Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 juni 2009
gepubliceerd op 30 juni 2009

Koninklijk besluit betreffende het vervoer via de weg of per spoor van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2009014168
pub.
30/06/2009
prom.
28/06/2009
ELI
eli/besluit/2009/06/28/2009014168/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 JUNI 2009. - Koninklijk besluit betreffende het vervoer via de weg of per spoor van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, artikel 1, eerste lid, en artikel 62, eerste lid, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996 en gewijzigd bij de wet van 16 maart 1999;

Gelet op de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake het vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg, artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985, 28 juli 1987 en 15 mei 2006 en artikel 3, gewijzigd bij de wet van 3 mei 1999;

Gelet op de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1990, 5 april 1995, 4 augustus 1996 en 27 november 1996 en artikel 3, § 1;

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, artikel 4, gewijzigd bij de wet van 7 april 1999 en artikel 80;

Gelet op de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, artikel 6;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 december 1998 inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, met uitzondering van de radioactieve stoffen;

Gelet op het koninklijk besluit van 9 maart 2003 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 december 2007 tot toekenning van de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie aan sommige agenten van het Directoraat-generaal Vervoer te Land die belast worden met de controle op de naleving van diverse wetten en reglementen inzake spoorvervoer;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 februari 2008 betreffende de aanduiding van ambtenaren belast met de uitvoering van en de controle op de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg;

Gelet op het advies van de raadgevende commissie administratie-nijverheid, gegeven op 20 april 2009;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 3 maart 2009;

Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 april 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 28 april 2009;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat artikel 10 van Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over land, bepaalt dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 30 juni 2009 aan deze richtlijn te voldoen;

Overwegende dat België dringend de richtlijn moet omzetten in nationaal recht om een veroordeling door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te voorkomen;

Gelet op advies 46.692/4 van de Raad van State, gegeven op 25 mei 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister, de Minister van Financiën, de Minister van Binnenlandse zaken en de Staatssecretaris voor Mobiliteit en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over land.

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « ADR » : het Europese verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, ondertekend te Genève op 30 september 1957, als gewijzigd;2° « RID » : het reglement betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, als opgenomen in bijlage C bij het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF), gesloten te Vilnius op 3 juni 1999, als gewijzigd;3° « voertuig » : ieder voor deelname aan het wegverkeer bestemd motorvoertuig op ten minste vier wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 kilometer per uur, alsmede iedere aanhangwagen, met uitzondering van voertuigen die zich op rails voortbewegen, mobiele machines en landbouw- en bosbouwtrekkers, mits deze bij het vervoer van gevaarlijke goederen met een snelheid van niet meer dan 40 kilometer per uur rijden;4° « wagon » : spoorvoertuig zonder eigen aandrijving dat op eigen wielen op rails rijdt en wordt gebruikt voor het vervoer van goederen;5° « Minister » : de Minister of de Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid het vervoer van gevaarlijke goederen over land behoort;6° « gemachtigde van de Minister » : de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer; 7° « klassen » : de klassen van gevaarlijke goederen opgesomd in paragraaf 2.1.1.1 van het RID en het ADR; 8° « UNO-nummer » : het nummer van vier cijfers dat de gevaarlijke goederen identificeert en dat gegeven wordt in de eerste kolom van tabel A in hoofdstuk 3.2 van het RID en het ADR; 9° « gevaarlijke goederen » : de in paragraaf 1.2.1 van het RID en het ADR als dusdanig gedefinieerde goederen die behoren tot de klassen 2, 3 behalve UNO-nummers 1204, 2059, 3343, 3357 en 3064, 4.1 behalve UNO-nummers 1310, 1320, 1321, 1322, 1336, 1337, 1344, 1347, 1348, 1349, 1354, 1355, 1356, 1357, 1517, 1571, 2852, 2907, 2555, 2556, 2557, 3317, 3319 en 3344, 4.2, 4.3, 5.1 behalve UNO-nummers 1942, 2067, en 2426, 5.2, 6.1, 6.2, 8 en 9 behalve UNO-nummer 3268; 10° « verpakking, houder, IBC (grote houder voor losgestort vervoer), grote verpakking, MEGC, tank, tankwagon, batterijwagon, vaste tank, afneembare tank, mobiele tank, tankcontainer, wissellaadtank, transporteenheid, batterijvoertuig » : verpakking, houder, IBC (grote houder voor losgestort vervoer), grote verpakking, MEGC, tank, tankwagon, batterijwagon, vaste tank, afneembare tank, mobiele tank, tankcontainer, transporteenheid, batterijvoertuig gedefinieerd in afdeling 1.2.1 van het RID en het ADR; 11° « bevoegde overheid » voor de toepassing van de voorschriften van het RID en het ADR : de Minister of de Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid het vervoer van gevaarlijke goederen over land behoort, zijn gemachtigde of elke andere instantie die uitdrukkelijk aangeduid is voor een bijzonder geval.

Art. 2.Tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald, zijn de bepalingen van dit besluit zowel van toepassing op nationaal vervoer als op internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg of het spoor, met inbegrip van het laden en lossen, de overbrenging van of naar een andere vervoersmodaliteit en de noodzakelijke stops tijdens het vervoer.

De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op het vervoer van gevaarlijke goederen : - door voertuigen of wagons die eigendom zijn van of onder de verantwoordelijkheid vallen van de strijdkrachten; - dat volledig binnen een afgesloten gebied plaatsvindt.

De bijlage bij dit besluit voorziet bepalingen inzake : - de bouw en periodieke keuring van houders; - de bouw van tanks en voertuigen; - de uitrusting van de voertuigen.

Art. 3.De Minister of de gemachtigde van de Minister kan voor het nationale en internationale vervoer van gevaarlijke goederen specifieke veiligheidsvoorschriften instellen met betrekking tot : - het vervoer van gevaarlijke goederen met voertuigen of wagons, voor zover dit niet onder het toepassingsgebied van dit besluit valt; - voor zover van toepassing, het gebruik van voorgeschreven routes, of het gebruik van voorgeschreven vormen van vervoer; - specifieke voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen met personentreinen.

Deze beslissing wordt gemotiveerd en zowel aan de betrokken gewestregeringen, als aan de Europese Commissie meegedeeld. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen

Art. 4.Met uitzondering van de afwijkingen in hoofdstuk IV, worden gevaarlijke goederen niet vervoerd wanneer dat is verboden door het RID of het ADR. Onverminderd de algemene regels inzake markttoegang of de algemeen toepasselijke regels op het vervoer van goederen, is de toestemming voor het vervoer van gevaarlijke goederen, onderworpen aan de naleving van de voorwaarden van het RID of het ADR en van de bepalingen opgenomen in dit besluit. HOOFDSTUK III. - Beperkingen

Art. 5.Met het oog op de veiligheid van het vervoer kan de Minister, behalve wat constructievoorschriften betreft, strengere bepalingen instellen voor binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen dat wordt verzekerd door voertuigen en wagons die in België zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht.

Wanneer de Minister of zijn gemachtigde na een ongeval of incident op Belgisch grondgebied van oordeel is dat de toepasselijke veiligheidsvoorschriften onvoldoende zijn gebleken om de gevaren van vervoer te beperken en er dringend maatregelen moeten worden genomen, brengt hij de Europese Commissie, tijdens de voorbereidingsfase, op de hoogte van de maatregelen die hij van plan is te nemen.

Art. 6.De Minister kan, uitsluitend om andere dan redenen van veiligheid tijdens het vervoer, vervoer van gevaarlijke goederen op nationaal grondgebied regelen of verbieden. HOOFDSTUK IV. - Afwijkingen

Art. 7.Voor het nationaal vervoer mag op het vervoersdocument enkel Nederlands, Frans of Duits worden gebruikt. Minstens wordt een deel van het transport afgelegd over het gebied waar de gebruikte taal op het vervoerdocument één van de officiële talen is.

Art. 8.Op voorwaarde dat de veiligheid niet in het gedrang komt en op voorwaarde dat de Europese Commissie voorafgaand zijn akkoord verleent, kan de gemachtigde van de Minister afwijkingen van het bepaalde in het RID of het ADR toestaan voor het nationaal vervoer van kleine hoeveelheden van bepaalde gevaarlijke goederen, met uitzondering van middel- of hoog- radioactieve stoffen, op voorwaarde dat de voorschriften van dergelijke transporten niet strenger zijn dan het bepaalde in het RID of het ADR.

Art. 9.Op voorwaarde dat de veiligheid niet in het gedrang komt en op voorwaarde dat de Europese Commissie voorafgaand zijn akkoord verleent, kan de gemachtigde van de Minister voor het nationaal vervoer afwijkingen van het bepaalde in het RID of het ADR toestaan geval van : - plaatselijk vervoer van gevaarlijke goederen over een korte afstand, of; - plaatselijk vervoer per spoor op specifieke trajecten die deel uitmaken van een welbepaald industrieel proces en onder duidelijke omschreven voorwaarden streng gecontroleerd wordt.

Art. 10.Afwijkingen uit hoofde van de artikelen 8 en 9 gelden voor een periode van maximum zes jaar vanaf de datum van toestemming. Deze datum wordt vastgesteld in het toestemmingsbesluit. Tenzij anders is vermeld, zijn afwijkingen geldig voor een periode van zes jaar.

Afwijkingen worden zonder discriminatie toegepast.

Art. 11.De gemachtigde van de Minister kan een overeenkomstig artikel 8 of 9 verleende afwijking uitbreiden, mits voorafgaand akkoord door de Europese Commissie.

Art. 12.De gemachtigde van de Minister kan, bij wijze van uitzondering en mits de veiligheid niet in gevaar komt, individuele vergunningen verlenen voor transporten van gevaarlijke goederen op Belgisch grondgebied die krachtens dit besluit zijn verboden, of erin toestemmen dat deze transporten onder andere dan in dit besluit vastgestelde voorwaarden plaatsvinden, op voorwaarde dat deze transporten duidelijk zijn gedefinieerd en van tijdelijke aard zijn.

Art. 13.Als een transport wordt verricht met toepassing van een afwijking die werd verleend overeenkomstig dit hoofdstuk dient een kopij van de toestemming tot afwijking bij het transportdocument te worden gevoegd.

Art. 14.De tijdelijke afwijkingen die worden gesloten tussen België en één of meerdere lidstaten of verdragsluitende partijen overeenkomstig respectievelijk paragraaf 1.5.1 van het RID of het ADR zijn ook van toepassing op het nationaal vervoer.

Art. 15.De lijsten met afwijkingen die werden toegestaan door de gemachtigde van de Minister op basis van de artikelen 8, 9 of 14 worden als uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK V. - Plichten van de betrokkenen

Art. 16.Het is de verzender, de commissionair-expediteur, de vervoerscommissionair, de vervoerder en de bestuurder van het voertuig verboden gevaarlijke goederen te laden, te vervoeren, te doen laden of te doen vervoeren indien het vervoer niet voldoet aan de bepalingen van het RID of het ADR en van dit besluit.

De eventuele commissionairs-expediteurs en de vervoerscommissionairs zijn onderworpen aan dezelfde verplichtingen als de verzender.

Wanneer de goederen bij de fabrikant of bij de handelaar zelf worden geladen, is deze eveneens onderworpen aan de voorschriften van paragraaf 1.4.2.1.1 van het RID en het ADR die op de verzender toepasselijk zijn.

De verzender moet zich ervan vergewissen dat het vervoerdocument aan de eisen van paragraaf 5.4.1. van het RID en het ADR beantwoordt. HOOFDSTUK VI. - Erkenning van instellingen

Art. 17.De Minister erkent de instellingen die gemachtigd zijn om de goedkeuringen, homologaties, technische keuringen, beproevingen, controles, nazichten, inspecties, proeven, overeenstemmingsbeoordelingen uit te voeren en toezicht op de interne inspectiedienst uit te oefenen die in het RID en het ADR zijn voorgeschreven.

Art. 18.De erkende instellingen moeten : - over de ervaring, uitrusting en het nodige personeel beschikken om de taak die hen wordt toegekend te verzekeren; - beantwoorden aan de verplichtingen opgenomen in het RID of het ADR; - een rechtspersoon zijn die een exploitatiezetel heeft in België.

Indien het RID of het ADR een accreditatie eist overeenkomstig een norm van de serie NBN-EN-45 000 of ISO-NBN-EN 17 000 tot bepaling van de algemene criteria inzake beproevingslaboratoria, inspectie- en certificatie-instellingen of aan de vereisten van gelijkwaardige normen of normalisatiedocumenten, moet de instelling geaccrediteerd worden overeenkomstig deze normen door het accreditatiesysteem dat opgericht werd in toepassing van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling.

Art. 19.De instellingen dienen de instructies na te leven die hen door de Minister of zijn gemachtigde worden gegeven.

De instellingen melden onverwijld aan de Minister of aan zijn gemachtigde : - elke wijziging van de statuten van de instelling; - elke wijziging van organisatorische of technische aard die de naleving van de machtigingsvoorwaarden kunnen beïnvloeden; - elke intrekking of wijziging van de in artikel 18, tweede alinea bedoelde accreditatie; - elke aanvraag tot uitbreiding van de in artikel 18, tweede alinea bedoelde accreditatie.

De instellingen dienen, op aanvraag van de Minister of van zijn gemachtigde, onverwijld alle informatie te verstrekken die betrekking heeft op de activiteiten en de werking van de instelling, of die van belang is voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit besluit.

Art. 20.Indien, voor de vaste of afneembare tanks bestemd voor het vervoer over de weg van andere gevaarlijke goederen dan die van klasse 2, de resultaten van de nazichten of van de keuringen die door een erkende instelling op een tank worden uitgevoerd negatief zijn, brengt deze de gemachtigde van de Minister hiervan op de hoogte.

Wanneer de nazichten of de keuringen opnieuw plaatsvinden, dienen deze door dezelfde instelling te worden uitgevoerd.

Art. 21.De machtigingsaanvraag moet : - gericht worden aan de Minister of zijn gemachtigde; - een gedetailleerde opsomming van de goedkeuringen, homologaties, technische keuringen, beproevingen, controles, nazichten, inspecties, proeven, evaluaties en toezichten bevatten waarvoor de machtiging wordt aangevraagd; - vergezeld zijn van : - stukken waaruit blijkt dat de instelling voldoet aan de bepalingen opgenomen in artikel 18; - een verklaring waarin de instelling zich ertoe verbindt te voldoen aan de bepalingen van artikelen 19 en 20; - zo nodig, een kopij van de verslagen van de door de accreditatie-instelling uitgevoerde audits.

Er wordt verondersteld dat de instelling over voldoende technische bekwaamheid beschikt in het domein waarop de aanvraag betrekking heeft, wanneer de in artikel 18, § 2, vermelde accreditatie expliciet verwijst naar het toepassingsgebied van het huidig besluit of wanneer uit het voorwerp van deze accreditatie duidelijk blijkt dat de accreditatie dit toepassingsgebied dekt.

Art. 22.Indien een instelling : - niet meer voldoet aan de in artikel 18 opgenomen voorwaarden, of - artikel 19 of 20 niet naleeft, of - de bepalingen van de bijlage van onderhavig besluit of de voorschriften van het RID of het ADR niet naleeft, zal de Minister bij aangetekend schrijven de betrokken instelling op de hoogte brengen van de vastgestelde nalatigheden en haar verzoeken haar standpunt ter zake uiteen te zetten. Indien de betreffende instelling haar standpunt niet kenbaar maakt binnen de maand na de ontvangst van deze brief, of indien de gegeven uitleg de vaststelling van de nalatigheden niet weerlegt, wordt de machtiging door de Minister ingetrokken.

De Minister kan de machtiging intrekken indien, na een periode van drie jaar te rekenen vanaf de datum van machtiging blijkt dat de instelling geen enkele activiteit heeft uitgeoefend in het domein waarop de machtiging betrekking heeft of dat deze activiteiten verwaarloosbaar zijn. HOOFDSTUK VII. - Controles

Art. 23.Voor het vaststellen van overtredingen van de bepalingen van het RID, van het ADR en van dit besluit zijn, behalve de officieren van gerechtelijke politie, bevoegd : 1° de personeelsleden van het operationeel kader van de lokale politie en van de federale politie en de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën Administratie der Douane en Accijnzen bij de uitoefening van hun dienst;2° de ambtenaren en beambten van het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer die met een mandaat van gerechtelijke politie bekleed zijn.

Art. 24.De in artikel 23, eerste lid, genoemde personen kunnen bij de uitoefening van hun opdracht, inzonderheid een controle op de weg uitvoeren.

De in artikel 23, tweede lid, bedoelde ambtenaren en beambten kunnen, bij de uitoefening van hun opdracht, alle rollend of daartoe op de spoorweginfrastructuur bestemd materieel schouwen, zonder het spoorwegverkeer evenwel ernstig te storen. HOOFDSTUK VIII. - Documenten en vergoedingen

Art. 25.Het keuringsdocument, voorgeschreven in paragraaf 9.1.3.1 van het ADR, wordt afgegeven door de erkende instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen.

De keuringsdocumenten voorgeschreven in paragraaf 9.1.3.1 van het ADR stemmen overeen : 1° indien het uitsluitend binnenlands vervoer betreft, met het model dat in paragraaf 9.1.3.5 van het ADR gegeven wordt zonder de roze diagonaal; 2° indien het internationaal vervoer betreft, met het model dat in paragraaf 9.1.3.5 van het ADR gegeven wordt.

Indien voor een voertuig een keuringsdocument kan afgegeven worden of de geldigheidsduur van dit document verlengd kan worden, dient zulks onmiddellijk na de controle van het voertuig te geschieden.

Art. 26.Het getuigschrift van de typegoedkeuring voorgeschreven in paragraaf 9.1.2.2 van het ADR wordt afgegeven door het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.

De kosten verbonden aan de keuringen die uitgevoerd worden door ambtenaren van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid (Dienst Voertuigen) evenals de retributies die worden geïnd bij de afgifte van het getuigschrift van typegoedkeuring vallen ten laste van de aanvrager.

De retributies die door het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid moeten worden geïnd zijn als volgt vastgesteld : 1° 50 euro voor elk getuigschrift van typegoedkeuring of voor een uitbreiding ervan;2° 12,5 euro voor een afschrift van een getuigschrift van typegoedkeuring. HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen

Art. 27.Bij binnenlands vervoer over de weg is het gebruik toegestaan van voertuigen die niet conform het ADR zijn indien : - ze vóór 1 januari 1997 voor het eerst in dienst gesteld zijn; - hun constructie in overeenstemming is met de op 31 december 1996 geldende nationale wetgeving; - ze zodanig worden onderhouden dat het desbetreffende veiligheidsniveau in acht wordt genomen.

Bij binnenlands vervoer over de weg is het gebruik van tanks uit kunststof die niet conform het ADR zijn toegestaan, indien : - ze vóór 1 januari 1999 zijn gebouwd; - hun constructie in overeenstemming is met de op 31 december 1996 geldende nationale wetgeving; - ze zodanig worden onderhouden dat het desbetreffende veiligheidsniveau in acht wordt genomen.

Bij binnenlands wegvervoer moeten vaste tanks en afneembare tanks, bestemd voor het vervoer van andere dan poedervormige of korrelvormige stoffen niet voldoen aan paragraaf 1.6.3.6 of 6.8.2.1.20 van het ADR, indien ze : - tussen 1 oktober 1978 en 1 januari 1990 zijn gebouwd; - voldoen aan Bn211127 (5) van bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 16 september 1991 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen; - zodanig worden onderhouden dat het desbetreffende veiligheidsniveau in acht wordt genomen.

Bij binnenlands wegvervoer is het gebruik van ruimwagens toegestaan, indien : - ze vóór 1 juli 1999 voor het eerst in dienst gesteld zijn; - hun constructie beantwoordt aan de eisen van het koninklijk besluit van 11 september 1984 betreffende de constructievereisten voor de ruimwagens die gevaarlijke afvalstoffen over de weg vervoeren; - de tanks worden uitgerust met een veiligheidsklep voorafgegaan door een breekplaat.

Art. 28.Voor afwijkingen die zijn toegestaan voor de inwerkingtreding van dit besluit, wordt de toestemming geacht op 30 juni 2009 te zijn verleend.

Art. 29.De instellingen die voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn erkend, blijven erkend tot 30 juni 2011. HOOFDSTUK X. - Wijzigingsbepalingen

Art. 30.In artikel 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 13 december 2007 tot toekenning van de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie aan sommige agenten van het Directoraat-generaal Vervoer te Land die belast worden met de controle op de naleving van diverse wetten en reglementen inzake spoorvervoer, worden de woorden « koninklijk besluit van 11 december 1998 inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, met uitzondering van de radioactieve stoffen » vervangen door de woorden « koninklijk besluit van ..... betreffende het vervoer via de weg of per spoor van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen ».

Art. 31.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 29 februari 2008 betreffende de aanduiding van ambtenaren belast met de uitvoering van en de controle op de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, worden de woorden « koninklijk besluit van 9 maart 2003 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen » vervangen door de woorden « koninklijk besluit van ... 2009 betreffende het vervoer via de weg of per spoor van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen ». HOOFDSTUK XI. - Opheffingsbepalingen

Art. 32.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 11 december 1998 inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, met uitzondering van de radioactieve stoffen;2° het koninklijk besluit van 9 maart 2003 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen. HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen

Art. 33.De Minister van Binnenlandse Zaken, de Minister van Financiën en de Minister bevoegd voor het Vervoer te Land, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 juni 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Binnenlandse Zaken, G. DE PADT De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage bij het koninklijk besluit van 28 juni 2009 betreffende het vervoer via de weg of per spoor van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen BIJLAGE Preciseringen met betreking tot de bepalingen van het RID en van het ADR. 1. TOEZICHT OP DE VERVAARDIGING, RECONSTRUCTIE OF RECONDITIONERING VAN VERPAKKINGEN, IBC'S EN GROTE VERPAKKINGEN 1.1. Het toezicht op de vervaardiging, reconstructie of reconditionering : - van de door de hoofding van hoofdstukken 6.1 en 6.3 van het RID en van het ADR beoogde verpakkingen; - van de door de hoofding van hoofdstuk 6.5 van het RID en van het ADR beoogde IBC's; - van de door de hoofding van hoofdstuk 6.6 van het RID en van het ADR beoogde grote verpakkingen, die van een in België afgeleverd UN-, RID/ADR- of reconditioneringskenmerk voorzien worden, bestaat uit de interne inspectie, uitgeoefend door de fabrikant, en het extern toezicht, uitgeoefend door een door de Minister erkende instelling. 1.2. De interne inspectie wordt in overeenstemming met de instructies van de gemachtigde van de Minister uitgevoerd en bestaat uit de initiële controle, de fabricagecontrole, de eindcontrole en het optekenen van de resultaten. 1.2.1. Bij de initiële controle, vóór de vervaardiging, reconstructie of reconditionering, moet men er zich van vergewissen dat de grondstof, de voorwerpen en de andere materialen die gaan gebruikt worden overeenstemmen met die welke bij de prototypekeuring gebruikt werden. 1.2.2. De fabricagecontrole bestaat uit : - het testen van de vervaardigings-, reconstructie-, reconditionerings- en controle-installaties met verloren stalen bij het opstarten van de vervaardiging, reconstructie of reconditionering en telkens wanneer de uitrusting aangepast wordt; - controles op het proces en op het eindproduct tijdens de vervaardiging, reconstructie of reconditionering. 1.2.3. Als eindcontrole worden de verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen na de vervaardiging, reconstructie of reconditionering geïnspecteerd. Iedere IBC en iedere grote verpakking moet afzonderlijk geschouwd worden voor hij in gebruik wordt genomen.

De dichtheidsbeproeving voorafgaand aan de ingebruikname van de IBC's wordt door de fabrikant verricht. 1.2.4. De resultaten van de interne inspectie worden opgetekend en blijven gedurende ten minste vijf jaar bewaard. 1.2.5. De interne inspectie moet door competent personeel uitgeoefend worden. 1.2.6. De fabrikant moet over de vereiste installaties beschikken om de interne inspectie uit te voeren. 1.3. Het extern toezicht bestaat enerzijds uit steekproeven om de overeenstemming met het prototype te controleren, en anderzijds uit de supervisie over de interne inspectiedienst van de fabrikant. Dit toezicht vindt minstens één keer per jaar onaangekondigd plaats per vervaardigings-, reconstructie- of reconditioneringsatelier. 1.4. Maatregelen in geval van tekortkoming 1.4.1. In het raam van de interne inspectie Indien tekortkomingen t.o.v. het prototype worden vastgesteld moeten alle verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen, die vervaardigd, gereconstrueerd of gereconditioneerd werden sinds de laatste controle waarbij de overeenstemming met het prototype werd vastgesteld, individueel gecontroleerd worden en het UN-, RID/ADR- of reconditioneringskenmerk wordt uitgewist op deze die de tekortkomingen vertonen. Op de verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen die na het vaststellen van de tekortkomingen worden vervaardigd, gereconstrueerd of gereconditioneerd, mag het UN-, RID/ADR- of reconditioneringskenmerk pas weer aangebracht worden nadat de overeenstemming met het prototype opnieuw is aangetoond. 1.4.2. In het raam van het extern toezicht Indien tekortkomingen ten opzichte van het prototype worden vastgesteld, gaat men te werk zoals aangegeven in punt 1.4.1 van onderhavige bijlage.

Indien blijkt dat de interne inspectie tekort schiet, eist de erkende instelling dat de fabrikant, reconstrueerder of reconditioneerder de in punt 1.2 van onderhavige bijlage vermelde instructies naleeft.

De erkende instelling brengt de Minister en zijn gemachtigde van de tekortkomingen op de hoogte.

De erkende instelling voert binnen de drie maanden steekproefsgewijs bijkomende testen uit.

Indien opnieuw dezelfde tekortkomingen vastgesteld worden, - brengt de erkende instelling in voorkomend geval de Minister en zijn gemachtigde daarvan op de hoogte; - trekt de Minister het UN-, RID/ADR- of reconditioneringskenmerk van de desbetreffende verpakking, IBC of grote verpakking in. 1.5. De kosten die het extern toezicht met zich meebrengt zijn ten laste van de aanvrager van het UN- of RID/ADR kenmerk of van de reconditioneerder.

Wanneer het extern toezicht zowel bij de gebruiker als bij de producent dient plaats te vinden, zijn de kosten die dit extern toezicht met zich brengt ten laste van de twee betrokkenen. 2. PERIODIEKE BEPROEVINGEN OP DE IBC'S 2.1. Op de IBC's die van een in België afgeleverd UN-kenmerk voorzien zijn, worden de beproevingen en de inspecties overeenkomstig 6.5.4.4.1 b), 6.5.4.4.2 b) en 6.5.4.5.2 van het RID en van het ADR ofwel door een erkende instelling ofwel volgens de hieronder voorziene modaliteiten door de eigenaar of de houder van IBC's uitgevoerd. 2.2. Om de periodieke dichtheidsbeproevingen en de inspecties op IBC's te mogen uitvoeren, moet de eigenaar of de houder van IBC's voldoen aan de voorwaarden van 2.2 en de toelating van de gemachtigde van de Minister hebben gekregen. 2.2.1. De eigenaar of de houder van IBC's moet houder zijn van ISO-certificatie van de reeks 9000 die verenigbaar is met de beoogde activiteit en die ten minste de productie of de verzending van gevaarlijke goederen dekt. 2.2.2. De eigenaar of de houder van IBC's moet gedekt zijn tegen elke schade die door de periodieke beproevingen of inspectie op IBC's wordt veroorzaakt. 2.2.3. De dienst die belast is met de periodieke keuringen en inspecties op IBC's moet onafhankelijk gestructureerd zijn van de commerciële- en/of productieafdeling. 2.2.4. De eigenaar of de houder van IBC's moet over de geschikte uitrusting beschikken om de periodieke keuringen en inspecties op IBC's uit te voeren; in het bijzonder moeten de meetapparaten gekalibreerd zijn en hun precisie aangeven. 2.2.5. De persoon belast met de periodieke keuring en inspecties beschikt over een handleiding met de verschillende handelingen die tijdens deze keuringen moeten worden gerespecteerd. De persoon belast met de controle en de chef van de onderneming of zijn vertegenwoordiger ondertekenen en dateren een verklaring dat de richtlijnen werden gerespecteerd. 2.3. Een erkende instelling dient te controleren of aan de in 2.2 vermelde voorwaarden wordt voldaan en stelt van deze controle een rapport op. 2.4. De eigenaar of de houder van IBC's dient bij de gemachtigde van de Minister een dossier in dat de volgende elementen bevat : - het rapport van de erkende instelling, bedoeld in 2.3; - de naam en de identificatiegegevens van de persoon die verantwoordelijk is voor de periodieke keuringen en inspecties op de IBC's; - een afbeelding van het gebruikte waarmerk.

Indien uit dit dossier blijkt dat aan alle voorwaarden van 2.2 is voldaan, geeft de gemachtigde van de Minister aan de eigenaar of de houder van IBC's de toelating om periodieke keuringen en inspecties op IBC's uit te voeren. 2.5. De periodieke keuringen en inspecties moeten overeenkomstig het RID of het ADR worden uitgevoerd.

De keuringsrapporten moeten ten minste volgende gegevens vermelden : 1° volgende identificatiegegevens van de IBC : - naam en adres van de eigenaar; - naam en adres van de fabrikant; - constructienummer; - datum van fabrikatie; - het kenmerk overeenkomstig het RID of het ADR; 2° datum en plaats van de dichtheidskeuring, de toegepaste druk en het bekomen resultaat;3° de inwendige en uitwendige staat van de IBC, de staat van zijn kenmerk en de werking van de dienstuitrusting;4° de conclusie van het rapport, te weten of de IBC al dan niet overeenstemt met de voorschriften van het RID of het ADR;5° de naam en de handtekening van de verantwoordelijke voor de keuring en de inspectie. Indien de periodieke keuring voldoening geeft, brengt de eigenaar of houder van IBC's de datum aan, overeenkomstig het RID of het ADR, en zijn waarmerk.

De eigenaar of houder van de IBC houdt gedurende tenminste vijf jaar een register bij van de uitgevoerde keuringen en inspecties; dit register wordt ter beschikking gehouden van de erkende instelling. 2.6. Elke eigenaar of houder van IBC's die overeenkomstig punt 2.4 van onderhavige bijlage de toelating heeft gekregen om periodieke keuringen en inspecties op IBC's uit te voeren wordt ten minste één maal per jaar gecontroleerd door een erkende instelling.

Elke controle die tekortkomingen aan het licht brengt betreffende deze bepalingen, geeft aanleiding tot een nieuw bezoek door dezelfde erkende instelling binnen een periode van drie maand. Deze licht de gemachtigde van de Minister in.

Indien tijdens dit nieuw bezoek opnieuw tekortkomingen worden vastgesteld, licht de erkende instelling onmiddellijk de gemachtigde van de Minister in. Deze trekt de toelating in om de periodieke keuringen en inspecties op IBC's uit te voeren. 2.7. De kosten betreffende de controles uitgevoerd door de erkende instelling zijn ten laste van de eigenaar of de houder van IBC's. 3. BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP TANKS 3.1. De constructie van de door hoofdstuk 6.8 en 6.10 van het RID en van het ADR beoogde tanks, waarvan het goedkeuringscertificaat in België wordt opgesteld, is onderworpen aan de hieronder voorziene modaliteiten. 3.1.1. Om te voldoen aan de eisen van 6.8.2.1.8 van het RID en van het ADR in verband met het vaststellen van de ongevoeligheid voor brosse breuk en voor barstverwekkende spanningscorrosie, dient het door de constructeur verstrekt certificaat ten minste overeen te stemmen met niveau 3.1 van de norm EN 10 204. 3.1.2. Voor elk tankprototype van tankvoertuigen moeten de erkende instellingen op basis van de berekeningen of van de uitgevoerde proeven garanderen dat de vasthechting van de tank aan het chassis beantwoordt aan de vereisten van 6.8.2.1.1 van het ADR. De constructeur van het chassis, of de invoerder ervan in België, moet bovendien schriftelijk verklaren dat de voorgenomen vasthechting de veiligheid van het chassis niet in gevaar brengt. 3.1.3. Bescherming tegen beschadiging van de tank 3.1.3.1. Bij vaste tanks en afneembare tanks, bestemd voor het vervoer van poedervormige of korrelvormige stoffen en gebouwd vóór 1 januari 1990, bezit de houder de in paragraaf 6.8.2.1.20 van het ADR beoogde bescherming indien aan de bepalingen van 3.1.3.1.1, 3.1.3.1.2 of 3.1.3.1.3 is voldaan, of indien gelijkaardige maatregelen werden getroffen. 3.1.3.1.1. De houder wordt op de twee zijkanten en op een hoogte, gelegen tussen zijn horizontale middellijn en zijn onderste helft, voorzien van een bescherming tegen zijdelingse schokken, die bestaat uit een profiel dat tenminste 25 mm buiten de uiterste omtrek van de houder uitsteekt. Indien deze bescherming vervaardigd is uit zacht staal of materiaal van een hogere weerstand, moet de traagheidsmodulus van de rechte doorsnede van dit profiel tenminste gelijk zijn aan 5 cm3 waarbij de kracht horizontaal gericht is en loodrecht op de rijrichting. Indien materialen met een lagere weerstand worden gebruikt, moet de traagheidsmodulus evenredig met de rekgrenzen verhoogd worden. De bescherming tegen het omkantelen kan bestaan uit versterkingsringen, beschermkappen, of elementen in de dwarsrichting of in de langsrichting met een zodanig profiel dat in geval van omkanteling de uitrusting op het bovenste gedeelte van de houder niet beschadigd wordt. 3.1.3.1.2. Aan de twee zijkanten van de tank, daar waar deze het breedst is, worden aanvullende beschermingen aangebracht die voldoen aan de volgende eisen : - voor zacht staal of materialen met hogere weerstand moet de totale dikte van tankwand en bescherming samen ten minste 6 mm bedragen; voor materialen met een lagere weerstand moet de formule van randnummers 211127 (3) en (4) van het ADR van 1999 gebruikt worden; - de beschermingen moeten tenminste 30 cm hoog zijn. 3.1.3.1.3. Indien de houders dubbelwandig uitgevoerd zijn - met vacuüm tussen beide wanden, moet de som van de dikten van de metalen buitenwand en van de houder tenminste gelijk zijn aan de minimale wanddikte, vastgesteld in randnummer 211127 (3) van het ADR van 1999; de wanddikte van de houder zelf mag niet lager zijn dan de minimale wanddikte, vastgesteld in randnummer 211127 (4) van het ADR van 1999; - met een tussenlaag uit vaste stof van ten minste 50 mm dikte, moet de buitenste wand ten minste 0,5 mm dik zijn indien hij uit zacht staal vervaardigd is of ten minste 2 mm indien hij bestaat uit met glasvezels versterkte kunststof; als tussenlaag mag vast schuim worden gebruikt (dat een even groot absorbtievermogen van schokken heeft als bijvoorbeeld polyurethaanschuim); de buitenwand moet ten minste 1 mm dik zijn indien hij uit aluminium vervaardigd is. 3.1.3.2. Voor vaste tanks en afneembare tanks, bestemd voor het vervoer van poedervormige of korrelvormige stoffen en gebouwd vanaf 1 januari 1990, bezit de houder de in paragraaf 6.8.2.1.20 van het ADR beoogde bescherming indien aan de bepalingen van 3.1.3.2.1 of 3.1.3.2.2 is voldaan, of indien gelijkaardige maatregelen werden getroffen. 3.1.3.2.1. Aan de twee zijkanten van de tank, daar waar deze het breedst is, worden aanvullende beschermingen aangebracht die voldoen aan de volgende eisen : - voor zacht staal moet de som van de wanddikte van de tank en van de dikte van de bescherming ten minste 5 mm bedragen; voor andere materialen moet : - de formule van randnummers 211127 (3) en (4) van het ADR van 1999 gebruikt worden om de gelijkwaardige dikte te bekomen indien de tank in dienst gesteld werd voor 31 december 2002; - met de paragrafen 6.8.2.1.18 en 6.8.2.1.19 van het ADR rekening gehouden worden indien de tank in dienst gesteld werd na 31 december 2002. - de beschermingen moeten tenminste 30 cm hoog zijn. 3.1.3.2.2. Er wordt voldaan aan 6.8.2.1.20 (b) van het ADR; wanneer van paragraaf 6.8.2.1.20 (b) 3 van het ADR gebruik gemaakt wordt, moet de buitenwand ten minste 1 mm dik zijn indien hij uit aluminium vervaardigd is. 3.1.4. Slingerschotten en tussenwanden De slingerschotten en tussenwanden bezitten de in 6.8.2.1.22 van het ADR geëiste gelijkwaardige stevigheid indien ze weerstaan aan een totale druk gelijk aan tweemaal het gewicht van de vloeistof, die in het vak of de afdeling van de tank wordt vervoerd. Deze druk wordt uniform op het ganse slingerschot of de ganse tussenwand uitgeoefend in de rijrichting van het voertuig alsook in tegengestelde richting.

Hierbij wordt rekening gehouden met de eventuele doorstromingsopeningen. 3.1.5. Openen en sluiten van de opengaande bodem van de vacuümtanks voor afvalstoffen (systeem met servobediening) De in 6.10.3.5 van het RID en van het ADR voorziene bedieningsinrichting moet zo dicht mogelijk geplaatst worden tegen de opengaande bodem (maximum 1 meter van de opengaande bodem in de lengterichting) zonder dat hierbij de operator in gevaar wordt gebracht. 3.2. Uitrustingen van tanks van tankvoertuigen die gebruikt worden voor het vervoer van gevaarlijke goederen en waarvan het goedkeuringscertificaat in België wordt opgesteld, zijn onderworpen aan de hieronder voorziene modaliteiten. 3.2.1. Alle uitrustingen moeten van een type zijn dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een goedkeuring. 3.2.1.1. Deze goedkeuring wordt verleend door één der erkende instellingen bedoeld in artikel 17 van dit besluit nadat deze heeft nagegaan of dit uitrustingstype beantwoordt aan de bepalingen die er op van toepassing zijn. 3.2.1.2. Bij zijn aanvraag om goedkeuring voegt de leverancier van de uitrusting een technische documentatie en een attest van de fabrikant waaruit blijkt dat deze geschikt is voor de te vervoeren producten. 3.2.1.3. Elke beslissing tot afkeuren van een uitrustingstype moet met redenen omkleed zijn en betekend worden aan de gemachtigde van de Minister door de erkende instelling die de aanvraag tot goedkeuring heeft onderzocht. 3.2.1.4. De uitrustingen van de tanks, gebouwd vanaf 1 mei 1986, moeten gemakkelijk te identificeren zijn. Te dien einde dienen ze op duurzame wijze gemerkt te worden met tenminste : - de naam of het zegel van de fabrikant; - het type; - de uiterst toegelaten werkingsvoorwaarden (druk, temperatuur,...).

Deze gegevens dienen leesbaar te zijn nadat de uitrusting gemonteerd is.

Ze mogen desnoods op een plaatje geplaatst worden dat aan corrosie weerstaat en dat op duurzame wijze op de uitrusting vastgehecht wordt (bij voorkeur met behulp van klinknageltjes). 3.2.1.5. De voorafgaande bepalingen van 3.2.1 zijn niet van toepassing : 1° op de tanks die uitsluitend binnenlands vervoer verrichten van : - stoffen van de klasse 3 met een vlampunt groter dan 23 °C en kleiner dan of gelijk aan 60 °C, zonder nevengevaren; - stoffen van UNO-nummer 1202 met een vlampunt groter dan 60 °C en kleiner dan of gelijk aan 100 °C; - stoffen van UN-nummers 3256 en 3257. 2° op de tanks bestemd voor het vervoer van stoffen van klasse 2 en van de UN-nummers 1051, 1052 en 1790 (met meer dan 85 % fluorwaterstof) die voldoen aan de bepalingen van de Richtlijn 99/36/EG van de Raad van 29 april 1999 betreffende vervoerbare drukapparatuur en die voldoen aan een van de in paragraaf 6.8.2.6 of 6.8.3.6 van het ADR vermelde normen; 3° op de tanks waarvan de uitrusting ontworpen werd overeenkomstig één van de in paragraaf 6.8.2.6 van het ADR vermelde normen met betrekking op de uitrusting. 3.2.2. Bescherming van de uitrustingen Bij de vaste tanks wordt aangenomen dat aan de eisen van paragraaf 6.8.2.2.1 van het ADR betreffende de bescherming van de uitrustingen tegen de risico's van afrukking of beschadiging is voldaan indien de structuur- en dienstuitrustingen die rechtstreeks op de houder zijn bevestigd op de volgende plaatsen aangebracht worden : - aan de onderkant van de houder, in een sector die reikt over een hoek van 60° aan weerszijden van zijn onderste beschrijvende rechte; - aan de bovenkant van de houder, in een sector die reikt over een hoek van 30° aan weerszijden van zijn bovenste beschrijvende rechte, indien een bescherming het (of de) toebehoren volledig omsluit; de hoogte van deze bescherming moet groter zijn dan die van het (of de) te beschermen toebehoren en de bescherming mag niet vervormen door de inwerking van het totaal gewicht van het voertuig en zijn nuttige last, in omgekantelde stand; - op de achterste en voorste wand van de houder, buiten de welvingsstraal en de rechte rand; elk deel van de uitrusting op de achterwand van de houder moet zich ten minste 10 cm vóór het achterste punt van de schokbreker bevinden.

Voor elk ander constructietype moeten de erkende instellingen zich er vooraf mee akkoord verklaren, na er zich van vergewist te hebben dat aan de vereisten van 6.8.2.2.1 van het ADR is voldaan. 3.3. Kenmerken De kenmerken en opschriften op de tanks waarvan het goedkeuringscertificaat in België wordt opgesteld, zijn onderworpen aan de hieronder voorziene modaliteiten. 3.3.1. Het kenplaatje van tank- of batterijvoertuigen moet gemakkelijk waarneembaar en leesbaar zijn voor een waarnemer die op de grond staat. 3.3.2. Op de achterkant van elk tank- of batterijvoertuig (wagen, oplegger of aanhangwagen) moeten volgende gegevens aangebracht worden : de naam of de kenletters van de ondernemer en het telefoonnummer van de ondernemer of van het kantoor der firma, die bij ongeval moet verwittigd worden.

De letters en cijfers van deze aanduidingen moeten ten minste 7 cm hoog en 1 cm breed zijn. 3.4. Tanks uit kunststof De door hoofdstuk 6.9 van het RID en van het ADR beoogde tanks uit kunststof, waarvan het goedkeuringscertificaat in België wordt opgesteld, zijn onderworpen aan de hieronder voorziene modaliteiten. 3.4.1. De bepalingen van de punten 3.1.2, 3.2 en 3.3 van onderhavige bijlage gelden ook voor kunststoftanks. 3.4.2. Bij de beproevingen van atmosferische tanks uit gewapende kunststof mag gebruik gemaakt worden van hydraulische druk of van druk uitgeoefend met behulp van een luchtkussen, maar niet van luchtdruk. 3.5 Voor de bouw volgens een goedkeuringscertificaat afgeleverd door een der erkende instellingen bedoeld in artikel 17 van dit besluit, dient de fabrikant een vergunning te bekomen van die erkende instelling alvorens de bouw van de tank aan te vatten. 3.5.1. Om deze vergunning te verkrijgen moet hij de hiernavolgende documenten indienen bij die instelling. 3.5.1.1. Een fabricageschema dat op zijn minst de volgende inlichtingen bevat : - het goedkeuringsnummer van het prototype; - de afmetingen van de tank; en voor vaste tanks : - de afmetingen van het chassis; - het bevestigingssysteem van de tank(s) op het chassis; - de ligging van het zwaartepunt van de tankwagon, de tankoplegger of de tankaanhangwagen. 3.5.1.2. Een inlichtingsfiche die o.m. de volgende gegevens bevat : - de lijst, de plaatsing en de bescherming van de gebruikte uitrustingen; - de mechanische eigenschappen en de dikte van de basisfabricagematerialen. - de tank-code en, in voorkomend geval, de aard van de te vervoeren producten. 3.5.1.3. De goedkeuringsattesten betreffende de lasmethoden. 3.5.1.4. Geldige bekwaamheidsverklaringen van de lassers. 3.5.2. De erkende instelling gaat na of het constructieplan in overeenstemming is met het goedkeuringscertificaat en beantwoordt aan de reglementering. Indien dit het geval is verleent ze de toelating voor constructie. 3.5.3. De voorafgaande bepalingen van 3.5 zijn niet van toepassing op de tanks bestemd voor het vervoer van stoffen van klasse 2 en van de UN-nummers 1051, 1052 en 1790 (met meer dan 85 % fluorwaterstof) die voldoen aan de bepalingen van de Richtlijn 99/36/EG van de Raad van 29 april 1999 betreffende vervoerbare drukapparatuur. 4. VEILIGHEIDSUITRUSTING De veiligheidsuitrusting, bij vervoer verricht door middel van voertuigen ingeschreven in België, is onderworpen aan de hieronder voorziene modaliteiten : 4.1 Brandblusapparaten 1° De brandblusapparaten, voorgeschreven door afdeling 8.1.4. van het ADR, moeten bovendien voorzien zijn van het gelijkvormigheidsmerkteken BENOR V of van een gelijkvormigheidsmerkteken dat erkend is door een andere lidstaat van de Europese Unie of door een land van de Europese Vrijhandelsassociatie dat partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en het ADR. 2° de brandblusapparaten voorzien van het gelijkvormigheidsmerkteken BENOR V hebben een uiterste geldigheidsdatum die gelijk is aan de fabricatiedatum vermeerderd met vijf jaar. 3° de brandblusapparaten, bedoeld in afdeling 8.1.4.1 a) van het ADR, moeten zich in de cabine binnen het bereik van de bestuurder bevinden. 4.2 Hoofdschakelaar De plaats van de bedieningen van de hoofdschakelaar moet duidelijk aangegeven zijn met het tweetalig opschrift : HOOFDSCHAKELAAR-INTERRUPTEUR' of door een duidelijk pictogram. 5. CONSTRUCTIE EN GOEDKEURING VAN VOERTUIGEN Voor de voertuigen ingeschreven in België mogen de schokbrekers bij tankvoertuigen niet rechtstreeks aan de tank bevestigd zijn. 6. PRECISERINGEN 6.1. De gemachtigde van de Minister kan zo nodig via richtlijnen de uitvoeringsdetails preciseren van de bepalingen die betrekking hebben op deze bijlage.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 juni 2009 betreffende het vervoer via de weg of per spoor van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Binnenlandse Zaken, G. DE PADT De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

^