Etaamb.openjustice.be
Wet van 13 februari 2006
gepubliceerd op 10 maart 2006

Wet betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2006022171
pub.
10/03/2006
prom.
13/02/2006
ELI
eli/wet/2006/02/13/2006022171/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 FEBRUARI 2006. - Wet betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Het doel van deze wet is het omzetten van de richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en van de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu, en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad.

Art. 3.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° « plannen en programma's »: de plannen en programma's die : a) zijn opgesteld en/of aangenomen door een federale overheid of opgesteld door een federale overheid om te worden aangenomen door de federale Wetgevende Kamers of door de Koning;b) en die door wetgevende, regelgevende of administratieve bepalingen zijn voorgeschreven;2° « opsteller van het plan of het programma » : de overheid belast met het opstellen, het wijzigen of het herzien van een plan of programma;3° « project » : elke handeling, operatie of activiteit waarvan de verwezenlijking overwogen wordt door een publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon;4° « publiek » : één of meer natuurlijke of rechtspersonen, alsook de verenigingen, organisaties en groepen waarvan ze deel uitmaken, zoals deze die ijveren voor de bescherming van het milieu;5° « inspraak van het publiek »: de raadpleging van het publiek, het in rekening nemen van de resultaten van deze raadpleging bij de besluitvorming, evenals het verstrekken van informatie over de beslissing om een plan of een programma aan te nemen;6° « beoordeling van de effecten »: het opstellen van een milieueffectenrapport, de raadpleging van het publiek, de raadpleging van de betrokken instanties, het in rekening nemen van het rapport en de resultaten van de raadplegingen bij de besluitvorming, evenals het verstrekken van informatie over de beslissing om een plan of een programma aan te nemen;7° « Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling »: de raad opgericht door de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federaal beleid inzake duurzame ontwikkeling.

Art. 4.De beoordeling van de gevolgen voor het milieu van de plannen en programma's die aanzienlijke effecten kunnen hebben op het milieu en de inspraak van het publiek bij het opstellen van de plannen en programma's betreffende het milieu geschieden tijdens de opstelling en voor ze worden aangenomen.

Art. 5.§ 1. Er wordt een Adviescomité opgericht voor de beoordelingsprocedure van de effecten van de plannen en programma's die aanzienlijke effecten kunnen hebben op het milieu, hierna het « Comité » genoemd. § 2. Het Comité is samengesteld uit tien, wegens hun competenties op het gebied van leefmilieu, door de Koning benoemde leden. De Koning benoemt eveneens tien plaatsvervangers. De samenstelling gebeurt op de volgende wijze: a) twee effectieve leden en twee plaatsvervangende leden op voordracht van de minister bevoegd voor het Leefmilieu, gekozen uit de personeelsleden van zijn administratie;deze leden nemen het voorzitterschap en het secretariaat van het Comité waar; b) een effectief lid en een plaatsvervangend lid op voordracht van de minister bevoegd voor het marien milieu, gekozen uit de personeelsleden van zijn administratie;c) een effectief lid en een plaatsvervangend lid op voordracht van de minister bevoegd voor Volksgezondheid, gekozen uit de personeelsleden van zijn administratie;d) een effectief lid en een plaatsvervangend lid op voordracht van de staatssecretaris bevoegd voor Duurzame Ontwikkeling, gekozen uit de personeelsleden van zijn administratie;e) een effectief lid en een plaatsvervangend lid op voordracht van de minister bevoegd voor Energie, gekozen uit de personeelsleden van zijn administratie;f) een effectief lid en een plaatsvervangend lid op voordracht van de minister bevoegd voor Economie, gekozen uit de personeelsleden van zijn administratie;g) een effectief lid en een plaatsvervangend lid op voordracht van de minister bevoegd voor Mobiliteit en Vervoer, gekozen uit de personeelsleden van zijn administratie;h) een effectief lid en een plaatsvervangend lid op voordracht van de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken, gekozen uit de personeelsleden van zijn administratie;i) enkel voor de adviezen met betrekking tot grensoverschrijdende effecten zoals bedoeld onder artikel 12, eerste lid, een effectief lid en een plaatsvervangend lid op voordracht van de minister bevoegd voor Buitenlandse Zaken, gekozen uit de personeelsleden van zijn administratie; § 3. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de organisatie en de werkingsregels van het Comité. § 4. Het Comité stelt zijn huishoudelijk reglement op en legt dit ter goedkeuring voor aan de minister van Leefmilieu. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 6.§ 1. Een beoordeling van de effecten voor het milieu, met inspraak van het publiek, is vereist bij: 1° het opstellen van de volgende plannen en programma's : - het plan of programma inzake de productiemiddelen en de bevoorrading voor elektriciteit, voorzien in artikel 3, § 1, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt; - plannen en programma's ter uitvoering van artikel 6 § 2 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt; - het plan voor de ontwikkeling van het transmissienet voorzien in artikel 13, § 1, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt; - het plan of programma inzake de bevoorrading van aardgas voorzien in artikel 15/13 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen; - het algemeen programma voor het beheer op lange termijn van het radioactief afval, voorzien in artikel 2, § 3, van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen; - plannen en programma's ter uitvoering van artikel 3, § 1 van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet -levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat; 2° het uitwerken van plannen of programma's waarvoor gelet op de mogelijke gevolgen ervan op gebieden een beoordeling is vereist krachtens artikel 6 en 7 van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;3° het opstellen van ieder ander plan of programma dat het kader bepaalt waarin de uitvoering van projecten kan worden toegestaan en dat aanzienlijke effecten kan hebben op het milieu;4° het wijzigen of de herziening van de in 1°, 2° en 3° bedoelde plannen en programma's. § 2. Kunnen worden vrijgesteld van de bepalingen van hoofdstuk II, overeenkomstig de bepalingen van § 3 : 1° de opstelling of de herziening van een plan of programma bedoeld in § 1, 1°, dat het gebruik van kleine gebieden op lokaal niveau bepaalt indien het geen aanzienlijke effecten kan hebben op het milieu;2° een kleine wijziging van een plan of een programma bedoeld in § 1, 1°, indien het geen aanzienlijke effecten kan hebben op het milieu. § 3. Op verzoek van de opsteller van het plan of het programma, bepaalt de Koning, rekening houdend met de in bijlage I bepaalde criteria en op advies van het Comité, of : 1° de in § 1, 2°, bedoelde plannen en programma's significante gevolgen voor een gebied kunnen hebben overeenkomstig artikelen 6 en 7 van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;2° de in § 1, 3°, bedoelde plannen en programma's aanzienlijke effecten kunnen hebben op het milieu;3° de in § 2 bedoelde plannen en programma's geen aanzienlijke effecten kunnen hebben op het milieu. Daartoe raadpleegt de opsteller van het plan of programma vooraf het Comité dat zijn advies uitbrengt binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek. Bij ontstentenis wordt de procedure door de opsteller van het plan of van het programma verder gezet.

De beslissing van de Koning wordt genomen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Ze wordt gepubliceerd, samen met de motivatie en het advies van het Comité, in het Belgisch Staatsblad en verspreid op de Federale Portaalsite.

Art. 7.Inspraak van het publiek is vereist bij het opstellen, wijzigen of herzien van plannen of programma's betreffende het milieu.

Art. 8.Zijn niet onderworpen aan de bepalingen van deze wet, de plannen en programma's die enkel beantwoorden aan de behoeften van de nationale defensie of die worden aangenomen in geval van noodsituaties van burgerlijke aard, waaronder nucleaire noodplannen.

Zijn niet onderworpen aan de bepalingen van dit hoofdstuk, de financiële of budgettaire plannen en programma's. HOOFDSTUK III. - Milieueffectenrapport en beoordeling van de grensoverschrijdende effecten van de plannen en programma's die geacht worden een aanzienlijke effect te hebben op het milieu

Art. 9.Wanneer een beoordeling van de milieueffecten vereist is krachtens artikel 6, stelt de auteur van het plan of programma, onder zijn verantwoordelijkheid en op eigen kosten, een milieueffectenrapport op overeenkomstig bijlage II. Wanneer de opsteller van het plan of programma een beroep doet op een externe natuurlijke of rechtspersoon voor het opstellen van het milieueffectenrapport, moet hij zich ervan vergewissen dat deze persoon geen enkel belang heeft bij het desbetreffende plan of programma.

Art. 10.§ 1. Met het oog op het opmaken van het milieueffectenrapport werkt de opsteller van het plan of programma een ontwerpregister uit met de informatie die het rapport moet bevatten dat aangepast is aan het desbetreffende plan of programma. De informatie vermeld in bijlage II vormt het basisstramien voor dat register. § 2. De opsteller van het plan of programma legt het ontwerpregister van het milieueffectenrapport voor advies voor aan het Comité.

Het advies heeft betrekking op de reikwijdte en het detailleringsniveau van de informatie die in het rapport dient te worden vermeld, hierbij rekening houdend met de huidige kennis en evaluatiemethodes, met de inhoud en het detailleringsniveau van het plan of programma. Dit advies wordt binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek voorgelegd. Bij ontstentenis wordt het advies geacht gunstig te zijn.

De opsteller van het plan of programma beslist over het register met de informatie die het milieueffectenrapport moet bevatten, hierbij rekening houdend met het advies van het Comité, en bezorgt ze aan deze laatste.

Art. 11.De opsteller van het plan of programma stelt het rapport op waarbij hij zich voegt naar het vastgestelde register.

Wanneer het plan of programma deel uitmaakt van een hiërarchisch geheel mag, met het oog op het vermijden van een herhaling van de milieueffectenbeoordeling, in het milieueffectenrapport rekening worden gehouden met het feit dat de effectenbeoordeling op een ander niveau van het hiërarchisch geheel zal worden uitgevoerd.

Art. 12.De opsteller van het plan of programma legt het ontwerpplan of -programma en het milieueffectenrapport voor advies voor aan het Comité. Het Comité bestudeert onder meer of de uitvoering van het plan of programma aanzienlijke effecten kan hebben op het milieu van een andere Lidstaat van de Europese Unie of van een andere Staat die partij is van het verdrag van Espoo van 25 februari 1991 over de evaluatie van de milieueffecten in een grensoverschrijdende context.

De opsteller van het plan of programma legt het ontwerpplan of -programma en het milieueffectenrapport ook voor advies voor aan de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, aan de gewestregeringen en aan elke instantie die hij nuttig acht.

De adviezen worden bezorgd binnen zestig dagen na het verzoek. Bij ontstentenis wordt de procedure verder gezet.

Art. 13.§ 1. Aan de hand van het advies van het Comité, bepaalt de opsteller van het plan of programma of de uitvoering van het in opbouw zijnde plan of programma een niet te verwaarlozen effect kan hebben op het milieu van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een andere Staat die partij is van het verdrag van Espoo van 25 februari 1991 over de evaluatie van de milieueffecten in een grensoverschrijdende context.

In een dergelijk geval, wordt aan de bevoegde autoriteiten van deze andere lidstaat van de Europese Unie of van die andere Staat die partij is van het verdrag van Espoo het volgende bezorgd: 1° het ontwerpplan of -programma, samen met het milieueffectenrapport en eventuele informatie over de grensoverschrijdende effecten;2° een beschrijving van de opstellings- en beoordelingsprocedure die van toepassing is op het desbetreffende plan of programma; Hierbij wordt aan de bevoegde autoriteiten te kennen gegeven dat ze kunnen preciseren of ze van plan zijn mee te werken aan de beoordelingsprocedure van het plan of het programma binnen een termijn van vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de verzending ervan.

De Koning kan bepalen : 1° op welke wijze de bevoegde autoriteiten van de mogelijk benadeelde Staat mogen deelnemen aan de milieubeoordelingsprocedure;2° op welke wijze de in artikel 16, lid 4, bedoelde informatie aan de in het tweede lid vermelde autoriteiten moet worden bezorgd. § 2. Wanneer de uitvoering van een plan of een programma in opbouw op het grondgebied van een andere Lidstaat van de Europese Unie of van een andere Staat die partij is van het verdrag van Espoo van 25 februari 1991 over de evaluatie van de milieueffecten in een grensoverschrijdende context een niet te verwaarlozen effect kan hebben op het milieu van het nationaal territorium, worden het ontwerpplan of -programma samen met het milieueffectenrapport, die door de bevoegde autoriteiten van die andere Staat bezorgd werden, ter beschikking gesteld van het publiek en van de overeenkomstig artikel 12, tweede lid, bepaalde instanties.

De Koning kan bepalen: 1° op welke wijze de in het eerste lid bedoelde informatie ter beschikking wordt gesteld van het publiek en van de in het eerste lid bedoelde instanties;2° op welke wijze het advies van het publiek en van de geraadpleegde instanties wordt ingewonnen en doorgegeven. HOOFDSTUK IV. - Raadpleging van het publiek naar aanleiding van het opstellen, wijzigen en herzien van de plannen en programma's die onderworpen zijn aan een milieueffectenbeoordeling en van de plannen en programma's betreffende het leefmilieu

Art. 14.§ 1. De opsteller van het plan of programma legt het ontwerpplan of -programma, vergezeld van het milieueffectenrapport indien dit krachtens artikel 9 vereist is, voor raadpleging voor aan het publiek.

Te dien einde wordt een publieksraadpleging aangekondigd, uiterlijk vijftien dagen voor de aanvang ervan, door middel van een bij het Belgisch Staatsblad gevoegd bericht, op de Federale Portaalsite en door minstens een ander communicatiemiddel dat door de opsteller van het plan wordt gekozen.

De publieksraadpleging duurt zestig dagen en wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus. De bekendmaking in het Belgisch Staatsblad vermeldt de begin- en einddatum van de publieksraadpleging en de wijze waarop het publiek zijn adviezen en opmerkingen kan kenbaar maken.

De opmerkingen en meningen worden binnen de onderzoekstermijn per post of via elektronische weg aan de opsteller van het plan of programma gericht. § 2. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de bijkomende modaliteiten van de publieksraadpleging bepalen om zo het ontwerpplan of -programma en het milieueffectenrapport zo ruim mogelijk bekend te maken. HOOFDSTUK V. - Beslissing en opvolging

Art. 15.Bij de opstelling van het plan of programma en voor het wordt aangenomen, wordt rekening gehouden met de resultaten van de krachtens de artikelen 12 en 14 geformuleerde opmerkingen en adviezen, het milieueffectenrapport en de grensoverschrijdende raadplegingen, indien deze vereist zijn krachtens de artikelen 9 en 13.

Art. 16.Wanneer een plan of een programma dat krachtens artikel 6 onderworpen is aan een milieueffectenbeoordeling wordt aangenomen, stelt de federale overheid bedoeld in artikel 3, 1°, a), een verklaring op die samenvat hoe de milieuoverwegingen werden geïntegreerd in het plan of programma en hoe rekening werd gehouden met het milieueffectenrapport en met de raadplegingen, georganiseerd overeenkomstig de artikelen 12, 13 en 14 en die de redenen vermeldt waarom is gekozen voor het plan of programma zoals het is aangenomen, zulks in het licht van de andere redelijke alternatieven die werden in overweging genomen en met vermelding van de belangrijkste maatregelen voor de monitoring van de aanzienlijke gevolgen voor het milieu van de tenuitvoerlegging van het plan of programma.

Wanneer een plan of een programma betreffende het milieu dat niet onderworpen is aan een milieueffectenbeoordeling wordt aangenomen, stelt de federale overheid bedoeld in artikel 3, 1°, a), een verklaring op die samenvat hoe rekening werd gehouden met de in toepassing van artikel 14 gehouden publieksraadpleging.

Het plan of programma zoals het werd aangenomen en de overeenkomstig lid 1 en 2 opgestelde verklaring worden bekendgemaakt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad en verspreid op de Federale Portaalsite.

Binnen tien dagen na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, wordt een kopie van het plan of programma samen met de verklaring toegestuurd aan de in toepassing van artikel 12, tweede lid, geraadpleegde instanties en eventueel aan de Staat die in toepassing van artikel 13 werd geraadpleegd.

Art. 17.De opsteller van een plan of programma dat krachtens artikel 6 onderworpen is aan een milieueffectenbeoordeling gaat de aanzienlijke gevolgen voor het milieu van de tenuitvoerlegging van het plan of programma na, onder meer om onvoorziene negatieve gevolgen in een vroeg stadium te kunnen identificeren en de passende herstellende maatregelen te kunnen nemen. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 18.De termijnen voorzien voor het opstellen van de plannen en programma's worden opgeschort tussen, enerzijds, de datum van het besluit, bepaald in artikel 6, § 3, voor plannen en programma's zoals bedoeld in § 1, 3°, en in § 2 van hetzelfde artikel, de datum van opstelling van het ontwerpregister, bepaald in artikel 10, § 1, voor de andere plannen en programma's zoals bedoeld in artikel 6 of de datum van de bekendmaking van de publieksraadpleging in het Belgisch Staatsblad, in toepassing van artikel 14, § 1, wanneer de plannen en programma's niet onderworpen zijn aan een milieu-effectenbeoordeling, en, anderzijds, de datum van opstelling van de verklaring, bepaald in artikel 16.

Art. 19.De in artikel 6, § 1 voorziene verplichting is van toepassing op de plannen en programma's waarvan de eerste formele voorbereidende handeling plaatsvindt na 21 juli 2004.

De plannen en programma's waarvan de eerste voorbereidende handeling plaatsvindt vóór deze datum en die na 21 juli 2006 worden aangenomen, zijn onderworpen aan een milieubeoordeling, tenzij de Koning, bij een in besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, geval per geval beslist dat dit niet mogelijk is. In dit geval wordt de beslissing van de Koning, samen met zijn motivering, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en verspreid via de Federale Portaalsite.

Art. 20.De bepalingen betreffende de inspraak en/of de raadpleging van het publiek alsook de bijzondere bepalingen betreffende bekendmaking uit wetten of reglementen die onder het toepassingsgebied van deze wet vallen, moeten in overeenstemming zijn met de artikelen 14, 15 en 16 van deze wet.

Art. 21.Worden opgeheven: 1° artikel 36bis van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, zoals ingevoegd bij artikel 83 van de programmawet van 30 december 2001;2° paragraaf 5 van artikel 15/13 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, zoals ingevoegd bij de wet van 29 april 1999 en gewijzigd door artikel 84 van de programmawet van 30 december 2001, en vervangen door artikel 34, § 5, van de wet van 1 juni 2005 tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen.

Art. 22.Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 13 februari 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK De Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling, Mevr. E. VAN WEERT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage I Criteria voor de vaststelling van de mogelijke aanzienlijke effecten van plannen en programma's: 1. De kenmerken van plannen en programma's, in het bijzonder gelet op: - de mate waarin het plan of programma een kader vormt voor projecten en andere activiteiten met betrekking tot de ligging, aard, omvang en gebruiksvoorwaarden alsmede wat betreft de toewijzing van hulpbronnen; - de mate waarin het plan of programma andere plannen en programma's, met inbegrip van die welke deel zijn van een hiërarchisch geheel, beïnvloedt; - de relevantie van het plan of programma voor de integratie van milieuoverwegingen, vooral met het oog op de bevordering van duurzame ontwikkeling; - milieuproblemen die relevant zijn voor het plan of programma; - de relevantie van het plan of programma voor de toepassing van de milieuwetgeving van de Gemeenschap (bijv. plannen en programma's in verband met afvalstoffenbeheer of waterbescherming).

Kenmerken van de effecten en van degebieden die kunnen worden beïnvloed, in het bijzonder gelet op: - de waarschijnlijkheid, duur, frequentie en omkeerbaarheid van de effecten; - de cumulatieve aard van de effecten; - de grensoverschrijdende aard van de effecten; - de risico's voor de menselijke gezondheid of het milieu (bijv. door ongevallen); - de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten (geografisch gebied en omvang van de bevolking die getroffen kan worden); - de waarde en kwetsbaarheid van het gebied dat kan worden beïnvloed gelet op: - bijzondere natuurlijke kenmerken of cultureel erfgoed; - de overschrijding van de milieukwaliteitsnormen of van grenswaarden; - intensief grondgebruik; - de effecten op gebieden en landschappen die op Nationaal, gemeenschappelijk en internationaal vlar als beschermd gebied zijn erkend.

Gegeven te Brussel, 13 februari 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK De Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling, E. VAN WEERT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage II De gegevens in het milieueffectenrapport Het milieueffectenrapport bevat de gegevens die redelijkerwijs kunnen geëist worden, rekening houdend met de huidige kennis en evaluatiemethoden, met de inhoud en precisiegraad van het plan of programma, met het stadium dat bereikt is in de besluitvormingsprocedure en met het feit dat sommige aspecten misschien beter in andere fasen van die procedure worden geëvalueerd om herhaling van de beoordeling te vermijden.

In dit rapport worden de vermoedelijke aanzienlijke milieueffecten als gevolg van de uitvoering van het plan of het programma, alsmede de redelijke alternatieven die rekening houden met de doelstellingen en het geografische toepassingsveld van het plan of het programma, geïdentificeerd, omschreven en geëvalueerd.

De nuttige informatie over de milieueffecten van de plannen en programma's die op andere besluitvormingsniveaus of krachtens andere wetgevingen ingewonnen wordt, kan gebruikt worden om de vereiste gegevens te verstrekken.

De te verstrekken gegevens zijn de volgende : 1° een schets van de inhoud en de belangrijkste doelstellingen van het plan of programma en het verband met andere, relevante plannen en programma's;2° de relevante aspecten van de bestaande situatie van het milieu en de mogelijke ontwikkeling daarvan als het plan of programma niet wordt uitgevoerd;3° de milieukenmerken van gebieden waarvoor de gevolgen aanzienlijk kunnen zijn;4° alle bestaande milieuproblemen die relevant zijn voor het plan of programma, met inbegrip van met name milieuproblemen in gebieden die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn, zoals gebieden die op grond van de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG zijn aangewezen;5° de doelstellingen ter bescherming van het milieu, welke relevant zijn voor het plan of programma, alsook de wijze waarop met deze doelstellingen en andere milieuoverwegingen rekening is gehouden bij de voorbereiding van het plan of programma;6° de mogelijke aanzienlijke milieueffecten, bijvoorbeeld voor de biodiversiteit, bevolking, gezondheid van de mens, fauna, flora, bodem, water, lucht, klimaatfactoren, materiële goederen, cultureel erfgoed, met inbegrip van architectonisch en archeologisch erfgoed, landschap en de wisselwerking tussen bovengenoemde elementen;7° de voorgenomen maatregelen om aanzienlijke negatieve effecten op het milieu van de uitvoering van het plan of programma te voorkomen, te beperken of zoveel mogelijk teniet te doen;8° een schets van de redenen voor de selectie van de onderzochte alternatieven en een beschrijving van de wijze waarop de beoordeling is uitgevoerd, met inbegrip van de moeilijkheden die bij het verzamelen van de vereiste informatie zijn ondervonden, zoals technische tekortkomingen of ontbrekende kennis;9° een beschrijving van de voorgenomen monitoringsmaatregelen overeenkomstig artikel 16;10° een niet-technische samenvatting van de in de bovenstaande punten verstrekte informatie Gegeven te Brussel, 13 februari 2006. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK De Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling, Mevr. E.VAN WEERT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2005/2006 Kamer van volksvertegenwoordigers. Stukken. - 51-2108 : Nr. 1 : Wetsontwerp. - Nr. 2 : Amendement. - Nr. 3 : Verslag. - Nr. 4 : Tekst aangenomen door de commissie. - Nr. 5 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Zie ook integraal verslag: 19 januari 2006.

Senaat.

Stukken. - 3-1520 : Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

^