gepubliceerd op 21 juni 2007
Koninklijk besluit betreffende de beoordelingsprocedure van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's die in een grensoverschrijdende context aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben
5 JUNI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de beoordelingsprocedure van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's die in een grensoverschrijdende context aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu, inzonderheid op artikel 13;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 februari 2007;
Gelet op het advies nr. 42.573/3 van de Raad van State, gegeven op 11 april 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit, bevoegd voor het mariene milieu, en Onze Minister van Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu;2° het Comité : het Adviescomité voor de beoordelingsprocedure van de gevolgen van de plannen en programma's die aanzienlijke effecten kunnen hebben op het milieu bedoeld in artikel 5 van de wet;3° de Lidstaat : een Lidstaat van de Europese Unie of van een andere Staat die deel uitmaakt van de Conventie van Espoo van 25 februari 1991 over de evaluatie van de milieueffecten in een grensoverschrijdende context;4° de mogelijk benadeelde Staat : de Lidstaat op wiens grondgebied de uitvoering van het plan of programma niet te verwaarlozen effecten kan hebben op het leefmilieu;5° de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling : de raad opgericht door de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federaal beleid inzake duurzame ontwikkeling;6° de Minister van Leefmilieu : de Minister die bevoegd is voor Leefmilieu;7° de federale overheid : de federale overheidsdiensten, de programmatorische overheidsdiensten, de federale instellingen van openbaar nut en de federaal bevoegde ministers.
Art. 2.§ 1. Wanneer de opsteller van een ontwerp van plan of programma op grond van artikel 13, § 1, van de wet bepaalt dat de uitvoering ervan niet te verwaarlozen effecten kan hebben op het milieu van een andere Lidstaat of wanneer die laatste hiervoor een schriftelijke aanvraag heeft ingediend bij een federale overheid, bezorgt hij de betrokken autoriteiten van deze mogelijk benadeelde Staat onmiddellijk : 1° het ontwerpplan of -programma samen met het milieueffectenrapport alsook alle andere informatie waarover hij beschikt over de grensoverschrijdende effecten van het plan of het programma;2° een beschrijving van de opstellings- en beoordelingsprocedure die van toepassing is op het desbetreffende plan of programma;3° de organisatieregeling van de raadpleging van het publiek op federaal niveau georganiseerd overeenkomstig artikel 14 van de wet, de duur ervan, de vermoedelijke startdatum van deze raadpleging alsook alle andere nuttige informatie die hierop betrekking heeft. § 2. Wanneer de opsteller van het plan of programma overeenkomstig § 1 het dossier aan de mogelijk benadeelde Staat bezorgt, brengt hij eveneens onmiddellijk de Minister van Leefmilieu, de Gewestregeringen, het Comité alsook elke andere instantie die hij nuttig acht, hiervan schriftelijk op de hoogte.
Art. 3.§ 1. Overeenkomstig artikel 13, § 1, derde lid van de wet, kondigt de mogelijk benadeelde Staat binnen een termijn van vijfenveertig dagen vanaf de verzending van het in artikel 2, § 1, bedoelde dossier, aan de opsteller van het plan of programma aan dat hij het plan of programma wenst te onderwerpen aan een nationale raadpleging. Bij afwezigheid van een antwoord binnen deze termijn wordt de procedure verder gezet. § 2. De auteur van het plan of programma en de mogelijk benadeelde Staat stellen gezamenlijk een redelijke termijn vast waarbinnen de nationale raadpleging zal georganiseerd worden. § 3. De mogelijk benadeelde Staat die overeenkomstig § 1 de organisatie van een nationale raadpleging aankondigde, maakt haar advies binnen de termijn vastgesteld overeenkomstig § 2 over aan de opsteller van het plan of programma. Bij afwezigheid van advies binnen deze termijn wordt de procedure verder gezet. § 4. Bij de goedkeuring van het plan of programma en binnen een termijn van tien dagen na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad stuurt de opsteller van het plan of programma een kopie van het plan of programma alsook van de desbetreffende verklaring, naar de Lidstaat die het plan of programma aan een nationale raadpleging heeft onderworpen.
Art. 4.§ 1. Wanneer een Lidstaat op grond van artikel 13, § 2, van de wet een ontwerpplan of -programma samen met het milieueffectenrapport aan een federale overheid bezorgt, op grond van de overweging dat de uitvoering ervan niet te verwaarlozen effecten kan hebben op het milieu van het nationale grondgebied, stuurt deze overheid het dossier onmiddellijk ter informatie naar de Minister van Leefmilieu, de Minister bevoegd voor het mariene milieu, de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, de Gewestregeringen en het Adviescomité alsook naar elke andere instantie die hij nuttig acht. § 2. Vanaf de ontvangst van het dossier, bepaalt de Minister bevoegd voor het mariene milieu of het ontwerp van plan of programma van een Lidstaat niet te verwaarlozen effecten kan hebben op het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België. § 3. Als de Minister bevoegd voor het mariene milieu bepaalt dat het ontwerp van plan of programma van de Lidstaat effectief niet te verwaarlozen effecten op het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België kan hebben legt hij het ontwerp van plan of programma alsook het milieueffectrapport voor raadpleging voor aan het publiek overeenkomstig artikel 14 van de wet.
De Minister bevoegd voor het mariene milieu stuurt de verzamelde opmerkingen en adviezen na de publieksraadpleging naar de bevoegde autoriteiten van de Lidstaat bedoeld in § 1 alsook ter informatie naar het Adviescomité en de Minister van Leefmilieu. § 4. Als de Minister bevoegd voor het mariene milieu bepaalt dat het ontwerp van plan of programma van de Lidstaat geen niet te verwaarlozen effecten op het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België heeft, informeert hij hierover onmiddellijk de bevoegde autoriteiten van de Lidstaat, de Minister van Leefmilieu, de Gewestregeringen, het Adviescomité alsook elke andere instantie die hij nuttig acht.
Art. 5.Onze Minister van Mobiliteit bevoegd voor het mariene milieu en Onze Minister bevoegd voor Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 juni 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK