidsinstantie met betrekking tot eerdere toelatingen tot indienststelling. Gezien om gevoegd te worden bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET De Minister die het gezag uitoefent over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en die het gezag uitoefent over de hoofdonderzoeker en de adjunct-onderzoeker van het Onderzoeksorgaan voor Ongevallen en Incidenten op het Spoor, P. DE SUTTER

Bijlage 11 bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex Bijlage 31 bij de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex BIJLAGE 31 - INHOUD VAN HET CONCEPTDOSSIER IN GEVAL VAN VERNIEUWING OF VERBETERING VAN VASTE INSTALLATIES § 1. Het conceptdossier bevat: 1° een beschrijving van het project met, in voorkomend geval, een algemene beschrijving van de fasering;2° de aard van het project: vernieuwing of verbetering;3° alle toelatingen en alle keuringsdocumenten van subsystemen in gebruik;4° de lijst van toepasselijke TSI;5° de lijst van toepasselijke technische normen en voorschriften;6° in geval van een technische wijziging, een technisch verslag voor de beoordeling van de criteria van nieuwigheid en additionaliteit bedoeld in respectievelijk het artikel 4, 2, b) en f), van de Verordening (EU) nr.402/2013 EUvan de Commissie van 30 april 2013 betreffende de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en -beoordeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 352/2009.

Gezien om gevoegd te worden bij de wet van 20 januari 2021 tot wijziging van de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, G. GILKINET De Minister die het gezag uitoefent over de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen en die het gezag uitoefent over de hoofdonderzoeker en de adjunct-onderzoeker van het Onderzoeksorgaan voor Ongevallen en Incidenten op het Spoor, P. DE SUTTER

^